Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1501

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 13 1946

ç;


I

,

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

con
oM1SC
­
h~
*S

•1

Berl”chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E JAARGANG

WOENSDAG 13 FEBRUARI 1946

.

No. 1501

><

COMMISSIE VAN REDACTIE:.

J. F. ten Doesschate;

N. J. Polak;

J. Tinbergen; H. M. H. A. yan der Valk; F. de Vries;

H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Abonnementsprjs ean het blad, waarin tijdelijk is opge-

nomen het Economisch- Statistisch Maandbericht, franco

p.p. in Nederland f 26 * per jaar. OQerzeesche gbiedsdeelen

en buitenland / 28 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan

met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultirno

oan het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

Donateurs en leden oan het Nederlandsch Economisch

Instituut onwangen het blad gratis en genieten een redutie

op de eerdere publicaties.

Adreswijzigingen op te geoen aan de administratie.

Alle côrrespondentie betreffende adoertenties te richten

aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haeen 141, Schie-

dam (Tel. 69300, toestel 6).

INHOUD:
Blz.

Bedrijfschappen door
Prof. Dr. N. J. Polak

……
99

Sociale zekerheid 1 door
Mr. Ir. A. W. Quiht ……
100

1-leeft

de

geldzuivering

beteekenis

voor

de

koop-
kracht van den gulden? door
Dr. H. W. J. A. Vie-
degoor…………………………………
102

Loonpolitiek van overheidswege III door

Mr: Her-
man

H.

Maas

…………………………..
106

Aanteekeningen:’

De economische toestand in Zwitserland gedurende en
na

den

oorlog

…………………………..
109

Ontvangen

boeken

en tijdschriften

…………..
110

Geld- en kapitaalmarkt

……………………..
110

S t a t
i
S
t
i
e k e n:

De glassschade in Nederland ………………..
110

Bankstaten

…………………………….
111

DEZER DAGEN

is het soms moeilijk 6m vol te houden. Men krijgt den
indruk, dat veln binnen en buiten de Partij van den
Arbeid hard wrken ook voor breeder belang. Maar an-
deren, . en. niet weinigen, zijn niet in beweging te krijgen.
Elke •eeilijke man, die nu. de kans krijgt om aan het
werk te komen, en helaas zijn er ng velen voor wie de
kans ontbreekt, zal gaarne zijn onlustgevoelens opzij zetten.
Maar er is een soort, dat van de situatie gebruik maakt

om te lanterfanten endenwerklust der anderen te bederven.
Men mag dan glimlachen over de plaatjes tegen den gif-
handel, maar het verschijnsel is dat deze tal van menschen
van het werk houdt. Veenhuizen is de bestemming voor
het soort, dat met de beenen op tafel aan wil zitten aan
den gemeenschappelijken disch om het vet af te scheppen,
doch weigert corvée te doen.
Nederland staat niet alleen voor dit probleem. Ook
Engêlahd kent het. Sir William Beveridge heeft in zijn
rapport omtrent de sociale zekerheid drie veronderstel-
lingen (a, b en c) gemaakt, die vervuld moesten zijn,
wilde het plan slagen. Met den hem eigen bijtenden
geest vult de hoofdartikelschrijver van ,,The Economist”
dit aan met veronderstelling
d:
,,that the country will
accept the doctrine of hard work”. –
Wij zijn ook niet de eenige tijd, die uit een chaos komt.
De gedachten dwalen terug naar Cromwell en zijn Pu-
iiteinen, door latere geschiedschrijvers uit een sloomen
tijd zoo dikwijls als bekrompen gekenmerkt. Maar ook
zij worstelden met de chaos. Hoort Cromwell tot het
eerste parlement: ,,Certainly as it falis out in such cases
our passions were more than our judgments. Was not
everything almost grown arbitrary?” Is het niet, als hoorde
men de discussie over de zuivering, de toewijzing van
motorvoertuigen, en al de zaken, waarover het belang
tot strijd kan voeren.
Nu is daar, eensklaps, de ontdekking van het voedsel-
tekort der wereld bijgekomen. Zijn het de zonnevlekken
of zijn er andere invloeden, die hebben gemaakt, dat
den experts alle in één week de oogen werden geopend?
,,The Yorkshire Post” van
5
Februari heeft nog een arti-
kel.,,re veel eieren in de V. S.”. Maar zelfs wat er wel
is, zullen wij moeten kunnen betalen. En ook daarin staan
we niet alleen. ,,Teneinde zoo groot mogelijke hoeveel-
heden voor den export Vrij te krijgen, werden de rant-
soenn van bdter en varkensvleesch na de bevrijding
verlaagd: in de eerste zeven maanden beliep de uitvoer
in totaal
54
millioen kg boter,
30
millioen kg bacon en bijna
9
millioen kg eieren”, aldus een publicatie over den econo-
mischen toestand in
Denemarken.
Werken, exporteeren, en vooral toch volhouden.
Want, al dan niet per conferentie, er worden proble-
men opgelost. Om de voorbeelden aan de slagwoorden
te ontleenen, president Truman kan geen vacantie nemen
vanwege de stakingen, er worden per saldo wèl oesters
naar Engeland uitgevoerd en wat het volhouden betreft,
hebben wij op dit moment het zuiverste voorbeeld in eigen
Rijk. Na tallooze tusschenphasen is dd conferentie te
Batavia begonnen. De Nederlandsche Regeering heeft
haar sandpunt aan eigen volk en aan de wereld bekend-
gemaakt. Het is nog te vroeg om de commentaar der
overige betrokkenen te kennen. Doch zeker is, dat ons
land thans voor een beslissing staat, die alle moeilijkheden,
waarover wij in het begin schreven, klein maakt. Ook
met het oog op de interne Nederlandsche problemen is
het van groot belang, dat met deze conferentie althans
de mogelijkheid op een beslissing is geopend.

Ir

S


-‘v rr,

.-

Ç ‘

‘!T

Mijn ruime ervaring op sociaal terrein bij semi-overheids-
instantie wil ik in dienst stellen van particulier, bedrijf. Zoek

zelfstandige werkkring

waar, naast psycholôgisch inzicht, verantwoordilijkheid en volle
inzet van persoon wordt geëischt. Brieven onder no. 374 bureau
van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Aan de Gemeentespaarbank te Arnhem is vacant de
functie van

adjunct-secretaris

op een aanvangssal. van pIm.
f
3000. In aanmerking
komen Mrs. in de Rechten of Dri, in de Economie, die
eenige jaren kantoorervaring hebben, liefst bij een
Bankinstelling.Kennis van boekh. is gewenacht. Leef-
tijd pim. 30 jaar. Voor prima kracht bestaat kans op
spocdige promotie. Eigerh., op zegel geschr. solI, met
uitv,
mi.,
aan den Voorzitter der Spaarbankdirectie,
Bakkerstraat 75, te Arnhem.
ml.
kunnen schrift, worden
gevraagd. Bezoeken alleen na oproeping.

DE BANK

VERSTREKT

B I J E L K E

TRANSACTIE
EEN OPGAAF

VAN DEN

STAND DER

REKENING

ROTTERDAMSCHE

BAN KVEREENIGING


193
VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

Naami. Venn.

Hou
.ndsche

Belegging- en

Beheer – Mij.

Anno 1930
Heerengracht 320 – A’dam

Beoordeeling en Beheer
van vermogens, pensioen-
en spaarfondsen, belegde
reserves,effectenportefeuil-
les ten behoeve van onder-
nemingen, stichtingen, ver-
eenigingen, particulieren.

Commissarissen’.
Prof. Ir. 1. P. de Vooys;
‘Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.

J)irectie: Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh.

R. MEES & ZOON EN

Ao
1720

Bij middelgroot industrieel bedrijf te Rotterdam
vaceert de betrekking van

CHEF DE BUREAU

Vereiscfiteij: Grondige kennis van moderne fabrieks-
boekhouding, variabele budgetteering en loonadmini.
stratie, voldoende bekend met fiscale en sociale wet-
geving. Zij, die in ecn soortgelijke functie reeds ‘eerder werkzaam zijn geweest, genieten de voorkeur. Leeftijd
35-40 jaar.
Brieven met vermelding van opleiding, loopbaan, ver-
langd salaris en godsdienst onder no. 376 bUreau van
dit blad, postbus 42, Schiedam.

Rotterdam, s-Gravenhage Delft, Schiedam

Vlaardingen; Amsterdam (a’Ieen assurantiën)

BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN

,
.s
.

EFFECTEN-REGISTRATIE.

levert Uw COUPON- en DIVIDENDBLADEN

ter registratie

in- bij

een onzer kantoren.

De

gelegenheid

tot

inlevering

is openge-

steld tot 1 MAART a.s.

NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ N.V.

DE CENTRALE ZIJIVERINGSRAAD VOOR HET
BEDRIJFSLEVEN vraagt voor zijn Secretariaat, als.-mede voor de Centr. Secretariaten van de Zuiverings-raden in Den Haag en Utrecht

bekwame

adjunct secretarisssn

bij voorkeur Juristen, eventueel Economen. Interessante
werkkring: aantrekkelijke voorwaarden. Sollicitaties aan
C.Z.R., Surinamcstiaat 3, ‘s-Gravenhage

Nicuwe gevormde bcdrijfsorganisatie te Amsterdam
viaagt voor direct

JONG MEDEWERKER

voor het verrichten van algemeen secretariaat werk-
zaamheden, waaronder het redigeeren van een vakblad.
Gewenacht: juridische scholing en organisatievermogen.
Volledige sollicitaties met vermelding van opleiding,
ervaring en verlangd salaris, onder no. 379 Bur. van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Voor het vervolg van de rubriek ,,Vacatures” zie pag. 111.

13 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

99

BEDRIJFSCHAPPEN.

Het is een wijze daad van Minister
‘T
os
om het voor-
ontwerp op de bedrijfschappen aan de openbare critiek
te onderwerpen. Enerzijds toont hij daarmede het opbou-

wende karakter van een gezonde democratie, welke haar
levenwekkende kracht ontleent aan de vrije meningsuiting.
Anderzijds geeft hij ermede te kennen, dat het vraagstuk

van de leiding, beperking en Organisatie van het bedrijfs-
leven zé moeilijk en gecompliceerd is, dat hij, alvorens op
dit gebied duurzame voorzieningen te trelfen, vele en tal-rijke argumenten en denkbeelden tegen elkander zal heb-
ben af te wegen om uit het treffen der meningen het ware
te doen te voorschijn komen.
Het lijkt zo eenvoudig, een regeling te treffen, waarbij de
bedrijfsgenoten zich een bestuur kiezen, dat voorschriften

geeft voor het doen en laten binnen de bedrijfstak. Het
klinkt ook zo eenvoudig om verordenende bevoegdheid
te verlangen voor de organen, die uit het bedrijfsleven zelf

voortkomen. Het gemeenschappelijk belang en de des-
kundigheid lijken op het eerste gezicht een waarborg voor
het goed functioneren van zulk een organisatie, en een
bloeiend bedrijfsleven, dat daardoor kan worden verkre-

gen, is immers een voorwaarde voor het algemeen welzijn. Maar zo eenvoudig is het helaas niet. De bedrijfsgenoten
zijn lang niet steeds eensgezind; zij hebben ook niet altijd
gelijke belangen. Er zijn vaak scherpe conflicten tussen
een of meer bedrijfsgenoten en het bestuur van de orga-
nisaties; meestentijds vertegenwoordigt dit bestuur het
groepsbelang, U. het belang van de meerderheid der
bedrijfsgerioten, waartegen dan het belang der opposante
leden in verzet komt. Het kan in zulke gevallen zijn, dat
het groepsbelang met het algemeen belang samenvalt,
geheel of ten naasten bij, het kan echter ook, dat wat de
dissidenten willen het algemeen belang meer dient dan
het verlangen van bestuur en meerderheid.
Juist ‘bij die driehoeksverhouding tussen individueel
belang, groepsbelang en âlgemeen belang wringt’de schoen.
Daaruit spruiten de verschillende inzichten tn aanzien van de technische uitvoering
ool.t, maar evenzeer de
verschillende meningen ten opzichte van het vraagstuk
in het algemeen. De één gelooft en vertrouwt in een har-
monie van de op individuele belangen gefundeerde han-delingen en het algemeen belang, de ander verwacht eer,
dat groepsbelang en algemeen belang met elkan4er in
overeenstemming zullen zijn, een derde acht het puur toe-

val, wanneer individuele of groepsbelangen met het alge-
meen belang harmoniëren. Al naar gelang van deze op-
vattingen zijn haar dragers gepoiteerd voor non-inter-
ventje, autonomie der bedrijfsgenoten of regeling van over-
heidswege.

Opgemerkt zij, dat het bij allen, die één dezer opvattin-
gen – welke ook – verkondigen, te doen is om het alge-
meen welzijn te dienen. In de praktijk van de uitvoering
zullen individuele en groepsbelangen voor den dag komen,
bij de overweging van de organisatie als algemeen vraag-. stuk staat het algemeen belang ‘bij alle bonafide beschou
wers, van alle richtingen, voorop. Het is helaas nodig, dit
duidelijk te zeggen, want het komt zo vaak voor, dat men
zijn tegenstander minder hoogstaande, vooral puur ego-
istische motieven toedicht en zichzelf tegelijkterijd een
ridderorde van braafheid op de borst speldt ‘). Het uitgangspunt zij dus het algemeen belang. Twee
tot drie, kwart eeuw geleden achtte men de harmonie
tussen de resultante der individuële belangen en het alge-

‘)
Is het niet droevig, dat een Indonesische dame in Nederland,
zonder door den Nederlandsen president op de vingers te worden
getikt, op een openbare vergadering hen, die Nederlands taak in
Indië niet voltooid achten, ervan kon beschuldigen, enkel het be-
lang van aandeelhouders en ondernemers op het oog te hebben?
Ik behoor niet tot die groep, maar ik heb mij geërgerd aan die uiting,
evenzeer als ik mij zou ergeren, indien men dé voorstanders van
vreedzaam overleg, waartoe ook ik neiging gevoel, vrees voor
dienstplicht als motief voor hun standpunt zou toedichten.

meen welzijn zo groot, dat daarop het maximum-théorema
was gebaseerd. De groei der economische eenheden, de
machtsvorming der groepen en de verandering van de
kostenstructuur hebben het automatisme, waarop dit
harmoniegeloof was gegrondvest, aan werkzaamheid doen
verliezen en dientengevolge dat geloof een geduchte slag
toegebracht. In menig geval, blijkt het nu mogelijk, dat

individuële strevingen, op eigenbelang gebaseerd, het
algemeen belang bedreigen of aantasten.
Daartegen kan de natuurlijke beschermer van het alge-
meen belang waken, de Overheid. Maar de Overheid werkt
veelal traag, omzichtig, langzaam. En de overheidsinstan-
ties, die zich nu eens mt deze, dan weer met gene sector
van het leven hebben in te laten om het algemeen belang tegen bedreigingen te vrijwaren, hebben wel visie op het
economisch leven in zijn geheel, maar zijn ten aanzien van
de bedrijfstak, die op een bepaald ogenblik voorwerp van
ingrijpen is, niet bij uitstek deskundig, zodat zij wellicht
zullen mistasten op punten, die de vakman véél beter kent.
In ieder geval heeft de ambtenaar tijd nodig om zich in
te werken in aangelegenheden, die voor den in het bedrijf
ervarene gesneden koek zijn.

