30e JAARGANO – No. 1484
T
‘
–
0
Ministerie van Landbouw, Vlsscherij en Voedselvoorziening
Bureati voor Efficiency
Aan het Ministerie van Landbouw, Visscherij en
Voedselvoorziening kunnén bij het Bureau voor Ef-
ficiency enkele
Medewerkers
worden gepindtst Sollicitanten moetep organisatie-
talent, overtuigingskracht en doorzettingsvermogen be-
zitten en beschikken over uitgebreide ervaring op
administratief terrein. Inzicht en practijk in mechani-
,satie van den administratieven arbeid is noodzakelijk.
Zij, die een accountantsopleiding hebben genoten of
met de vakstudie ver gevorderd zijn, dan wel organisa-
torische ervaring in concernbedrijven hebben opgedaan,
genieten de voorkeur. Leeftijd 35-45 jaar. Sollicitan-
ten moeten bereid zijn zich aan een psychotechnisch
onderzoek te onderwerpen. Aanstelling op arbeids-
contract tegen nader overeen te komen salaris. Brieven
aan het Bureau voor Efficiency van voornoemd Mi-
nisterie,Oostduinlaan 2, Kamer 52 te ‘s-Gravenhage.
De bibliotheek van den Economischen Voorlichtings-
dienst, Bezuidenhoutscheweg
95,
‘s-Gravenhage, vraagt voor
spoedige indiensttreding een
ervaren economisch, geschoolde Assistent(e)
bij voorkeur bekend met economische documentatie. Salaris
volgens ‘rij ksregeling.
Een instelling op sociaal-administratief gebied te Rot-
•
terdam vraagt voor onmiddellijke indiensttreding een
flinken
Administrateur,
speciaal bekend met de administratie, voortvloeiende uit
sociale wetten. Degelijke kennis van de practijk van mo-
derne boekhouding is vereischt. Brieven met volledige ge-
gevens, referenties en opgave van verlangd salaris onder
no: 254 Bureau van dit blad postbus 42, Schiedam.
Directeur
eener groote N.V. in het Noorden des. lands wenscht van
werkkring te veranderen. Prima referenties. Eventueele f i-
nancieele deelname geen bezwaar. Brieven onder no. 255
Bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.
Energiek zakenman, directeur van vooraanstaand groot-
handelsbedrijf in ijzer en staal ets aanverwante artikelen,
commercieel en administratief onderlegd, grondige vakkennis
en goed ingevoerd, zoekt
leidende functie
event. associatie in groothandel of importhuis. Br. onder
No.
259,
Bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.
EXPORT ZUIDAMERIKA
Groote cliemisch-industrieele maatschappij met goed
functionneerend verkoopajparaat in het buitenland, zoekt
verbinding met fabrikanten van chemische- en pharmaceu-
tische producten en verfstoffen, teneinde den export hunner producten, vooral in Zuid-Amerika, te behartigen. Er, onder
no. 257 Bureau an dit blad,’ postbus 42, Schiedam.
Financieele en Patent belangén in Amerika en Canada.
Ex bankdircteur, jurist, binnenkort voor ziji’s eigen
exportzaken vertrekkend, is bereid 1 â 2
verf rouwensopdrachf en
te aanvaarden. Kennismaking c.q. bespreking bij voorkeur
in Amsterdam of Den Haag. Br. met opgave van approxi-
matief bedrag van het belang, onder lett. M.M.H. aan
Nijgh i van Ditmar, Amsterdam.
R. MEES & ZOONEN
Ao. 1720
BANKIERS EN ASSURANTIE..MAKELAARS
Rotterdam, Amsterdam
(Ass.),
‘s-Graven.
hage, Delft,:
Schiedam, Vlaardingen
Behandeling van alle
Bankzaken
– Bezorging van alle
Assuranhin
EERSfE NDERLANDSCHE
Verzekering Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s.Gravenbage
OMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT. BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Personeel s- Pen sioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – alschrijving van toe
lnm,tlge lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
AMSTERDAMSCHE
BANK N.V.
/
131 BIJKANTOREN ESi ZITDAGEN
KAPITAAL f
51EI0.00AX
RESERVES f 3I3CCû)
gispen
culemborg
amsterdam
rotterdam
Koninklijke
Nederlindsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
SCHRIFTELIJkE CURSUS
VOOR MODERNE
810RIN SADM
.eidl op
voor het examen moderne bedrijfsadministratie –
3ehandelf
o.a.
administratieve organisatie, de rekeningstelsels,
‘oor en nacalc.ulatie, standaardkosten en budgetteering, loon
telsels en loor,administratie, bedrijfsstatistiek, toepassingen ir
‘erschillende bedrijven
–
Biedt
uitstekend verzorgde lesser
n beschrijvingen, uitvoerige en gedegen correctie van
itgewerkte vraagstukken, alle gewenschte voorlichting o
tudiegebied
–
Beschikt over
talrijke medewerkers uit d
raktijk van het bedrijfsleven –
Verzorgt behalve den hoofd
ursus ook voorbereidende, aanvullende en repetitiecursussen
P2-osper.tn8 op aanvraag
Alle correspondentie betreffende adverte,tf es. gelieve U
te
richten aan
Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H:
A. M. Roelanti
Lange Haven 141,
Schiedam (Tel. 69300. l’oestel 6)
E
UDEN
Economisch
,
–fStatistische’
Berichten
–
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
30E
JAARGANG
DONDERDAG 18 OCTÔBER 1945
No. 1484
r
Lâ]
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. F. ten
‘
Doesschate; N. J. Polak;
J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; P. de Vries;
H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Abonnemnten kunnen ingaan )nct elk zuinmer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar..
Donateurs en leden van het Nederlandsch Economisch
Instituut ontoan gen het blad gratis en genieten een reductie
op de verdere publicaties.
Adreswijzigin gen op te geven aan de administratie.
Administratie: Nieuwe Binnenri’eg 175a, Rotterdam (C.). Telefoon 38340. Giro 8408.
–
r
Aan geteekende stukken aan het Bijkantoor Museum park,
Rotterdam (C.).
Alle correspondentie betreffende advertenties ‘te richten
aan de Pa. H. A. ,M. Roelants, Lange Haven 141,
Schiedam. (Tel. 69300, toestel 6).
INHOUD:
. Blz.
De economische heteekenis van Nederland voor Indië
door
Prof. G. Gonggrjp …………………….160
De achtergrond van het l3ritsch-Nederiandsche
monetaire verdrag door
Dr. A. Treep …………161
Tolunie door
Prof. Mr. C. Westst?ate …………..164
Aanteekeningen
Britsch-Nederlandsche monetaire overeenkomst. .
167
De Belgische prijspolitiek na de bevrijding ……
168
HetAmerikaansche bankwezen gedurende den oorlog
170
Geld- en Kapitaalmarkt …………………….
170
Statistieken:
De Nederlandsche Bank; voovnaste posten in
duizenden guldens en verkorte balans op
15
– ‘
October
1945 ………………………….171
Voornaamste posten in miflioenen francs van de
Nationale Bank van België ………………
171
DEZER DAGEN
bestaat de tijd nog steeds uit problemen, en oplossingen
geene. Nederland kan aan weinig anders aandacht schenken
dan aan den toestand in Indië. De oorlogsverklaring, van
wie .uitgande is niet.precies bekend,. zalook hen, die.
Indië ver, en de eigen huiselijke problmen belangrijk,
vondën hebbenopgeschrikt. Meer nog dandat, zullen de.
oproepen voor den militairen dienst, die sommigen ont-
vangen, verscherpt gevoel voor de pijnlijke situatie hebben
gebracht. Hoe penibel het is, heeft de Minister van Over-
zeesche Gebiedsdeelen in een redevoering voor de Tweede
Kamer Dinsdag jl. zeer openhartig uiteengezet. In het
Engelsche Lagerhuis sprak de Minister-President Attlee
op sympathieke wijze: Sympathie is veel, schepen zijn meer.
Op schepen, die vrijkomen bij de onlangs aangekondigde
opheffing van de geallieerde scheepvaartpool op 2 Maart
1946,
kunnen wij echter niet wachten.
Zoozeer is de aandacht geconcentreerd op Indië, dat
een andere consequentie van den oorlog, de Duitsche
schadevergoeding, in de publieke opinie op den achtei’-
grond raakt. De Regeering blijft echtei’ op haar qui vive, zooals blijkt uit de voorbereidingen voor het zenden van
een . Nederlandsche missie naai’ het geallieerde militaire
bestwjr te Berlijn.
Intusschen kampt niet alleen Nederland met het botsen
en schuren, dat een der naooi’logsweeën is. Over Oosten-
rijk, en Weenen in het bijzonder, waren de berichten reeds
direct na de bezetting ongunstig. Thans is het land in
een impasse d6or vei’schillen in opvatting der bezettende
machten. De binnenlandsche ecçnomische situatie is angst-
wekkend; terwijl de bonen ongeveer 200 shilling in, de
maand beloôpen, kost’een Engelsch pond meel 50 schilling
en vet meer dan 1.000 ‘hilling; in Hongarije is de staat
van beleg afgekoodigd; in Roemen
,
ië is de binnenlandsche
politiek vastgeloopen; in Griekenland ziet men geen, kans
een Regeering te, vormen; in Portugal, tijdens den oorlog
een lustoord volgens de brieven van hen, die het bereikten,
zijn woelingen aan de orde van den dag; in Argentinië is
er openlijk strijd tusschen burgers en Regeering en in
België werd de Koningskwestie weer, acuter.
Op economisch gebied is.nationalisatie al evenzeer een
slagwoord als nationalisme het is op politiek gebied. De
Engelsche Regeering heeft een wetsontwerp ingediend inzake de nationalisatie van de ,,Bank of England” met
een voor de.aandeelhouders tamelijk gunstig voorstel.
De Nederlandsche Regeering heeft een Koninklijk Besluit
afgekondigd ten aanzien vn den status van De Neder-
landsche Bank, dat de verandering van-de Bank in een
overheidslichaam schijnt voor te bereiden.
Voor Nederland zijn er gunstige aspecten van geslaagde
missies. De Nederlandsche Rijnvaartmissie, voor het vrij
maken van den Rijn, vordert goed met haar werkzaam-
heden en schept op deze wijze voor Nederland mogèlijk-
heden om valuta te krijgeo, zonder crediet. Buitenland-
sche betaalmiddelen met behulp van crediet – $ 50.
millioen – krijgen we via de V.S.
De lacune in de rechtsbedeeling is door de herleving
der cassatie gevuld en het gat in den zeedijk bij West-
kapelle is nu werkelijk dicht.
160
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 October”f5
DE ECONOMISCHE BETEKENIS VAN
– NEDERLAND VOOR INDIË i.
Talloze malen is de vraag van de betekenis van Neder-
land voor Indië, zowel economisch als sociaal en politiek,
behandeld. Ook omgekeerd kwam de betekenis van Indië
voor Nederland wel ter sprake, het uitvoerigst in de zorg-
vuldig voorbereide reeks van voordrachten, die de Wage-
ningsé studenten in Maart 1988 hebben georganiseerd, bij
het vierde Lustrum van hun hogeschool, en die hij Veen-
man en Zonen verschenen zijn, onder de titel ,,De sociaal-
economische invloed van Nederlandsch-Indië op Neder-
land”.
Ik herinner mij wel, enkele malen artikelen en paimfletten
.te hebben gelezen, gevloeid uit de pen van extremisten en
haters van het Nederlands gezag, waarin de invloed van
Nederland op Indië werd, voorgesteld als funest, doch ik
herinner mij niet, ooit iets te hebben gelezen, waarin die
T
1oed als onbeduidend werd beschouwd. Inderdaad is
economische en sociale betekenis van Nederland en
van het Westerse element voor Indonesië, naar verhouding
veel groter dan bijv. de economische betekenis van Groot-
Brittannië voor India of van de Verenigde Staten voor
de Philippijnen. (De sta.atkundige en politieke betekenis
van de genoemde grote’ mogendheden voor die landen,
die ik van zeer grote waarde acht, laat ik hier. dus buiten
beschouwing). Ik ken geen groot koloniaal land in Azië en
Afrika, waar het Westerse element het oorspronkelijke
land zo diep heeft ‘beïnvloed en gemaakt tot wat het is,
als Nederlands-Indië.
Vergelijkt men Indië anno 1800 met Indië anno 1940,
en vraagt men, welke van die twee, sociaal-economisch
beschouwd, beter geschikt was voor volkomen zelfstandig-
heid, welke van die twee een onmiddellijke verbreking
van de band met Nederland het best kon verdragen, dan
lijdt het geen, twijfel, dat het antwoord moet luiden Indië
anno 1800. Staatkundig-politiek beschouwd, was de pax
Neerlandica, of wat daarvoor in de plaats kwam, voor
Indië, en wel met name voor Java, ook in 1800 van grote
betekenis. Doch sociaal-economisch kon- Indië zich toen
zonder den Europeaan ongetwijfeld veel beter redden dan
het Indië van nu. Voor nationalisten, in het bizonder
voor hen, die de band met’Nederland openlijk of in hun
hart niet willen, moge deze waarheid onaangenaam zijn,
een dwaas is hij,die zijn ogen sluit voor de werkelijkheid.
Op Java nam, om onze aandacht eerst hij dat oude
hoofdeiland te bepalen, de bevolking van 3 4 millioen
in 1800 toe tQt ruim 40 millioen in 1930. In 1850 moet ze
ongeveer 10 millioen groot zijn geweest. Die geweldige
aanwas
was
om te beginnen mogelijk, doordat in 1820
een begin werd gemaakt met de stelselmatige inenting
tegen de pokken, de ziekte, die bijnaoveral ter wereld de
meeste slachtoîfei’s maakte, en doordat, met uitzondering
n
va slechts enkele jaren, de vrede werd gehandhaafd.
In latere tijd was het voor het steeds groter wordende
zielental nodig, dat de bestuurszorg intensiever werd en grote kapitalen werden belegd, vooral .door Nederland.
