8 JULI 1942
EconomischmwStatis
*
tisc
‘
he
Berichten
‘
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCiËN EN VERKEER
27E
JAARGANG
WOENSDAG 8 JULI 1942
No. 1381
Wipe
van de leden of abonné’s
is. bereid aan de redactie
1
ter beschikking te stellen:
ROTTEPDÂMSCHE
N.V.
No. 633 van 14.Febr. 1928,
BÂNKVEREENIGING
‘Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”
No. 646 van16 Mei 1928,
ROTTERDAII•AMSTERDM’SGRAVENHAGE
Amsterdam
No. 658 van 8Aug. 1928,
No. 660 van 22Aug. 1928,
KAPITAAL EN RESERVE
No. 667 van 10 Oct. 1928,
62.000.000
en het REGISTER2ehi
jaar 1927.
SAFE LOKETTEN
TER RERGING
‘L.N WAARDEN
N.V.
Redactie
.
Economisch-Statistische
Rotterdamsche Lioyd
Bericht
en.
.
150 KANTOREN IN NEDERLAND
Rotterdam
____________________________
_____________________
Koninki. Nederlcmdsche Boekdrukkerij
Openbare werken en
Conjunctuurbeweging
H
1
A. M. ROELANTS
door.
Dr. W.A. Baars
SCHIEDAM’
PRIjS f 2.10*
Onze terzake-kundige staf is te’ allen
Prijs voor donateurs en leden
1.50.
tijde voor gratis advies te Uwer
i,
van het N. E. 1.
f’
den boekhandel verkrijgbaar
beschikking.
U 1 T G A
V E: DE ERVEN
–
Tel. 69300 (3 lijnen)
F. BOHN N.V., HAARLEM
R.MeestiZoonen
Nieuwe be1astingbes1uten geven nièuwe
Ao. 1750
EN ASSTIMAKELAR8
IELASTINGMOEILIJKHEDEN
ROTTERDAM
AMSTERDAM (Ase.)
Daarom is voor U van belang
G R
A V
EN
H A G E
DELFT
–
SCHIEDAM
VLAAR’DINGEN
DE
MAANDBLAD GEWIJIJ AAN
13ELASTING CONSULENT
BEHAND
ELING VAN ALLE
BELASTING VRAAGSTUKKEN
. ‘
B A N K Z A K E N
Waarvan de prijs slechts f
4.—
per
,
jaar bedraagt
ADMINISTRATIE:
PROEFNUMMER
LAAN VAN !vIEERDERVOQRT la
OP AANVRAAG
DEN HAAG.
BEZORGING VAN ALLE
ASSURANTIEN
l
VERÛESPOSTEN.VOORKOMEND.SYSTEEM
BESTAANDE UIT VIER DIENSTEN
Deze tijd
is rijk aan veran-
deringen laat daarom Uw
onbetaald gebleven oude
posten inschrijven bij
DIENST IV VAN HET V.V.S.
AN DER GRAAF & Co. N.V.
AMSTERDAM C.
–
AMSTEISTRAAT 14-18
• De Scheepsbouw-
nijverheid in
Nederland
door
lr.j. W. BONEBAKKER
Publicatie no. 16 van het
P RIJ S
Nederlandsch Econom.
1 55*
Instituut
Donateurs en leden
fl.10
Verkrijgbaas’ in
den
Boekhandel
Uitgave van de
ERVEN F. BOHN – HAARLEM
TINRESTRICTIE EN TINPRIJS
door M. J. Schut
n.v. nederlandsche KabelfabrÉek
n.k.fdeIft
met 1er
fl
–
I1
”
3De’9
100tie
I1I
abe’
9
e0
taO” teIet00*
fl
a s s a
k o p e r d raad, k o p e r k a bel
ABONNEERT U ,OP
DE ECONOMIST
ORGAAN VAN HET NED. ECONOMISCH INSTÎTUUT
Onder redactie van:
Th. Ligthart, Ch. Raaijmakers,
C.
A. Verrijn Stuart, G. M. Verrjn Stuart,
F. de Vries.
-__ Dc Economist verschijnt
(10fl
16d4’n van eILc maand. 1)c
-__ prijs voor diii jaargaug be-
Met 1942 begon de Eén-en-negen-
-___
ilraagtf 12.60′ voor ‘t binneni.,
tigste jaaroano:
franco p.
D.
t 13.40′; Voor fttu-
0 0
dinteti
t
10.50°. franco
p. p
.
Proefnummer gratis op
11.30°:
t
18.50 voor hit bul-
–
aanvraag verkrijgbaar! tinlanil.
liii
vooruilhitaliiui.
Abonnemcnten worden ook door den boekhandel aangenomen.
U1TGAAI VAN DE ERVEN F. BOHN. N.V.
HAARLEM – POSTGIRO 5403
KONINKLIJKE ,NEDERLANDSCHE BOEKDRUKKERIJ
H. A. M. ROELANTS — SCHIEDAM
Onze speciale afdeeling: Drukwerk voor contrôle en
administratie, levert alle voorkomend drukwerk op
dit gebied concurreerend, snel en accuraat.
Uitgifte-apparaten in groote verscheidenheid van werk-
wijze en capaciteit naar de behoeften van elk bedrijf.
Tel. 69300
Onze terzake-kundige staf is te allen ijde voor gratis
(3 lijnen)
advies te Uwer beschikking.
31ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.
Prijsf 1.55*
(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.I……f1.10)
Verkrijgbaar i. d. boekhandel
UITGAVE:
De Erven F.Bohn N.V.,Haarlem
Derde Gewijzigde Druk
van
Egalisatiefo ndsen
en Monetaire Poli-
tiek in Engeland,
Nederland en . de
Vereenigde Staten
door
Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk
30ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.
• Prijs f 2.10*
(Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. I. fl.50)
Verkrijgbaar in den Boekhandel
Uitgave: De Erven
F. BOHN N.V., HAARLEM
‘4
S
.
8 JULI 1942
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
Berichten
‘
/
S
1′
ALGEMEEN WEEKBLAD
vooii
HANDEL,NIJVERHEID,FINANCLN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONÖMISCH INSTITUUT
27E JAARGANG
WOENSDAG 8 JULI 1942
No. 1381
HOOFDREDACTEUR:
M. F. J. Gooi (Rotterdâm).
PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:
H. W. Lambers (Z(vartewaal).
Redactie en administratie: Pieter de Hoochweg 122, R’dam-W
Aangeteehende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Abonnementsprijs voor het weekblad, waarin tij(ielijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland / 20,85* per jaar. Buitenland en
koloniën / 23,— per jaar. Abonnementen kunnen met eik
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
,
leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvangen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere
publicaties. Adreswijzigin gen op te geven aan de administratie.