Voor wie vertrouwt op harmonie tussen groepsbelang
en algemeen belang ligt het derhalve voor de hand, de
bescherming van het algemeen belang aan een Organisatie van bedrijfsgenoten over te laten. De bestuurders van zulk
een Organisatie zijn deskundig en kunnen dus vlug reageren;
zij voelen het groepsbelang als hun eigen belang en zullen
dus Aug handelen. Wanneer zij nu mèt het groepsbelang

in één slag het algemeen belang behartigen, is men zé
op ideale wijze klaar. Of de bestuurders in het algemeen
belang voldoende inzicht hebben, kan in twijfel worden getrokken; hun aandacht vestigt zich, in de eerste plaats
op hun eigen sector van heteconomisch leven, zodat zij
he,t algemeen belang veelat zien uit ‘de gezichtshoek van
het groepsbela,ng.Gaat het groepsbelang niet met het
algemeen belang parallel, .dan m(tet de Overheid kunnen
ingrijpen, waartoe een vertegenwoordiger van de Overheid,
het algemeen belang vertegenwoordigend en uit een cen-
traal punt geïnstru’erd, aan de organisatie kan worden
toegevoegd. Maar als de Overheid dan ingrijpt, dan doet zij
dat weer ondeskundig en langzaam. Zo blijkt de moeilijk-
heid van de regeling dezer materie uit de kenmerken van
de drie iiistanties, welker krachten hier moeten worden in
evenwicht gehouden. Deze trias economica omvat:
de dragers van individueel belang, snel, op vakgebied
deskundig, belarighebbend, het algemeen belang slechts
dienend, als dit met tijn individueel belang samengaat;
de dragers van groepsbelang, Vrij snel, op vakgebied
deskundig, belanghebbenden vertegenwoordigend, het
algemeen belang dienend, als dit met h’et groepsbelang
samengaat, althans niet daaraan tegengesteld is;
de dr.agers’van het algemeen belang, langzaam, op vak-
gebied ondeskundig, belangeloos, alleen wakend voor
het algemeen belang en daarin goed georiënteerd.
De juiste verhouding tussen deze drie te vinden is het
kernprobleem van de organisatie van het bedrijfsleven.

* :*
*

De krachten, welke van deze drie elementen uitgaan,
•kunnen in verband met wisselende omstandigheden van
richting veranderen. Daardoor verschuift zich het zwaarte-

punt van tijd tot tijd. De organisatie zou dus zo soepel moeten zijn, dat zij die verschuiving bij veranderende
omstândigheden volgt. Ofwel zij moet bij gegeven omstan-
digheden worden aangepast.
Wij leven thans onder omstandigheden, waarin noch
het individuele, noch het groepsbelang der ondernemers
en arbeiders parallel gaat met het algemeen. De Overheid
kan haar taak, dit laatste te beschermen en te bevorderen,
in de periode van moeizaam herstel niet aan belangheb-
benden toevertrouwen, want deze hebben veelal een recht-
streeks belang, dat tegen het algemeen belang strijdt.

..

– ,.

100

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 Februari 1946

Op enkele punten, in art. 20 van het voortonwerp als

competentiegebieden van de bedrijfschappen genoemd, is dit wel zéér duidelijk. De voortbrenging en de prijzen van
zijn product wil het bedrijfsleven .lifst omho(g brengen;
de Overheid acht zich genoodzaakt, beide te beperken.
Ook ten aanzien van uitbreiding en mechanisatie van be-

drijven legt de Overheid het bedrijfsleven meer beperkingen
op dan het wenselijk acht. Rantsoenering, productierege-
ling, prijsbeheersing en investeringscontrôle kan de Over-
heid voorlopig nog niet loslaten. Het toezicht op loonbe-
paling en andere arbeidsvoorwaarden evenmin. Prioritei-
ten bepaalt de Overheid uit een centraal oogpunt; iedere
bedrijfstak acht richzelf voor prioriteit aangewezen.
In deze tijd ligt het dus voor de hand, organisaties van
het bedrijfsleven slechts in te schakelen als deskundige adviescolleges voor de overheidsinstantie, die de voor-
schriften uitvaardigt, alsmede als deskundige en snel wer-
kende organen ter uitvoering van die voorschriften. Stelt
bijvoorbeeld een overheidsinstantie vast, welk .quantum
van een bepaald goed mag worden geproduceerd, dan kan
men de indeling naar soorten, maten en kwaliteiten en
de verdeling van de orders over de gegadigde ondernemin-
gen opdragen aan de organisatie der bedrijfsgenoten, even-
tueel onder toezicht van een belangeloze, teneinde on-
redelijke bevoordeling van enkelen boven anderen tegen te gaan. Maar regeling van voortbrenging, prijzen, in- en
uitvoer, en nog veel meer, over te laten aan hen, die uiter-aard eenzijdig van visie zijn en bovendien nog van nature
geneigd zijn, hun blik te doen richten door hun eigen-
of groepsbelang, k5n niet in de bedoeling liggen.
In deze overgangstijd is het de Overheid, die zelf de
hoofdlijnen moet aangeven. Voor deze tijd dringt dus de
regeling van de organisatie van het bedrijfsleven niet.
Of moet ee haast gemaakt worden om van de bedrijfs-
en vakgroepenorganisatie af te komen, waarmede de be-
zetter en de Commissie-Woltersom ons bedrijfsleven ge-
lukkig hebben gemaakt?, Als dimt zo is, dan kan men vol-
staan met een mantelwetje, dat de ministers machtigt,
uit en door het bedrijfsleven gevormde organisaties voor adviserende en uitvoerende taken bij hun van overheids-
wege uit te vaardigen regelingen en maatregelen in te scha-

kele’n.
Men laat dan, op echt Nederlandse wijze, organisaties
groeien, in elke branche naar zijn eigen aard, en men doet
ervaring op, die van grote betekenis zal kunnen zijn, als
na afloop van de herstelperiode met zijn schaarste aan
productieve krachten, aan beschikbare goederen en aan
kapitaal weer normaler toestanden intreden en de organisa-
tie van het economisch leven daarbij moet worden aan-
gepast.
Of is het ontwerp juist op die normaler toestanden
ingesteld? Is het een ontwerp, dat voor de toekomst, nim de
overgangsperiode van het herstél,is samengesteld? En past
het daarvoor? Om deze vragen te beantwoorden moeten wij ons weer
eens in normaler toestanden indenken, teneinde te kunnen
nagaan, wat zulke tijden verlangen. Daaraan hopen wij
een volgend artikel te wijden.
P.

SOCIALE ZEKERHEID.

1.

In de ,,E.-S.B.” van 13 October 1943 werden onder den
naam ,,Sociale voorzieningen en economische zekerheid”
een aantal beschouwingen gewijd aan het probleem der
sociale zekerheid
1).
1-let inleidend artikel der redactie

‘) Dit nummer bevat de volgende artikelen•.,, Bestaanszckcrheid
en sociale zekerheid’ door M. F. T. Cool en
H. W.
Lambers; De eco-
nomische beteekenis der sociale verzekering” door Dr. Mr.L. P.van deiDoes;,,Dcmografie als hulpwetenschapdersociale politiek” door
Dr. F. A. G. Keesing;
,,Is
oeconomiscise zekerheid, psychologisch
gezien, wenschelijk?” door Prof. Dr.
T.
Waterink; ,,Een stem uit
Denemarken” door S. Posthuma; ,,Sociale zekerheid” door G. de
Bruyn; ,,Bcvolkingsopbouw in eenige landen” door T. Willems.

orpchreef dit laatste scherp en duidelijk als een synthese.
van een tweetal begrippen, nl. de handhavingvan den
mensch als zichzelf respecteerend en gerespecteerd lid der
maatschappij (,,soëiale zekerheid”) en daarnaast het
verschaften van de werkzaamheden en de middelen, clie voor ‘de handhaving van het bestaan noodig zijn
(,,economische zekerheid”). Terecht werd er op gewezen,
dat het moderne zekerheidsbegrip de gedachte van vrij-waring tegen den ergsten nood gepasseerd is. T-Jet gaat
thans niet alleen meer om het garandeeren van een in-
komen, doch evenzeer om het verschaffen van een be-
vred igende maatschappelijke functie, waardoor dit in-
komen uit den arbeid van den inkomenstrekker kan worden
verkregen.

,,Drie taken”, aldus. deze heschouwing ,,wachten op
vervulling. Ten eerste de concretiseering van de eischeri
der sociale zekerheid. Ten tweede het afleiden van de
consequenties, welke voor de organisatie van het econo-
misch leven uit het vervulleii dezer eischen zouden voort-
vloeien. rjen
dei’de de toetsing van eischen en consequenties
aan de economische, technische en psychologische mogelijk-
heden”. En tenslotte werd de dringendheid van het
probleem dan nog eens in het bijzonder heklemtoond.
Het was zeker geen toeval, dat in hetzelfde jaar, dat de
aangehaalde beschouwingen vel’schenen, de ministei’ van
Sociale Zaken onzer Regeering te Londen, Dr. J. van den
Tempel, een Commissie instelde, met de opdl’acl alge-
meene richtlijnen vast te stellen voor de toekomstige
ontwikkeling der sociale verzekering in Nederland. In zijn
installatierede heeft de Minister er op gewezen, dat bij
den wederopbouw in Nederland vooral ,,het vraagstuk van
het scheppen van bestaanszekerheid voor alle leden der
bevolking” naar voren zal komen. Deze bestaanszekerheid
zou allereerst gevonden moeten worden in ruime werk-gelegenheid in het normal bedrijfsleven. Doch daarnaast
noemt de Minister volstrekt noodig een uitgebreid systeem
van sociale vei’zekering en sociale voorzorg. De Minister
beriep zich daarbij op de in het ,,Atlantic Charter” ver-
vatte ,,freedom of want”, door hem omschreven als ,,het
verzekeren van redelijk levensonderhoud aan alle leden
der gemeenschap, onder alle omstandigheden, waarin dit
zou ontbreken”. De doelstelling der sociale verzekering
zou met het oog hierop aanzienlijk dienen te worden ver-
ruimd. Ook de voorzittei der Commissie, Mr. Dr. A. A.
van Rhijn, stelde als taak der Commissie om den wensch
naar sociale levenszekerheid nader te onderzoeken. Naam’
het dordeel van den heer Van Rhijn wordt als rechtsgrond
dei’ sociale verzekering niet langer gezien de verhouding
tusschen werkgever en arbeider, maar die tusschen ge-
meenschap en individu.
De eerste 2 deelen van het rapport dezer Commissie
(getiteld ,,Sbciale Zekerheid”) liggen thans vooi’ ons; in

een derde deel zullen’ nog medische- en rehabilitatie-
vraagstukken besproken worden. Men kan zich niet aan
den indruk onttrekken, dat de Commissie belangrijkefl
arbeid heeft verricht en dat veel waai’devol matei’iaal in
de rapporten verwerkt is. Uiteraard staat de ,,social
security” in het middelpunt van de beschouwingen. Men
onderscheidt wel een sociale zekerheid in engeren zin en
één in ruimeren zin. Onder het eerste wordt dan volgens
Beveridge het volgende verstaan.,, Primarily social
security means security of income up to a maximum but
the provision of an income should be associated with
treatment designed to bring the interruption of earningS
to an end as soon as possiblei’. De Commissie heeft zioh
in hoofdzaak aan dit enge begrip gehouden,zi.j het, dat zij ook ten aanzien van maximumloonen en kindertoe-
slagen aanbevelingen heeft gedaan. Wij komen daar nog
op terug.

In het 2e hoofdstuk wordt
01)
de wenschelijkheid, om
sociale zekerheid als doelstelling te aanvaarden, nader
ingegaan. Afgewezen wordt de opvatting, als zou het
ideaal van sociale zekerheid neerkomen op een ,,lazy man’s

_-,.;-‘-

?.’•;

.

-.

S

•.

13 Fbruari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

paradise”. Sociale ônzekerlieid is niet de juiste prikkel
om den mensch tot activiteit te brengen. Initiatief en geestkracht, aldus het rapport, ontstaan niet door het
laten voortbestaan van hulpbehoevendheid, maar door de
opwekking van de in het volk levende zedelijke krachten.
Tegenover de leuze van een
leyen
van gevaar wordt ge-

steld de eisch van een leven van sociale rechtvaardigheid.
Indien men een rechtvaardige sociale orde nastreeft, dan
is de sociale zekerheid slechts een onderdeel daarvan.
Morrison spreekt van ,,ambuiance and salvage work, rescueing and patching up our casualties”.

Wat de
economische
beteekenis der sociale zekerheid
betreft, verwacht het rapport in de eerste plaats een ver-
hooging der productiviteit en daarnaast een meer gelijk-matige kooplcrachtverdeeli ng. Inderdaad leiden maat.-
regelen, als voorgesteld in het Beveridge-rapport, tot eea herverdeeling van het maatschappélijk inkomen.
Deze zou drieërlei economische consequenties hebben:
bevrediging van behoeften, die in de schaal der intensivi-
teit zwaarder wegen. In de taal van Beveridge
:,,
First
things first; bread fôr everyone béfore cake for anybody”;
de voortbrenging wordt meer gericht op massaproductie;
minder fluctuatie in de vraag in tijden van crisis en
dus gemalkelijker intreden van herstel.
Tenslotte wordt een inteinational minimum van
maatregelen tot sociale zekerheid aanbevolen.
De hier kort geresumeerde conclusies vinden wij in deel 1
van het rapport opgenomen, welk deel voor het overige
overzichten geeft van de ontwikkeling in Nederland en -in
het buitenland. Vooral het overzicht der buitenlandsche
regelingen, resp. ontwerpen op dit

gebied is zeer belang-
wekkend. –

Voorop staat natuurlijk het ‘plan-l3everidge, alsmede
de dbor de Engelsche Regeering naar aanleiding hiervan
ingediende voorstellen. Over het plan zelf is reeds vrij veel
gepubliceerd, zoodat- wij hier niet
1
in herhalingen willn
vervallen. Slechts zij er nog eens de aandacht op gevestigd,
dat in het plan-Beveridge wordt uitgegaan van het bestaan
van een matige werkloosheid (gemiddeld pCt.). De
quaestie van de ,,fulI employment” staat dus buiten

dit
eerste plan-Beveridge; hij zelf acht dan ook de zaak met dit
plan niet voltooid. ,,I am not asked to design a complete
süit, only the trousers’: 1-Jet door hem aanbèvolen sociale
verekeringsstelsel is nog slechts de broek van het sociale
zekerheidspak. Daarna moet de jas (,maintenance of
employment”) nog volgen. Twee jaar na zijn eerste rapport,
in 1944, heeft Beveridge over dit gedeelte der soëiale
zekerhèid een studie gepubliceerd (,,Full empldyment in
a free society”), terwijl ongeveer gelijktijdig de Regeering
een ,,White paper” over dit onderwerp aan het-parlement
heeft gezonden (h’et zgn. plan-Woolton).
In de critiek op het Beveridge-plan is wel naar voren
gebracht, dat dit niet ver genoeg gaat om het doel – vrij-
waring tegen gebrek -. te bereiken. Beveridge ziet van
het gebrek hoofdzakelijk 2 oorzaken: onderbreking van
verdiensten, tengevolge van werkloosheid of arbeids-
ongeschiktheid, en groote gezinnen. Hiertegen wordt wel

op
g
emerkt, dat men op deze wijze het gebrek niet volledig
uitbant: volgens een auteur zou het percentage gebrek-
lijdenden onder de bevolking, volgens Beveridge, slechts worden gereduceerd van 31 tot 12 pCt. Men acht daarom

een minimumloonregeling een noodzakelijk complement.
Beveridge heeft dit laatste erkend, doch acht dit een
afzonderlijk probleem. Zéer instructief is de vergelij king,
die het rapport maakt tusschen Beveridge-plan en re-
gee ri ngsvoors tellen. In de eerste plaats verwerpt de Re-
geering de gedachte om verband te leggen tusschen de
uitkeeringen en de kosten van levensdnderhoud. Dit
brengt mede, dat de voorgestelde voorzieningen in vele
gevallen niet voldoende zullen zijn en uit anderen hoofde
dienen te worden aangevuld. Beveridge ging ervan uit,
dat

de uitkeeringen voldoende moesten zijn om gebrek
te weren, uit welken hoofde een nauwe band met de

kosten van levensonderhoud dus noodzakelijk was.