Zonder de aanleg van reusachtige irrigatiewerken, zonder
intensieve bestuurszorg,zonder onmiddellijke onderdrukking
van epidemiën en hulp bij dreigende hongersnood en
zonder de grote landbouw- ën andere ondernemingen en
al de werkgelegenheid, die deze dii-ect en indirect vei’schaf-
fen, zou een zielental van 40 millioen, dat Java tot één
der dichtst bevolkte landen der wereld maakte, niet moge-
lijk zijn geweest. Er is dan ook geen ernstig schrijver over
Indië, die de betekenis van Nederland vooi- Indië behan-
deld lieef t, of hij heeft de verbreking van hun band be-
schouwd als een gebeurtenis,die rampspoed moest brengen.
,,Indië verloren, rampspoed geboi-en” was de leuze, die ongeveer dertig jaar geledeii in zwang kwam. De ramp-
spoed, die een verbreking van die band voor, Indië zou
brengen, is groter. ,,Holland verloren, chaos geboren” zou
hier de ,,slogan” moeten luiden.
Van die rampspoed voor Indië heeft men zich een zo
duielijk mogelijke voorstelling trachten te vormen door,
wanneer het een economische beschouwing was, zo goed
mogelijk het aandeel te schatten, dat de Westerse onder-
nemingen en het gouvernement als werkgever bijdroegen
in het gehe]e volksinkomen. Dat aandeel is niet onbelang-
rijk voor het gehele volksinkomen, in natura plus geld, en
het is belangrijk voor het vol ksinkomen in geld. Dit laatste
is een gewichtjg punt, omdat het gemiddelde inkomen per
hoofd van de inheemse bevolking, vooral op Java, klein
is en het geldinkdmen nog kleinei-. Daarom heeft, om die’
oude uitdrukking nog maar eens te gebruiken, elke gulden zo’n hoog gi-ensnut. Boeke drukt zich zelfs zo uit, dat aan,
de wortel van elk koloniaal vraagstuk, waarbij de inheemse
bevolking betrokken is, de geldnood ligt. Alen denke vooral
niet, dat zij in min of meer permanente geldnood zou ver-
keren, omdat ,,de koloniale Overheid” haai’ dwingt be-
lasting in geld op te brengen. Natuurlijk moet zij dat;
zonder belasting in geld kan een koloniale Overheid even-
min bestaan als, in de moderne tijd, een oosters’ potentaat
of een oosterse i-epuhliek. Maai- de Indonesiër heeft die
geldinkomsten ook hard nodig om de kleren te kopen, het
zout, de petroleum, de borden, kopjes, schotels, lepels,
messen, spijkers, naalden, spelden, schai-en, lampen,
garens, knopen, vis, vlees, koffie, thee, suiker, sigaretten,
versnaperingen, kaartjes voor trein, tram en bus en tal
van andere zaken, die hij, in tegenstèlling tot de Papoea
in nog onontdekte dorpen van Nieuw-Guinea, evendrin-
gend nodig heeft als wij, en die hij, evenmin als wij dat
zouden kunnen, nu eenmaal niet van een stuk bamboe en
een klapperdop kan maken.
Götzen becijferde het inkomen der inheemse bevolking
van Java en Madoera voor 1929 op 11.712 inillioen,waarbij
uit den aard der zaak de inkomensdelen, die in natura
werden genoten,’ op hun geldswaat-de moesten worden
geschat om een totaalcijfer ‘te kunnen vinden. De geld-
inkomsten, die de inheemsen genoten bij de suiker, de ta-
bak, ‘de bergcultures, petroleim, scheepvaai-t, gas, elec-
‘triciteit, mijnbouw, spoor- en tramwegen en het gouverne-
ment, bedroegen in datzelfde jaar f 576 millioen (waarbij inbegrepen f 52 millioen van huisbedienden). Dit bedi-ag
van f576 millioen is dus inbegrepen inhettotaalvan f1.712
millioen, en vormt daai’van derhalve een zeei belangrijk
deel, niet minder dan een derde. Zoals gezed, is het deel,
dat de inkomsten, uit westerse ondernemingen en van het
gouvernement genoten, vormen van het totale geldinkomen
der inheemse bevolking, aanzienlijk groter. (1-let is moeilijk
te zeggen, welk deel van dé inkomens in de inheemse agra-
rische sfeer de geldvorm aannemen.)In de jaren van de-
pressie, die op de crisis van 1929 volgden, slonken, zoals
men w’eet, de inkomsten der bevolking uit de Westerse
ondernemingen geweldig. Toen eerst bleek voor velen
zonneklaar, hoe belangrijk deWestere economische activi-
teit voor de’ inheemsen, voor de Schatkist en voor het
gehele land ,was. Bij de suikerindustrie, die danig moest
worden ingekrompen, schrompelde het loonbedrag, aan
inheemsen uitbetaald, van meer dan f 100 millioen in 1929
ineen tot minder dah f 10 millioen. En juist
toen
werden
de ondernemingen, die vroeger zo dikwijls aan alle moge-
lijke critiek hadden blootgestâan, welvaartsaccumulatoren
genoemd! iloe belangrijk bijv. de suikerindustrie voor
de Schatkist was vôôr de crisis van 1929, blijkt uit h,et
volgende. Men heeft voor vei-schillende jaren berekend, hoeveel deze industrie, direct en indirect, bijdroeg tot de
inkomsten van ‘s Lands kas en vond voor 1924, een jaar
van goede.suikerprijzen, ruim f.46 millioen. (Met indit-ecte
bijdragen worden hier niet bedoeld geschatte bedragen,
die nfen zou vinden door een ,,multipliei” in rekening te
brengen, ‘maar biji. inkomstenbelasting van Europees en
inheems personeel, bij de ondei-nemingen wei’kzaarn.) Deze
inkomsten trok de Schatkist uit een industrie, die 5,5 %
van de sawahs op Java in beslag nam en 2,5 % van het
totaal der bouwgron’den. De inheemse bevolking betaalt,
18 October 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
161
zoals men weet, voor het gebruik van haar gronden land-
ren, die in datzelfde jaar 1924 op Javâ rond f 30 millioen
opbracht. De gehele landrente, betaald voor 100 % der
gronden, bracht dus in dat jaar minder op dan de industrie,
die
2,5
% der gronden op Java gebruikte, direct en indirect
aan ‘s Lands kas bijdroeg!
Wanneer men zulke feiten en cijfers voor ogen houdt,
begrijpt men beter, hoe groot de betekenis van het Westerse
kapitaal voor Indië is. Dat kapitaal verkrijgt Indië door
Nederland en in hoofdzaak uit Nederland. (De waarde
van het kapitaal, door Nederland in Indische onderne-
mingen en staatsleningen belegd, wordt op f4 milliard
geschat.) Talloze malen werden aân de werkzaamheid van
dat kapitaal de gedachten van drainage” en uitbuiting
vastgeknoopt. Het is natuurlijk waar, dat de winsten, door
de ondernemingen gemaakt, uitgekeerd w’orden aan de
rechthebbenden, die voor het overgrote deel buiten Indië
wonen, winsten,die dus wegvioeien. Maar dit gebéurt niet,
zonder dat het kapitaal de inkomsten van Indië vergroot
heeft. 1-let is vooral door deze grotere inkomsten, dat Indië
de scholen, de hospitalen, de gezondheidszorg, de land-
bouwvoorlichting en een groot deel van de verdere bestuurs-
zorg kan krijgen, waar het zo dringend om vraagt. Zonder
Nederland zou Indië het kapitaal, dat het behoeft, niet
krijgen. En als het dan al kapitaal, zij het ook in veel te
geringe nate, verkreeg, zou het dit veel duurder moèten
betalen. Want het is
01)
grond van het vertrouwen, dat
Indië door Nederland geniet, dat liet kapitaalarme land
de ,,vorgetane Arbeit”, die liet zelf om allerlei redenen zo
moeilijk kan presteren, in voldoende mate en goedkoop
verkrijgt.
Maar Nederland betekeiit voor Indië niet alleen de ver-
.krijging van kapitaal, zowel voor de vele ondernemingen
als voor het gouvernement, het betekent ook organisatie,
activering van het sociale leven, en precisie. 1-let betekent
de modernisering, die Indië nodig heeft.
1-lierover in een volgend artikel.
G.
DE ACHTERGROND VAN HET BRITSCH-
NEDERLANDSCHE MONETAIRE VERDRAG.
1-let monetaire verdrag, dat op 7 September jl. tusschen
Groot-Brittannië en Nederland werd gesloten, verdient
in meer dan één opzicht onze bijzondere belangstelling.
Het is het eerste verdrag van dien aard, dat door de Neder-
landsche Regeering is aangegaan na haar terugkeer op
vaderlandschen bodem. Tevens is het een interessant
voorbeeld van de. wijze, waarop onder de huidige omstan-
digheden wordt getracht het financieele verkeer in Europa weer op gang te krijgen.
De tekst van het verdrag’) lijkt op het eerste gezicht
eenvoudig genoeg. Bij nadere bestudeering daarvan rijzen
ëbhter ccii aantal moeilijkheden, die den nauwkeurigen
lezer min of meer het gevoel zullen geven in eenfinancieelen
doolhof te zijn beland. Wij zullen daarom trachten denlezer
de draad van Ariadne in handén te geven. Daartoe zullen wij den opbouw van het thans in WestEuropa tot ontwik-
keling komende transfermechanisme moeten bezien tegen
den achtergrond van Bretton Woods. Voorts zullen wij
ons moeten verdiepen in de techniek der betalingsverdra-gen in het algemeen en moeten stilstaan bij den opzet van
het Britsch-Nederlandsche verdrag in het bijzonder.
De achtergrond: Bretton VVoods
Uit de w’ereldomvattende plannen van Keynes en White
is het project van Bretton Woods ontstaan, waarover de
adspirant-deelnemers zich weldra definitief zullen moeten
uitspreken.
De Vereenigde Staten hebben zich door de officieele
aanvaarding van. Bretton Woods duidelijk uitgesproken voo’r een multilateraal betalingsverkeer en de opheffing
‘)
Zie biz. 167 van
clie
nummer.
der dëviezencontrôle over de loopende posten van de
betalingsbalans, tot dusverre evenwel zonder in handels-
politiek opzicht kleur te bekennen. Nog altijd is de vraag,
op welke wijze de rest van de wereld de zoo begeerde
Amerikaansche exportgoederen moet betalen,er een, waarop
niemand het antwoord vermag te geven. Bretton Woods
geeft op deze vraag wel een monetair, doch geen econo-
misch antwoord. Zonder handelspolitieken onderbouw
beteekent Bretton Woods voor de debiteurlanden, en der-
halve in laatste instantie evenzeer voor ‘swerelds groots ten
crediteurstaat, slechts uitstel van executie. Zijn de ver-
eenigde Staten bereid de economische consequenties van
hun crediteurpositie te aanvaarden, hetgeen beteekent,
dat zij een voldoende hoe’eelheid goêderen en diensten
van de debiteurlanden op de Amerikaansche markt toe-
laten, teneinde de debiteuren in staat testellën aan hun
verplichtingen jegens de Vereenigde Staten te voldoen?
Dat is de groote economische vraag, waarvoor de wreld
is geplaatst.
Door het monetaire fonds kan de acute dollarschaarschte
voor loopende betalingen voor eenige jaren worden opge-
heven. Door kapitaalexport uit de Vereenigde Staten, al
dan niet via de ,,International Bank for Reconstruction
.and Development”, is het mogelijk nog voor een bepaalden
tijd het probleem der definitieve verrekening te ontgaan.
Dit alles kan echter niet voorkomen, dat de wereld vroeg
of laat wederom wordt geconfronteerd niet de vraag, op
welke wijze de uitgaande dn inkomende goederen- en
dienstenstroomen niet elkaar in harmonie kunnen worden
gebracht.
Gelukkig zijn er tal van symptomen, die er op wijzen, dat mén in Amerika den ernst van dit probleem meer en
meei gaat beseffen, maar zoo lang van officieele zijde in
dit opzicht geen duidelijk standpunt wordt ingenomen,
past den debiteurenstaten een zekere mate van reserve.
Zich spiegelend aan de ervaringen, opgedaan na 1930,
zijn zij uitermate huiverig veiplichtingen op zich te nemen,
ten aanzien waarvan zij reeds nu in het ongewisse verkeeren,
of deze te zijner tijd kunnen worden nagekomen.
Nergens
•
komt deze afwachtende houding sterker uit
•
dan in Groot-Brittannië, dat zich als leidster van het
sterlingblok tot tolk heeft gemaakt van alle landen, die
niet dollarschaarschte worstelen.
Het Vereenigd Koninkrijk is zeker niet minder verlan
gend naar het herstel van een redelijke mate van vrijheid
van het internationale handels- en dienstenverkeer dan
de Vereenigde Staten. 1-liervan legt het plan-Keynes, dat
voor alles is gericht op een expansionistischen wereld.handel,
ondubbelzinnig getuigenis af. De Britteh beseffen echter
ten volle, dat de zeer ongunstige stand van de betalings-
balans het hun onmogelijk maakt verdere verplichtingen
in schaarsche valuta op zich te nemen, indien niet .de
noodige waarborgen worden geschapen om deze verplich-
tingen te zijner tijd in natura aan den crediteur af te doen.