Advertenties voorpagina / 0,28 per mm. Andere pagina’s
f 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
INHOUD:
Blz.
Geconsolideerde balans en fiscus door
H. Lancée 308
Beleggingsvragen door
W. J. van de Woestijne …. 311
B
0
e k b e s p r e k i n g e n.
Jhr. Mr. C. M. 0. van Nispen tot Sevenaer en Jhr.
Mr. F. J. M. van Nispen tot Sevenaer: Pachtrecht
in Crisistijd, bespr. door
Mr. A. W. Visser ….313
Ingezonden stukken.
Besluiten op de Vennootschaps-, Vermogens- en
Ondernemingsbelasting door
Mr. J. J. A. Lucas,
met Naschrift van
A. G. Burgersdijk ……….314
0v e rh ei d s m a a t regelen
op
e c o n o-
misch
gebied
……………………..
314
S t a t i s t i e k e n.
Stand van ‘s Rijks Kas – Bankstaten ……….
315
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geidmarkt
geen enkele bijzondere gebeurtenis.
En evenmin omstandigheden, die een wijziging van be-
teekenis doen verwachten. Het jongste jaarverslag van
De Nederlandsche Bank bevat ook geen enkele indice,.
die een verandering zou doen verwachten Wel wordt de
verlaging van de rente op schatkistpapier, die verleden
jaar tot twee keer toe werd doorgevoerd, toegelicht, t.w.
als een middel om de spanning tusschen geld- en kapitaal-
rente te verminderen. Maar er wordt niet vermeld, dat er
eenige aanleiding is om in de naaste of verdere toekomst
op dezen weg voort te gaan, zoodat men geneigd is aan te
nemen, dat de huidige tarieven voor discontopapier met
verschillende termijnen als het juiste niveau worden be-
schouwd. –
Hoogstens kan men dus op korten termijn verschui-
vingen verwachten in de quantitatieve vraag- en aanbods
verhoudingen, uit hoofde van de bekende factoren: om-
vang buitenlandsche wisselportefeuille, omvang biljetten-
omloop, enz. Maar aangezien de Schatkist de ‘vraag op de
open markt steeds precies aanpast aan het aanbod –
juister is te zeggen, dat zij geheel passief is in de uitoefening
van de vraag door af te wachten, totdat de vragers zich tot
haar wenden -, hebben ook dergelijke korte-termijn-fac-
toren geen enkelen invloed op het rentepeil, hoogstens op
de markttarieven, doch deze zijn toch wel zeer nauw
verknocht aan die van den Agent.
De
obligatiemarkt
vertoonde, wellicht mede onder den
invloed van het gemelde verslag van de. centrale bank,,
een verdere vaste houding. Vrijwel alle leeningen ver-
toonen een recordpeil. Van de gemeentepapieren noteeren
nu ook de
31
pCt. Amsterdam ruim boven pari en de
31
pCt. Rotterdamsche leeningen hebben den parikoers
bijna bereikt. Nog steeds is er de anomalie wat betreft
het koerspeil der pandbrieven, in vergelijking tot die der
overheidsobligatiën, waarop het verslag van De Neder-
landsche Bank ook wijst, maar door de recente stijging
der overheidspapieren is die ‘discrepantie wel wat geringer
geworden.
De
aandeelenmarkt
was over het geheel lusteloos en
per saldo lager, althans voor de hoofdfondsen. Speciaal
waren Indische fondsen en overzeesche waarden over het
algemeen gedrukt. Ook dat moet wellicht mede wordeii
toegeschreven aan de desbetreffende uitlatingen in het
jaarverslag van de centrale bank, waaruit men kan af-
leiden, dat drastische maatregelen worden overwogen
;
wanneer de speculatieve’ belangstelling voor Indische
aandeelen het kôerspeil dier waarden verder . zou op-
schroeven. –
308
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
8 Juli 1942
GECONSOLIDEERDE BALANS EN FISCUS.
Artikel
27
van het Besluit op de Winstbelasting
1940
Een N.V. is in de 20ste eeuw uitgëgroeid van een onder-
neming voor en door aandeelhouders tot een zelfstandig
economisch subj eet.
Deze gedachte vindt men bevestigd in het wetsontwerp
winstbelasting, dat de winsten van de N.Y. belastte,
ofschoon Minister De Geer dit niet erkende door op te
merken, dat met invoering van de winstbeiasting ter
vervanging van de dividend- en tantièmebelasting alleen
het moment van heffing werd gewijzigd. Dezelfde ge-
dachte ligt ook ten grondslag aan het Besluit op de Winst-
belasting 1940, waarbij men bovendien in principe de
fiscale eenheid van het concern aanvaarddé. – Dit is na-
melijk opgenomen in artikel 27 van het besluit, hetgeen
luidt als volgt:
Indien en voor zoolang alle aandeelen van een ‘naam-
-boze vennootschap in het bezit zijn van een lichaam als
bedoeld is bij artikel 1, kan het Hoofd vân het Departe-
ment van Financiën onder door. hem te stellen voorwaar-
den bepalen, dat de belasting volgens dit besluit wordt
geheven, alsof, de eerstbedoelde vennootschap was op-
gegaan in het lichaam, dat al haar aandeelen bezit.
Het eerste lid vindt slechts toejassing, indien de
gestelde voorwaarden door de bestuurders van alle daarbij
betrokken vennootschappen, vereenigingen en maat-
schappijen zijn aanvaard.
Het artikel komt in het Besluit op de Winstbelasting
voor onder hoofdstuk VIII, bijzondere bepalingen, welk
hoofdstuk ingevolge artikel 32 van het Besluit op de
Vennootschapsbelasting 1942 ook van kracht is voor de
vennootschapsbelasting.
Het Invoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1942
bepaalt verder in artikel 14:
Beschikkingen, genomen krachtens artikel 27 van het Besluit op de Winstbelasting 1940, blijven ook voor de vennootschapsbelasting van kracht. Zijn bij zulk een
beschikking voorwaaiden gesteld, welke niet met het
Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 of met hierop
gegronde bepalingen vereeriigbaar zijn, of welke door
het invoeren van de vennootschapsbelasting haar belang
hebben verloren, dan kan de Secretaris-Generaal deze
voorwaarden voor d( heffing van de vennootschaps-
belasting met terugwerkende kracht herroepen of door
andere vervangen.
De bestuurders van de lichamen, te welker aanzien
nieuwe voorwaarden zijn gesteld, zijn bevoegd met gelijke
terugwerkende kracht afstand te doen van de toepassing
van voormeld artikel 27.
De voorgeschiedenis van het artikel.