Een tweede belangrijk verschilpunt is, dat de Regeering
de ziekte- en werkloosheidsuitkeeringen, in tegenstelling

met Beveridge, aan een bepaalden tijdsduur bindt. Zelfs wordt er uitdrukkelijk mee gerekend, dat een vijfde deel
der
,
werkloozen op steun zal zijn aangewezen.

Ook de kindertoeslagen van het regeeringsvoorstel
zijn belangrijk lagèr dan die volgens het Beveridge-rapport, –
nl. 5 inplaats van 9 shilling per week. Het verschil schuilt hierin, dat de Regeering slechts een bijdrage in de kosten
der kinderen wil verschaffen., terwijl Beveridge ervan uit-

gaat, dat het minimum der werkelijke kosten van het
kind dienen te worden veigoed. Ten aanzieii van de
ouderdomspensioenen wil de Regeering dadelijk de volle
bedragen (zij het -iets lager dan Beveridge) toekennen,
terwijl Beveridge hier langzaam stijgende uitkeeringen voorstaat, hetgeen verband houdt met zijn toeleg om de –
Schatkist in de eerste jaren te ontlasten.
– FIet regeeringsontverp is zeer gunstig ontvangen, al

betreurden velen het, dat de ,,freedom of want” niet conse-
quent is volgehouden. Van regeeringszijde werd tea aan-
zien van het plan uitdrukkelijk te kennen gegeven:
,,
It
is not and does not pretend to be a scheme of social
security. Social security can only bé achieved by many
and diverse methods”. Aldus werden de voorstellen wel

tot een veel beperkter kader teruggebracht als Beveridge
beoogde.
I –
-Naast Engeland laat het rapport-van Rhijn het volle
licht vallen op de Vereenigde Staten. V66r den oorlog was
hier in 1935 de ,,Social Security Act” tot stand gekomen,
welke een verplichte ouderdoms en werkloosheidsver-
zekering bracht. Gedurende den oorlog verschenen een
tweetal belangrijke documenten, ni. het rapport:,, Secu-
rity, Work and Relief Policies” van den ,,National Re-
sources Planning Board” (1942) en het bekende wets-
dntwerp-Wagner (1943). Staat in het rapport het ver-
schaffen -van werk op den voorgrond, het wetsontwerp-
Wagner beoogt o.a. belangrijke verbetering i n de sociale
verze’keringen, waarin het ook de .kle.ine zelfstandigen wil
betrekken.

In tegenstelling met het groote enthoüsiasme in Enge-
land jegens de Beveridge-plannen, kenmerkt zich de pui-blieke opinie in de Vereenigde Staten jegens de vermelde
voorstellen door een zekere apathie. Dit hangt ten nauwste
samen met de gunstige perspectieven van het Amerikaan-
sche bedrijfsleven en den daar heerschenden drang naar
herstel van ,,free enterprise”
2)
Eenzelfde houding wordt
in Canada ingenomen ten aanzien van het aan regeerings-
initiatief je danken en in 1943 gepubliceerde rapport van –
Dr. Marsh .,, Report on social security.
for Canada”. Dit
rapport beoogt een sluitend systeem voor sociale ver-
zekeringen, terwijl sinds 1941 nog slechts een verplichte
werkloosheidsverzekering bestaat.

Blijkens het rapport zijn er 2 landen, waar thans reeds
een systematisch en volledig, vrijwel de geheele bevolking
omvattend, sociaal zekerheidsstelsel in werking is: de
Sovjet Un.ie en Nieuw Zeeland. Beide kwamen in denzeifden
tijd tot stand, in-Rusland in 1937, nadat de in 1936 in-

gevoerde nieuwe grondwet iederen burger ,,het recht op
materieele zekerheid bij ouderdom en ziekte garandeerde”;
in Nieuw Zeeland in den vorm van de ,,Social Security
Act, 1938″.

In het tweede deel van het rapport worden een aantal
vraagpunten afzonderlijk besproken. Ook hier moeten wij
ons tot enkele grepén bepalen. De Commissié constateert
in de ontwikkeling der Nederiandsche sociale verzekering
drieërlei algemeene tendenties. Allereerst het streven
naar omzetting van de a.rbeidersverzekering in een volks-
verzekering. Talma hield nog sterk vast aan de loon-
dienstverhouding en beschouwde zelfs de sociale ver-
zekering

als een onderdeel van de loonregeliiig, waardoor

‘)
Vgl. Mr. Dr. A. A. van Rbijn: ,,Vrije en geleide economie to
Amerika en Engeland” in ,,E.-S.Il.” van 27 September 1945.

102

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 Februari 1946

een deel’ van het loon zou worden ingehouden ter dekking
van de behoeften hij ziekte, invaliditeit en ouderdom.
Geleidelijk komt het streven op, om de werkingssfeer der
verzekering te verruimen door opname van kleine zelf-
standigen e.d.
Als tweede tendentie signaleert de Commissie het ver-
dringen van het strict actuarieele verband tusschen premie
en uitkeering door de collectieve zienswijze, hetgeen mee-
brengt, dat de lasten der verzekering meer,naar draag-kracht dan naar verhouding van het risico werden ver-
deeld; in de derde plaats vermeldt het rapport een gestadige
toeneming van onderwerpen, waarvoor voorzieningen
werden getroffen. In deze lijn blijvend, concludeert het
rapport tot het zoo snel mogelijk uitbouwen onzer
sociale verzekeringvetgeving tot een sluitend stelsel van
sociale voorzieningen met de strekking, de geheele bevol-
king sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te ver-
schaffen. De gemeenschap wordt hiervoor aansprakelijk
geacht, mits de leden der gemeenschap zelf het redelijke
doen, om zich die sociale zekerheid en vrijwaring tegen
gebrek te verschaffen. ,,Sociale zekerheid”, aldus het
rapport in aansluiting aan de Internationale Arbeids-Or-
ganisatie, ,,is uitbreiding van de democratie tot de sfeer
.van het economische en sociale.leven”.
Of deze voorziening het karakter van sociale verzekering
of dat van sociale verzorging zal dragen, acht de Commissie
niet van beslissende beteekenis. Beide vormen zijn in den loop der jaren’ naar elkaar toegegroeid. Tal van tusschen-vormen komen in de verschillende staten voor; veel hangt
hier af van de historische ontwikkeling in ieder land af

zonderlijk. Zoo worden in Nieuw Zeeland de onkosten geheel
uit belastingen gedekt, terwijl in de Vereenigde Staten het reeds genoemde wetsontwerp-Wagner üitsluitend premie-
heffing voorziet. Daarentegen gaan zoowel het Beveridge-
plan als het Canadeesche rapport-Marsh uit van een
combinatie van premiebetaling en belasting.
De continuïteit brengt mede, dat in Nederland het
verzekeringskarakter wel zal blijven overwegen, zonder
nochtans een te sterk verband te leggen tusschen premie
en uitkeering en in het algemeen aan het behoefte-element
een groote plaats toe te kennen. Deze opvatting leidt tot
een gemengd stelsel, waarbij staa,tsbijdragen een belang-
rijke rol zullen blijven spelen. Men sluit hierdoor aan hij de
reeds ten aanaien van de ouderdomsverzekering en de
vrijwillige werkloosheidsverzekering in ons land gegroeide
practijk. Zooals bekend, zijn de werkloozenkassen der
vakbonden niet teruggekeerd. De momenteel toegepaste
werkloozensteunregeling (de zgn. overbruggingsuitkeerin-
gen) zijn een typisch voorbeeld van ,,sociale verzorging”.
Af te wachten blijft, of men ook hier t.z.t. terug zal keeren
naar een verplichte verzekering, zooals reeds vervat was
in het voorontwerp-Rômme (1938).
T

let rapport noemt een sociaal, een financieel en een
opvoedkundig argument véôr premiebetaling. Het
sociale
argument zou schuilen in de grootere zekerheid voor be-
langhebbenden; over dit punt wordt niet gelijk gedacht.
1

let belang, dat niet te groote lasten op de Schatkist
gelegd worden, is evident; vandaar dan ook, dat Beveridge
de staatsbijdiagen geleidelijk wil doen stijgen. Het paeda-
gogisch element is wellicht nog het sterkste: de belang-
stelling van werkgever en werknemer in een voorziening
zal bij directe bijdragen hunrierzijds grooter zijn. Boven-
dien’ zal het bedrijfsleven tot preventieve maatregelen
worden aangespoord, hetgeen intusschen alleen beteekenis
heeft voor de ongevallenverzekering.

Als verder motief voor premiebetaling door de arbeiders
wordt nog genoemd, dat deze vorm van heffing voor hen
aannemelijker is, dan het betalen van een belasting zonder
aangeduide bestemming. De werkgeverspremie is ook
nog daardoor gemotiveerd, dat de onderneming gebaat
is met in goede conditie verkeerende arbeiders.
Dat echter de Overheid zal moeten bijdragen, vindt
daarin zijn grond, dat met de sociale verzekering een

groot algemeen belang is gemoeid. Het rapport wijst er op,
dat de sociaje verzekering aldus tevens dienstbaar kan
worden gemaakt aan de herverdeeling van het maatschap-pelijk inkomen. Bij de bespreking van het Beveridge-plan
brachten wij dit punt, dat een wezenlijk bestanddeel van
dit plan uitmaakt, reeds ter sprake. Het rapport stelt zeer
categorisch vast: ,,Het doel van de sociale verzekering is, door een herverdeeling van het maatschappelijk inkomen
een deel van den inkomensstroom van de hoogere inkomens
naar de lagere inkomens toe te voeren”.

Over de verhouding, waarin werkgevers, werknemers en
Overheid de kosten der voorzieningen zullen moeten dragen, laat het rapport zich slechts aarzelend uit. De.

momenteele toestand wordt gekarakteriseerd door een
relatief hooge werkgeverspremie, een lagere premie voor
de arbeiders en een relatief geringe overheidsbijdrage.
T

Jet rapport acht het niet uitgesloten, dat op denduur
werkgever, werknemer en Overheid ieder een derde der
kosten zullen dragen. Daarbij moet niet worden vergeten,
dat groote uitgaven voor een Staat aan werkverschaffing,
steun en volksgezondheid zullen ophouden, naarmate het sociale zekerheidsstelsel zijn voltooiing nadert.

Wat den kring der verzekerden betreft, kant zich het rapport tegen het stellen van een maximum inkomens-

grens. Ten aanzien van de personen beneden een zekere
minimumgrens wil het rapport vrijstelling van premie-
betaling op verzoek mogelijk maken. Overigens wil men
zoo weinig mogelijk uitzonderingen toelaten voor bepaalde

categorieën werknemers (publiekrechtelij ke lichamen,
spoorwegen e.d.). Bijzondere regelingen worden slechts
gezien als aanvulling van de algemeene regeling. Alleen
voor de scheepvaart wordt uitdrukkelijk een uitzondering
bepleit.

Ten aanzien van de premie wordt aan een bepaald
percentage van het loon, zooals hier te lande gebruikelijk,
de voorkeur gegeven boven het ,,flat rate” stelsel, als
voorgesteld door Beveridge. De hoogte der uitkeeringen
wordt evenmin als de kostenverdeeling nader gepreciseerd.
Slechts verklaart het rapport zich tegen een koppeling aan
de kosten van levensonderhoud, zooals vervat in het
plan-Beveridge. Verder vinden wij een aantal richtlijnen
voor de uitkeeringen, te weten 1. garantie van een bestaans-minimum;
2.
rekening houden met het geldend loonpeil;
3. openlaten van voldoenden prikkel voor den werknemer
om het werk te hervatten; 4. ernstig rekening houden met
economisch-financieele mogelijkheden.

Mr. Ir.
A. W. QUINT.

HEEFT DE GELDZUIVERING BETEEKENIS

VOOR DE KOOPKRACHT VAN

DEN GULDEN?

In een studie over monetaire vraagstukken tijdens
en na den oorlog heeft de schrijver dezes de opvatting
verkondigd, dat de monetaire en financieele politiek na
den oorlog
niet
dient te worden gericht op een zoo snel
mogelijke inkrimping van de bestaande geldhoeveelheid.
In nauw verband hiermede staat de meening, dat de in
Nederland plaatsgevonden hebbende geldzüivering slechts
van weinig beteekenis is als middel tot handhaving van
‘de koopkracht van den gulden. Dit laatste zal ik in dit
artikel trachten aan te toonen, waarbij gebruik zal worden
gemaakt van het betoog in genoemde studie. In feite
vormt dit artikel een toepassing van de in deze studie
ontwikkelde denkbeelden over monetaire vraagstukken
in een geleid economisch stelsel op hèt bijzondere geval
van de geldzuivering, hetwelk daar niet behandeld is.
Het spreekt verder vanzelf, dat in het bestek van dit
tijdschriftartikel van de ter sprake komende problemen
slechts het essentieele naar voren kan worden gebracht.
In de naar aanleiding van de geldzuivering verschenen
literatuur wordt de in den titel van dit artikel gestelde

•)

-‘T

1

‘1

*

‘4

13 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

103

vraag algemeen bevestigend beantwoord op grond van
de overweging, dat de aanwezige omvangrijke geidhoeveel-
heid bij de bestaande goederenschaarschte een ernstig
gevaar voor inflatie inhoudt. Het lijdt uiteraard geen
twijfel, dat in de huidige omstandigheden van groote
goederenschaarschte een belangrijk deel van de aanwezige
geldhoeveelheid tegen scherp stijgende prijzen voor
aankoop van goederen zou worden besteed, indien er
geen prijs- en rantsoeneeringsvoorschriften
1)
zouden be-
staan, die dit beletten. Deze’constateering is echter voor
onze analyse irrelevant. Hierbij gaat het er ni. om, op
welke wijze een groote geidhoeveelheid
bij aanwezigheid
van prijs- en rantsoeneeringsvoorschriften, in een geleid
economisch stelsel derhalve, aanleiding kan geven tot
inflatie. De eenige wijze, waarop dit in een geleid systeem
kan geschieden, is via een stimuleerende uitwerking
van de abnormale geldhoeveelheid op de zwarte markt
2).

Neemt de zwarte markt helanrijke afmetingen aan t.
0. V.
de legale handelsomzetten, dan zal een sterke aandrang
tot loonsverhooging ontstaan, daar de loontrekkers de
vermindering van hun legale consumptie, die het gevolg
van het ontstaan van de zwarte markt is, zullen wenschen
ongedaan te maken, door zelf met hun door loonsverhooging
verkregen additioneele inkomens clandestiene aankoopen
te verrichten. Loonsverhoogingen zullen int deze om-
standigheden dan ook tot een verdere toeneming van de
zwarte markt leiden, tot schade van de loontrekkers
zelf, die op deze vrije markt gedoemd zijn het onderspit te delven tegen meer koopkrachtige vragers. Aangezien
het echter voor iederen loontrekker zaak is zijn consumptie
zooveel mogelijk op peil te houden, zal een toeneming
van de zwarte markt steeds de tendentie hebben met een
loonstijging gepaard te gaan. Kan een dergelijke ont-
wikkeling niet worden voorkomen, dan zal het geleide
systeem geleidelijk worden ontwricht en de hoeveelheid
tegen legale prijzen beschikbaar komende goederen steeds
verder verminderen, m. a. w. zal een inflationaire ont-
wikkeling optreden, die waarschijnlijk in belangrijke
mate duurzaam van aard zal zijn i. v. m. de moeilijkheden,
waarop een verlaging van het loonpeil immer stuit.
In dit artikel dient derhalve te worden onderzocht,
in hoeverre de blokkeering van geldmiddelen een depri-
meerenden invloed op de clandestiene aankoopen kan
uitoefenen, hetgeen de eenige wijze is,waarop een dergelijke
blokkeering in een geleid systeem van belang kan zijn
voor het behoud van de koopkracht van het geld. Alvorens
met dit onderzoek te beginnen, is het wenschelijk, dat
wij ons eerst eenige essentieele punten van de monetaire
ontwikkeling tijdens
een oorlog voor oogen stellen.