In den regel is de debiteur optimistischer omtrent zijn eigen
credietwaardigheid dan de crediteur. In de verhouding
tusschen de Vereenigde Staten en Groot-Brittannië kan
men de uitzondering zien, die de regel bevestigt: Hier is
het de debiteur, die de crediteurenmentaliteit vertoont en
zeer beducht is credieten op te nemen, die zijn crediet-
waardigheid op langè zicht verzwakken. Gevoed door een
eeuwenoude traditie, heeft op de Britsche eilanden de
crediteurenmentaliteit nog altijd de overhand:
De Britten staan daarom op een tweesprong. Het kan
niet worden ontkend, dat hun strategische positie daarbij
een teer sterke is. Mochten de pogingen, om met de Ver-
eenigde Staten tot een bevredigende regeling te komen,
falen, dan biedt het sterlingblok hun de mogelijkheid
om het overgroote deel der behoeften in de eigen ,,area”
te dekken, in welk geval de aankoopen in schaarsche valuta
zullen dienen te worden beperkt tot het minimum. Van
Britsche zijde zal men ongetwijfeld slechts in uiterste
noodzaak tot deze oplossing zijn toevlucht nemen. Veel,
162
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
18 October 1945
zeer veel, zal afhangen van het verloop der BritschAmeri-
kaansche besprekingen, welke thans in Washington gaande
zijn. Reeds geruimen tijd kan jTlen soortgelijke klanken
beluisteren. Men vond den weerklank daarvan in vrijwel de
geheele financieele pers. Thans is dit alternatief voor het
eerst• officieel naar voren gebracht door Lord Keynes
tijdens de onderhandelingen te Washington.
Britsche betalingsoerdragen niet andere Wesieuropeesche
ld1en.
Bestudeering der Britsche betalingsverdragen met de
bevrijd.e landen van Europa leidt eveneens tot de conclusieJ
dat in deze verdragen zoowel met een universeel systeem
van betalingsverkeer, als met de invoering van een econo-
misch blok is rekening gehouden. Dit beteekent voor de
partners overig’ns nog geenszins, dat zij daarmee tot het
sterlingblok zijn toegetredeh. Dit laatste kan, maar behoeft
niet het geval te zijn. In dit opzicht kennen de overeen-t
komsten verschillende nuances.
In betrekkelijk snel tempo zijn tusschen Groot-Brit-
tannië en de Westeuropeesche landen betalingsovereen-
komsten tot stand gekomen. De eerste is de betalingsover-
eenkomst met België van 5 October 1944, daarna volgt
Zweden (6 Maart 1945), Frankrijk (27 Maart 1945), Dene:
marken (16 Augustus 1945), Nederland (7September 1945),
terwijl het verdrag met Noorwegen -elk oogenhlik kan
worden verwacht.
Twee groepen van overeenkomsten dienen hier te worden
onderscheiden: 1. de verdragen, waarin aan den koop van
elkaars valuta gen grens wordt gesteld (Zweden, Dene-
markén en waarschijnlijk aanstonds ook Noorwegen); 2.
de verdragen, waarbij het wederzijdsche koopen van él-
kaars valuta aan een bepaalde limiet is gebonden, zooals
in het geval van België, Frankrijk en Nederland.
De eerste groep landen is feitelijk toegetreden tot het
sterlingblok, hoewel men hierbij in het oog dient te houden,
dat deze overeenkomsten steeds met drie maanden op-
zeggingstermijn kunnen worden beëindigd.
De tweede groep landen tredt niet toe tot het sterling-
blok. Toch iijn de relaties dezer landen met het sterlingblok
nauwer dan men op het eerste gezicht zou vermoeden,
doordat zij alle drie over groote vorderingen in sterling
bèschikken, die in de verdragen zijn ingebuwd.
Het zou te ver voeren de afzonderlijke verdragen in
bijzonderheden te bespreken. Wij zullen ons daarom be-
perken tét den principieelen opzet der betalingsverdragen,
wllce tot de tweede categorie bhooren, waarbij wij alleen
op den technischen inhoud van het Nederlandsche verdrag
wat dieper zullen ingaan.
De groote bezwaren der bilaterale clearingverdragen heeft men trachten te ondervangen door het kiezen van
den meer soepelen vorm van het betalingsverdrag. Ook
hier is het instrument voorloopig in hoofdzaak bilateraal
Trouwens, bij het wederaanknoopen der financieele rela-
ties met landen, die eerst korten tijd zijn bevrijd, kon men
moeilijk anders te werk gaan. ‘Zoowel het prijs- als het
loonniveau dezer landen is nog in beweging. Monetaire
saneeringen, waarvan het resultaat nog practisch nergens definitief is te beoordeelen, zijn bezig zich te voltrekken. De groote goederenschaarschte maakt let bovendien zeer
verleidelijk de valuta op een te hoog niveau te stabiliseeren.
Voorloopige pariteiten worden tastenderwijze vastgesteld.
De ervaring zal later moeten leeren, of deze in harmonie
zijn met de binnen- en buiten-waarde dezer valuta’s.
Onder deze omstandigheden kunnen de monetaire ver-
dragen moeilijk anders dan een voorloopig karakter hébben
In principe berusten dezp accoordén op het scheppen van een dispositieruimte in elkaars valuta, welke marge
bestemd is om kortloopende schommelingen van de be-
talingsbalans op soepele wijze op te vangen. Men verleent
elkaar ,du wederzijds crediet. Iedere circulatiebank ver-
strek in zijii eigen valuta een bepaalde hoeveelheid koop-kracht âan de andere. Hierbij dient men wel scherp in het
oog te houden, dat deze ,,credieten” een ztiiver monetair
karkter hebben en dus zeker niet de functie van corn-
mercieele credieten kunnen vervullen. De monetaire cre-
dieten dienen uitsluitend als schok.brekers, waardoor aan
het mechanisme de noodige soepelheid wordt verleend.
Onder den gouden standaard was de koers binnen de
goudpunten flexibel, terwijl de internationale credietver,
]eening en in laatste instantie de goederen- en diensten-
stroomen voor compenseerende bewegiiig zorgden.
Het btalingsverdrag mist dit flexibele karakter. Het
kent alleen een starren koers, maar door het toestaan van
,,overdrafts” word en seizoenschommelingen opgevangen
binnen het kader der toegestane marges. Mocht’en struc
tur.eele onevenwichtigheden bestaan, dan ontstaat aanstonds
een onevenredig zwaren druk naar een der beide zijden.
Onevenwichtigheden van dezen aard kunnen alleen worden
opgevangen door het betalingsverdrag te schragen door
langloopende commercieele credieten, door kapitaal-
bewegingen of, voor het geval dat de oorzaak een perma-
nent karakter héeft, door pariteitswijziging. Praemisse voor
het behoorlijk functionneeren der betalingsverdragen is,
dat de betalingsbalans materieel in evenwicht wordt ge-
houden. Daar zeker een bilateraal evenwicht slechts bij
wijzë van uitzondering automatisch tot stand komt,
kunnen de betalingsverdragen alleen dan op bevredigende
wijze werken, wanneer exporten import van overheidswege
onder toezicht worden gesteld.
In principe kunnen alle loopende posten van de beta-
lingsbalans via het mechanisme der monetaire verdragen
worden verrekend, d.w.z.: alle posten van de handels-
balans, de dienstenbalans en de rente- en dividendenbalans.
Het képitaalverkeer blijft onderhevig aan de autonome
devïezenbepalingen der betrokken landen. Het kapitaal-
verkeer is echter in beginsel toegelaten, voorzoover het
een nuttige economische functie heeft. Voor alle kapitaal-
transacties is het vereischte dat cie toestemming van beide
Regeei’ingen wordt verkregen. Wat de overige posten van de betalingsbalans betreft, staat het den betrokken Regee-
ringen vrij te doen wat haar goeddunkt. Zoo is voor
uitbetalingen uit Britsche rekeningen in Nederland aan
ingezetenen in Nederland of overdracht van Britsche
guldens van den eenen ingezetene van het sterlingblok
aan een anderen uitsluitend een Britsche en dus geen
Nederlandsche deviezenvei’gunning vei’eischt.
Hetzelfde systeem geldt uiteraard voor Nederlandsche
sterlingrekeningen. Indien men met zijn disposities binnen
het kader der overeenkomst blijft, wordt aan ieder der
partners overgelaten zijn saldi in de vreemde ‘valuta in
kwestie te besteden op de wijze, zooals hem dat het beste
uitkomt. Dit is tegenover het vroegere systeem, waarbij
voor iedere transactie steeds twee afzonderlijke vergun-
ningen noodig waren, een belangrijke technische vereen-
voudiging.
Behalve bij het kapitaalverkeer is er slechts één geval,
waarbij voor een transactie twee vergunningen zijn ver-
eischt, nl. wanneer één der partijen een betaling wenscht
te verrichten in de ‘valuta van de wederpartij ‘aan een
derde land. Het geval dus, dat de Britten guldens willen
betalen aan een derde land, of dat Nederlanders ‘sterling
wenschen te vergoeden aan een land, dat niet tot de ,,ster-
lingarea” behoort. Alle Britsche betalingsverdragen laten
de mogelijkheid open om derde landen, zij het incidenteel,
van de overeenkomst te – doen profiteeren. De practijk
heeft reeds geleerd, dat deze bepaling geen doode letter
is, maar integendeel een reëele ontsnappingsmogelijkheid
uit het bilaterale keurslijf. /
Alle betalingsverdragen bevatten voorts de clausule
dat, indien een internationale betalingsregeling tot stand
komt, de verdragen zullen worden herzien op die punten, waar dat noodig mocht blijken.
In dit deel der verdragen komt het duidelijks ui dat
men van Britsche zijde met twee mogelijkheder re ening
houdt. Wordt Bretton Woods verwezenlijkt, dan treedt
1,•
18 October 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
163
het sterlingbiok als geheel toe. Automatisch komt dan
multilateraal betalingsverkeer• tusschen alle deelnemers
van Bretton Woods tot stand. Faalt Bretton Woods, dan
worden de pogingen gericht op versterking en vergrooting
van het sterlingblok en kan door weghaleh van de tus-
schenschotten, welke de monetaire kanalen scheiden,
binnen hetbiok algeheele fungibiliteit worden bereikt. De
huidige betalingsverdragen zijn daartoe een eerste stap.
De toekomst zal leeren, in welke richting de verdere ont-wikkeling zal gaan.
Overschrijdt een der’ partners de toegestane normale
marge, dan moet de debiteur het surplus in goud aanzui-
veren. Een variatie, welke men bij de Britsche verdragen
niet aantreft, is het consolideeren van de overschrijding
in schatkistbiljetten van den debiteur, in welk geval het
extra genoten crediet dus rentedragend wordt
2).
In de
Britsche verdragen vindt. de saldeering uitsluitend met
goud plaats. De goudpunten zijn dus van elkaar verwijderd
met een afstand van tweihiaaI de marge van het normale crediet. Deze marge moet er dus op berekend zijn om de
normale schommelingen te kunnen opvangen.
Terwijl overschrijdingen in goud moeten worden voldaan,’
hebben beide circulatiebanken steeds het recht, het door
haar op’genomen bedrag in vreemde valuta geheel of ge-
deeltelijk met goud, af te lossen.
De technische weriiking der oereenkomseen.
Technisch gesproken, waarbij wij het Britsch-Nedei-
landsche verdrag als voorbeeld zullen aanhouden, werken
de overeenkomsten aldus. De ,,Bank of England” opent
een sterlingrekening ten name van De Nederlandsche
Bank, terwijl De Nederlandsche Bank een guldenrekening
ten name van de ,,Bank of England” opent. Voor elken
sterlingverkoop door de ,,Bank of England” aan De
Nederlandsche Bank wordt de ,,Bank of .England” gecre-
diteerd voor de tegenwaarde in guldens in de boeken van De Nederlandscije Bank. De guldens, die De Nederland-
sche Bank ter beschikking stelt aan de ,,Bank of England”,
worden haar gecrediteerd in sterling in de boeken der
,,Bank of England”.
De sterlingbedragen, waarover De Nederlandsche Bank
aldus de beschikking krijgt, zullen worden aangehouden
en belegd op een wijze, die de goedkeuring wegdiaagt
van de Britsche circiilatiebank. Hetzelfde toezicht oefent
De Nederlandsche Bank uit over de guldenbedragen van
de ,,Bank of England”.
De ,,additional sum”.
Het moeilijkst te doorgronden,gedeelte van het ver-
drag zijn de passages, waarin melding wordt gemaakt van
de ,,additional sum”. Zooals wij reeds eerder opmerkten,
zijn de netto-vorderingen, die Frankrijk, België en Neder-
land in de ,,sterlingarea” hebben, een integraal onderdeel
van het verdrag geworden.
Groot-Brittannië is den oorloggeëindigd met een schuld
van ca. £ 4 milliard aan het buitenland. Engelands valuta-
positie gedoogt niet dit bedrag in vrije ‘converteerbare
deviezen ter beschikking van de crediteuren te stellen.
Anderzijds wenschen de Britsche autoriteiten het ontstaan
van verschillende soorten sterling naar Duitsch recept
tot elken prijs te’ voorkomen. Tenslotte heeft mende vol-
gende oplossing gekozen. De ,,additioiial sum”, waaronder
te verstaan is het nettobedrag aan vorderingen van Ne-
derland en overzeesch egebiedsdeelen in de ,,sterlingarea”
wordt als het ‘are collectief geblokkeerd, evenwel zonder dat de individueele houder van sterlingsaldi dalarvan iets
gewaar wordt. Dit op het eerste gèzicht verrassende effect
wordt bereikt door de ,,,additional sum” bij de normale
credietmarge te trekken, welke aan Nederland wordt
ingeruimd. ‘Daardoor kan De Nederlandsche Bank eerst
goud ontbieden, wanneer de ,,Bank of England” debet
‘)
Een voorbeeld hiervan ziet men in het Nederlandsch-Belgische
verdrag, gepubliceerd’in Staatsbiad E 76.
staat voor een bedrag, dat de normale marge ende ,,addi-
tional sum” overtreft. Anders uitgedrukt, wordt aan de
,,sterlingarea” koopkracht inguldens ingeruimd boven de
normale marge van £ 5 millioen (f 53.450.000) voor een
bedrag, gelijk aan het netto saldo der Nederlandsche
vordering. Daartegenover heeft Nederland het voordeel,
dat de ponden, welke de ,,additional sum” vertegenwoor-
digen, vrij kunnen worden aangewend in de geheelo ,,ster-
lingarea” op dezelfde wijze als nieuw gecreëerdë ponden
uit export van goederen en diensten. Deze toestand blijft
voortduren zoolang het verdrag geldt. Nederland kan zijn vordering dus vel opmaken, maar de credietmage, zooals
vastgelegd in het verdrag, blijft bestaan. Maken de Britten
van deze faciliteit gebruik, dan worden voor het bedrag
hunner inkoopen opnieuw ponden gecreëerd, die Nederland
weer kan .aanwenden. Feitelijk is het daarom niet juist
te.spreken van een collectieve blokkade. Het scherpste
kan men de situatie aldus omschrij’en: Nederland ver-
leent aan Groot-Brittannië binnen, het kader van het
monetair accoord een ,,revolving credit”, waarvan het.
plafond gelijk is aan het bedrag van de ,,additional sum”.