Artikel 27 is te elfder ure in het wetsontwerp winst-
belasting opgenomen op aandrang van en tér tegemoet-
koming aan het bedrijfsleven. De overwegingen, waarop
door het bedrijfsleven een aanslagregeling op basis van
een geconsolideerde balans is bepleit, waren de vol-
gende: –
Bij een concern treden -de dochtermaatschappijen
wel naar buitenals een zelfstandige rechtspersoon op,
doch in het concern genieten zij geen enkele zelfstandig-
heid. Zij zijn daar niet meer dan afdeelingen, waardoor
het meermalen voorkomt, dat hot resultaat, dat in de
boeken van elke afzonderlijke dochtermaatschappij tot
uiting komt, niet overeenstemt met het resultaat, dat zij
zou hebben getoond, indien zij ook door het concern als zelfstandige onderneming was beschouwd. Dit kan aan-
leiding geven tot moeilijkheden met, den fiscus, die
worden vermeden bij een aanslagregeling op grondslag
van een geconsolideerde balans.
Bij een aanslagregeling op basis van een geconso-
1ideerde balans vindt automatisch compensatie plaats
van de verliezen en winsten van de rechtspersonen, die
tot het concern hehooren. Hierdoor wordt aan de com
pensatie van verliezen met winsten een grootere uitbrei-
ding gegeven dan bij een aansla van-iedere maatschappij
afzonderlijk mogelijk is.
c.i De moedermaatschappij, die zelve geen bedrijf uit-
oefent, doch uitsluitend houdster is van dochteronder-
nemingen, kan zonder geconsolideerde balans de kosten,
die zij zelf maakt, niet verrekenn, omdat zij zelf geen
eigen inkomsten heeft.
Het concern als economische eenheid.
Het opnemen van artikel 27 in het Besluit op de Winst-
belasting is een erkenning van het concern als een eco-
nomische eenheid. Het geheele besluit was opgetrokken
op de gedachte, dat iedere naambooze vennootschap een
zelfstandig belastingsubject was. De consequenties, die
aangiften op basis van een geconsolideerde balans zouden
hebben, waren niet direct te overzien, weshalve in artikel
27 is bepaald, dat een zoodanige aangifte door het Hoofd
van het Departement van Financiën ,,kan” worden toe-
gestaan ,,onder door hem te stellen voorwaarden”. Be-
treffende de gevallen, waarin, een verzoek tot toepassing
van artikel 27 niet wordt ingewilligd, en de voorwaarden,
die gesteld worden bij inwilliging, is één en ander gepubli-
ceerci in , ,Belastingberichten” van 2 December1941, Winst-
belasting No. 35. Alvorens tot een bespreking van deze
publicatie wordt overgegaan, lijkt het wel interessant
na te gaan, welke consequenties een volledige aanvaarding
van het concern als belastingsubject zou hebben.
Voorop stel ik, dat een concern, dat ter wille van zijn
werk- en risicoverdeeling onderdeelen van zijn bedrijf
heeft ingebracht of handhaaft in veschillende naam-
boze vennootschappen, doch -in feite een economische
eenheid vormt, aangiften zou moeten doen op basis van
een geconsolideerde balans. Verliezen, door bepaalde on-
derdeelen van het concern geleden, worden dan niet ver-
rekend met winsten van diezelfde onderdeelen, gemaakt
in volgende jaren, doch met winsten van andere onder-
deelen van het concern, gemaakt in hetzelfde jaar, hetgeen
veel logischer is, aangezien de verliezen en winsten van de
verschillende onderdeelen dikwijls met elkander in oor-
zakelijk verband staan. Overigens is, uitsluitend al door
de omstandigheid, dat eeii N.V. alle aandeelen bezit van• een andere N.V., sprake van één draagkracht en dus van
één belastingsubject. –
Koopt nu zoo’n concern de aandeelen van de een of
andere NV., dan heeft deze dochter-N.V. op het moment
vn aankoop van al haar aandeelen door het concern
feitelijk haar zelfstandigheid verloren. Economisch gezien
verkoopen de aandeelhouders niet één of meer aan-
– deelen in de N.V. aan een opvolger-aandeelhouder, doch
verkoopen de gezamenlijke aandeelhouders alle activa
en passiva der NV., inclusief haar winstmogelijkheden. Het is een economische liquidatie der vennootschap als zelfstandig economsch subject, waarbij aan de aandeel-
houders de tegenwaarde van het
bez:t
der vennootschap
tea volle wordt uitgekeerd. Dit geschiedt rechtstreeks
via de kas van het concern, dat in feite in hèt bezit komt
-van alle activa en passiva der N.V. De ‘N.V; zelve wordt
hierbij als schakel overgeslagen. Zuiver juridisch blijft
deze N.V. bestaan en er heeft uitsluitend een overdracht
van aandeelen plaats. Aan het eigenlijke wezen van de transactie doet dit echter niets af. De N.V. zou moeten
verdwijnen als zelfstandig belastingsubject, omdat zij
geheel opgaat in en afhankelijk wordt van het concern.
Het zou dan ook volkomen rationeel zijn, indien de fiscus
op dit moment haar vorderingsrecht op de winst der N.V.
deed gelden, voorzoover deze winst nog nie’t is belast
door de winstbelasting. Heeft het concern voor de aan-
deelen der dochter-N.V. meer betaald dan de intrinsieke
waarde, dan zou het op de geconsolideerde balans een
post ,,goodwill” moeten opvoeren, waarop liet op grond
L
8 Juli 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
309
van de huidige jurisprudentie van den Hoogen Raad
zou kunnen afschrijven.
Het concern als zelfstandig belastingsubject.
Het concern is evenwel in het Besluit op de Winst-
belasting, resp. Vennootschapsbelasting, niet zoo volledig
als zelfstandig belastingsubject aanvaard, dat aangifte
op bais van een geconsolideerde balans in artikel 27
imperatief is voorgeschreven. De geheele materie is ge-
regeld als een tegemoetkoming aan het bedrijfsleven,
waardoor het: artikel uitsluitend wordt -toegepast, nadat
door de betreffende vennootschappen een verzoek is
ingediend aan den Secretaris-Generaal van het Departe-
ment van Financiën. Ten opzichte van het initiatief is
het Departement geheel passief. Door het eventueel niet
inwilligen van het verzoek of door het stellen van voor-
waarden wil de Secretaris-Generaal er voor waken, dat
belastingplichtigen geen andere fiscale voordeelen zullen
genieten dan overeenkomen met de overwegingen, waarop
door het bedrijfsleven een aanslagregeling op basis an
een geèonsolideerde balans is bepleit. Met name heeft men
er voor willen waken, dat de consolidatie uitsluitend zou
gelden voor de winsthelasting, resp. vennootschaps-
belasting en dat de dividend- en tantièmebelasting wordt
afgewikkeld naar haareigen beginselen.