Enkele essentieele kenmerken oan de monetaire ontwikkeling
in een geleid economisch stelsel gedurende een oorlog.

1

let meest essentieele kenmerk van de monetaire ont-wikkeling gedurende een oorlog is de tengevolge van de
oorlogsproductie en den militairen dienst ontstane
gaping tusschen den koopkrachtsstroom en de normale
productiekosten van de nog ter beschikking komende
consumptiegoederen. Met behulp van monetaire en finan-
cieele maatregelen kunnen deze grootheden in dergelijke
omstandigheden niet met elkaar in overeenstemming
worden gebracht. De voornaamste oorzaak hiervan is
de volgende. Aangezien de individueele vaststelling van
het op legale wijze besteedbare inkomen practisch on-
mogelijk is, zal de afrooming van het ,,overtollige” in-komen immer door algemeene maatregelen, bijv. door
de heffing van bepaalde belastingen, dienen te geschieden.
Teneinde te voorkomen, dat de inkomentrekkers, die op

)
Onder rantsoeneeringsvoorschriften worden verstaan alle
voorschriften, die een
direct
ingrijpen van de Overheid – dus niet
een indirect ingrijpen, bijv. via prijsregelingen – in de productie
en de consumptie Inhouden.
‘) Van zwarte markt wordt niet alleen gesproken hij overtreding
van prijs-
en
rantsoeneeringsvoorschriften. maar ook indien –
hij niet aan rantsoeneeringsvoorschriften onderworpen goederen –
alléén prijsvoorschriften worden overtreden.

hooge lasten zitten, in ernstige moeilijkheden, geraken,

mag een dergelijke afrooming echter niet te drastisch zijn.
In verband daarmede kan in de practijk nooit worden
voorkomen, dat bij degenen, die, veelal door toevallige
factoren, op lage lasten zitten, nog ,,dvertollig” inkomen
terecht komt. Het bestaande verschil in noodzakelijke uit-
gaven van huishoudingen met eenzelfde inkomen vormt
daarom een belangrijke reden, waarom in een modernen
oorlog prijs- en rantsoeneeringsvoorschriften noodzakelijk
zijn om een inflatie te voorkomen. Daarnaast speelt
in dit opzicht o. a. ook een rol het feit, dat een te scherpe
afrooming den prikkel tot arbeid ongunstig beïnvloedt.
Met de goederenschaarschte zal de neiging, om door clan-destiene aankoopen de consumptie te vergrooten, toenemen.
Neemt de zwarte markt eenmaal dergelijke afmetingen aan,
dat, om de hiervoor uiteengezette redenen, een inflationaire
ontwrichting van het geleide stelsel dreigt, dan is hieraan
met financieele maatregelen weinig te doen en zal de
ontwrichting voornamelijk moeten worden voorkomen
door een verscherping van de contrôle op de naleving
van de prijs- en rantsoeneerirtgsvoorschriften, met name
op het gebied van de primaire gebruiksgoederen. Gelukt
het op dit laatste gebied het ontstaan van een belangrijke ‘zwarte markt te verhinderen, dan zal immers een stijging
van het loonpeil relatief gemakkelijk kunnen worden
voorkomen, en indien de bonen geen stijging ondergaan,
zal de betrokken geldeenheid uiteindelijk haar waarde
behouden, hoe hoog de prijzen op de zwarte markt ge-
durende de schagrschte ook zouden stijgen. Bij de contrôle
op de prijs- en rantsoeneeringsvoorschriften en
niet
bij
de financieele politiek ligt dan ook in tijden van hevige

schaarschte in een geleid stelsel het zwaartepunt bij de
bestrijding der inflatie.
Tenslotte zij nog opgemerkt, dat de oorzaak van de
toeneming van de geldhoeveelheid tijdens den oorlog,
is gelegen in het feit, dat ‘bij de inkomentrekkers de niet
op legale wijze besteedbare inkomensgelden en bij het
bedrijfsleven de accumuleerende afschnijvingsquota en
de opbrengs,ten van verkoch€h voorraden, om verschil-
lende redenen slechts ten deele worden belegd in over-
heidspapier, practisch het eenige ter beschikking komende
nieuwe beleggingsmateriaal. Hierdoor wordt de Schatkist
ni. gedwongen de rest van haar deficit – welk deficit
een gevolg van de oorlogsuitgaven is en derhalve een
weerspiegeling vormt van het zoojuist gereleveerde ge-
brek aan legale gebruiksmogelijkheden van door inkomen-
trekkers en vermogenbezitters ontvangen geldmiddelen
– te ‘ financieren door plaatsing van schatkistpapier
bij het bankwezen door geldschepping.

De inoloed n’an de geldblokkeering op de zwarte markt.

Vôôr bovenstaande uitweiding, die het verkrijgen van
een inzicht in de beteekenis der geldzuivening ten goede
zal komen, is geconstateerd, dat de aanwezigheid van
een groote geidhoeveelheid in een geleid stelsel alléén
aanleiding kan geven tot een prijsinfiatie, voorzoover zij
de zwarte markt stimuleert en aldus een ontwrichting
van het geleide stelsel en een looninfiatie in het leven roept.
De vragen, die in het licht van deze constateering in het
kader van de onderhavige analyse dienen te worden
behandeld, zijn ten eerste, in hoeverre door blokkeering
‘van geldmiddelen clgndest.iene aankoopen kunnen worden
bnperkt, en ten tweede, in hoeverre de zwarte markt ook
na den oorlog nog een bedreiging vormt voor de prijs- en
loonstabiliteit.

Wat de eerstgenoemde vraag betreft, is van essentieele
beteekenis, dat, in verband met de groote eischen, die de
wederopbouw stelt – m.a.w. tengevolge van het omvang-
rijke niveau van het begrootingstekort en van de parti-
culiere investeeringen -, in de eerste jaren na den oorlog
uit de loopende productie slechts een relatief geringe
hoeveelheid consumptiegoederen beschikbaar komt. Aan-
genomen kan dan ook worden, dat, zelfs al zou de handels-

PT

1(4
1

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 Februari 1946

balans een belangrijk importsaldo vertoonen, het loopende
maatschappelijke inkomen de normale productiekosten der
beschikbaar komende consiimp tigoedei en voorloopig
aanzienlijk zal overtreffen en derhalve voor een belangrijk
deel van het loopende maatschappelijke inkomen geen legale consumptiemogelijkheden aanwezig zullen zijn.
Ook nâ den oorlog zal derhalve het overgroote deel van de
clandestiene aankoopen van consumptiegoederen uit
het loopende inkomen worden verricht. Behoudens
in-
dien het geleide economische stelsel is ontwricht en in

abnormale omstandigheden van catastropliale schaarschte
– zooals in den hongerwinter 1944—’45, toen op groote
schaal vermogen w’erd aangesproken om tegen fantastische
prijzen levensmiddelen te koopen -, dient voor het over-
groote deel der zwarte aankoopen van consumptiegoederen
een financiering uit het loopende inkomen als normaal
te worden beschouwd. De zwarte markt in consumptie-
goederen eenerzijds en de accumuleering van omvangrijke niet op legale wijze besteedbare inkomensbedrageri ander-
zijds zijn nl. het gelijktijdige gevolg van de omstandigheid;
dat de loopende productie slechts voor een i’elatief gering
deel corrsumptiegoedéren betreft.
Uit én en ander volgt, dat de zwarte markt in consump-
tiegoederen slechts een geringe verwindering kan hebben
ondergaan tengevolge van de geidzuivering, die immers
alléén met een blokkeering van op een bepaald tijdstip
aanwezige geldmiddelen gepaard gaat, maar die na de
blokkeering uit het inkomen beschikbaar komende geld-
middelen uiteraard geheel vrijlaat. Alleen een deel van de
lagere inkornensklassen, waar slechts weinig zwevende
koopkracht terecht komt, zal na den oorlog waarschijnlijk
nog tot op zekere hoogte vermogen voor aankoopen op
de zwarte markt besteden. Deze aankoopen zullen door de
blokkeering inderdaad onmogelijk worden gemaakt.
In de prakijk zal dit echter slechts in beperkte mate ge
schieden. Imme»s, teneinde het be’alingvei’keer niet te
ontwrichten erk om soiaie overwegingen – ni. om degenen,
die op hooge lasten zitten, niet in ernsige moeilijkheden te
brengen – dient een geldlokkeering altijd met groote
omzichtigheid te worden toegepast. Dit is in Nederland
ook gebeurd. Van het bezit aan giraal geld werd immers
onmiddellijk een belangrijk bedrag, met een minimum van
1.000, vrijgelaten, zij het dan ook voorloopig slechts
voor girale bet
:
alingen. Per 1 Januari 1946 zijn daarna de
op de geldkaar,t tot een maximum van f 300 ge-
storte geldmiddelen gedeblokkeerd, is verder van de op
7 ‘Juli 19’15 aanwézige spaarbanksaldi f 1.03) per inlegger gedeblokkeerd en is tenslotte de mogelijkheid opengesteld
tot een bedrag van f 303 uit geblokkeerd tegoed op
ver-
handelbare
spaarcer’tificaten in te schrijven. 1-let lijdt mi.
geen, twijfel, dat er na deze maatregelen ook slechts
weinig minder gegoeden zullen zijn, die door de geld-
zuivering in hun clan’lest,iene aankoopen van consump-
tiegoederen worden belemmerd.
Ook op de clan’lest.iene investeeringen van het bedrijfs leven oefent de geldzuivering slechts geringen invloed uit.
In dit opzicht is van essentieel belang, dat – voornamelijk
doordat hierbij het belangrijke motief de consumptie
te ver’grooten boven het schrale legale peil geen i’ol speel
– de clandestiene aankoopen van het bedr’ijsleven
steeds relatief gering van omvang zijn. Dit geldt in ver-
sterkte mate voor den na-oorlogstijd, daar zooals Prof.
G. M. Verrijn Stuart terecht heeft opgemerkt – in dezen
tijd, ,,waarin de goederenvoorziening van dag tot dag
beter wordt, de aankoop van dure productie-installaties
bijzonder riskant is”
3).
Aangenomen mag dan ook worden,
dat het overgroote deel van de clan’iestieneinvesteeringen,
die nog plaatsvinden, de opheffing van’,,bottle-necks” in
het productieproces ten doel hebben. Het lijkt uitgesloten.
dat de geldzuivering deze voor de betrokken ondernemingen
zeer gewichtige aankoopen ernstig belemmert. Op de één

)
Zie
Prof, Dr.
G. M. Verrijn Stuart:
,, be
aanstaande geld-
zuivering” in ,,E.-S.B.” van 20 Septenber 1945 blz. 111.

of andere al of niet geoorloofde wijze zal het bedrijfsleven
nl.in den regelde relatief geringe hoeveelheidgeldmiddelen,
die voor déze aankoopen noodig is, Wel weten te veckrijgen.
De eenige beperkende invloed van een zekere betee-
kenis, die de geldzuivering op de zwarte markt uitoefent, is m.i. een gevolg van het feit, dat degenen, v2n vie door’
de geldzuivering aan het licht gekomen clandestiene ver-
diensten in beslag werden genomen, in den regel hun
clandestiene aankoopen zullen verminderen.

Dit laatste hangt overigens niet direct samen met de
ermede gepaard gaande geldverminder’ing, van t hetzelfde
effeot heeft de inbeslagneming van hijv. door de effec-

tenregistr’atie opgespooi’de illegale verdiensten.
1

let zoojuist geconstateerde gebrek aan doeltreffendheid
van de geldzuivering, als middel tot bestrijding vancie
gevaren voor inflatie, die in de zwarte markt kunnen zijn
gelegen, wordt veelal
nlin
of meer onbewust aangevoeld.
In de naar aanleiding van de geldzuivering verschenen
beschouwingen wordt nl. veelal opgemerkt, dat voor

afwending van het, inflatiegevaar, behalve een geldblok-
keering, een herstel van het begrootingsevenwicht ver-
eischt is. Inderdaad zou het gevaar voor inflatie belangrijk
minder en nog slechts gering zijn, indien het begrootings-
evenwicht hersteld ware en bovendien – dit dient in dit
verband niet uit het oog te worden verloren – het parti-uliere investeeringspeil niet abnormaal hoog zou zijn.
Het één noch het ander is evenwel i.v.m. den wederopbouw
mogelijk. Indien het wèl mogelijk ware – derhalve geen
wederopbouw noodzakelijk zou zijn – ou overigens de
goederenschaarschte na den oorlog slechts gering en een
ewarte markt nauwelijks aanwezig zijn.