Het is duidelijk, dat door het opnemen van de ,,additional
sum” in de monetarie overeenkomst aan het oorspronkelijk
karakter daarvan geweld is aangedaan. Daar de ,,additional
sum” een veelvoud uitmaakt van de ,,normal swing”, gaat de marge thans ver’ uit boven het bedrag/dat be-
noodigd zou zijn voor het opvangen der normale schom-
melingen van de betalingsbalans. Daarmeeis in het crediet
een structureel element binnengeslopen, waardoor de,
marge ongeveer het karakter heeft gekregen van een
quote, zooals Keynes deze in zijn groote valutaplan had
geprojecteerd. Het alternatief was evenwel een individueele
blokkade van alle Nederlandsche vorderingen, hetgeen
voor de houders van sterling zeer groote ongemakken met
zich zou hebben gebracht en den opbouw van ons bedrijfs-.
leven ernstig zou hebben geschaad. Dit offer zou het doel
niet waard zijn geweest. Thans is een aanzienlijke hoeveel-
heid koopkracht vrijgemaakt, welke’ aanwendbaar is in de
geheel ,,sterlingarear’, terwijl met wederzijdsch goedvinden
onze saldi eveneens bruikbaar zijn voor verrekening met
nietsterlinglanden, die monetaire overeenkomsten met
de ,,sterlingarea” hebben aangegaan.
Samen Qatting.
Samenvattend kunnen wij dus vaststellen, dat het
Britsch-Nederlandsche verdrag veel aspecten heeft. Het
houdt rekening met het tot stand komen van een univer-
seele regeling in den zin van Bretton Woods en is in geen
enkel opzicht strijdig met den opzet daarvan. Het verdrag
houdt een regeling in voor het beschikken over de belang
–
rijke Nederlandsche vorderingen in de ,,sterlingarea”, een
regeling, die verdergaande consequenties heeft dan men
uit de onschuldig aandoende toevoeging van het woord
,,additional sum” in artikel 2 sub ii zou vermoeden. Voorts
laat het’ accoord de mogelijkheid open tot het scheppen
van een multilaterale verrekening tusschin de gulden-
sterlingarea en cirde landen, welke moneire overeen-
komsten met Nederland en Groot-Brittaniiië hebben ge-
sloten. Tot dusverre is nog slechts ee’n eerste stap in deze
richting gezet, maar mocht onverhoopt blijken, dat het
treffen van een universeele internationale betalingsregeling
vooralsnog een ijdele illusie is, dan is ongetwijfeld de
,,sterlingarea” het meest geëigende gebied om, althans
partieel, tot. meervoudig betalingsverkeer te komen. In
dat geval kan men slechts hopen, dat het vormen va/i een
blok, dat een groot deel der aarde omvat, in een later
stadium het bereiken van een universeel multilateraal
betalingsverkeer belangrijk gemakkelijker, zal maken.
Dr. A. TREEP.
Londen, 6 October 1945.
rel
164
ECONOMISCH-STATISTISCIiE BERICHTEN
18 October 1945
TOLUNIE.
•Om te beginnen twee citaten. IIeteerste uit llâber.ler,
,,Der internationale Handel” (Berlijn 1983, blz. 288):
,,Afgezien van de algemene protectionistische weer
standen, die zich tegen de verwijdering der tolmuren
tussen twee staten, evenals tegen iedere verlaging ervan,
verzetten, brengt een tolunie ook een reeks van ongemeen
moeilijke politieke en administratieve problémen mede.
Twee regeringen, twee parlementen, resp. een door twee
staten ingesteld, tariefparlement, twee groepen van belang-
hebbenden, van organisaties, moeten het eens worden
over een gemeenschappelijk tarief. Als men bedenkt, hoe
moeilijk het dikwijls in een eenheidsstukt is, tegenover de
uiteenlopende wensen en de tegenstellingen der belang-
hebbenden, de tarieiien vast; te stellen, hoe lastig het was
in de Oostenrijks-Hongaai’se monarchie, die toch door een
gemeenschappelijk vorstenhuis en een gemeenschappelijk
leger werd samengehouden, de beide rijksdelen in de tarief-
politiek tot overeenstemming te brengen, dan zal men
deze taak, behalve in uitzonderingsgevallen, wel ls zonder
meer niet te volbrengen moeten kenmerken. Verder moet
men het eens worden over een verdeling der douane-
ontvangsten, over belastingkwesties en maatregelen der
douane-administratie. De nieuwere geschiedenis kent dan
ook slechts een enkel voorbeeld van een geslaagde tolunie:
de Duitse tolunie en het Duitse Rijk. Daarbij moet erop
gelet worden, dat de Duitse tolunie is ontstaan in het
liberale tijdvak. Toen golden tarieven van 20 % ad valo-
rem als hoog. Het is zeer onwaarschijnlijk, dat een unie
thans, bij het overmatig toegenomen piotectionisme, op
vreedzame weg tot stand zou kunnen komen.”
Het tweede citaat is uit Röpke: ,,Internationale Ord-
nung”, (Erlenbach-Zürich, 1945, blz. 312)..,, Gaat het om
de principieel slechts toe te juichen hoogste graad van de
regionale bevrijding van de internationale handel, namelijk
om de. volkomen tol- en economische unie van verscheidene
landen, danmag overigens niet vergeten worden, dat deze slechts door te voeren is, wanneer tussen die landen reeds een hoge graad van politiek-geestelijke integratie bestaat.
Daarom zijn dergelijke -unies hoogst zeldzaam, zô zeld-
zaam, dat het meest bekende geval, namelijk de Duitse
tolunie van de 19e eeuw, zelfs aan verschillende talen in
de term ,,Zollverein” een algemene terminus technicus
heeft geleverd. Daarbij moet zelfs bij dit paradevoorbeeld
erop worden gelet, dat de Duitse tolunie zich in een tijd-
vak van het opkomende economische liberalisme heeft
ontwikkeld”.
Zijn Haberler en Röpke protectionisten, en zijn hieruit
hun waarschuwende woorden tegen de tolunie te verklaren?
Neen, beide zijn overtuigde aanhangers van de vrijhan-
del. Röpke kan zelfs een vrijhandelaar door dik en dun
worden genoemd. En beide zijn gezaghebbende econo-
misten.
De idee -van de tolunie is’ zeer aantrekkelijk. Natuurlijk
laat zij een grotere ontplooiing van cle internationale
arbeidsveideling; -met alle daaraan verbonden voordelen,’
toe. ‘
Het is dus begrijpelijk, dat de tolunie in onze dagen,
waarin de vrijhandelsgeest uit zijn lethargie schijnt te
ontwaken en waarinnaar nieuwe en betere internationale
economische verhoudingen wordt gestreefd, plotseling in
ruime kring sympathie vindt. Een sympathie, waarvoor
men slechts sympathie lcan hebben (immers, zij spruit
voort uit goede bedoelingen), zodat het een ietwat ondank-
baar werk is het object ervan realistisch en critisch te be-
kijken en de eraan verbonden bezwaren voor het voetlicht te brengen. Maar in werkelijkheid is dit ondarikbare werk’
een goed werk, want een mislukte tolunie is heel wat erger-
dan’geen tolunie.
De bezwaren, aan de tolunie verbonden, zijn gelegen in:
le. de belanentgenstellingen tussen de ,beide staten,
die de tolunie vormen (eenvoudigheidshalve nemen wij
aan, dat het er slechts twee zijn) wat betreftde handels-
politiek tegenover derde landen; 2e. belemmering van een
nationale conjunctuurpolitiek; Bede moeilijkheid van ver-
deling der douane-ontvi.ngsten; 4e. de noodzakelijkheid
om in sommige opzichten één lijn te trekken op het gebied
der belastingen; 5e. administratieve moeilijkheden. De
laatste zullen hier niet behandeld, worden; schrijver dezes
is op dit terrein niet deskundig, en bovendien is het niet
onwaarschijnlijk, dat de administratieve moeilijkheden,
hoeveel last zij ook kunnn veroorzaken, niet doorslag-
gevend zijn. Op de .andre bezwaren zal hieronder een
korte ‘toelichting worden gegeven. Om het betoog wat
meer concreet te maken, zuilen aan de twee landen, die
de tolunie vormen, namen werden gegeven en wel de namen
Nederland en België.
Onder ,,tolunie” verstaan wij, zo worde ten overvloede
geconstateerd, een veidr’ag tussen twee (of meer)
–
landen,
dat de douanegrenzen tussen die landen volledigopheft,,
dat m.a.w. liet
verkeci’
van goederen en diensten tussen
die Janden geheel vrij maakt, even vrij als het verkeer
tusen twee provincies van eenzelfde land. De derde landen (die buiten de tolunie staan) zullen in het vervolg ,,buiten-
land” worden genoemd. –
]3elangentegensiellingen in handels politîek.
–
De tolunie tussen Nederland en’ België brengt iiiee, dat
beide landen tegenoei’ het buitenland dezelfde tarieven
vaststelien. Deden zij dat niet, daij zou alle invoer voor
het gehele tolunie-gebied over de grenzen van het land
met de laagste tarieven binnenstromen. De hogere tarieven
van bijv. Nederland, zouden door de lagere tarieven van
België dus iflusoii’ woi’den gemaakt, en bovendien zouden
de Nederlandse handel en het Nederlandse vervoerbedrijf
schade lijden ten bate van de Belgische handel en het
Belgische vervoerbedrijf.
1-let vaststellen van gelijke tarieven tegenover het bu’i tenland stuit natuurlijk op de,belangentegensteilingen, die
altijd tussen twee landen (evenals tussen streken van een-
zel(de land) bestaan. Belangentegenstellingen kunnen
worden overbrugd dooi’ een compromis. Nederland kan
wat water in de wijn doen, België idem. Maar de grote
moeilijkheid in de praktijk zal zijn: hoeveel water moet
elk land in de wijn doen? Het ligt voor de hand het vraag-
stuk op telosseP met het recept, dat elk land een gelijke
concessie moet doen. Maar wat is in concrete gevalleneen
gelijke concessie? ‘Wanneer het belang van Nederland mee-
brengt een invoeri’ulht van 20 % op goed X, en het belang
van België een rechtvan 10 %, is het dan een gelijke
concessie van beide landen, als liet recht’ wordt gesteld
op 15 %? Dit is in het geheel niet gezegd; liet is zeer wel
n’iogelijk, dat het belang van België bij een lager recht
groter is dan het belang van Nederland bij een hoger recht
en dat ,,half om half” dus
niet
zou zijn een gelijke concessie.
Maar op welk percentage behoort het gemeenschappelijk
invoerrecht dan te ivorden gesteld? Het is duidelijk, dat
het zelfs bij de beste wil moeilijll uit te maken is, omdat
het belang van elk der beide landen bij het hogere of lagere
inoerrecht zo moeilijk te meten is.
Veronderstelt men, dat de beste wil bij één der partijen of bij beide niet aanwezig is, dan wordt het probleem na-
tuurlijk nôg moeilijker. Veronderstelt men bijv., dat België,
om bij de onderhandelingen een sterkere poitie in te –
nemen, het doet voorkomen, alsof een recht van 5 % in
,zijn belang zou zijn, terwijl Nederland beweert, dat zijn
belang een recht van 30 % vereist, dan wordt het wel heel
bezwaarlijk eei bevredigend compromis te vinden. In
aanmerking moet hierbij worden genomen, dat dergelijke
beweringen omtrent het belang van een zekere hoogte van
het invoerrecht door de Regering van het partnerland
moeilijk ‘te controleren zijil.
Tot welk compromis men ook komt, het gevaar is groot,
dat beide landen, althans groepen in beide landen, onte-
vreden ei-mede zullen zijn. Men is nü eenmaal geneigd
18 October 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
165
eigen concessies hoger,aan te slaan dan de concessies van
detegenpartij. Is het compromis van dien aard, dat de
concessies- ongelijk verdeeld zijn, dan
za]
de ontrevreden-
heid uiteraard groter zijn in het land, dat de grootste
concessie heeft gedaan; zij zal dan ool werkelijk reden van bestaan hebben. De ontevredenheid zal zich zowel
tegen de eigen Regering, als tegen het partnerland richten.
De tolunie brengt voorts mee, dat België en Nederland
dezelfde contingenteringspolitiek volgen. Een contingen-
tërïng van goed Y door België. alleen heeft niet de minste
iin: de Belgische iniporteurs kunnen goed Y in onbeperkte
hoeveelheden uit Nederland laten komen, waar het immers
in onbeperkte hoeveelheden kan worden geïmporteerd.
Ook hier zal een compromis moeten worden gesloten:
Nederland zal eveneens tot contingentering van goed Y
moeten ovèrgaan, België zal de contingentering op een
hoger. percentage moeten stellen dan datgene, wat het eigenlijk in zijn belang acht. Het-vinden van het juiste
compromis, dat voor beide partijen gelijkheid van con-
cessies betekent, is hier waarschijnlijk nôg moeilijker
dan in het geval van invoerrechten; het schijnt zelfs een
onmogelijkheid om het juiste midden te treffen tussen
België’s wens van bijv. contingentering tot 75% van
zeker basisjaar en Nederlands wens van géén con tin-
gen tering.
Wat voor invoerrechten en contingenteringen geldt,
geldt ook voor alle andere handelspolitieke maatregelen
tegenover het buitenland; altijd zullen Nederland en België
het eens moeten worden en gelijke maatregelen moeten
treffen.