Voorwaarden tot toepassing van a,tikel
27
Een stlse1matige bespreking aan de han)l van de
bovenvermelde publicatie in , ,Bélastingherichten” (2 De-
cember 1941, Winsthelasting 1935) moge thans volgen.
Een verzoek tot toepassing van artikel 27 wordt niet
ingewilligd
Indien de boekjaren van moeder- en dochtermaat-
schappij niet gelijk loopen.
Indien de moedermaatschappij (nog) een negatieve
overgangsreserve heeft (art. 40, lid 6, Besluit Winst-
belasting), welke niet enkel is ontstaan door toepassing
van art. 40, lid 5, Besluit ‘Winstbelasting, terwijl de
(hinnenlandsche) dochtermaatschappij (nog) een positieve
overgangsreserve heeft. Voorts indien overgangsreserve
van de moeder belangrijk negatief en van de dochter
slechts weinig negatief is.
Indien de moedermaatschappij het aandeelenbezit
in de dochtermaatschappij financiert met vreemde mid–
delen.
Artikel 27 zelf stelt als eisch, dat
alle
aandeelen van een
naamlooze vennootschap in het bezit moeten zijn van een lichaam als bedoeld bij artikel 1. In bovenstaande
publicatie is deze eisch daarom niet vermeld. 1-let streng
vasthouden aan dezen eisch kan er toe leiden, dat art. 27
niet zou .kunnen worden toegepast, hoewel toepassing
tot een aanmerkelijke vereenvoudiging van de aanslag-
regeling zoowel voor den belastingplichtige als voor den
fiscus zou leiden. Stel bijv. een hoi.ïdstermaatschappij
met diverse dochterondernemingen, die in feite één onder-neming vormen, terwijl van één der dochtermaatschappijen
een enkel aandeel wordt gèmist, waarvan de eigenaar
niet is
op
te sporen. Zoo’n omstandigheid, in wzen van
formeelen aard, zou er dan toe leiden, dat toepassing van artikel 27 uitsluitend ten opzichte van de andere dochter-
maatschappijen zou kunnen geschieden, hetgeen niet
tot het gewenschte doel zou leiden. 1-let is mij bekend,
dat in een dergelijk geval aan den eisch van bezit van
alle
aandeelen niet de hand is gehouden, doch een spe-
ciale voorwaarde is gesteld; waardoor het werd uitgeslo-
ter, dat uit bovenstaande omstandigheid voor den fiscus
eenig nadeel kon voortvloeien. Als eisch wordt niet gesteld, dat het bedrijf van moeder-
en dochtermaatschappij feitelijk één geheel vormt, zoo-
als bijv. het geval is in een concern, waarin de productie
en de verkoop in afzonderlijke naamlooze vennootschap-
pen zijn ondergebracht, doch in wezen slechts sprake is
van één onderneming, of bij een reederij, die in verband
met het aanvaringsrisico ieder schip in den vorm van een
afzonderlijke N.V. exploiteert. Artikel 27 wordt dus ook
toegepast, indien moeder- en dochtermaatschappij in
feite twee ondernemingen zijn, waartusschen uitsluitend
een bezitsverhouding bestaat, of welke bedrijven exploi-
teeren in opvolgende phasen in het productieproces, die
normaal niet in één onderneming zijn ondergebracht.
Ik meen, dat dit volkomen rationeel is. Indien een houd-
ster-maatschappij in het bezit is van alle aandeelen in een
onderhoorige maatschappij, waardoor de verhouding van moeder- en dochtermaatschappij in haar zuiversten vorm
aanwezig is, is het in beginsel overbodig om ,naast de
moedermaatschappij ook nog de dochtermaatschappij
als belastingsubject te handhaven. Bij de omzetbelasting
ligt deze materie geheel-anders. Het Besluit Omzetbelas-
ting 1940 ziet niet uitsluitend naar den overgang van de
eene onderneming naar de andere, doch vraagt zich af,
welke overgang van goederen in verband met het alge-
meen bedrijfsgebeuren als normaal moet worden aange-
merkt. De binnen een economische eenheid door inte-
• gratie samengetrokken onderdeelen kunnen elders nog
gedifferentieerd in de maatschappelijke productie voor-
komen. Deze integratie wil het Besluit op de Omzetbelas-
ting in het algemeen bij haar belastingheffing negeeren,
hetzij om het geïntegreerde bedrijf niet achter te stellen,
hetzij om het niet te bevoordeelen. De vraag, in hoeverre
tot heffing van omzetbelasting binnen een economische
eenheid wordt overgegaan, wordt bepaald door htgeen
op het moment in den geheelen bedrijfstak norm is of ter
bescherming van nog bestaaiide differentiaties wensche-
lijk voorkomt.
Hoewel het geval niet wordt vermeld in ,,Belasting-
berichten”, komt het mij voor, dat toepassing van artikel
27 ook zal worden geweigerd, indien een verzoek wordt
ingediend doo’r een commanditaiie vennootschap op aan-
deelen, die in het bezit is van alle aandeelen eener naam-
boze vennootschap. Bij de commanditaire vennootschap
–
op aandeelen is toch van winst-, rcsp. vennootschaps-
belasting, vrijgesteld het gedeelte van de winst, dat
als zoodanig toekomt aan de voor het geheel aansprake-lijke vennooten (art. 6, eerste lid, sub c. W.B. en art. 13,
ten tweede, sub b. V.B.). Inwilliging van het verzoek
zou er toe leiden, dat het gedeelte van de winst, dat ge-maakt is door de onderhoorige vennootschap, voorzoo
•ver het aan de beheerende vennooten van de comman-
ditaire vennootschap’ op aandeelen wordt uitgekeerd,
buiten de winst-, resp. vennootschapsbelasting zou blij-
ven, waardoor het doel, het heffen van dubbele belasting
op eenvoudige wijze te voorkomen, zou worden voorbij
gestreefd. Het lijkt mij op dezen grond niet twijfelachtig,
clat ook in dit geval een verzoek tot toepassing van artikel
27 niet zal worden ingewilligd, hoewel de redactie van artikel 27 het inwilligen van een zoodanig verzoek wel
mogelijk maakt.
Bezien we nu nader de punten, genoemd onder A-C
in ,,Belastingberichten”.
Punt
A
(de boekjaren van moeder- en dochtermaat-schappij hopen niet gelijk) is uitsluitend van formeelen
aard. Aan dit bezwaar kan worden voldaan door het
boekjaar van moeder- of dochtermaatschappij te wijzigen.