De vraag rijst, of na den oorlog het accumuleeren van,
belangrijke bedragen, niet op legale wijze consumptief
)esteedhare inkomensgelden, niet dooi’ financieele maat-
regelen kan worden voorkomen en aldus de awarte markt
niet kan worden beperkt. Door middel van belasting-
heffing en invoering van één of ander stelsel van gedwongen
besparingen met verplichte storting op geblokkeerde
rekening kan een dergelijke accumuleer’ing zonder twijfel
worden beperkt, maar’ om reeds hiervoor genoemde
redenen stellig niet geheel woi’den voorkomen. Verder
kan de Schatkist de accumuleering van genoemde inkomens-
gelden nog beperken dooi’ ten koste van een rentestijging een zoo groot mogelijk deel van het begrootingstekort op
langen termijn te dekken, alsmede door handhaving van
‘le blokkade vah hedrijfssaldi, welke investeerende onder-
nemers tot aantrekking van loopende besparingen zal noopen. Opgemrkt zij overigens, dat de zwarte markt
geen invloed ondergaat van een binding van zwevende
koopkracht door een geforceerde emissie van staats-
obligaties, daar deze afr’ooming niet dwingend is en verder
loor den betrokkene door heleening of verkoop weer on-
gedaan kan worden gemaakt. Floe dit laatste ook zij,
hetis practisch uitgesloten, dat het deel der na aftrek van
elastingen e.d. resteereride geldinkomens, hetwelk niet
op legale wijze consumptief kan worden besteed,
grheel
in

overheidspapier wordt belegd. Niet alleen zullen in den
“egel de spaarders, met name in de onzekere omsta,ndighe-
den na den oorlog en, voorzoover de besparingen van
onvrijwilligen aard zijn, ook bij een hoogen i’entestand aanhouding van althans een deel der besparingen in li-
quiden vorm prefereeren. Bovendien zullen de inkomens-
gelden, die op de zwarte markt worden besteed, voor een leel worden opgepot, omdat dit na de geldzuivering weer
een aantrekkelijke wijze is geworden om illegaal gemaakte
winsten met weinig risico’s te bewaren. Al met al kan
worden aangenomen, dat ook bij een zeer geforceerde
emissie van staatsobligaties een deel van het maatschappe-
lijke inkomen in liquiden vorm zal worden aangehouden,
en derhalve bij onverminderde handhaving der geidbiok-
kade een gedeeltelijke financiering van het begrootings-
tekort door geldschepping onvermijdelijk zal zijn.
Degenen, die de eisch stellen, dat den verdei’e üitbreiding

– “1

. ‘

r –

r


1

F

13 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BER1C1TEN

1
der geidhoeveelheid dient te worden voorkomen, zoodra
de geidhoeveelheid na de geidzuivering weer een ,,normaal”
peil t.o.v. het bestaande prijsniveau heeft bereikt, eischen
dan ook mi. het onmogelijke. Er kunnen overigens ernstige
bezwaren worden ingebracht tegen de hanteering van
het begrip ,,normale” geidhoeveelheid. Bij de bepaling
van de limiet, die aan de uitbreiding der geidhoeveelheid
zou dienen te worden gesteld, baseert men zich gewoonlijk

op de in 1938 tusschen het maatschappelijke geldinkomen
en de geidhoeveelheid bestaande verhouding eenerzijds,
en den omvang van het in de naaste toekomst te ver-
wachten maatschappelijke geldinkomen anderzijds. Men
gaat er hierbij blijkbaar van uit, dat de geldhoeveelheid
in het laatste jaar, waarin de oorlog nog niet zijn invloed
deed gelden, als normaal dient te worden beschouwd.
Met welk recht echter? Op ieder gegeven oogenblik wordt de geldhoeveelheid immers, heh,lve door den omvang van
het maatschappelijke inkomen, de bestaande betalings-
gewoonten, de mate van integratie in Tiet economisch
leven ed., bepaald eenerzijds door de door het bankwezen
alof niet op instigatie der Overheid gevoerde credietpolitiek
en anderzijds door de ontwikkeling van de liquiditeits-
voqkeur. Terwijl de hoeveelheid geldmiddelen, die noodig
is voor het dragen van de normale handelsomzetten in
het loopende proces van productie tot consumptie, in
overeenstemming met het maatschappelijke geldinkomen,
slechts beperkte fluctuaties vertoont, ondergaat de hoe-
veelheid geldmiddelen, die, om met Keynes te preken, uit ,,speculatieve” overwegingen wordt aangehouden –
de zgn. financieele geldcirculatie -, onder invloed van
de credietpolitiek en de ontwikkeling der liquiditeits-
voorkeur veelal scherpe schommelingen zonder dat hier-
door de prijzen en de inkomens belangrijk wordên he-
invloed. Een bekend voorbeeld hiervan vormen de pogingen
tot bestrijding der laatste depressie door een zgn. open-
mtrkt-politiek, die op zichzelf weinig succes opleverde.
doordat de gecreëerde geldmiddelen in het algemeen
werden opgepot door degenen, van wien de banken in het
kader van deze politiek obligaties kochten. Uit een en
ander volgt, dat het ongerechtvaardigd is van een in ver-
houding tot het maatschappelijke geiclinkomen normale
geldhoeveelheid te spreken.

In het voorafgaande betoog hen ik tot de conclusie ge-
komen, dat de geldzuivering slechts een geringen beperken-
den invloed op de clandestiene vraag naar goederen heeft
uitgeoefend, omdat door de geldzuivering slechts weinig
in dit opzicht ,,gevaarlijke” zwevende koopkracht kon
worden gebonden. Het tegenovet’gestelde wordt w’el af-
geleid uit het onmiskenbare feit, dat de prijzen op de
zwarte markt na de geldhlokkeering in het algemeen vrij
belaigrijk zijn gedaald. Mi. ten onrechte. Deze prijsdaling
kan ni. voor een deel worden toegeschreven aan de plaats-
gevonden hebbende verbetering van de goederenvoor-
ziening, alsmede aan de hiermede gepaard gaande ver-
wachting van een verdere verbetering tegen ongeveer
ongewijzigde prij zen, w’el ke verwachting uiteraard een
deprimeerenden invloed op de neiging tot clanclestieie aankoopen uitoefent. Verder dient men niet uit het oog
te verliezen, dat de zwarte markt in de maanden vôér de geldblokkeering zeer belangrijk is gestimuleerd door de
aan koopen van den zwarten handel zelf, die uit vrees vbor
de naderende geldzuivering zijn illegaal verdiend bank-.
papier tegen veelal zeer hooge prijzen in de meest uiteen-
loopende goederen belegde”. Naar, mijn overtuiging
zouden de prijzen op de zwarte markt ook zènder de geld-
zuivering tot ongeveer het huidige niveau zijn gedaa,ld en
vormt de ôpgetreden prijsdaling dan ook geen bewijs van
de doeltreffendheid der geidzuivering m.b.t. de beperking
van de zwarte markt.

De beteekenis pan de Z(varte markt voor het int lat iegePaar
in de huidige onsstan4igheden.

Zelfs indien de geldzuivering echter wèl een relatief

belangrijke vermindering van den omvang der zwarte
markt
tengevolge
zou hebben gehad, zou zij echter voor
de
toekomstige
koopkracht van den gulien slechts weinig
waarde hebben. In de huidige omstandigheden is het gevaar
voor inflatie in Nederland nI. niet meer zoozeer in de aan-
wezigheid van een zwa,rte mtrkt gelegen, als w’el in de
ontwikkeling van het offiieeie prijs- en loonniveau.

Ook jn het heginsadium van de goederenschaarschte, in
den eersten tijd van den oo’dog, was dit het geval. Aan-
vankelijk waren immers nog slechts weinig artikelen
gerantsoerieerd en bestond het gevaar voor inlatiè vrijwel
uitsluitend hierin, dat de verkoopers gebruik zoüden maken
van de zich i.v.m. de verwaht,e schaarschte openbarende
aankoopgolf door hun prijzen belangrijk te verhoogen, hetgeen een tendentie tot loonsverhooging in het leven
zou hebben geroepen enz. Naarmate de schaarschte toe-
nam, kwam het gevaar voor inlatie echter in toenemende
mate te liggen bij een mogelijke ontwrichting van het
geleide economische svseem via de ontwikkeling van een
zwarte ‘markt. In overeensemming hiermede verschoof
het accent hij de bestrijding van de dreigende inlatie van
de
prijsornsing
naar de
con’,’ô e
op de naleving van de
prijs- en rarttsoeneeringsvoorsch riften. Met de toëneming
van de goederenvoorziening na den oorlog trad weer een
omgekeerde ontwikkeling op, die nog wordt gestimuleerd
door de vervahting van een verdere vermindering der
schaarschte. Momenteel vertoont de prijspoli tieke situatie
al weer veel overeenstemming met die in het beginstadium

der goederenschaarschte; met name wat betreft de meeste
primaire voedingsmiddelen is de zwarte niarlct nog slechts

van geringen omvang of ontbreekt zij zelfs geheel. 1-let
lijdt dan ook geen twijfel, dat in de huidige omstandigheden
de prijsvorming door de Overheid hij de bestrijding van
de inflatie weer van groofer beteekenis is dan de contrôle
op de naleving der prijs- en rantsoeneeringsvoorschriften.
Dat ook in Nederland na den oorlog een inflationaire
ontwikkeling niet geheel kon worden voorkomen, is mi.
in belangrijke mate te wijten aan het feit, dat de prijs-
vorming nogal te wenschen overliet en daardoor de kosten
van levensonderhoud te sterk stegen t.o.v. de bonen.
Floe dit laatste ook zij, uit het voorafgaande volgt de
conclusie, dat zelfs al zou de geldzuivering een belangrijke
vermindering van de zwrte
,
markt tengvolge hebben
gehad,dit voor de toekomstige koopkracht van den gulden
slehts van weinig beteekenis zou zijn geweest.
De conclusie, dat de geldzuivering slechts van weinig beteekenis is voor de koopkracht van den gulden, houdt
uiteraard niet in, dat een depreciatie van
,
den gulden op den duur onvermijdelijk is, maar alléén, dat in een geleid
stelsel de waarde van het geld uiteindelijk door de prijs- en
rantsoeneeringsvoorschriften en haar doeltreffendheid wordt bepaald. Zoo vormt de doelreffende contrôle op
de naleving der prijs- en rantsoèneeringsvoorschriften in
Nederland gedurende den oorlog de verklaring voor het
feit, dat de ,,hinnenwaarde” van den gulden t.o.v. die van
helga en franc
4)
‘elangri.jk is gestegen, nie ttegens taande de
schaarschte in Nede»land belangrijk grootçr is geweest dan
die in België en Frankrijk. Dë momenteel’ naar aanleiding van de depreciatie van den franc wel gehoorde opvatting,
dat ook éen depreciatie van den gulden niet zal kunnen
uitblijven, is dan ook in het licht der huidige situâtie
volkomen ongerechtvaardigd.

‘Met bovenstaande conclusie kan de analyse van de
he t.eekenis der geidzuivering niet worden afgesloten.
Immers,.het moge waar zijn, dat tengevolge van de aan-vezigheid van prijs- en rantsoeneeringsvoorschriften de
plaatsgevondeh hebbende geidzuivering slechts van weinig
waarde voor de koopkracht van den gulden is, hieruit
volgt niet, dat de geldzuivering en de door haar teweeg-
gebrachte geidvermindering niettemin noodzakelijk kunnen
zijn, omdat de aanwezigheid van een omvangrijke geld-

)
De
scherpe depreciatie van den Franschen franc vormt 111cr-
van de onvermijdelijke consequentie.

106

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 Februari 1946

hoeveelheid een
duurzame
handhaving van de prijs- en
r’ntsoeneeringsvootschriften onvermijdelijk zou maken,
indien men een inflatie zou willen ”oorkomen. Of dii
inderdaad het geval is, zal worden nagegaan ineenvolgend
artikel, dat zal worden gewijd aan de beteekenis der
gelddeblokkeering.
Dr. H. W. J. A. VREDEGOOR.

LOONPOLITIEK VAN OVERHEIDSWEGE III.

In de voorgaande beschouwingen (No. 1495 en 1496)

heb ik de noodzakelijkheid, van loonpolitiek van overheids-
wege gemotiveerd (1.) en in het kort enige problemen, die
samenhangen met de vaststelling van minimumlonen ter
verzekering van een minimumlevensstandaard bespro-
ken (II.). De termen ,,sociale gerechtigheid” en ,,recht-
vaardig loon” zijn daarbij vrijwel niet gebruikt; met op-
zet, want zij zijn vaak meer geschikt om verwarring te
stichten dan om verhelderend te werken. Bij de vraag,
welke normen hij de beoordeling van de loonverschillen
moeten worden aangelegd, kan een korte bespreking
van de genoemde begrippen evenwel niet achterwege
blijveii, vooral niet om duidelijk het verschil tussen

9. minimun loon en rechwaardig loon

aan te geven.
De term ,,sociale gerechtigheid” of ,,rechtvaardigheid” ‘) herinnert aan de Thomistische gedachtenwereld, evenals
,,rechtvaardig loon”. Zij is echter ook daarbuiten algemeen
goed. Toen de sociale gerechtigheid reeds lang in de
socialistische literatuur als grondslag voor maatschappe-lijke hervormingen diende, werd zij van Katholieke zijde
nog bestreden
2).
De gemeenschap heeft het recht te eisen,
dat iederë, zowel positieve als natuurlijke, autoriteit in
haar wetgeving het algemeen welzijn voor ogen houdt en
dab ieder lid van de gemeenschap zich ook daarnaar
gedraagt. De sociale rechtvaardigheid, stelt Prof. Kors
3),

is dan ook ,,de deugd, welke ‘s menschen wil blijvend
geneigd maakt de rechten der geineenscliap op zijn uiter-
lijke menselijke werkzaamheid.ten bate van het algemeen
welzijn te eerhiedigen en zich daarnaar te gedragen”.
Tot zover kan er gemakkelijk eenstemmigheid heersen.
Zodra men zich echter afvraagt, wat het algemeen welzijn
in concreto eist, bijv. ten aanzien van het arbeidsloon,
gaan de meningen uiteen. Daarbij wordt gemakkelijk
verwarring gesticht door het feit, dat de d6n zich confor-
meert met de bestaande situatie en nagaat, welke van
de daarin voorhanden mogelijkheden het meeste met het
algemeen welzijn overeenstemt, terwijl de ander van
absolute normen uitgaat, en als blijkt, dat de conclusie
daarvan niet in de tegenwoordige omstandigheden past,
consequent doorgaat en de eis stelt, dat dan de omstan-
– digheden maar gewijzigd moeten worden. Zo gaat de critiek, die Prof. Bordewijk ) uitoefent op de leer van
het rechtvardig loon, uiteengezet in Quadragesimo Anno,
langs haar heen: de Encycliek stelt de moderne volks-
huishouding, zoals zij rilt en zeilt, allerminst als voor
geen verbetering vatbaar voor! Bordewijk’s beroep op
de objectieve rechtvaardigheid der toerekeningsleer klinkt
dan ook weinig overtuigend voor hen, die tussen ,,Sein” en
,,Sollen” scherp wensen te onderscheiden: het feit, dat
niemand zich bekommert over de vraag, of het product
van een zelfstandigen werkman. hem wel voldoende op-
brengt om in zijn levensonderhoud te voorzien, is immers
geen rechtvaardiging van die onverschilligheid?
Aan welke eiser moet het loon nu voldoen om recht-

1)
In de praktijk worden deze (onder Invloed van Duitse litera-
tuur) veelal, niet helemaal zuiver, vereenzelvigd.
‘) Vgl. J. B. Kors ,,Sociale rechtvaardigheid”, Diesrede, Nij-
megen, 1934, blz. 4.
‘) t.a.p. blz. 16.
) H. W. C. Bordewijk ,,Grensvragen van economie en ethiek”.
Groningen, 1934, blz. 21-24.
vaardig te mogen heten? Het kan wellicht verduidelijkend
werken hierbij uit’ te gaan van de klassieke formulering
van Ulpianus: ,,Iuris praecepta sunt haec: honeste
vivere, alterum non. laedere, suum cuique tribuere”
5).

Niemand mag aanspraak maken op een loon, waardoor
,

een ander in zijn belangen onrechtmatig wordt geschaad;
ieder heeft recht op wat hem toekomt krachtens zijn,

arbeiderschap en gemeenschapslidmaatschap. Aan deze
beginselen ‘voldoet, naar Vrij algemeen wordt aanvaard,
in de eei’ste plaats het loon, dat in een bepaalde minimum-

behoefte kan voorzien: dit komt elk gemeenschapslid,
dat in een afhankelijke arbeidsverhouding leeft, toe
6).

Voorzover in de wetgeving van verschillende landen
voorschriften, met betrekking tot de loonvaststelling, zijn
gegeven, zijn zij in dit opzicht ook eenstemmig: Italië
(1927), Portugal (1933), Spanje (1938), Frankrijk (1941)
7).

In het algemeen wordt dit minimum als de onderste
grens van de loonvorming gezien. Indien de economische
verhoudingen in een bepaalde situatie zodanig zijn, dat
de grenswaarde van de arbeid beneden dit minimum
daalt, zal overwogen moeten worden, op welke wijze het
verlies, dat het bedrijf door de vaststelling lijdt, kan of
moet worden gecompenseerd. De gedachte, dat de toe-
passing van de minimum eis dan maar moet wijken voor
de (ogenblikkelijke) onmogelijkheid daarvan
8)
,
vindt

thans geen aanhangers meer. De Encycliek . van Paus
Pius’XI is in dit opzicht heel wat duidelijker dan dje van
zijn voorganger
9).