Dit is niet alleen moeilijk in verband met de tegenstel-
ling van belangen, die er dikwijls zal zijn; het zal in som-
mige ge’ailen ook moeilijkheden baren wat betreft de
procedure; in die gevallen namelijlc, waarin het parlement
de maatregel moet goedkeuren. Stel, dat de Nederkndse
Regering tot een verlaging van tarieven wil overgaan,
waarvoor zij de goedkeuring van het parlement nodig
heeft. Zij zal dan oifi te beginnen metde Belgische Regering
overleg plegen en met haar overeenstemming moeten
bereiken omtrent het percentage der verlaging, dat immers
ook door België zal moeten worden ingevoerd, als Neder-
land het doet. Dan zalzij met dit percentage voor het
parlement moeten komen. Keurt het parlement het per-
centage niet goed, omdat het een grotere verlaging wenst,
dan zal de Nederlandse Regering opnieuw met de Belgische
moeten gaan onderhandelen, en het kan zodoende opnieuw
lang duren eer eindelijk de gewenste verlaging, in meer of
minder verzwakte graad, is ingevoerd. Het is niet on-
mogelijk, dat deze proceduremoeilijkheid (die natuurlijk
dubbel zo groot wordt, wanneer wij . veronderstellen,
dat ook het Belgische parlement in de zaak gekend moet
worden) ertoe zou leiden, dat de handelspolitiek geheel aan
de Regering zou moeten worden gedelegeerd; het raadplegen
van het parlement zou waarschijnlijk de toch al grote
moeilij kheden, aan het verkrijgen van overeenstemming
verbonden, té groot’ maken.
Opmerking verdient nog, dat de mogelijkheid bestaat,
dat het ene land eenvoudig weigert een door het andere
land voorgestelde, verandering in handeispolitiek te aan-
vaarden. Tegenover zulk een weigering is het andere
land machtetöos; het kan alleen de bedreiging uiten:
leer om leer. Als het zover mocht comen, is de tolunie
een blok ahn het been, waarvan beide partijen zo spoedig
mogelijk verlost zullen willen worden. De tolunie is alleen
bestaanbaar, wanneer beide partijen bezield zijn door een
geest van geven en nemen.
Maar ook wanneer aan dit vereiste voldaan is, kan het
zeer wel gebeuren, dat beide partijen het niet eens kunnen
worden, omdat beider zienswijz&n te ver uit elLaar.liggerL
Stel, dat Nederland ter verbetering van zijn betalings-
balans de invoerrechten wil verhogen; België’s betalings-
balans is eveneens zwak, iodat ook dit land maatregelen
ter verbetering ervan wil nemen: Maar België wil het
doen door devaluatie. Hoe nu overeenstemming tussen
beide standpunten te brengen? Een beetje verhoging
van invoerrechten en een beetje-devaluatie? Maar Neder-
land wil waarschijnlijk in het geheel geen devaluatie;.
en België wil misschien (bijv. in verband met de binnen-
landse sitiatie) juist wél devaluatie. 1-let recept ,,geven en
nemen” helpt in zulk een geval niet veel.
Nationale con junctuurpolitiek en tolunie.
Conjunctuurpolitiek zal in de regel
ten
dele betaan uit
handelspolitiek.Wanneer Nederlan.d,wat betreft de handels-
politiek, gebonden is aan België, zal Nederland dus niet die
handelspolitiek kunnen voeren, die het het meest in het
belang van zijn conjunctuur acht. 1-let zal, om een ‘oor-
beeld te geven, niet kunnen overgaan tot subsidiëring
van de export van Nederlandse boter, als de Belgische
Regering niet een gelijke subsidiëring invoert; immers,
wanneer Nederland een subsidie geeft van f 0,25 per kg
en België een subsidie van f 0,10 (omgerekend in Nederlands
geld) per kg, gaat de Belgische boter natuurlijk via
Nederland naar het buitenland en subsidieert Nederland
de Belgische boter. Nederland en België zullen dus een
compromis over de subsidiëring moeten trachten te vinden,
een compromis, dat uiteraard niet alleen voor Nederland
maar ook voor België een belemmering der conjunctuur-
politiek kan betekenen. – –
Maar niet alleen de conjunctuurpolitiek, die in handels-
politiek bestaat, wordt door de tolunie belemmerd. Ook
bepaalde interne conjunctuurpoli tieke maatregelen worden
erdoor geraakt. Stel – om weer een voorbeeld te geven -,
dat de Nederlandse Regering de prijs van de boter in het
binnenland wil optrekken tot f 2- per kg; de Belgische
Regering wil de Belgische . boterjrijs, die in Nederlands
geld omgerekend ongeveer f 1,50 -is, vrij laten. Gaat de Nederlandse Regering haar gang, zonder dat België iets
doet, dan komt de Belgische boter ilaar Nederland; aan-
gezien de Belgen ook wel boter zullen willen blijven ge-
bruiken, zal er wel een bijna even groot kwantum naar
België teruggaan, maar het resultaat is, dat Nederland ook
de prijs van de Belgische boter omhoog trekt en hiervan
de kosten draagt. Nederland kan dus weer niet handelen,
zonder dat België tegelijk hetzelfde doet. En de in gezamen-
-lijk overleg te bepalen maatregel zal weer een compromis
moeten zijn, dat verwezenlijking van het conjunctuur-
politieke doel, dat Nederland had, belemmert. Hier w’eegt heel zwaar het bezwaar van de vertraging,
die uit het overleg tussen beide landen moet voortvloeien.
Een eerste vereiste voor goede conjunctuurpolitiek is
snelheid.
In verband met het belang, dat de conjunctuurpolitiek
hopelijk, en waarschijnlijk in de toekomst zal hebben,
is het bezwaar van belemmering der nationale conjunctuur-
politiek van zeer groot gewicht.
Verdeling der douane-ontaangsten.
Tegenover het buitenland behoeft een tolunie geen
gebied van algehele vrijhandel te zijn. Aangenomen mag
worden,’ dat Nederland en België tegenover het buitenland
invoerrechtën zullen heffen. De invoei’rechten, die aan de
Néderla,ndse grens worden geheven, behoeven niet per se
te betreffen goederen, die in Nederland blijven; in verband
met het volkomen vrije gdeerenverkeer tussen Nederland
en België is het zeer wel mogelijk, dat voor belgië be-
stemde goederen via een Nederlandse haven of een Neder-
lands station worden ingevoerd.. Dan heft Nederland
invoerrechten op goederen, die voor België bestemd zijn.
1-let omgekeerde is natuurlijk ook mogelijk. Dit zou geen
aanleiding geven tot moeilijkheden, wanneer de bestem-
ming der goederen altijd duidelijk was; dan zou Neder-
land de voor België geheven bedragen eenvoudig afzonder-
lijk kunnen houden, om hen aan België af te dragen (eo.).
Maar het is mogelijk, dat aan het adres, waarvan de goede-ren voorzien zijn, niet te zien is, dat zij voor Belgiëtestemd
L
166
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 October 1945
zijn; zij kunnen bijv. in Terneuzen worden ingevoerd aan
het adres van een aldaar woonachtig importeur.
In de praktijk zal dus Nederland invoerrechten ont-
vangen, waarop België aanspraak heeft, en België zal
natuurlijk evengoed invoerrechten ontvangen, waarop
Nederland aanspraak heeft. Aan de invoerrechten, die
door Nederland en België worden ontvangen, is niet te
zien, aan welk
land
zij toekomen. Al die rechten vormen
tezamen dus eigenlijk één pot, die tussen beide landen
verdeeld moet worden.
Het meest voor de hand liggende verdelingsrecept is:
laat elk land houden, wat het ontvangt; het teveel,
dat elk land toucheert, zal op den duur wel worden ge-
compenseerd door het tekort, dat het lijdt.. Maar dit is
zeer de vraag. De geopgraphische situatie bijv., kan van
die aard zijn, dat een grotere waarde van de Nederlandse
import via België gaat, dan de waarde van de Belgische
import, die via Nederland gaat; België kan bijv. een grote
en goed geoutilleerde haven vlak bij Nederland bezitten,
terwijl Nederland niet zulk een haven vlak bij België
heeft.
jIet meest voor de hand liggende verdelingsrecept
geeft dus geen juiste oplossing. Het ontmoet nog meer
bezwaar, als men rekening houdt met de mogelijkheid,
dat éôn der landen met het oog op de ontvangst der invoer-
rechten za] trachten, de invoer via zijn havens, en stations
op kunstmatige wijze te bevorderen.
Een. ander recept is: verdeel de douane-ontvangsten
naar de bevolkingsgrootte. Dit recept is toegepast door de
Staten van le Duitse tolunie en door België en Luxemburg.
Maar het spreekt vanzelf, dat ook deze maatstaf wille-
keurig is. De verhouding van de waarde van de importen
van twee landen behoeft in het geheel niet gelijk te zijn
1aan de verhouding van beider bevolkingsgrootte. Wat
België (met Luxenburg) en Nederland ‘betreft, waren
de afwijkingen tussen beide verhoudingen kort voor de
tweede wereldoorlog’niet zo verbazend groot (in de jaren
1936 en 1937 bijv., was de verhouding van
de
waarde
der
importen van Nederland en an België—Luxemburg
ongeveer gelijk 10/11 en 31/33, terwijl de verhouding der
bevolkingen ongeveer gelijk 1 was),
maar
het is niet ge-
zegd,’ dat dit zo zal blijven, en geien de nood, waarin de
Schatkisten plegen te verkeren, zal ook een slechts geringe of vermeende benadeling moeilijkheden en ontevredenheid
veroorzaken. In de praktijk van de tolunies, die hebben
bestaan, is de verdeling der douane-ontvangsten altijd
een grote moeilijkheid geweest.
Otereen/comst in belastingheffing.
Wanneer Nederland een suikeraccijns heft van bijv.
f 25 per 100 kg, terwijl België een suikeraccijns van f 10
per 100 kg berekent, zal de suiker in België goedkoper zijn
dan in Ne’derland, met het gevolg, dat. Belgische suiker
naar Nederland zal worden geëxporteerd, totdat de suiker
prijs in beide landen op ongeveer gelijk peil is gekomen.
De suikerprijs in België wordt zodoende hoger’ dan de
Regering heeft bedoeld, in Nederland wordt hij lager;
de verkoop van Nederlandse suiker wordt kleiner door de
concurrentie
van
de goedkopere Belgische suiker. Het zal,
om dergelijke onaanvaardbare gevolgen te voorkomen,
noodzakelijk zijn de suikeraccijns in beide landen op ge-
lijke hoogte te stellen. Dit geldt uijeraard ook voor accijnzen
op andere goederen. Het geldt meer in het algemeen voor
alle belastingen, die direct de verkoopprijzen van goedereh
verhogen; met name voor de omzetbelasting. Een omzet-
belasting van 2% op goed X in België en van 10
0
/
(0
in
Nederland zou tot gevolg hebben, dat de Nederlanders
goed’ X zoveel mogelijk in België gaan kopen.
De tolunie maakt het dus noodzakelijk, dat Nederland
en België gelijke accijnzen, omzetbelasting en eventueel
andere, direct de verkoopprijzen verhogende, belastingen
heffen. Dat zij het hierover eens worden, stuit .op twee
moeilijkheden: de eisen, die de twee Ministers van Finan-
ciën stellen, kunnen verschillend zijn; en de eisen, die de
algemene economische politiek aan de belastingen stellen,
kunnen in de twee landen verschillend zijn. Het is mogelijk,
dat de Nederlandse Schatkist in groter nood verkeert
dan de Belgische en dat de Nederlandse Minister van
Financiën dus zwaardere belastingen moet heffen dan zijn
Belgische collega. Het is mogelijk, dat de econon’iische
politiek van Nederland gericht wil zijn op bevordering
van een bepaalde bedrijfstak, zodat Nederland de accijns
op het product hiervan wil verlagen, terwijl België de-
zelfde bedrijfstak niet speciaal wil bëvorderen en dus de
accijns op het product ervan niet wil verlagen.
Eenstemmigheid zal moeten worden bereikt door een
compromis, maar ook hier zal het moeilijk zijn de weder-
zijdse concessies enigszins aan elkaar gelijk te maken
en zo een bevredigend compromis te vinden.
Cönclusie.
Het is duidelijk, dat de tolunie een rijke bron van moei-
lijkheden tussen de deeluemende landen kan zijn. Zij
‘moeten het eens worden en blijven over de handelspolitiek
tegenover derde landen, zij moeten het eens worden en
blijven ovei de conjunctuurpolitiek, zij moeten het eens
worden en blijven over verscheidene (waaronder zeêr
belangrijke) belastingen, zij moeten het eens worden en blijven over’ de ,verdeling der douane-ontvangsten. Dat
dit op den duur mogelijk zal zijn, lijkt oiiwaarschijnlijk.
Wij zullen het Haberler moeten toegeven: het is een taak,
die, behalve in uitzonderingsgevallen, als zonder meer
niet te volbrengen moet worden gekenmerkt. Waarschijn-
lijk is het, dat de eenstemmigheid, als zij in eerste aanleg
kan worden verkregen, hoe langer hoe moeilijker te be-
reiken zal zijn, dat beide partners zich hoe langer’hoe meer
verongelijkt zullen gaan achten en op elkaar verbitterd
zullen worden, en dat de met zo goede bedoelingen opge-
zette tolunie tenslotte in gekrakeel en ongenoegen zal
eindigen. Dan zal het resultaat der tolunie precies het
omgekeerde zijn van wat haar voorstanders wilden be-
reiken: het resultaat zal zijn economische en politieke
verwijdering tussen de partnerlanden.
De bezwaren zijn alleen te ‘overwinnen op een wijze,
waarvoor de partnerlanden in de regel niet zullen voelen,
door het instellen van een gezamenlijk orgaan, dat de
toluniezakén regelt, van een ,,tolunieregering” dus,
die boven de beide nationale Regeringen staat. Zulk een
,,tolunieregering” betekent een prijs geven van een groot
deel der nationale souvereiniteit. Gezien het nauwe ver-
band tussen de economische politiek en vele andere sec-
toren der politiek, zou zulk een ,,tolunieregering” waar-
schijnlijk leiden tot algehele politieke samensmelting van
beide partners. Wil men deze, dan is de tolunie een ge-
schikte weg om ertoe te”komen; wil men haar niet, dan
moet men de. weg van de tolunié liever in het geheel niet
betreden.