Punt B
(moedermaatschappij negatieve overgangs-
reserve en dochtermaatschappij positieve reserve) ver-
dient een uitvoeriger bespreking. De bedoeling is
duidelijk. Zonder toepassing van artikel 27 zouden de dochters over hun winsten, behaald na het overgangs-
tijdstip, winstbelasting, resp. vennootschapsbelasting
verschuldigd zijn, welke winsten bij een aanslag-
regeling op basis van een geconsolideerde balans zouden
worden gecompenseerd door de negatieve overgangs-reserve van de moedermaatschappij. Artikel 40, lid 6,
van de Winstbelasting schrijft toch voor, dat een nega-
tieve overgangsreserve voor de heffing van de winst-
belasting in mindering wordt gebracht van de belastbare
310
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Juli 1942
som over de op het overgangstijdstip volgende drie jaren.
Deze bepaling is gehandhaafd onder de vennootschaps-
belasting ingevolge artikel 11.van het Invoeringsbesluit
1).
Blijkbaar is het nu niet de bedoeling, dat verliezen, door
een naamlooze vennootschap geleden, onder de werking
van de dividend- en tantièmebelastin worden aan-
gewend ter compensatie van winsten, gemaakt door een
afldere N.V. onder de werking van de winst-, resp. ven-
nootschapsbelasting. Toepassing van artikel 27 zou
automatisch een zoodanige uitbreiding geven aan artikel
40, lid 6, van de Winstbelasting. I-Iet.is
wel mogelijk door
afzonderlijke voorwaarden deze niet gewilde vermenging
e voorkomen., doch van een feitelijke consolidatie is
dan toch geen sprake meer, tenzij de moedermaatschappij
afstand zou willen doen van de rechten, verbonden aan
haar ‘negatieve overgangsreserve.
Fliertegenover staat, dat, wanneer de overgangsreserve
van de moeder positief is en van de dochter negatief, de
winst van beide vennootschappen bij toepassing van
ai’t. 27 volledig wordt belast, hetgeen niet het geval zou
zijn, wanneer toepassing van artikel 27 niet was verzocht.
Zonder toepassing van artikel 27 zôu toch de dochter
haar winst over de eerste jaren kunnen verrekenen met
haar negatieve overgangsreserve, terwijl de moedej’-
maatschappij, indien zij de aandeelen van de dochter-
maatschappij tegen intrinsieke waarde heeft gewaar-
deerd, de winst van de dobhtermaatschappij op grond
van art. 7 van het Besluit
01)
de Winstbelasting in min-
dering kan brengen. Dit laatste is een normaal gevolg
van de regeling ter voorkoming van dubbele belasting
van art. 7 van liet Besluit op de Winstbelasting. Ik meen,
dat liet Besluit op de Winstbelasting in dit opzicht zijn doel voorbij schiet. Stel namelijk, dat de moedermaat-
schappij van de oprichting der dochtermaatschappij af
houdster is van aandeelen der dochter, dan is een even-
tueel verlies, door de dochtermaatschappij geleden, door
waardeering van de aandeelen der dochtermaatschappij
op intrinsieke waarde in de balans der moedermaat-
schappij ook reeds bij de moedermaatschappij tot uit-
drukking gebracht. De overgangsreserve van de moeder-
maatschappij is er dan mede verminderd. Dit verlies
wordt, ingevolge art. 40 lid 6, verrekend met de winsten,
na het overgangstijdstip door de dochtermaatschappij
behaald, waardoor – dubbele verrekening plaats vindt.
Of de overgangsreserve van de moedermaatschappij is
te laag gesteld ôf geen compensatie hij de dochtermaat-
schappij had moeten plaats hebben. 1-Jet laatste geschiedt
automatisch bij toepassing van artikel 27 Toepassing
van artikel 27 redresseert dus in. deze gevallen een te
ver gaande tegemoetkoming van den fiscus. In verband
hiermede zou het denkbaar zijn geweest, dat de fiscus,
indien de houdstermaatschappij in het bezit is van alle
aandeelen der dochter, toepassing van artikel 27 zou
eischen, ware het niet, dat de fiscus in principe ten op-
zichte van de toepassing van art. 27 een passieve houding
aanneemt. Het is echter de vraag, of deze houding dermate
passief is, dat een verzoek tot toepassing, dat eerst ge-
daan wordt
i
nadat de negatieve overgangsresérve van
de dochter ten volle is gebruikt, zonder bepaalde voor-
waarden zal worden ingewilligd. De fiscus zou in die
‘gevallen toepassing van art. 27 kûnnn weigeren of toe-
staan mè,t terugwerkende kracht van het overgangstijd-
stip af.
Overigens is do eisch,, dat de overgangsreserve van de
moedermaatschappij niet negatief mag zijn bij een jo-
sitieve overgafigsreserve van de dochtermaatschappij
strenger dan bij het gestelde doel strikt noodzakelijk is.
Is. de overgangsreserve van de moedermaatschappij
minder negatief dan haar eigeh winst over de eerste 3
‘)
De vermenigvuldiging van de resteerende overgangsreserve
in verband met’ het vcrscliiltusschcn dc dividend- en tantiôtne-
belasting en de venhootschapsbelasting met drie vijfden volgens
artikel 9,van het Invoeringsijesluit, doet aan dit laatste in principe
niets af. Deze bepaling zal.door mij verder worden genegeerd.
jaren na het overgangstijdstip, dan vordt niet minder
belast dan het geval zou zijn zonder toepassing van art:
27. Bij toepassing van artikel 27 toch wordt de winst
van de dochters in de eerste plaats aangewend voor de
compensatie van de negatieve overgangsresèrve van ‘de
moedermaatschappij. Door het groote tariefsverschil
van 1939 ten opzichte van 1940 is dit voor het concern
een nadeel. Zonder toepassing van artikel 27 zou een
grooter gedeelte van de winst van het concern belast
worden tegen het tarief van 1939. Slechts wanneer de
overgangsreserve van. de moedermaatschappij meer ne-
gatief is dan haar eigen winst over de eerste drie jaren, is
consolidafie voor den fiscus een nadeel.
Wanneer de overgangsreserves van moeder- en doch-
termaatschappij beide negatief zijn, ligt de situatie weer
iets anders. Is de overgangsreserve van de moeder (waar-
in automatisch begrepen is de negatieve overgangsreserve
van de dochter) minder negatief dan haar eigen winst
over de eerste 3 jaren, dan wordt bij consolidatie de ne-
gatieve overgangsreserve van de dochtermaatschappij
niet verrekend, hetgeen wel het geval zou zijn (en’ dan
ten onrechte), indien art. 27 niet zou zijn toegepast. Toe-
passing van artikel 27 is
.
dan voordeelig’ voor den fiscus.