Het beginsel oan het minimumloon is slechts één c’an de
normen, die uit het Postulaat van het rechtvaardig loon 000rt-
Qloeien.
In deze norm wordt niet meer gezegd dan: een
loon beneden een bepaalde grens is per se onrechtvaardig.
Wat echter te denken van de lonen, die boven die grens
liggen of haar net bereikt hebben? Voldoen die altijd aan
de eis, dat zij de ontvangers het hun toekomende ver-
zekeren en voor anderen niet schadelijk zijn? Allerminst.
Zelfs de toerekeningsleer, die een schijn van objectieve
rechtvaardigheid heeft, omdat volgens haar de waarde
van de arbeid voor de productie in het loon zuiver tot
uiting wordt gebracht, is ter verdediging van de feitelijke
loonverhoudingen ontoereikend. Zij stemt immers slechts
onder bepaalde omstandigheden met de werkelijkheid
overeen
30).
Zodra er productiefactoren in het spel zijn,
die een natuurlijk of kunstm’atig monopolie vormen of
een monopoloïde positie innemen, spreken bij de bepaling
van de beloning der productiefactoi’en de economische
machtsverhoudingen een hartig woordje mée en worden
de prijswetten beslissend. Van deze is in de volkshuis-
houding anno 1945 niet te verwachten, dat zij de zuivere waardeverhoudingen in economisch opzicht tot uitdruk-
king brengen
11).
1-let is om dezelfde reden, dat de vrije
ontwikkeling der economische krachten in het econo-
misch leven niet automatisch tot een maximaal maat-
schappelijk product leidt, waardoor in beginsel ieder te
kort komt. ‘En dit is dan nog slechts het economische
gezichtspunt. Voor de beoordeling van de maatschappe-

‘)
Digesta Instiniani 1, 1,10,1.
11
Zo Quadragesimo Anno no. 71, in navolging van Rerum No-
varum no. 34 en 35, waarbij aansluitend: W. M. S. Koenraadt
,,Rechtvaardig arbeidsloon”, ‘s-Hertogenbosch, 1929, blz. 127; A
Hollenheig ,,De corporatieve organisatie der maatschappij”, 1942,
,blz. 166/170; Ed. van CIeeîî ,.Sociaal-economische ordening”,
Arnhem, 1939, blz. 292; Johannes Gerhardt ,,Deutsche Arbeits-
und Sozialpolitik”, Berlin 1939, blz. 235. Zie ook, enigszins anders
‘gemotiveerd, A. S. Haakman in ,,De Naamloze Vennootschap”,
November 1942, blz. 208 e.v.
‘) Carta del Lavoro XII; Statuut van den nationalen arbeid, art.
24; Handvest van den Arbeid 111,1; Charte du Travail, art. 54. Zie
voor Australië ook W. F. De Gaay Fortman in ,,E.-S.B.” van 2
Augustus 1944, voor U.S.A.: A. W. Quint in ,,E.-S.B.” 1944, blz. 216.
8)
Zo becritiseert nI. C. A. Vei’rijn Stuart de leer van het recht-
vaardig loon in,De Economist”, 1921, blz. 465.
°) Q.A. no. 71 ,,Wannecr dit laatste (sc. de betaling van een mi-
nimumloon) in de tegenwoordige omstandigheden niet altijd het
geval zal kunnen zijn, dan eist de sociale rechtvaardigheid, dat ten spoedigste hervormingen worden ingevoerd van dien aard, dat aan
eiken volwassen arbeider zulk een loon worde gegarandeerd”.
‘°) Diie Ting Liat„Theoretische Untersuchungen über clie Em-
kommensverteilung”, Den Haag, 1938, blz. 63/4.
“) Zie ook onder no. 3c in het eerste stuk van dit opstel
(,,E.-S.B.” van 3 januari 1946, blz. 12).

13 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

107

lijke verantwoordelijkheid voor het handelen is dit echter
niet voldoende. Wat economisch doelmatig is, kan nog
zeer wel sociaal ongewenst zijn. Hierbij doel ik niet alleen
op het onderscheid tussen het zgn. privaat-economisch en
sociaal-economisch oordeel
12)
– dit ligt tenslotte alleen
maar in de aard en de omvang van de huishouding, die
men in het oog vat—, maar op die principieel onderscheiden
doeleinden van economisch en sociaal handelen. Hel

eerste richt zich op een maximale productie, het twede
op een maatschappij, waarin de volledige levensontplooiing
van ieder mens, als persoon en als gemeenschapslid, in
beginsel mogelijk zal zijn
13).
Dat een zo groot mogelijk
maatschappelijk product daartoe een belangrijke voor-
waarde is, spreekt vanzelf; dat prod u ctievergrol i ng,
welke de mogelijkheden van individuele levensontplooiing
beperkt, niet op haar economische, maar op haar sociale
mrites beoordeeld moet worden, evenzeer. Zo zullen ook
lonen, die theoretisch economisch volkomen verantwoord
mogen heten, toch om der wille van de sociale gerechtig-
heid voor correctie in aanmerking kunnen komen, indien
zij tot stand gekomen zijn ten koste van anderen, die er op grond van het levensontplooiingsprincipe meer
aanspfgalc op kunnen doen gelden, of als zij zo gering zijn,
dat de Ievensontplooiing van de arbeiders, die ze verdienen,
er niet voldoeide hij wordt verzekerd. In het eerste geval
gaat het om beperking van de werking van het economisch
prestatiebeginsel
14),
in het twede om een verruiming
van het behoeftebeginsel, dat mede het minimumloon
bepaalt.
Het zijn deze gezichtspunten, die mi. medehepalend
moeten zijn bij het volgen van de richtlijn, die Prof.
Schermerhorn in zijn reeds geciteerde redevoering met deze
woorden heeft aangeduid: ,,Aangestuurd zal worden op een betere verhouding tussen de beloning van verschil-lende categorieën dan vroeger”
15).

10.
Loonoerschillen.

In de praktijk der loonregeling blijkt, dat differentiatie
in de lonen op een groot aantal factoren berust, waarvan
de voornaamste zijn: sexe, leeftijd, burgerlijke staat,
beroep, werkzaamheden, bekwaamheid, dienstverband,
woonplaats van den arbeider, vestigingsplaats van de
onderneming, bedrijfstak en rentabiliteit. -Het is niet
nogelijk hier de betekenis voor deze factoren, die trouwens met ongelijke kracht werken en op zeer verschillende wijze
gecombineërd kunnen zijn, te onderzoeken, een overigens onvermijdelijke bezigheid, wil men op een betere verhou-
ding tussen de verschillende loongroepen aansturen
16).

Slechts door analyse zal een duidelijk inzicht kunnen ont-
staan, behalve in de economische en sociale, ook in de
psychologische waarde, die aan de onderlinge loonver-
schillen wordt toegekend en die tot hun handhaving in
niet geringe mate bijdragen
17).
Dit geldt vooral binnen
de onderneming zelf, maar het speelt ook elders een grote rol. In de oorlogsjaren is herhaaldelijk gebleken, dat grote
groepen, die juist of ruim voldoende loon verdienen, op loonsverhoging aanspraak gaan maken, omdat anderen,
wier loon beneden het minimum lag, haar ook kregen.
Bij de oo’zaken van verschillende stakingen in dit eerste bevrijdingsjaa.r speelt m.i. hetzelfde motief een niet on-
belangrijke rol. kien kan dit op sociaal-ethische gronden
betreuren, maar mag het niet negeren. Tot loonordening
in de zin van het scheppen van, zowel sociaal als econo-
misch aanvaardbare, verhoudingen tussen de verschillende

“) M. G. Levenbach ,,Maatschappelijkc verhoudingen”
(1936),
blz.
34.
“)
Zie
in dit verband ook:
P. J.
Bouman ,,Sociologie”, Nijme-
gen-utrecht,
1940,
blz.
126 cv.
“) Dat overigens als calculatiegrootheid zijn waarde volledig
behoudt; zie ,,E.-S.B.” van
10
Januari
1946,
blz.
28
hij noot
14.
) ,,Herstel en vernieuwing”, blz.
18.
“) Vgl.
M. G. Ydo
in ,,E.-S.B.” van
19
April
1944,
blz.
220.
“) Dit onderzoek is, voor wat de factoren sexe, leeftijd, bekwaam-
heid en vestigingsplaats betreft, reeds in
1942
opgedragen aan het
Instituut voor Sociaal onderzoek van het Nederlandsche Volk (zie
,,Verrichtingen gedurendehet jaar
1942
van het Departement
van Sociale Zaken”, Rijksuitgeverij.
1943,
blz.
37).

arbeidersgroepen zal men slechts kunnen komen, indien men niet alleen de economische en sociale, maar ook de
psychische weerstand daartegen weet te overwinnen. Een

grootscheeps opgezette sociaal-paedagogische actie zal
hierin een belangrijke rol moeten spelen, een actie, die
door beginselen, niet door belangen, zal moeten worden
gedragen.

Maar zijn er algemeen aanvaarde beginselen op dit
gebied? Wat in de vorige paragraaf als zodanig is ontwik-
keld laat in concreto zeer verschillende oplossingen toe:
,,Er zijn evenveel antwoorden als er maatschappijbeschou-vingen zijn ). Toch acht ik het streven naar een voldoende
mate van overeenstemming niet zo hopeloos, als uit deze
woorden zou kunnen schijnen, mits men het probleem
van zijn negatieve zijde benadert. 1

let is nu eenmaal niet
mogelijk de loonpyramide van de grond af aan opnieuw
op te bouwen; men zal bij de bestaande toestand moeten
aansluiten en daarin langzamerhand de noodzakelijke
wijzigingen aanbrengen. Daartoe is het voorlopig belang-
rijker te weten, wat op grond van gemeenschappelijke beginselen wordt uitgesloten dan wordt geboden. –
Als gemeenschappelijke beginselen meen ik te mogen
stellen: democratie en sociale gerechtigheid. Uit het eerste

volgt de principiële gelijkwaardigheid van alle mensen,
ook bij feitelijke ongelijkheden in kwaliteiten en positie;
uit het twede de noodzaak om wat gelijk is, gelijk, wat
ongelijk is, ongelijk te behandelen. Onaanvaardbaar zijn
daarom die loonverschillen, welke tengevolge hebben,
dat de gelijkwaardigheid van ieder mens, ongeacht zijn
prestatie, wordt genegeerd; dit is de rechtsgrond van het

minimumlobn, ongeacht bekwaamheid, bedrijfstak en
rentabiliteit der onderneming
19).
Evenzeer onaanvaard-
baar zijn de loonverschillen, welke generlei verband houden
met de prestaties van betrokkenen, voorzover die van
grotere of kleinere inspanning het gevolg zijn
20).
Dus:
zoveel mogelijk hetzelfde reële loon op het platteland als
in de stad; gelijke lonen voor dezelfde werkzaamheden,
in verschillende bedrijfstakken uitgeoefend; uitschakeling
van ongelijke beloning bij gelijke arbeidsmoeite. In Qerband niet het Qoorgaande moeten dus de oraagstuk-
ken der gemeentehlasse-ndeling en der arbeidskwalificatie in de loonregeltng het eerst tot oplossing worden gebracht.
Over het eerste punt heb ik-reeds in § 7 (blz. 27) in verband
met het minimumloon enige opmerkingen gemaakt. Ik
wil daar nog dit aan toevoegen.

In de eind 1943 geldende regelingen van arbeidsvoor-waarden en collectieve arbeidsovereenkomsten van lan-delijke betekenis kwamen niet minder dan 157 verschil-
lende geografische loonindelingen voor! Het is gemakkelij-

ker dit feit, dat de verwarring duidelijk demonstreert,
te becritiseren, dan aan te geven, op welke wijze er ver-
betering in gebracht kan worden. De oorzaken, welke
er toe geleid hebben, zijn zowel van economische als van
sociale aard. Van de economische zijde heeft Mulders een
analyse trachten te geven
21),
die het echter in zijn ab-
stractie niet veel verder brengt. Het komt mij voor, dat
gezocht moet worden naar de mogelijkheid om het land
te verdefen in sociaal-geografische eenheden, waarbinnen
de lonen tussen de verschillendë bedrijfstakken economisch
een zekere samenhang vertonen. Binnen die eenheden zal
de beoordeling van de sociale gerechtvaardigdheid der loon-
verschillen tussen de verschillende beroepen, ondernemin-
gen en bedrijfstakken gemakkelijker vallen en zal de even-
tueel wenselijke nivellering gemakkelijker tot stand ge-
bracht kunnen worden, dan indien het vraagstuk in be-
ginsel landelijk zou worden aangepakt.

Zo verward als het beeld der gemeenteklasse-indeling is,
zo simpel schijnt dat van de indeling der arbeiders naar

“)
P.
Kuin in Socialisme en Democratie”,
1939,
blz.
777.
“) Zie hierover onder
II
(E.-S.B.” van
10 Januari
1946) § 5
en
8
(blz.
26
en
28).
10
1
Kuin tap. blz.
777
en
779.
“) Th.
H.
Mulders ,.Theoretische beschouwingen over de plaat-
selijke verschillen, in de hoogte der arbeidslonen” in ,,Economie”
IX,
blz.
145-161.

t
18

ECONOMISCH-STÂTISTISCHE BERICHTEN

13 Februari 1946

9

werkzaamheid, bekwaamheid of beroep te zijn. In het
algemeen wordt volstaan met de verdeling in drie groepen: geschoold, geoefend en ongeschoold, waarbij dan al of niet
een opsomming van de beroepen of de werkzaamheden,
welke tot deze categorieën worden gerekend, is gevoegd. Bij
nader toezien blijkt evenwel, dat hiermee niets gewonnen
is. In de verschillende bedrijfstakken worden soms heel
verschillende eisen gesteld aan de categorieën zelf; het
komt ook voor, dat dezelfde beroepen vèrschillend worden
ingedeeld en zeer vaak blijkt, dat gelijke beroepen in de-
zelfde gemeente ongelijk worden beloond, al naar het
beroep binnen de ene of binnen de andere bedrijfstak
wordt uitgeoefend. Het kan dan zijn, dat de gelijke be-
roepsaanduiding feitelijk ongelijkwaardige werkzaamheden
betreft, doch het staat geenszins vast, dat het hoger be
loonde beroep ook meeiwaardig werk levert. Orde in deze
chaos te scheppen lijkt enkel mogelijk door voor alle be-
roepen, die in de verschillende bedrijfstakken voorkomen,
vast te stellen, welke haar arbeidswaarde is, d.w.z. welke
mate van wilskracht, geestelijke en lichamelijke inspan-
• ning, ontwikkeling en ervaring voor de normale beroeps-uitoefening vereist wordt
22).
Slechts op deze wijze zullen
de normale prestaties, welke aan de loonvaststelling ten
grondslag liggen
23),
met elkaar vergeleken kunnen worden.
Toegegeven, dat dit een reusachtig werk met zich brengt,

waarvoor alle beschikbare krachten op het gebied van de
arbeidsanalyse en psychotechniek gemobiliseerd zullen
moeten worden. 1-let is echter werk, dat ook voor andere
sociale politieke doeleinden, o.a. voor de inventarisatie van
het arbeidspotentieel en voor een actuele en nauwkeurige
loonstatistiek nuttig kan zijn en daarom belangrijk genoeg
is om op korte termijn in grote stijl aangepakt te worden.
Intussen, ook dan zal het nog zijn tijd moeten hebben.
Tot zolang zal de Overheid er zich wel toe moeten beperken

te voorkomen, dat bestaande machtsposities ten koste
van de onveiliger gestelde loongroepen worden uitgebuit,
en te streven naar technische verbeteringen in de bestaande
“egelingen en eventueel nieuw te sluiten collectieve arbeids-
overeenkomsten. Kortom, haar taak zal voorlopig noodge-
dwongen nog wel meer controlerend dan leidend zijn.