Tegenstand tegen de tolunie mag niet worden opgevat
als propaganda voor protectionisme. Tervoorkoming van
misverstand moet dit even worden opgemerkt. Men kan
zeer wel voorstander zijn van een liberale handelspolitiek
en tegelijk de tolunie verwerpen; de citaten van Haberler
en Röpke bewijzen het. Nederland’ heeft ook lange tijd een
liberale handelspoliti.ek gevoerd, zonder tot een tolunie
te behoren. Wil het in de toekomst zijn bijdrage leveren
tot verbetering der internationale economische verhou-
dingen, dan is het beter, dat het dit doet door de beproefde
methode van zulk een handelspolitiek, dan door middel
van een tolunie, die een sprong in het duister is, waarvan
in het geheel niet vast stdat, zelfs niet aannemelijk is,
dat zij ons en onze partner goed te land zal doen komen.
C. WESTSTRATE.
18 October .1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
167
0
AANTEEKENINGEN,
DRITSCE{.NEDERb4NDSCIIE MONITAIRE OVEREENKOMST
Hier volgt een volledigç afdruk van den tekst van de
Britsch-Nederlandsche monetaire overeenkomst, in aan-
sluiting op de beschouwing, welke wij hierover in dit
nummer en dat van 12 September jl. publiceerden.
Monetary Agreernent.
The Royal Netherlands Government of the one part
and the Government of the United Kingdom of Great
Britain and Northern Ireland of the other part have
,agreed as foliows: Article 1.
(1) The rate of
,
exchange between the Netherlands
guilder and the £ sterling shall be Netherlands guilders
10,691 = £ 1.
This rate (hereinafter referred to as “the official
rate”) shall not be varied by either of the Contracting
Governments except after mutuaJ consultation.
In all territories where they have jurisdiction the
Contracting Governments shall enforce the use of the
official rate as the basis of all transactions iivo1ving a
relationship between the two currencies.
The Bank of England and De Nederlandsche Bank,
as agents of their respective Governments, shali lix by
‘mutual greement the maximum spread above om below
the official rate which will be authorised on the markets
which they control.
I I
–
Article 2.
• (1) The Bank of England (acting as agents of the United
Kingdom Government) shali seil sterling to De Nederland-
sche Bank .(acting as agents of the Royal Netherlands
Government) as may be required for payments which
residents of the Netherlands Monetary Area, under the
exchange regulations in force in that area, are permitted
to make to residents of the’sterling areaj.
against Netherlands guilders to be credited at the
official mate to the Bank of England’s No. 1 Account
with De Neerlandsche Bank, provicled that the
balance standing to the credit of that Account is not
thereby increased above 53.450.000 Netherlands
guilders; or
if the balance standing to the credit of the Bank .of England’s No. 1 Acco.unt with De Nederland.sche
Bank amounts to 53.450.000 1Netherlands guilders,
against gold to be set aside in the name of the Bank
of England .at De Nederlandsche Bank, Amsterdam..
(II) De Nederlandsche Bank (acting as agents of the
Royal Netherlands Government) shall seil Netherlands
guilders to the Bank of England (acting as agents of the
United Kingdom Government) as may be required for
payments which residents of the sterling area, under the
exchange regulations in force in that area, are permitted
to make to residents of the Netherlands Monetary Area
against sterling ,to be credited at the official rate to
De Nederlaridscihe Bank’s No. 1 Account with the
Bank of England, provided that the balance standing
to the credit of that Account is not thereby increased
above £ 5′ million plus such additional sum as the
contracting parties shall have agreed to recognise as
equivalent to the net amount of sterling owned at
the date of this Agreement by residents of the Nether-
lands Monetary Area; or
if the balance standing to the credit of De Nederland-sche Bank’s No. 1 Account with the Bank of England
amounts to £ 5 million plus the additional sum’referred
to in sub-paragraph (a) above, against gold to be set
aside in the name of De Nederlandsche Bank at the
Bank of England, London.
(III) De Nederlandsche Bank shali at all times maintain
on their No. 1 Account’with the Bank of Englan&a mini-mum balance the amount of which will be determined in
agreement with the Bank of England. /
(IV) The Bank of England shail at alltimes maintain
on their No. 1 Account with De Nederlandsche Bank a
minimum balance the amount of which will be determinèd
‘in agreement with De Nederlandsche Bank.
Article
.
3
(1) The Bank of England shali have the right at any
time to seil to De Nederlandsche Bank, against all om part
of the sterling balances held by that Bank, either Nether-
lands guilders at the official mate or gold to be set aside
at the Bank of England in London.
(II) De Nederlandsche Bank shali have the right at
any time to seli to the Bank of England, against all or part of the Netherlands guilder balances held by ,that
Bank, either sterling at the official mate or gold to b
set aside at De Nederlandsche Bank in Amsterdam.
Article 4.
(1) Gold set aside in Amsterdam in accordance with
the provisions of Articles 2 and 3 of the present Agreement
shall be at the Bank of England’s free disposal and may
be exported.
(II) Gold set aside in London in accordance with the
provisions of Articles 2 and 3 of the present Agreement
shall be at De Nederlandsche Bank’s free disposal and
may be exported.
Article 5.
(1) The Government of the United,Kingdom shall not restrict the availability of sterling at the disposal of resi-
dents of the Netherlands Monetary Area for making
transfers to other residents of the Netherlands Mone-
tary Area;
payments to residents of the sterling area; or
transfers to residents of countries outside the Nether-
lands Monetary Area and the sterling area to the
extent to which these may be authorised by the
United Kingdom Government under the arrangements
contemplated in Article 8 (III) hereof.
(II) The Rdyal Netherlands Government shâll not
restrict the availability of Netherlands guilders at the
disposal of residents of the sterling area for making
transfers to other residents of the sterling area;
payments to residents of the Netherlands Monetary
Area; or
transfers to residents of countries outside the sterling
area and the Netherlaiids Monetary Area to the
extent to which these may be authorised by the Royal
Netherlands Government under the arrangements
contemplated in Article 8 (III) hereof.
Article 6.
The two Contracting Governments shali co-operate with
a view to assisting .each other in keeping capital trans-
actions within the scope of their respective policies and
in particular, with a view to preventing transfers between their areas which do not serve direct and useful economic
or commercial purposes.
Article 7.
Any sterling held by De Nederlandsche Bank shail be held and invested only as may be agreed by the Bank of England and any Netherlands guilders held by the Bank
of England shali be held and invested only as may be
agreed by De Nederlandsche Bank.
Article 8.
(1) II during the currency of this Agreement the Con-
tracting Governments adhere to a general international
Monetary. Agreement they will review the terms of the
present Agreement with a view to making any amendments
that may be required.
(II) While the present Agreement remains in force the
Contracting Governments shali co-operate to apply it
with the necessary flexibility according to circumstances.
The Bank of England and De Nedeilandsche Bank, as
ID
168
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE ..BERICHTEN
18 October 1945
agents of their respective Governments, will maintain
contact on all technical questions arising out of this
Agreement and will collaborate closely on exchange control
matters affecting tle two aeas.
(III) As opportunity offers the Contracting Govern-
ments shall seek with the consent of the other interested
parties
to make Netherlands guilders at the disposal of
residents of the sterling area and sterling at the
disposal of residents of the ‘Nether1and Monetary
Area available for making payments of a curi’ent
nature to residents of countries outside the sterling
area and theNetherlands IVlonetary Area; and
ito enable residents of countries outside the sterling
area and theNetherlancis Monetary Area to use
sterling at their disposal to’ make payments of a
current nature to residents of the Netherlands Mone-
tary Area, and to use Netherlands guilders at their
disposal to make payments of a current nature to
residents of the sterling area.
(IV) Notwithstanding that .each of the Contracting
Governments shall he alone respohsihle
for
its monetary
relations with thrd parties, they shali maintain contact
wherever the monetary relations of the one affect the
interests of the other.
Article 9.
For the purposes of the present Agreement:
(1) The expression “the sterling area’ shall have the’
meaning from time to time assigned to it hy the exchange
control regulations in force in the United Kingdom.
(II) The expression “the Nethei’lands Monetary Area”
sha.11 include the following teriitories:
Nethei’lands rf
e1r
it
ory
in Europe (the Nether-
lands), Islands of the Netherlands Archipelago
in Asia (Netherlands Indies), an,Territories of
Curaçao and Surinam.
(JIJ) Transactions between the Bank of England and
De Nederlandsche Bank are to be considered as transactions
between. the sterling area and the Nether1an3Ionetary
ILLY
Area.
(IV) Transactions entered into by the Government of
any territory included in one of the two areas defined
above shali be regarded as transactions entered into by
a resident of the saM area.
Article 10.
While the Anglo-Netherlands Agreement of the 14th
June,91940, continues in force, the provisions of the present
agi’eement shall not modify the arrangements set out in
that Agreement for payments between the sterling area
and the Netherlands Indies. On the expiryor abrogation
of that Agreement the Contracting. Parties will review
the terms of the present Agreement with a view to making any amendment that may be required. Meanwhile, sterling
balances which have already accrued or may hereaften’
accrue under the terms of
,
the 1940 Agreement mentioned
above and which are at the disposa] of residents of the
Netherlands Indies shail he availabie in accordance with
the proyisions of Article 5 (1) of the present Agreement.
Article 11.
Upon the signature of the present Agreement, the
Anglo-Netherlands Agreement (Curaçao and Surin am) of
the 25th July, 1940, shail be abrogated and the balances
which have accruecl ther&under shall be available in accordance with the provisions of Article 5 (1) of the
present Agreement.
Article 12.
The present Agreement, which shail be subject to review
and adjustment after mutual consultation, especially in
cônnection with the operatibn of Article 2 (II) (a) and.
Article 10 shall come into force on the day of its signature. At any time thereafter either Contracting Government may
give notice to the other of its intension to terminatë the
Agreement and thë Agreemerit shali cease to have effect
three months afterthe date of such notice. Itshallterminate
three years after the date of its coming into force unless.
the two Contracting Governrnents agree otherwise.
In faith whereof the undersigned plenipotentiaries, heing
duly authorised thereto, by their respective Governments,
have signed the present Agreement’ and have affixed
thereto their seals.
Done in London in duplicate this day of , 1945.
On _hehalf of the Royal Netherlands Governments:
On behalf of the 3overnment of the United Kingdom
of Great Britain ancf Northern Ireland:
DE BELGISCh It PRIJSPOLITI ItI
NA Dit
BEVRIJDING.
Inleiding.
In het nummer van Mei 1945 van het ,,Tijdschrift voor
Documentatie en Voorlichting”, uitgegeven dooi’ de Natio-
nale Bank van België, wordt ht door den Voorzitter van
de Cèntrale Pi’ijsregeiende Commissie aan de Regeering
uitgebrachte Verslag over cle prijspolitiek en haar uit-
voering’ vbiledig gepubliceerd. In het volgende zullen wij
het betoog van den i’apporteur in het kort weergeven.
In den bezettingstijd nam de geldhoeveelheid sterk toe.
Eerst na’ de verminderingvan de geldcirculatie
1
) kon men,
zooals in het rapport terecht wordt opgemerkt, met
een nieuwe pTijspoliliek beginnen en trachten den als uit-
gangspunt genomen wisselkoers van fr. 176,625.in het
pond sterling te handhaven. Om dit doel te bereiken,
moest dus een bevredigend evenwicht tusschen wisselkoers,
bonen en prijzen tot stand worden gebracht, m.a.w., de
Belgische prijzen moesten aan de we’eldprijzen en meer
speciaal aan de Èngelsche worden aangepast. In de van
economisch standpunt beste vergelijkingsperiode, 1936-
1938, bedroeg de wisselkoers fr. 146,80. De nieuwe wissel-
koers laat dus een i’elatieve stijging (t.o.v. het Engelsche
prijspeil) van 20 % dér Belgische prijzen toe.
Op grond hiervan komt het rapport tot de volgende
berekening van de algemeene niveaux, die men wenschte
te verwezenlijken, op basis yan het gemiddelde: 1936-
1938 = 100. –
Huidige peil
Te
verwezenlij-
ken peil in
in Engeland
België
Uurboonen
150
1
182
Groothandeisprijzen
.
165 200
Kosten van levens-
1
onderhoud
.
135
160
Deze cijfers mogen echter, zooa]s wordt opgemerkt,
slechts als een grove benadering worden,beschouwd.
Het apparaat 000r de prjsbeheersching ën de wettelijke be-
palingen.
De prijscontrle valt in België onder de competentie
van het Ministerie van Economische Zaken, dat in de,e
taak wordt bijgestaan dooi’ de Centrale. Prijsregelende
Commissie. Deze Commissie, in September 1944 insteld,
is een zuivei’ consultatief lichaam. Beslissingen op het
gebied van prijzen blijven aan den Minister voorbehouden. De Centrale Prijsregeiende Commissie w’oi’dt in haar werk
geholpen door regionale commissies, die samen met de
gemeentelijke Ravitailleeringscommissies bestemd zijn om
‘)
riJen zie it-S. B.” van 29 Augustus 1945, De monetaire sa-
necring in België”, door G. A. Surie.
18 October 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.
169
contrôle uit te oefenen op de prijzen van essentieelé con-.
sumptiegoederen.
De prijspolitiek steunt op de volgende wettelijke maat-
regelen.
Een besluit van 1 September 1944 door den Raad
van Ministers te Londen genomen, dat de prijzen, zooals
die geregeld
waren
onder de bezetting, voorloopig hand-
haaft.
rplians
wordt dit besluit alleen nog toegepast op
goederen, die niet het voorwerp van bijzondere bepalingen
uitmaken.