Is de overgangsreserve van de dochtermaatschappij
minder
negatief
dan haar winst over de eerste 3 jaren,
dan is bij consolidatie belasting van de winst van de
dochter geheel afhankelijk van de grootte van de nega-
tieve overgangsreserve van de moeder. Is de overgangs-
reserve van de moedermaatschappij nl. meer negatief
dan de winst van het concern over de eerste 3 jaren,
dan heeft bij toepassing van artikel 27 geen belasting-
heffing plaats, terwijl dit wel het geval zou zijn zonder
toepassing van artikel 27, v0000ver de overgangs-
reserve der dochtermaatschappij minder negatief is dan
haar winst over de eerste 3 jaren.
De lezers, die zich de m. i. niet geringe moeite hebben
getroost om mij tot hier te volgen, zullen liet met mij
eens zijn, dat het per saldo kan worden samengevat
in de woorden van ,,Belastingberichten”. 1-let verzoek
tot toepassing van artikel 27 zal niet worden ingewilligd
,,indien de overgangsreserve van de moeder ‘belangrijk
negatief en van de dochter slechts weinig negatief is”.
Naar aanleiding van
pUnt
C
(de moedermaatschappij
financiert het aandeelenbezit in de dochtermaatschappij
met vreemde middelen), merk ik bp, (lat ingevolge artikel
7, derde lid, van het Besluit op de Winstbelasting 1940
bij het vaststellen van liet zuiver voordeel uit deélgerech-
tigdheid in de winst van een andere vennootschap, reke-
ning moet worden gehouden met de kosten van beheer
en de beroepskosten, evenals met de rente van vreemde
middelen,, waarmede het betreffende aandeelenbezit
wordt gefinancierd. Artikel 15 van liet Besluit op de
Vennootschapsbelasting heeft dezelfde strekking. Dit
artikel luidt: ,,Met bedrijfskosten wordt geen rekening
gehouden, voorzoover zij verband houden met gedeelten
van winst, welke niet aan de belasting zijn onderworpen”.
In vele gevallen -zal dus bij niet-consolidatie niet het
volle hediag, waarover door een dochtermaatschappij
belasting is betaald, bij de moedermaatschappij in min-,
dering’kunnen worden gebracht. Bij toepassing van art. 27.
heeft echter slechts één aanslag plaats over de totale
winst van beide vennootschappen tezamen: De beheers.
kosten en rente van vreemde middelen, waarmede het
aandeelenkapitaal van de dochter is gefinancierd, komen
dan dus automatisch in mindering. Op d6 beheerskosten
schijnt tôepassing van artikel 27 niet af te stuiten. Ook
wordt onder de voorwaarden niet’ als eisch gesteld, dat,
zoolang de dochtermaatschappijen juridisch – blijven be-
staan,.ieder jaar een bepaald bedrag van de lieh’eers-
–
kosten bij de winst van het côncern moet ‘worden ge-
voegd. Toepassing van artikel 27 wordt echter -wel ge-
weigerd, indien bijv. de’ moedermaatschappij ‘een obli
gatieleening. heeft aangegaan . ter. fiiianciering vn de
8 Juli 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
311
koopsom van de aandeelen der dochteronderneming.
Een weigering in zoo’n geval lijkt ir principe niet nood-
zakelijk. Onder de voorwaarden zou kunnen worden
opgenomen, dat de winst van het concern moet worden
verhoogd met de rente van de obligatieleening. Bij bestu-deering. van de roorwaardn
blijkt echter, dat deze
uit-
sluitend betrekking hebben. op de ,no,nënten, dat de toepassing
ran artikel
27
aanrangt en eindigt
(het vereenigingstijdstip
en het splitsingstijdstip), behoudens eenige voorwaarden
van meer formeelen aard. Dit maakt de regeling minder
soepel, omdat al of niet.weigeren geen middenweg toe-
laat. In verband daarinede merk ik op, dat een finan-
ciering mét vreemde middelen op onbeteekenencle schaal
geen reden is geweest tot het niet inwilligen
–
ian een
veiz oek.
Overigens komt -ônder de standaardvoorwaarden géen
bepaling voor, dat toepassing vn artikel 27 eindigt,
indien het aandeelenkapitaal van de moedermaatschappij
in een zoodanige mate wordt omgezet in vreemd mid-
delen, dat
1
de aandeelen van de dochter(s) in feite gef i-
nancierd worden met behulp van vreemde middelen.
In het algemeen gesproken, lijkt het mij wel een ge-
tuigenis van wijs beleid, dat geen voorwaarden worden
gesteld, die betrekking hebben op de berekening van de
belastbare winst
–
van het concern na het vereenigings-
tijdstip. Deze voorwaarden zullen gebaseerd moeten zijn
op de wettelijke regeling, die geldt op het moment, dat
deze
voorwaarde
wordt gesteld. Zekerheid, dat zoo’n
regeling niet zal worden gewijzigd of door een andere
zal worden vervangen, heeft men tegenwoordig allerminst.
Een weigering heeft nog wel dit bezwaar, dat het daar-
door ook onmogelijk wordt, verliezen van dochters in
een bepaald jaar met winsten van andere dochters te
compenseeren. Berust de weigering op een negatieve
overgangsreserve van de moedermaatschappij, dan kan
het verzoek 3 jaar na het overgangstijdstip weer worden
gedaan. Betreffende het weigeren op grond van finan-
ciering van de aandeelen der dochter met behulp van
vreemde middelen, is, zooals reeds opgemerkt, door het departement -niet op iedere slak zout gelegd.
In een volgénd artikel zullen de standaardvoorwaarcien
voor een denkbeeldige samenvoeging op of na het over-
gangstijdperk worden besproken. Tevoren zij nog de
volgende vraag gesteld:
Welke invloed zullen de nieuw ingevoerde belastingen
hebben op de verzoeken tot toepassing van artikel 27?
Het Besluit op de Ondernemingsbelasting 1942 be-
teekent in dit opzicht niets anders dan een verhooging
van het tarief van de vennootschapsbelasting en de
vermogènsbelasting. Zij kan daarom n.i. hier, verder
buiten beschouwing blijven.
Het Besluit op de Vermogensbelasting 1942 bepaalt
in artikél 8 het volgende:
(1) De artikelen 10 en 11 van het Besluit op de Ven-
nootschapsbelasting 1942 – betrekking hebbende op
deelnemingen en op beleggingsmaatschappijen – vinden
voor de vermogensbelasting overeenkomstige toepassing. – (2) Blijven ingevolge lid 1 effecten buitenbeschouwing,
dan worden de met deze effecten in verband staande
schulden eveneen buiten beschouwing gelaten.