11. Ruimere aspecten oan loonpolitiek.

Loonpolitiek van overheidswege, als waarvan in het
voorgaande sprake is, is niet een op zichzelf staand en af

gerond complex van maatregelen, doch vormt een onder-
deel van het streven naar verdere doeleinden. In de eerste plaats is in dit verband de algemene economische politiek
te noemen, welke vier hoofdterreinen kent, nl. productie-
politiek, sociale politiek, financiële politiek en betalings-
balanspolitiek
24)
.
De loonpolitiek vindt hier een plaats
onder het hoofd sociale politiek, maar dat wil niet zeggen,
dat zij zelfstandig los staat van de maatregelen, die in
andere rubrieken ingedeeld moeten worden. ,,Vrijwel alle
maatregelen, die op een dezer terreinen denkbaar zijn,
hebben consequenties op een of meer der andere secto-
ren”
25).
Juist de zelfstandige behandeling van elk der
groepen leidt tot het onsystematisch karakter, dat over-
heidshemoeiïng op economisch gebied zo vaak heeft ge-
kenmerkt en tengevolge kan hebben, dat ‘overwegingen,
ontleend aan groepsbelangen, al te gemakkelijk ingang
vinden, of dat onderling niet verenigbai’e doelstellingen
naast elkaar worden nagestreefd. De loonpolitieke maat-
regelen, die op zichzelf wenselijk zijn, bijv. om
tot een
minimum-levensstandaard te komen, zullen met de andere
economisch-politieke maatregelen in één i’aam moeten worden ondergebracht, waarbinnen een samenhangend

“) Vgi.
A.
Bauer ,,Die Normleistung” in ,,Zeitschrift fOr Sozial-
politik und Wirtschaftsrech.t”, Mei 1943 en Ir. J.
Al. Matt.hijsen in
,,E.-S.B.”
van22 November 1945. bis. 242
cv.
“) Zie ook hiervoor onder
IT
(E.-LS.B.”
van
10
Januari 1946)
no. 5, blz. 26.
“) T. P.
van der Kooy Staat en economische politiek” in
Eco-
nomische opstellen, aangeboden aan Prof. Mr.
F.
de Vries”, Haar-
lem 1944, his. 340.
“) Van der
Kooy,
t.a.p.

schema van doelstellingen wordt nagestreefcï. Loonpoli-
tiek is, vanwege haar uitwerking op de prijzen, een onmis-

baar onderdeel van sociaal-economische planpolitiek,
terwijl anderzijds verschillende loonpolitieke doelstellingen
eerst in het kader van een systematisch geleide volkshuis-
houding tot haar recht zullen kunnen komen
26).

De samenhang van de verschillende onderdelen van het

overheidsoptreden, waarvan de loonpolitiek slechts één
aspect is, komt ook zeer sterk tot uiting, als men haar
opvat als onderdeel van een algemene politiek met be-
trekking tot de inkomensverdeling. Dat bepaalde maat-
regelen met betrekking tot de lonen vanzelf tot een ruimere
doelstelling leiden, ligt voor de hand. Wie in de loonvorming
gaat ingrijpen, omdat het resultaat van de toei’ekening,
zoals die op grond van economische omstandigheden en
sociale machtsfactoren tot stand komt, niet meer kan
bevredigen, laat de andei’e vormen van functioneel
inkomen daardoor niet ongemoeid. 1-let sociaal product
kan slechts éénmaal worden vei’deeld; wat aan den één
wordt toebedeeld, wordt een ander onthouden. Maar dat
niet alleen, ook de personele inkomens moeten, tengevolge
van de loonpolitiek, ondef de loupe komen. Als aan de
arbeiders, die aa.n het productieproces deelnemen, een
bepaald minimum wordt gegarandeerd, ontkomt men ei’
vanwege de rechtvaardigheid niet aan, ook voor de sociale
rentetrekkers, de pensioengerechtigden en de wachtgelders,
wier inkomens met die van de arbeidersgroepen, waaruit
zij zijn voortgekomen, teA nauwste samenhangen, iets te
doen
27).
En w’at te denken van de genieters van onder

nemerswinst (in de eerste plaats de kleine middenstand) en sommige vormen van arbeidsloos inkomen? Zo komt
uit het één het ander noodzakelijk voort. 1-let oordeel
over één bepaalde groep van inkomens dwingt tot een
algemeen oordeel; voorziening in één bepaalde nood tot
een weloverwogen plan tbt modificatie van de inkomens-
verdeling, hetzij door maatregelen, -die de primaire ver-
deling volgens economische prestaties beïnvloede, hetzij
door maatregelen van transformatorische aard ij, zoals
sociale voorzieningen, belastingen, e.d.
Enerzijds kan deze politiek tot herverdeling van het
maatschappelijk inkomen ook de economische welvaart
bevorderen
29)
en dus een onderdeelvormen van de al-
gemene economische politiek, anderzijds vormt zij een
onderdeel van het meci’ algemene streven naar sociale
rechtvaardigheid, dat wel bestemd zal zijn om in.de
komen-
de periode als leuze te dienen voor het beleid van de
Staat op economisch en politiek terrein. In dat streven
wordt het corrigerend motief op de onvolkomenheden der maatschappelijke vooi”zienigen, grondslag vaa de sociale
politiek in traditionele, vooroorlogse zin, tot leidend
beginsel voor de Organisatie van het maatschappelijk
leven
30)

In het voorgaande konden slechts enkele van de pro-
blemen, die de loonpolitiek opwerpt, worden aangeroerd.
Belangrijke vragen, als die van het onzichtbare loon
31),

van de verhouding van de loonpolitiek der Overheid tot
die van de individuele onderneming
32),
de internationale

kant van de zaak en de rechtsvorm der loonpolitiek, heb
ik moeten laten liggen. Eei’st nadat het bovenstaande
reeds was geschreven, heb ik kennis genomen van de
belangrijke, en en dele afwijkende, beschouwingen van

“) Iduin t.a.p. bis. 785.
“) Ook omgekeerd is het bepalen van een minimumloon he
noodzakelijk sluitstuk van een samenSangend complex van iziaat-
regelen, dat vrijwaring van gebrek, tengevolge van werkloosheid en
arbeidsongeschiktheid,
wil
voorkomen zie Sociale zekerheid”,
rapport over de toekomstige ontwikkeling der sociale verzekering
in Nederland, deel
1,
bis.
11
en 37.
8)
Zie over dit onderscheid: Van Cleeff tap., blz. 305
cv.
“) Zie J.
C.
Kruisheej’ in Economische opstellen enz.”, bis. 374,
alsmede ,,Sociale Zekerheid”, bis. 17/18.
O)
Vgl. mijn besprekine van
C. P. M.
Romme ,.Nederlandsche
sociale politiek”, in het weekblad ,,Sociale Zaken” 1941, bis. 118
cv:
1
1 Daarover
W.
H. Fockema Andreae in ,,E.-S.13.” van 19 April
1944.
“) Zie H. J. Keus ,,De ondernemer en zijn sociaal-economische
problemen”, Haarlem 1943, hoofdstuk
II.

1

18 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

109

Prof. Tinbergen ). De tijd ontbrak echter daar critisch op
in te gaan. Ik meen mijn opstel in deze vorm te kunnen
handhaven en spreek de hoop uit, dat het iets zal mogen
bijdragen tot de vernieuwing van het sociale leven, die
de zin van de gestreden strijd mobt veivullen.

Mr. HERMAN 1-1. MAAS.

‘) J. Tinbergen ,,De les van dertig jaar”, Amsterdam 1944,
blz.
194-199.

AANTEEKENINGEN.

DE ECONOMISCHE TOESTAND IN ZWITSERLAND
OEDURENJ)E EN NA DEN OOItLO.

Aan de hand van het Bulletin mensuel” vandeZwitser-
sche Nationale Bank zuilen wij de belangrijkste plinten
in de ontwikkeling van den economisc.hen toestand in
Zwitserland na het uitbreken van den oorlog bespreken.
A. De ontwikkeling gedurende de oorlo
g
sjaren.
De buitenlandsche handel.

Daar Zwitserland voor de voorziening mde meest elemen-
taire behoeften van den invoer uit het buitenland af-
hankelijk is, was het van groot belang, dat deze op de
juiste wijze geregeld werd. Van de zijde der Overheid werd,

binnen het kader der vele handelsovereenkomsten, met het
buitenland door middel van invoerrechten invloed uitge-
oefend.
Betreffende den buitenlandschen handel kunnen ge-
durende den oorlog drie perioden worden onderscheiden:
ie. Tot de ineenstorting van ‘J’rankrijk nam de invoer
sterk toe; de uitvoe)’, die eerst tengevolge van uitvoer-
verboden was teruggeloopen, herstelde zich in de eerste
maanden van 1940 door een toegenomen vraag van de
zijde der oorlogvoeren.den, terwijl op de markten der
neutraleri de concurreritie van deze landen verminderde. 2e. De volledige omsingeling van-Zwitserland door de
successen der asmogendheden na Juni 1940 en de hierdoor
ontstane vernauwing der in- en uitvoerkanalen deed den
huitenlandschen handel sterk inkrimpen.
Het intreden der Vereenigde Staten in den oorlog en
de oorlogsh ande Ii ngen in Noord-Afrika belemmerden voorts
het handelsverkeer met deze gebieden, terwijl de invasie
in Italië het Zwitsersche markt(yebied nog meer beperkte.
8e. in 1944 viel door de invasie in Frankrijk Marseille
uit als laatste doorvoerhaven. 1-Jet transportapparaat op
het vaste land werd tengevolge van de oorlogshandelingen
volkomen gedesorganiseerd. l

lierdoor konden de nood-
zakelijke aanvoeren slechts gebrekkig plaatsvinden,
met als gevolg, dat zoowel de invoer als de uitvoer van
Zwitserland een dieptepunt bereikten.
Industrie en I-Iotelbedrijf.
Deze twee deviezenbronnen hebben in versQhillende
mate van den oorlogstoestand te lijden gehad.
Het vreemdelingenverkeer liep met het Ôog op de grens-
sluitingen tot op ongeveer een tiende van den vôôroorlog-
scien omvang terug. Door export van industrieproducten
moest getracht worden de aldus ontstane leemte in de
betalingsbalans zoo goed mogelijk aan te vullen. Door de
reeds onder 1 genoemde gebrekkige aanvoermogelijkheden
van grond- en huipstoffen, kon de industrie zich echter
niet ten volle ontplooien.

Eenïge cijfers omtrent industrie en hotelbedrijf doen
wij volgen:

Bezettingscoëfficient
Aantal
Jaar
industrie
1)
buitenlandsche
gasten (in 10)

1939
116,3
1.008
1940
121t0
130
1941
126
127
1942
115.
1
0
135
1943
107.8
93
1944
106.3 74

‘)
150 = goed, 100 = bevredigend, 50 = Slecht

8. De vdrhouding bonen en prijzen.

Zoowel de kosten van levensonderhoud als de groothan-
(lelsprij zen hebben zich enerzijds tengevolge van de ontstane
schaarschte, anderzijds inverharid niet de toegenomen geld-
circulatie, in opwaartsche richting bewogen. Op te merken
valt hierbij, dat de stijging van de ge
l
dcirculatie vergeleken met andere landen vrij beperkt bleef, terwijl zij in December
1939 2 milliard franes bedroeg, was zij in Mei 1945 gestegen tot :3,5 milliard francs; in samenhang hier-
mede bleef ook de stijging van de deposito’s hij de commex’-
cieele banken zeerheperkt.Verschillend’eloonsverhoogmngen
vonden plaats, die echter geen gelijken.tred met de prijs-
beweging hielden, zoodat de Zwitsersche arbeiders meteen
dalend reëel loon, genoegen moesten nemen.
Teneinde de minst koopkrachtigen tegemoet te komen
werd een speciaal ‘distributiesysteem ontworpen, waar-
voor wij verwijzen naar het artikel van M Weisglas in
van 25 October 1945 1)

Jan-Aug.
1939
=
100

Jaar
kosten
V.
nominaal
reëel
grooth. levensonderh.
loon
‘loon
prijzen

1939
101,3
100
e

98,9
100
1940
111,1
103,5
93,2
128,5
1941
128
1
2
112,1
87,5 165.0
1942
132,0
122,9:
86,5 188,2
1943
148,9 131,8
88.5
196,3
1944
151,9

.
138,3
91
1
0
200,2

B. De ontwikkeling na den oorlog.
De bbitenlandsche handel.
1

loewel de wapenstii.stand in Europa niet direct ver-
betering bracht in de uiterst moeilijk geworden voor-
ziening met de voornaamste goederen, doordat de land-
verbindingen nog slecht functionneerden, nam de aanvoer
van de hij de overeenkomst van S Maart 1945 door de

geallieerden toegezegde voorraden van maand tot ma.and
toe. Reeds in liet tweede halfjaar van 1945 konden ver-
schillende maatregelen ‘der •schaarschte-econoniie worden
opgeheven en enkele artikelen voor dagelijksch levens-
onderhoud worden vrijgegeven.

Bij een beschouwing van de Zwitsersche handelsbalans
ten opzichte van de Vereenigde Staten valt.op t merken,
dat het saldo, dat reeds na 1,942 actief werd, in het laatste
kwartaal van 1945 in staat was alle andere passieve saldi
te dekken.

industrie en hotelbedrijf.
Ondanks de invoermoeilijkheden is de industrieele

activiteit toegenomen. De bezettingscoëfficient steeg in
het derde kwartaal van 1945 tot 122. Zoowel de fabrieken
voor de binnenlandsche, als die voor de buitenbandsche
riarkt draaien thans op volle toeren. De eerste moet in
de bres springen voor den weggevallen invoer uit Duitsch-
land; de tweede ontmoet in het buitenland een groote.
vraag naar Zwitsersche producten.
De horloge-industrie beleeft een ware hoogconjunctuur,
terwijl de textiel-industrie, bij een toenemenden aanvoer
van grondstoffen, met een telçort aan arbeidskrachten te
kampen heeft.

In het hotelbedrijf is weer nieuw leven geblazen door
een grooter hinnenlandsch vacantieverkeer en een voor
het eerst sinds jaren weer toegenomen aantal buitenland-
sche hezoekei’s, waaronder veel Amerikaa,nsche verlof-
gangers.

8. De verh&ding bonen en prijzen.
In hoeverre het zal gelukken om (l,e geschetste gunstige
ontwikkeling te bestendigen hangt, naast de energievoor-
ziening en de omschakeling van oorbogs- op vredesindustrie
in de groote industrielanden, af van de prijzen, waartegen
de Zwitsersche producten in het buitenland zullen kunnen worden aangeboden.

‘) ,,Levensmiddelendistributie in het buitenland” door M. Weis-
glas in ,,E.S.B.” van, 95 October 1945, blz. 18

,


7

1

110

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 Februari 1946

Teneinde het ]oonniveau te heïavloeden, is men er
toe
overgegaan subsidies te verleenen op enkele goederer
,

uit het levensmiddelenpakket. Als gevolg hiervan ver-
tonen de prijsindices een licht dalende neiging, zooals in
de volgende cijfers tot uitdrukking komt.

1914 = 100

Kosten van
Groothandelsprij zen

levensonderhoud

Eind Nov. 1944

222,0

208,0
Eind Nov. 1945

218
1
5

200,7

ONTVANGEN BOEKEN EN TIJDSCHRIFTEN.

bOEK.

Economie stability in the post-war world.
The conditions

of prosperity after the transition from war to peace.
Report of the Deleation on Economie Depressions. Part II. Geneva, League of Nations, 1945. 341 pag.
10/-; $ 2.50.

TIJDSCIIRIFT.