De Uitvoeringsbeschikking van 27 October 1939,
welke toepassing ‘van hoogere dan de maximale prijzen,
welke door den Minister van Economische Zaken worden
vastgesteld, verbiedt. Is gèen maximumprijs vastgesteld,
dan geldt de normale prijs. Daarbij heeft de rechterlijke
macht de bevoegdheid te oordeelen over het normale of
abnormale karakter der prijzen. Sinds 22 Januari 1945
is deze wet ook van toepassing op de prijzen van prestaties
en diensten, met uitzondering van die prijzen, die voort-
vloeien uit een arbeidscontract.
1-let ministerieel besluit van 12 October 1944, dat de
methode van vaststelling der maximumprijzen voor ver-
schillende goederen bepaalt. Vooral voor de prijszetting
van industrieele producten is deze bepaling van groot
belang. De producenten worden hierbij zooveel mogelijk
vrijgelaten zelf hun verkoopprijzen vast te stellen op Pasis
van de.ontwikkeling van dé voornaamste kostenfactorén.
Zoo mogen zonder machtiging de prijzen, van het eerste
halfjaai’ 1939 met 65 % worden verhoogd. Een andere
methode voorziet in verhooging van de afzonderlijke
kostenelementen t.o.v. de vergelij kingsperiode.
De ontwikkeling r’an bonen en prijzen.
Loonen: het loonpeil w’erd door de Nationale Conferentie
van den Arbeid in vergelijking met 10 Mei 1940 met 60 %
verhoogd. ‘(Dit is meer dan de toegèstane stijging in Ne-
derland, welke in principe 25 % bedraagGelijktijdig
werden door hetzelfde lichaam minimumloonen vastge-
steld. Aangezien sommige bonen ondanks de verhooging
met 60 % onder het minimumpeil bleven en de bestaande
hiërarchie der bonen aan de minimumloonen werd aange-
past, beteekende dit een verdere loonsverhooging. Daar
bovendien de arbeidsproductiviteit in vergelijking ,met het buitenMnd is gedaald, zal het noodzakelijk zijn het
concurrentievermogen der industrie bij .nieuwe spanning
tusschen prijzen en bonen, niet verder door loonsver-
hooging aan te tasten. Deze overweging leidde dan ook i tot de zgn. toelagenpolitiek. De prijzen van_ een aantal
levensmiddelen wei’den door regeei’ingssubsidies binnen de
perken gehouden, teneinde de kosten van levensonderhoud
bij de gegeven bonen draaglijk te maken;
Prijzen: bij de prijzen van voedingsmiddelen is het
dienstig onderscheid te maken tusschen wel en niet ge-
rantsoeneerde artikelen. De officieele kleinhandelsprijzen
van de binnenlandsche voedingsmiddelen bereikten ge-,
durende de bezetting ongeveër het indexcijfer 220 t.o.v.
193-1938. Sedert de bevrijding heeft men de prijzen van
een -klein aantal gerantsoeneerde levensmiddelen kunnen
doen dalen door toelagen aan de producenten en verlaging
van tijdens den ‘oorlog verhoogde accijnsrechten. Vooi’ het overige wordt in sommige districten, tengevolge v(n trans-
portmoeilijkheden, niet altijd de hand gehouden aan de
officieel vastgestelde prijzen, een situatie, waaraan de
C.P.C. een spoedig einde wenscht te zien.
De prijzen van niet-gerantsoeneerde levensmiddelen be-
wegen zich in het algemeen op een ‘veel te hoog niveau.
De prijzen van groente en fruit heeft men, wegens het
ontbreken van een effectieve conti’ôle,niet officieel vastge-
steld. Ze blijven alleen onderwoi’pen aan den regel van
den ,,norrnaalprijs”.’ Nadat aanvankelijk de prijs onder den
voorheen officieel vastgestelden bleef, ontwikkelde de
situatie zich vooral gedurende den winter in ongûnstige
richting. De prijzen van de binnenlandsche landbouw-
productèn wai’en tijdens de bezetting relatief hoog. Inzake
de prijspolitiek nd de bevrijding, tav. deze producten,
kan de Centrale Prijsregelende Commissie niet niet het
reeeringsbeleid instemmen. De maximumprij zen dei’
Regeering voor den oogst 1945 zijn hoog genoeg om af-
leveringsplicht van de geheele productie door te voeren,
zonder dat de landbouw’ers onvoldoende rendement ver-
krijgen. In feite bestaat de levei’ingsplicht slechts voor een
deel va,rr de opbrengst, terwijl de rest op de vrije markt
wordt afgezet, waar echter prijzen gelden, die boven het,
normale uitgaan en deze markt tot een zwarte stempelen.
De elementen van de kosten van levensonderhoud, die
niet tot de voeding behooren, geven wel allerminst reden
tot voldoening. De duurte van textielproducten en huis-
houdelijke artikelen hoopt de Commissie door een uitge-
breid reglernenteeringssysteem, dat zoowel productie als
distributie omvat, tegeo te gaan.
Ook de hui’en werden in Januai’i b45 verhoogd, nl.
met 40. % t.o.v. het eei’ste halfjaar 1939. Teneinde echter
een stijging van de kosten van levensonderhoud voor de
laagste inkornensklassen te vei’mijden en een loonsverhoo-
ging uit dien hoofde te voorkomen, deed de Commissie
het voorstel deze verhooging niet voor de laagste huui’klas,
sen toe te staan.
Niettemin bepaalde de Iftegeering, dat, alléén wanneer
de rechterlijke macht in individueele gevallen ‘zulks be
paalde, deze huren gehandhaafd konden blijven. De tarie-
ven van gas en electriciteit werden ‘met 50 %, het tarief
van water met 65 % verhoogd t,o.v. het eerste halfjaar
van1939. De kleinhandelspi’ijs van steenkool wordt vooral
beïnvloed dooi’ de stijging van de kosten van het wegver-
voer. Het tarief der spoorwegen voor personen- en goede-renvervoer werd met 50 % verhoogd.
De prijzen van grondstoffen voor de industrie zijn in
het algemeen met 100 % vei’hoogd’t.o.v. 1939:
Ovei’ het geheel genomen, beweegt zich de gemiddelde
stijgingscoëfficiënt van de indus trieele gi’oothandelsprij zen,
rekening houdende met de besluiten, die dooi’ de Regeering
zijn genomen, tusschen 2,5 en 2,6 t.o.v. het eerste
halfjaar
van
1939.
Beoordeeling oan de résultaten.
Zondei’ dat
van
een mislukking van de regeeringspolitiek
iii dit opzicht gesproken mag worden, is, zoo betoogt het
i’apport, het nagestreefde doel nog geenszins bereikt.
Prijaen, die gedurende de bezetting laag waren gehouden,
zijn gestegen, anderzijds zijn aanpassingen naar omlaag,
waarop gerekend mocht worden, uitgebleven.
De Voorzittei’ van 5e Centrale Pi’ijsregelende Commissie
wijt dit in hoofdzaak aan de onvoldoende goedei’envoor-
ziening. De monetaire saneering alléén was niet toereikend
om de, prijzen op het door de Regeering beoogde peil te
brengen. De prijsbewegïngen worden mede bepaald door
de beschikbare hoeveelheid goederen. De import van grond-
stoffen en levensmiddelen ondervond aanvankelijk door
het voortduren ‘van den oorlog gi’oote verti’aging. De
bepei’kte graad’van activiteit, waartoe veel bedrijfstakken
op deze wijze veroordeeld waren, oefende een bijzonder
ongunstigen invloed, uit op de pi’ijzen. Voorts wei’d de
goederenvoorziening nadéelig beïnvloed door het gebrek-
kige toezicht op het gebruik van de nationale hulpbronnen.
Al mag het om niet-economische redenen aanbevelenswaai’-
dig zijn geweest’ het organisme van reglementeering en
marktcontrôle, dat tijdens de bezetting is ontstaan, op.
te heffen, voor de nationale economie beteekende dit een
groote schok. Eerst na maanden slaagde men erin een nieuw
apparaat van onvoldoenden omvang op te bouwen. Het
gebrek aan contrôle op prijzen en afbeveringsplicht heeft ‘het ontstaan van ‘een vrij omvangrijke zwarte markt in de
hand gewerkt.
170
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 October 1945
JIET AMERIKAANSCBE BANKWEZIN GËDTJRENDE
DEN OORLOG.
Aan de ,;Guaranty urvey” van 25 September ji. ont-
leenen wij de volgende bijzonderheden over de oorlogs-
financiering in de Vereenigde Staten, in het bijzonder wat
betreft de banken.
De weergalooze financieele eischen, die een vierjarige
deelneming aan den oorlog aan het Amerikaansche bank-
wezen stelden, zijn zonder ernstige spanningen overwonnen.
Het voldoen aan de eischen der oor1gsfinanciering heeft
geleid tot belangrijke wijzigingen in den toestand der
banken, doch het commercieele bankwezen als geheel staat
na den oorlog sterk, zoowel voor de financiering van den
overgang, naar de vredeseconomie, als ter voorziening in
de credietvraag van handel en industrie.
Twee oorzaken kan men aanwijzen voor het succes,
waarmeelditmaal de geweldige financieele oorlogsinspan-
ning tot stand werçl gebracht; in de eerste plaats was de
financieele politiek veel gezonder dan in den oorlog 1914-
1918, in de tweede plaats was de monetaire basis, waarôp
de Vereenigde Staten in December 1941 den oorlog in-
gingen, buitengewoon sterk. De goudvoorraad bedroeg
$ 22.774 millioen, het reservepercentage van de ,Federa1
Reserve Banks” beliep 91 % bij een wettelijk minimum
‘iran 35 % t.o.v. deposito’s en 40 % t.o.v. bankbiljetten.
De overtoflige reserves bij de ,,Member-Banks” – dat
zijn de banken, aangesloten bij het ,,Federal Reserve
System”—, stonden op het moment van het uitbreken van
den oorlog op $ 3.800 millioen.
De Schatkist heeft voortdurend twee doeleinden in het
oog gehouden, ni. een zoo groot mogelijk deel der oorlogs-
uitgaven te dekken uit belastingen en anderzijds zooveel
mogelijk van het overschot op te nemen bij beleggers, niet
tot het baiikv&zen behoorende. Bij zijn aftreden als Mi-
nister van Financiën kon Morgenthau rapporteerën, dat
in dezen oorlog 41 % van de totale uitgaven sinds 1 Juli
1940 uit deze beide bronnen waren gefinancierd, waarbij
een record van 46 % is bereikt in het belastingjaar 1945.
Het welslagen van de poging om vooral te leenen van be-
leggers buiten het bankwezen, kan worden afgelezen uit
het feit, dat niet-bankbeleggers van de vergrooting der
rentedragende schuld tusschen 1 Juli 1940 en 9 Juli 1945
ad
5
211 milliard, $ 122 milliard opnamen.
Ondanks deze pogingen der Regeei’ing om op andere
wijzen te financierën, heeft het commercieele bankwezen’
ongeveer 26 % van de financieele behoeften der Regeering
gedurende den oorlog voor zijn rekening genomen. In
ongeveer $ 70 milliard of 20 % der behoeften werd zoo-
doende voorzien; het overige kwam-van de ,,Federal Re-
serve Banks”; waarbij men echter dient te bedenken, dat
de aankoop van staats’obligaties door deze centrale banken
meteen suppiementaire fondsen voor de gewone banken
opleverde. Het voornaamste doel van de leiding van het
,,Federal Reserve System” is dan ook geweest om de
commercieele banken in een dergelijken toestand te bren-
gen, dat het gedeelte der regeeringsbehoeften, waarin
andere bronnen niet voorzagen, door de banken kon
worden gedekt. De overtollige reserves liet men dalen tot een peil van ongeveer $ 1 milliard aan het eind van 1943,
op welk peil zij sedertdien zijn gehandhaafd.
Het voornaamste instrument der geldpolitiek was de
aankoop vn staatsobligaties door de ,,Federal Reserve
Banks”. ]eze aankoopen waren voldoende om het bezit
aan staatsobligaties der ,,Reserve Banks” sedert het einde
van 1941 met bijna $ 21 milliard te doen stijgen. Aangevuld
met kleinere bedragen uit andere bronnen, stroomden op
deze wijze genoeg middelen in de geidmarkt om een ver-
grooting van den geidsomloop metmeer dan $ 1,6,5 mil-
liaid, een verlaging van den goudvoori:aad met bijna
$ 2,6 milliard en een uitbreidiqg der bankreserves met meer
dan $ 3 milliard te dragen. Deze laatste hoeveelheid was,
gecombineerd met de bestaande overtollige reserves, vol-
doende om de noodzakelijke hoeveelheden staatspapier
op te nemen en tevens het bovenvermelde peil der ,,excess-
reserves” bij de aangesloten banken op $ 1 milliard te
handhaven.
–
Wel bleek, dat hierdoor het reservepercentage der
,,Reserve. Banks” geleidelijk het wettelijk minimim-
percentage naderde. Men berekende, dat bij een voort-
gaande ontwikkeling tegen het einde van 1945 het mini-
mum reservepercentage zou zijn bereikt. De ,,Federal
Reserve Board” stelde daarom voor, de reserve-eischen te
verlagen tot 25 %, aan te houden in goudcertificaten,
zoowel ten aanzien van bankbiljetten als deposito’s.
,(Zooals vermeld, was het bestaande minimum 40 %
tegenover bankbiIjetteii en 35 % tegenoïer deposito’s).
De voorgestelde verlaging trad 12 Juni 1945 in werking.
Het voornaamste gevolg der oorlogsfinanciering voor
de banken is geweest, dat het bezit aan regeeringsobliga-
ties sterk gestegen is en ongeveer overeenkomstig daarmee
de deposito’s. Op het eind van 1944 lagen de totale ere-
dieten en beleggingen van alle banken in de Vereenigde
Staten meer dan $ 58 milliard boven die aan het eind van
1941; dit saldo van $ 58 milliard ontstond door een toe-
neming van meer dan $ 60 milliard aan bezit van regee-
ringspapier en verhoudingsgewijze geringe afneming van
andere beleggingen en credieten. De deposito’s beliepen
meer dan $ 141 milliard tegen niet meer dan $ 82 milliard
3 jaar tevoren. De opeischbare deposito’s verdubbelden
in de oorlogsperiode, ni. van $ 44 op $ 92 milliard.