Dit artikel leidt er toe, dat door het concern zonder
toepassing -van artikel 27 niet meer vermogensbe
–
lasting
zal worden betaald dan het geval zal zijn na toepassing
van artikel 27.. Voor de gevallen, waarin het tweede lid
van artikel 8 van toepassing is, zou artikel 27 wel van
heteekenis zijn, ware het niet, dat een verzoek tot in-
williging van artikel 27 wordt geweigerd, indien de doch-
termaatschappij wordt gefinancierd met Vreemde mid-
delen.
Het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942. bevat
mi. twee wijzigingen ten opzichte van het Besluit op de
Winstbelasting, dievoor deze materie van belang zijn.
In de eerste plaats is de uitbreiding, die door toepassing
van artikel 27 aan de compensatie van verliezen met
winsten wordt gegeven, van meer belaiig’onder de werking
dei’ vennootschapsbelasting dan onder de werking der
winstbelastin(r. De winstbelasting verrekende nainelijk
de verliezen met de winsten over de volgende vijf jaren
welke termijn in de vennootschapsbelasting is terugge-
bracht tot twee jaren.
1-leeft dit pOnt de tendens, toepassing van artikel 27
in de hand te werken, het tweede punt heeft een tegen-
overgestelde tendens, te weten, het gediffereritieerde
tarief van de vennootschapsbelasting Heeft een concern
een onderdeeltje van haar bedrijf ingebracht in een af-
zonderlijke NV., dan wordt, indien de winst beneden
bepaalde bedragen blijft, minder belasting betaald dan
het geval zou zijn na toepassing van artikel 27, w’aar-
door de winst van die dochter vordt gevoegd bij de winst
der moedermaatschappij.
H. LANCÉE.
BELEGGINGSVRAGEN.
Het is een gemeenpla’ats om te zeggen, dat het heleggings-
vraagstuk
thans buitengewoon
moeilijk is. Implicite wordt daarmede de gedachte uitgesproken, dat het vroeger een-
voudiger was. Dit laatste nu is niet het geval. Bij beleggings-
vraagstukken, zooals bij alle economische vraagstukken,
heeft men steeds te kiezen tusschen alternatieven. Men-
moet dit doen op grond van de toekomstverwachtingen,,
en, waar de toekomst verborgen is, moet men zich wel vergenoegen met het doen van een stap ,in het duister,
hoogstens met enkele stappen in de schemering.
Zelfs hij, die geen stap doet zonder zich van tevoren zoo
goed mogelijk te oriënteeren, kan ernstig friistasten;
terwijl omgekeerd een volslagen ondeskundige soms het
geluk mede heeft. Op geen enkel ander economisch terrein
voelt de ondeskundige zich zoo eker als juist hier, waar
de deskundige zich bijna volkomen onzeker voelt. Recep-
ten, welke men direct kan toepassen, zijn dan ook-niet te
geven. Dit is zelfs principieel onmogelijk. Stel bijv. dat het
zou gelukken om met een sluitend betoog aan te toonen,
– dat thans belegging in aandeelen den voorkeur zou ver-
dienen boven obligaties, dan zou hiervan het gevolg kun-
nen zijn, dat de vraag naar aandeelen en het aanbod van
obligaties zouden toenemen. Dit zou niet alleen tot een
stijging van den aandeelenkoers en een daling van den
obligatiekoers voeren, maar zou tevens tot gevolg kunnen
hebben, dat bij de hoogere koersen de aandeelen minder
te prefereeren zouden zijn dan de obliaties bij de lagere
koersen.
De vraag, welke beleggingsvorm de voorkeur verdient,
wordt dan ook in de practijk, en tot schade van die prac
tijk, vaak verkeerd gesteld. Zij moet
niet
luiden:
,,aan-
deden of obligaties”,
maar: ,,aandeelen
tegen dezen koers
of
obligaties tegen dien koers”.
Ook bij andere alternatieven
mag men de
prijzen
en de
rendementen
nooit uit het oog verliezen, alleen door op deze factoren behoorlijk acht
te slaan stelt men het probleem als een
economisch
alter-
natief ‘)
Belegging
cr1
speculatie.
Beleggingsvraagstukken zijn immers rentabilïteitsvraag-
stukken. Men dient zich hierbij af te vragen, of de keuze
van de belegging zoodanig is, dat men, gezien de bijkomen-
de voorkeuren, een zoo gunstig mogelijk rendement van
zijn vermogen maakt. (Een zoo gunstig mogelijk rendement
is niet altijd het hoogste rendement op een bepaald nfo-
ment).
– 1-liermede staat de belegging tegenover de speculatie.
De speculatie zoekt iiiet een rendement van een belegging
1)
Zie
ook E.
Henny: ,,Het aandeel als beleggingsobject”,
iii
,,E.-S. B.”
van
10
Juni
1942,
pag.
252
e.. v. .
812
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Juli 1942
te verkrijgen, maar streeft naar een gunstig verschil tus-
schen inkoops- en verkoopprijs. De bate van een belegging
vloeit toe aan hem, die een vermogensobject in bezit houdt,
de bate van een speculatie wordt juist verkregen, doordat
men zich .van een bezit ontdoet. Maar al kunnen we be-
legging en speculatie zoo onderscheiden, geheel te scheiden
zijn zij niet. Tusschen koersen en rendementen is een nauw
verband en de speculant â la hausse kunnen wij vaak be-
schouwen als iemand, volgens wien de ,,markt”detoekom-
stige rentabiliteit onderschat. Zijn rentabiliteitsverwach-
tingen zijn daarom hooger dan in den koeri tot uitdrukking
komt. Hij koopt, omdat hij verwacht, dat naderhand wel
zal blijken, dat zijn inzicht juist is; op grond van zijn ver-
wachting van een hooger rendement voorziet hij een koers-
stijging. Tusschen speculatie en rendementsverwachting
bestaat daarom verband.
Aan den anderen kant kan ook de rustige belegger niet
volstaan met op zijn bezit te blijven zitten. Hij zal er
rekening mede moeten houden, dat de omstandigheden
steeds wisselen en dat stukken, die eerst een behoorlijk
rendement boden, later minder goede vooruitzichten
kunnen geven. Zijn streven naar een gunstig rendement
zal hem er op zeker moment toe dwingen zulke stukken
•
te verkoopen en er andere voor in de plaats te nemen.
Het beloop Qan enkele ,,Jrin?a
”
inesteeringen.
Hoe noodzakelijk dit wel is, bleek dûidelijk uit een
studie, die door de Amsterdamsche Bank in-.Setember
1937 werd gepubliceerd. Hierbij werd namelijk veronder-
steld, dat in 1900, in 1913, in 1919 en in 1926 resp. voor
een ton prima aandeelen en ook voor een ton prima obli-gaties werden aangèkocht. Dit ,,prima” werd beoordeeld naar het tijdstip, waarop de investeering plaatsvond. Zoo
werden bijv. in 1900 en in 1913 ,,Oostenrijjters” en ,,Rus-
sen” als prima beoordeeld; in 1919 was dat natuurlijk niet
meer het geval.