Tijdschrift eoor interne bedrijfsorganisatie.
Red. adres
J. v. d. Kieft, P. C. Hooftstraat 100 Amsterdam-Z.
Uitg. en adm. N.V. Schuyt, Postbus 7, Baarn.

le Jaargang No. 1, Januari 1946.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De geidmarkt vertoonde in de afgeloopen week weinig veranderingen. Blijkbaar rekenen de banken erop, de in-schrijvingen op de 24 pCI. Spaarcertificaten gemakkelijk
te kunnen beta.leh met de hij de centrale bank aangehou-
den tegoeden. Dit is een aanwijzing te meer, dat de in.
schrijvingen hierop niet bijster groot zijn geweest. Te
vreezen valt, dat de inschrijvingen voornamelijk tot hel
maximum van f 300 met geblokkeerd tegoed hebben
plaatsgevonden, zoodat door deze actie weinig vrij geld
is gebonden. Hoewel de omzetten op de geldmarkt zeer
gering varen, overwoog de vraag, zoodat de disconto-

noteeringen over het geheel een kleine daling vertoonden,
gemiddeld met 1/16 pCt. Driema.ands papier werd tegen 1 1/16 tot 1 1/8 pCt. verhandeld, terwijl Augustus-papier 1 3/8 noteerde. De in December vervallende promessen,
het papier met den langsten looptijd, dat thans nog uit-
staat, iverden tegen 14 pCt. gevraagd.
De saldi der handelsbanken bij de centrale bank ver-
kregen sedert het laatste overzicht een aanvulling van
ruim f 100 millioen. Ten deele werd dit veroorzaakt door

de aflossing van de obligaties Bataafsche, waardoor de
deviezenvooi’raad van De Nederlandsche Bank een wel-
kome aanvulling onderging.

Het belangrijkste bericht voor de effectenbeurs was de
fnaatregel, dat de verhandeling der 24 pCt. Spaarcertifi-
caten, waarop de inschrijving op 8 Februari is gesloten,
uitsluitend via de leden der Vereeniging voor den Effec-
tenhandel mag plaatsvinden. Ongetwijfeld vormt dit
een succes voor de door beurskringen gevoerde actie, al doet het eenigszins vreemd aan dat degenen, welke
over het algemeen zeer tegen geleide economie en wat
daarmede samenhangt gekant zijn, het tot stand komen
van deze binding zoozeer hebben bevorderd.

De indruk bestaat, dat de institutioneele beleggers
op de 3 pCI. Grootboekschuld vrij sterk hebben inge-
schreven, zoodat het uiteindelijke resultaat ondanks
de matige belangstelling van particuliere zijde waarschijn-
lijk wel bevredigend zal zijn. Het schijnt, dat vele parti-
culieren nog altijd op deblokkeering rekenen; het door-
dringen van de bedoeling der geldsaneeringsmaatregelen
schijnt uiterst langzaam te gaan.

Op de Amsterdamsche beurs nemen de omzetten lang-zamerhand af: De liquidatiedrang is bezig te verdwijnen,
en het feit, dat men geblokkeerd tegoed ontvangt, werkt
uiteraard niet stimuleerend. In de tot stand gekomen
koersen kwam met name voor de staatsleeningen geleide-
lijk een daling tot stand, zoodat de
34
pCt. leeningen aan
het einde van de week 1024 pCt. noteerden, terwijl ook
de integralen een kleine koersdaling moesten boeken.
Alleen de 4 pCt oorlogsleeningen vormden een uitlonde-
ring en ondergingen een koersverbetering van gemiddeld
.1/8 pCt.

STATISTIEKEN.

De g’asschade in Nederland
1).

Omvang
V.
d.
1
glasschade van
1
De toegewezen
Omvang v. d. de zwaar en

1
hoeveelheden
glasschade van 1 licht bescha-

glas
alle perceelen, digde percee- 1 uitgedrukt in:
uitgedrukt in: len, uitgedrukt

Omvang van de schade, uitgedrukt in het aantal perceelen

Openb. gebouwen

Bedrijven
—-
PROVINCIES

.


bil


1W..
N”
)
N’o

120
20
40
175

12

Opmerking: Voor de berekening van de hoeveelheden in kolommen

Noodwoningbouv . .

38.
60 en 12 zijn als gemiddelde schadecijfers aangenomen:

Diversen

5
Openbaregebouwen: 100
ax’
glas per perceel.
Bedrijven

: 100

Algeheel totaal
…….
536.
Woningen

: 15

‘) Overgenomen uit: ,,Aanhangsel tot het verslag van de hande-
lingen der Tweede Kamer”, Vel 17, blz. 36, 1 Februari 1946.

woningen

1 Groningen
.
10 25
1.200
2 Friesland
. .
5
5
350
3 Drenthe

. .
10
5
180
4

Overijssel

.
45
65
700
5.000
S Gelderland.
220
250
520
.200
7.000
6 Utrecht
. . .
30
75
240
80
1.200
7 N.-Holland.
65
200
80
650
250
500
8 Z.-Holland.
170 150 250
.500
350
1.700
9 Zeeland
. . .
80
100 250
.000
800
2.500
10 N.-Brabant
120
270
900
700
.300
8.000
11 Limburg
. .
50
200
800 500
.200
7.000

200
10
25 700
2.000
70

210
50 10

•0
0
0
0

7

522
105

9,114
74.749 2.556.400
19,68 2.154.900
22,06
678 8.931
320.600
2,47 303.600
3,11
2.298
17.207
694.000
5,34 395.600
4,05
2.775
31,144
2.610.500
20,09 753.800
7,72
0.538
13.768
948.100
7,29 729.600
7.47
0.489
72.656
2.469.400
19,01 2.294.200
23,48
4.662
42.874 1.738.100
13,38 1.633.000
16,71

11.966
4’64
15.128
39.311
7.364 1 6.212 1
3.339

Totaal . . ..
I

8051 1.3451
3.3951
18.3551

6.1501 34.6301 87.2241
43
.
259
1
304
.
515
!
12
.
993
.
000
Il
00
,

1
9
.
768
.
600
1l
00
,.

1
491
.
590
1

5,03

‘o

.
0

t-au
0

•-

0

‘ah

o

i
,aol
IPfl

8

44

9
10
11
12
13
14
15

1.164
9.908
350.400
2,70

321.600
3,29
12.630
3,93
173
1.265 67.100
0,52

64.000
.0,67
1.100
1,72
138
6.752
134.100
1,03

126.900
1,30
1.800
1,42
1.230
25.261
1.104.300
8,49

991.400
10,14
28,620
2,89
123.370
5,73
7.200
2,37
20.100
5,08
14.300
1,90
79.180
10,85
101.920
4,44
101.370
6,20

DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens)

Binnerit.
wissels
1

Munt, open marktpa pier,
Totaal
Data
muntmate-
Ibeleeningen, voor- Totaal
opeischb.
1

riaat

en
Ischotten alh Rijk.
i
ac va
t
schulden
1
deviezen
‘)
1

en diverse
‘ekeningen ‘)

4 Febr. ’46
5.390.718
233.755
5.697.513
5.025.108
28

Jan. ’46
5.286.506
218.455 5.578.003
4.985.638
21

,,

’46
5.258.117 221.197
5.552.356
4.987.096
14

,,

’46 5.255.404 228.714 5.557.164
4.987.684
7

,,

’46
5.253.251
210.958 5.537.255 5.066.246
31

Dec. ’45.
5.252.839
212.949 5.538.844 5.166.066
27

,,

’45
5.254.084 202.106 5.529.253
5.046.612
17

,,

’46
5.253.483
201.806
5.528.408
5.045.789
6 Mei

’40
1.173.319
248.256
1.474.306 1.424.016

Schatk
ie
ist-
J3ankassig-

papr
Bankbiljet- Saldi

natien en Saldo -Rijk1 rechtstr.
Data

lenin om-

in

div
er
se 1R/C (DIC)1

onder-
loop

RIC

reheninqeri

1
gebracht.

4 Febr. ’46 2.11 9.729′) 2.905.251

340.202

Cl .940.242

28 Jan. ’46 2.025.037
1
) 2.960.293 260.350

C2.116.483


21 ,,

’46 1.945.521 3.041.407 233.104

C2.169.716


14

’46 1.854.851 3.132.690 237.375

C2.263.868


7 ,,

’46 1.763.990 3.202.122 238.870

C2.343.283
31 Dec. ’45 1.712.915 3.343.151

150.464

C2.492.978


27 ,,

’45 1.646.894 3.399.667

150.382

C2.527.104


17 ,,

’45 1.555.164 3.490.554

150.385

C2.522.696


6 Mei ’40 1.158.613

255.174

10.230

C 22.962

‘) De posten Correspondenten in liet buteniand” en ,,Buiten-
landsche betaalmiddelen (excl. pasmunt)”, voorheen begrepen in de
,,Diverse rekeningen”, zijn van 5 Juli 1943 af opgenomen onder de
buitenlandsch’e portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,devieren”
‘) waarvan nieuwe uitgifte fl.715.580.
f1.811.549.

NATIONALE BANK VAN BELOIE
(Voornaamste
posten in millioencu tranes)

,ca

.’

Data

1

5)Qj
c

sea
Cd

dao

•E

aa .
PQ
0

4

a,
I14

7 Febr. 1946

132.754

3.160

1.932

575

442

51.004
‘ Jan.

1946

131.943

3.120

2.366

502

421

50.904
9.4

1946

131.943

3.010

2.303

457

416

35.471
17

,,

1946

131.943

2.543

1.831

460

383

36.560
10

,,

1946

131.943

3.102

1.827

373

350

42.882
3

,,

1946

131.382

3.576

1.731

503

337

43.027
27 Dec.

1945

131.383

3.684

1.552

217

335

42.270

Rekening-_
courant saldi


5′

Data
-2.B

,
5′

l2
CIS
,o

‘5

Pq
‘5

7 Febr. 1946

653

155.671

73.062

3

3.148

871
31

Jan.

1946

653

155.063

72.470

6

3.112

89(
24

,,

1946

653

139.397

74.804

5

3.358

24.81
17

1946

653

139.330

71.941

3

2.984

26.221
10

,,

1946

653

146.091

71.975

4

3.125

55.331
3

,,

1946

653

146.167

717
98

3

3.369

55.341
27 Dec.

1945

653

145.049

70.376

4

3.440

55.581
‘) Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van den goud,voorraacl. (Besluitwet
no.
5 van
1-5-1 944).
‘) Vaaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”. ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken
op
tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven oude biljetten.

Orb

W
X

Verzoek aan de abonné’s
Daar wij weer banden kunnen laten maken voor het
INBINDEN VAN COMPLETE JAARGANGEN
van ,,Ec000misch-Sfatjsfische Berichten”
verzoeken wij aan abonné’s, die hiervan gebruik willen
maken, ons ten spoedigste op te geven, welke jaargangen
zij wenschen te’ laten inbinden.
Ook voor oudere jaargangen ‘kunnen nog banden ge-
maakt worden. Zendt Uw opgave ten spoedigste in aan de

Kon. Ned Boekdrukkerij H. A. M. Roelanfs

Lange Haven 141

Schiedam – Telefoon 69300

+

Vacature,

De Directie van een groofe inclustrieele onderneming
met verschillende fabrieken, enkele duizenden arbei-

ders en en uitgebreid kantoorpersoneel zoekt een

leider voor haar

personeelafdeelingen

In aanmerking komen personen boven 35 jaar met een
groot sociaal gevoel, gewend om leiding te geven,
ervaring in arbeidazaken, academisch gevormd; even-
tueele officiersopleiding kan tot aanbeveling strekken. Brieven met inlichtingen enz. onder no. C 848, Adv.
Our, de La Mar, Noordeinde 122a, Den Haag.

Grootc bedrijtsorganisatie te Den Haag vraagt voor
direct een

JURIST.

als adjunct-secretaris Bekendheid met sociale proble-
men strekt tot aanbeveling. Brieven onder no. 375 Bur.
van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Wij zoeken

2 mannelijke personen

le. Algemeen ontwikkeld, 2e. Administratief onder-
legd, 3e. Organisatorische capaciteiten, 4e. In staat en
bereid geheel zelfstandig te werken, 5e. Onmiddellijk of op korten termijn in dienst te treden.
Sollicitaties (uitvoerige inlichtingen, zoo mogelijk re.
eentc pasfoto) kunnen worden gezonden onder V 36
Alg. Adv. Bur. Rouma & Co., Hecrengracht 226,
Amsterdani-C.

Internationale onderneming vraagt enkele

zeer capabele krachten

met financieele ervaring. Sollicitaties dienen te ver-
rnelden, of gegadigden bereid zijn eventueel naar het
buitenland te worden uitgezonden.
Brieven ‘met uitvoerige gegevens onder W.L. 430,
Adv. Our. de la Mar, Am’sterdam-C.

De N.V. Provinciale Geldersche Electricitejts-Maaf_
schappij te Arnhem vraagt voor spoedige indienst-
treding

adjunct.administrateux

bij voorkeur drs. in
dc
economie of bezitter van ecn
accountantsdiploma.
Gegadigden moeten beschikken over een ruime prac-
tische ervaring op administratief en bcdrijfseconomisch
gebied en in staat zijn leiding te geven aan een groot
personeel. Het uitzicht bestaat t.z.t. den tegenwoordi-
gen administrateur op te volgen.
Sollicitaties met portret, volledige levensloop en ver-
langd salaris te zenden aan de directie der vennoot-
schap, Utrechtschewcg no. 34, Arnhem.

1.

Alle correspondentie betre tiende advertenties’ gelieve U te richten aan Koninklijk’e Nederlandsche Boekdrukkerij H A. N. Roelants,
Lange Haven 141. Schiedam (Tel. 69300, ‘toestel 6)

‘De
,4
7
anoullencle /3rcinclpolis

van

De

vat’,
1896
V. 0.

s-raPetiI1age

KFE
ILLE

ROTTEROAJ

,
.0

ri

N.V. KONINKLIJKE

N EDE RIA N D S C H E

Z O.0
T
IN D U STR IE

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

Koninklijke

iNederlandsche

Boekd rukk e rij

H. A. M. Roelants

Schiedam

qispen

culem borg
amsterdam
rotterdam

4E

,,HOLLAN DIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

N.V. Louis Dobbelmann

Rotterdam

KOFFIE

THEE

SLUITER

VOOR ADMINISTRATIE EN BEDRIJFSORGANISATIE

belast zich met de doorvoering van butget-

teering en butgetcontôle in de daarvoor in

aanmerking komendedeelen van Uwbedrijf.

Singel 194 Amsterdam (C.) Tel 45912

N.V.
LEVENSVERZEKERING-MIJ.

RNHEM’

rijniandsche

betonbouw maatschappij n.v.

spoorsingel 64 – delft – telef 1846

J uist nu
bieden dc Watson machines, behoorende tot
het Hollerith-systecm, U de mogelijkheid op
etticiënte en snelle wijze dié administratieve voorlichting te
geven, welke voor den wederopbouw van het Nederlandsche
Bedrijfsleven noodzakelijk is.
One afdeeling Organisatie is paraat om U een alleszins des-
kundig advies omtrent de oplossing van Uw administratieve
en organisatorische problemen voor te leggen.
Het is ritogelijk, zij het in beperkte mate, op korten termijn
weer Watson machines (Hollerith-systeem) te leveren.

,,W A T S
0 N” Dedrijfsmachine Maatschappij N.V.

Frederiksplein 34. Amsterdom•C – Telefoon nrs: 33406, 33656, 31856

F4

.411e correspondentie betreffende advertenties, ge!ieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,

Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300, toestel 6)

Druk Roelants, Schiedam.

Auteur