GELD- EN kAPITAALMARKT,
De jongste weekstaat van De Nederlandsche Bank ver-
toonde weer een nieuwen post, ni. die der girale rekeningen,
ad f 16,5 millioen. Tezamen met de ,,andére saldi” ad f 226
millioen, geven zij de tegoeden weer, welke door anderen
-dan handelsbanken, spaarbanken, landbouwcredietbanken
en leden vn de bedrijfsgroep Ef’fectenhandel bij de
centrale bank worden aangehouden, daar dezè uitsluitend
geblokkeerde rekeningen hebben, waarvan het totale
tegoed op 15 October ji. f 1.350 millioen bedroeg. De
vergelijking van deze cijfers toont aan, dat de rekeningen
van niet-banken bij De Nederlandsche Bank een relatief
vrij belangrijke plaats innemen, al dient met name de in
de afgeloopen week op groote schaal plaatsgevonden
hebbende omzetting van geblokkeerde sald in geblok-
keerd schatkistpapier hierbij niet uit het oog te worden
verloren. Het ware gewenscht, indien De Nederlandsche
Bank lit onderscheid, dat thans door de geldsaneerings-
maatregelen min of meer toevallig op haar gepubliceerde
balansen tot uitdrukking wordt gebracht, ook in de toe-komst blijft handhaven. Zij volgt in dat geval een wijze van publicatie, welke bijv. de ,,Bank of England” reeds
jarenlang toepast; het inzicht in het credietpotentieel van het Nederlandsche bankwezen kan daardoor ten
zeerste worden bevorderd. Hiermede gaat gepaard de
wensch, dat van het geheele Nederlandsche bankwezen
regelmatig gegevens ter beschikking komen, bijv. in een
vorm’,
waarin
enkele banken in de laatste jaren deze reds
plachten te verstrekken. Voorzoovex over eenigen tijd
weer van een conjunctuurverschijnsel sprake zal zijn,
zouden niet alleen Overheid en wetenschap, maar met
name het bQdrijfsleven zelve hieriit belangrijke aanwij-
zingen kunnen putten t.a.v. de te voeren bedrijfspolitiek.
Het is te hopen, dat De Nederlandsche Bank een modus
zal kunnen vinden, waardoor aan dit verlangen tegemoet
kan worden gekomen, en voor ons land een mate van
publiciteit op dit gebied wordt bereikt, welke men bijv. in
de Vereenigde Staten reeds jarenlang kent.
De omloop van nieuwe ‘ bankbiljetten vermeerderde
aanzienlijk, hetgeen ook wel te verwachten was, daar juist
in de afgeloopen week houders van geidkaarten en vol-
machten contant geld konden opnemen. Het uitstaande
bedrag aan oude bankbiljetten is nu gedaald tot f 718
18 Oct obér 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
171
:7
/
–
milliben en de administratie van in binnen- en buitenland
ingeleverd bankpapier zal nog wel niet zijij beëindigd.
1-lieruit blijkt dus in ieder geval, dat de directe winst voor
den Staat, tengevolge van de inlevering van bankpapier,
tot een niet zeer omvangrijk bedrag beperkt zal blijven.
Reeds werd opgemerkt, dat op groote schaal schatkist-
papier van den Agent werd gekocht ter belegging van ge-
blokkeerde saldi, waarvoor in deze week temeer aanlei-
ding was, daar de afgifte van $chatkistpromessen anders
dan voor vervanging van vervallend papier per 16 October
jI. werd gestaakt. Uit den aard der zaak ondervond de-
handel in schatkistpapie’ hiervan een sterken invloed,
daar vrij algemeen werd getracht kortloopend papier af te
stooten en herbelegging in papier met langeren looptijd
te bewerkstelligen. Dit geldt in het bijzonder voor de zeer
korte termijnen; Novemerpapier werd aangeboden tegen
11 pCt., Januaripapier daarentegen noteerde i/ tot
17/16
pCt., dus een slechts geringe afwijking van de Agentsprijzen,
evenals voor vijf- en zesmaands papier, •dat resp. 1
6
/
8
pCt.
en 1/
4
pCt. noteerde.
Overigens zal de handel in schatkistpapier in de nalije
toekomst waarschijnlijk van geringen omvang blijven, nu
de omzettifig van kort1oond papier injaarspapier niet
meer mogelijk is en uitsluitend de leden van dé bedrijfs-
groepen handelsbanken, spaarbanken, landbouwcrediet-
banken en effectenhandel hun bezit aan schatkistpapier
door aankoop niogen uitbreiden en de overige houders van
schatkistpromessen slechts tot verval komend papier
kunnen vervangen of in hun bezit reeds aanwezig schat-
kistpapier kunnen verkoopen. Het valt moeilijk in te zien,
dat deze maatregel rechtstreeks verband houdt met de
geldsaneering; het is wellicht een van de pogingen om
langloopende staatsleeningen met eeii lager rentetype dan tot nu toe gebruikelijk was voor de kapitaalmarkt
aannemelijk te maken.
STATISTIEKEN..
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
Binnenl. wissels
1
Munt,
Open markt papier,I
Totaal Data
muntmate-
beleeningen, voor-t
Totaal
opeischb.
riaal en
schotten a/h Rijk i
activa
schulden
1
deviezen
1)
en diverse
1
rekeningen_’)
15 Oct. ’45
5.212.597
183.536
5.471.955
4.99,0.119
8
’45
,,
5.214.825
189.471
5.480.118 4.998.429
1
.,
’45
5.203.552 201.335
5.480.709
4.999.802
24 Sept.’45
5.204.129
180.697
5.460.648 4.979.760
17
’45
,,
5.202.073
169.940
.
5.447.870
4.967.011
10
’45
,,
5.200.328
176.228 5.452.413
4.971.627
3
’45
5.200.993
173.877
5.450.731 4.969.973
27 Aug. ’45
5.201.042
.
163.639
5.444.042
4.963.363
6 Mei
’40 1.173.319 248.256
1.474.306
1.424.016
Bankbil jet]
Schatkist-
Data
ten in om-
1
Saldi
in
natiën en
Saldo Rijk
recht str. loop
R/C
diverse
R/C (D/C)
onder-
rekeningen
gebracht
15. Oct. ’45
1.330.770′)
3.659.34
149.594
C2.067.338
8
,,
‘5
1.252.976
1
B)
3.745.447
149.393
Cl .790.893
1
,,
’45
1.161.347
3.838.451
148.596
C1.593.143
-.
24Sept.’45
1.683.158
3.296.562
148.617 Cl .329.892
17
.
’45
2.118.035 2.848.780
148.747
C. 943.040
–
10
’45
2.445.432
2.526.010
148.663
C. 626.273
3
’45
2.532.429
2.437.399
148.594
C. 503.663 27 Aug.
1
45
2.573.489
2.389.752
148.543
C. 475.003
6 Mei
’40
1.158.613
255.174
10.230
C.
22.962
‘) De posten ,,Correspondenten in het buitenland” en ,,Buiten-
lartdsche betaalmiddelen (cxc!. pasmunt)”, voorheen begrepen in de
,,Diverse rekeningeil”, zijn van 5 Juli 1943 af opgenomen onder
de buitenlandsche portefeuille, Inlonzen staat saméngevat als,,deviezen”.
2)
waarvan nieuwe uitgifte t 397.754.
t 642.897.
DE NEDERLNDSCHE BANK.
Verkorte balans op 15 October 1945.
–
Activa.
–
Binnen!. Wissels,
Ç
Hfdbank.
messen
Pro, enz.
Aentsch.
t
101.000
Papier op het buitenland ……t 4.430.806.330
Correspondenten i. h. buitenl…..54.037.272
Buiteni. betaalmiddelen
(excl.
pasmunt)
…………..14.521.529
4.499.365.131
Beleeningen mci.
voorschotten in
(
Hfdbank.
t
130.566.477 ‘)
•
rekening-courant ‘. Bijbank
,,
700.872
op onderpand
I
Agentsch.
,,
‘10.045.234
141.312.583
Op
effecten
enz.
…………
t
141.267.205
1)
Op goederen ën ceelen
45.378
141.312.583
1
)
Voorschotten
aan
het’Rijk
…………….. …..
–
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en
gouden
muntmateriaal ……………f
712.789.826
Zilveren munt,
enz.
……….
..442.373
11
713.232.199
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
72.821.889
Gebouwen en meubelen der Bank
…………..
3.000.000
Diverse
rekeningen
…………………………
42.122.129
5.471.954.932
Passiva
.
Kapitaal
……………
….
………………
f
20.000.000
Reservefonds
…………………………….
13.871.297.
Bijzondere reserve
(winst herwaardeering goud-
voorraad
per
2
Juli. 1945) ………………….
209.277.096
Andere bijzondere reserves
………………..
74.414.834
Pensioenfonds
……………………………..
Bankbiljetten in omloop
(o4dJ
uitgifte)
………….
14.684.223 717.872.670
BankbiIjeen in omloop (nie’hwe uitgiftér…………
612.897.165
Bankatsignatiën
in
omloop
…………………..
5.212
Rekening-courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist
……….f 1.962.055.806
‘s Rijks Schatkist: spec. rek…..105.282.500
Geblokkeerde saldo’s
……….1.349.674.761
Saldo’s, waarover alleen door overschrijving kan
worden beschikt …………… .16.537.095
Andere
saldo’s
…………..225.793.610
3.659.343.773
Diverse
rekeningen
……………………….
149.588.661
f547 1.954.932
Schatkistpapier,
rèchtstreeks bij
de
bank onder-
gebracht
1
Waarvan
aan
Nederlandsch-Ifldië
(Wet
van
15
Maart
1933,
Staatsblad
No.
99)
…………
44.800.525
NATIONALE BANK VAN BELGIË. (Voornaamste poslen
in
mlliloenen francs).
c
.
Data
11
Oct.
1345
3
î.
717
5.140
1
3
7
51
282
1
25
46.165
4
,
1
1945
30.717
i
5.075
1
388
215
29
46.065
27Sept. 1945
30.4261.
3
.
940
1
383
252
1
246
47.370
20
1945
30.426 3.928
.i
365
1
199
1
264
1
46778
,,
13
,,
1945
30.626!
3.863 352
1
175
1
279
1
47140
6
,,
1945
1
30.426
1
3.976′
1
344
264
1
279
46.937
30 Aug.
1945
.
131.2181
3.764
1
355
189
1
317
1
45.732
Rekening-
courant saldi
Data
a
.i
,-
c
•c
>
.3
r Cd
5
au
0
cd
cl
c
11 Oct
1945
653
148.468 65.9’96
5
3.797
63.061
4
,,
1945
653
140.255 65.579
4
3.920
33.36T
27 Sept. 1945
653
148.183 64.301
3
4.976
63.3644
20
1945
653 147.526 63.875
3
4.682
63.446.
13
,,
1945
653 147.809 63.749
4
5.012
63.539.
6
,, ‘
1945
653
147.796 63.527
5
. 5.129
67.636
30 Aug. 1945
653 147.143 62.459
3
5.447
4%’t”‘
Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van hen goudvoorraad. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1944).
Waaronder begrepen de post .,,Emissiebank te Brussel”, ten
bediage van 64.597 millioen frcs.
Deze post omvat: Oude biljetten en rekeningen-courant op. de
Bank, overgeboekt en over te boeken op tijdelijk onbeschikbare
of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven oude biljetten
HAV BANK – SCHIEDAM..
Levensverzekei’ i’zg en Lij/ren/e
E
e
1aHpUIlek1 cie
13
rcincl polis
van
De
‘
oai 1896 A[
0.
s-rcTvenhage
;t tF.aj
4ttet4
ietertnas”
ok eaor £enhe dds
PATBIJSPOORTCLAZEN
•
TELECRAAFPLATCr
/
aIANOSIETEISGLtZIN. PEILCIAZEN.OLIECLtfEN
HCrLEXCLAzEr
S
WATEI{METERGLAZEN ETZ.
,Pielernian
V.
WESTVEST 17 • SCHIEDAM . TELEFOON 69269
UW TOEKOMST IS VEILIG met een polis van
de
ALGEMEENE FRIESCHE
LEVENSVERZEKERING MIJ.
ofde
GROOT-NOORDHOLLANDSCHE
VAN 1845
LEEUWARDEN (Burmaniahuis) AMSTERDAM (v. Brienenhuis)
N.V. KONINKLIJKE
NEDERLANDSCHE
ZOUT 1 N D U S T R IE
Boekelo Hengelo
ZOUTZIEDERU
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar. chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
GRAAN FACTORY
EXPEDITIE
BEVRACHTING
OP- EN OVERSLAG
LADING-CONTROLE
BEMONSTERING
–
Peterton
HAVnLBEDwJr
R OTTER DAM
TELEF.
72872
POSTBUS 893
0e40R5
VAN DIJK & Co.
EENDRACHTSWEG 11 – ROTTERDAM
Maklaars en Commissiorixtctirs in Effecten
Effecten – Coupons- Vermogensbeheer
Telefoon 20845 – 21889 – 40631
Beurs Nis 6
–
Telefoon 24178
–
24378
VA N
E LL E
.RoTTERotM
NV. Gebr. van Uden’s
Scheepvaart- on Agentuur-Mij.
Shipowners – Brokers
Rotterdam – Amsterdam – Zctcmdcnn
Nederlandsch Indische Haildeishank, N.Y.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s-Cravenhage’
Alle Bank- en Effectenzaken
Voor al Uw transporten en e.cpeditiezaken
VAN GEND & LOOS
80 eigen kantoren en 600 agentschappen
•n Nederland
–
1
1
ALIIMKTYAII
Alle correspondentie betrelfende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Neo!rlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141, Shiedam (Tel. 69300, toestel 6)
Druk Roelants, Schiedarn.
t