Verder werd aangenomen, dat, wanneer aan de houders
van bepaalde aandeelen op voordeelige voorwaarden nieuwe
aandeelen werden aangeboden, de beheerder van de por-
tefeuille op dit aanbod inging. Daardoor kon bij aandeelen
tenslotte het in de portefeuille geïnvesteerde bedrag hooger
worden dan een ton.
Nagegaan werd nu, hoe groot de waarde van iedere
portefeuille was op 30 Juni 1937. Op deze wijze werd in-
zicht gekregen in. het resultaat, dat een voorzichtige be-
legger in prima geoordeelde papieren zou hebben verkre-
gen, indien hij niet, op grond van welke overweging dan
ook, tusschentijds tot omwisseling zou zijn overgegaan.
Het resultaat vindt men in onderstaande tabel:
Aankoop- Geïnvesteerd Waarde Winst of
•
waarde bedrag 30 Juni’37
verlies
Aandeelen
(in guldens)
portefeuille 1900
. .
100.030
.
462.645
559.800
±
97.155
portefeuille 1913
. .
99.875 357.895 373.600
+
15.705
portefeuille 1919
. .
99.890
250.805 204.775
–
46.030
portefeuille 1926
. . .
100.385
180.785 122.865
–
57.920
Obllgatles
portefeuille 1900
. .
99.865 99.865 66.730
–
33.135
portefeuille 1913
. .
99.545
99.545
69.440
–
30.105
portefeuille 1919
. .
99.855 99.855
105.145
+
-5.290
portefeuille 1926
. .
100.200 100.200
85.035
–
15.165
Totaal ……….799.645
1.651.595 1.587.390 – 64.205
Men ziet, het resultaat van het rustig bezit van een
,,prima” effectenportefeuille is niet aanlokkelijk. 1-let
slechtste resultaat behaalde de prima portefeuille, die in
1926 zou zijn samengesteld, en 1926 kan men toch niet
een jaar noemen, waarin de beleggingsvraagstukken als
buitengewoon moeilijk werden beoordeeld!
2).
• ‘) Van ander gezichtspunt – en wel vooral dat van een be-
schouwing op langén termijii – kan men het volgende opmerken:
Op
90 dividendjaren is de correctie bij aandeelen + 8.910 op
1.252.130of ‘/, pCt. in totaal
=
1
127,
pCt. per dividendjaar;
hij
obligaties is de correctie 73.115 op 399.465 of wel 18,4 pCt. in
totaal, d.i. per renteuitkeering 18,4 : 90 = 0,2 pCt., wat in hoofd-zaak wordt veroorzaakt door verschillen in het rentepeil aan het
begin en einde van de periode.
Nu kan worden opgemerkt, dat deze opstelling niet
alles zegt. In zeker opzicht wordt hier de toestand van be-
leggersoogpunt’ uit ongunstiger voorgesteld dan hij is.
Er is ni. geen rekening gehouden met de in den loop der
jaren gemncasseerde rente en interest. Deze baten over-
treffen verre het verlies op het kapitaal van f 64.205.-,
dat nog geen 4 pCt. van het geïnvesteerde vermogen
uitmaakt. Anderzijds had men hier evenwel te.maken
met
prima
beleggingsportefeuilles, zoodat het resultaat van
gemiddelde, d.w.z. minder goede portefeuilles, weer veel
ongunstiger moet zijn.
De opmerking kan natuurlijk worden gemaakt, dat
geen belegger zijn portefeuille ongewijzigd laat. Maar deze
opmerking snijdt geen hout. Door verwisseling van het
materiaal kan wel de individueele belegger zijn dreigend
verlies op een ander afwentelefi, maar de gezamenlijke
beleggers kunnen het geenszins ontgaan.
De schrijver van het overzicht derAmsterdamsche Bank
merkt op: ,,Kan men uit een en ander nu concludeeren, dat
een blegging in aandeelen beter is dan een in obligaties of
omgekeerd? Dat men verstandiger doet binnnlandsche
dan buitenlandsche fondsen te koopen of omgekeerd?
Dat men zich dient te bepalen tot staatsfondsen of tot in-
dustrieele obligaties? Geenszins. De eenige gevolgtrekking,
waartoe men kan komen, is, dat aan iedere belegging een
groote mate van risico is verbonden.” D.eze conclusie van
1937 geldt thans, in haar algemeenheid, nog onverkort.
Desniettegenstaande schijnt bij het groote pnbliek een
voorkeur te bestaan voor aandeelen. Naar men mag aan-
nemen, laten velen zich bij hun beleggingspolitiek leiden
door de vrees voor inflatie en staatsbankroet. Bij ,,inflatie”
denkt men dan aan de valuta-instortingen na het einde van den vorigen oorlog, zonder nochtans een duidelijk
inzicht te hebben in het wezen van de inflatie of van een
staatsbankroet,en z nder zich in voldoende mate af te vra-
gen, of een herhaling,
ook oan details;
te verwachten is. Daar-
toe zou men het begrip inflatie eerst scherper dienen Le om-
lijnen. Wij meenen echter, dat de grootere kwetsbaarheid
van obligatiehouders, of zoo men liever wil, de grootere veiligheid voor de bezitters van aandeelen, wel eens een
dètail zou kunnen blijken, dat met degroote lijnen van het
economisch gebeuren maar weinig te maken heeft. Zeker,
bij een bepaalde
juridische structuur
en bij een bepaalde
samenstelling oan de actiQa
is het aandeel minder gevoelig
voor zuiver monetaire veranderingen dan de obligatie.
Maar, wanneer tevens de juridische structuur van de
samenleving verandert, zooals thans het geval is, bn in-
dien ook de samenste]ling der activa der ondernemingen
niet gelijk blijft, moet men al zeer voorzichtig zijn met
het trekken van een historische parallel.
Trouwens, in’zeer veel opzichten is thans de structuur
van de geld- en kapitaalmarkt een andere dan in de eerste
twintig jaren van deze eeuw. Om hiervan een voorbeeld
te geven, kan enen er op wijzen, dat de Staat thans niet
alleen als vrager op de vermogensmarkt komt, maar ook,
via de sociale fondsen, als aanbieder. Hierdoor is de
mogelijkheid voor den Staat om den rentestand te be-
invloeden, sterk toegenomen. Inzicht in den rentestand
kan men krijgen uit het koersverloop van de 2j pCt.
N.W.S. Dit fonds heeft, door de zeer geringe amortisatie
practisch een perpetueel karakter en kan daarom dienst
doen als indicator van het rentebeloop. Een rentestijging
komt hier tot uiting in een koersdaling, een rentedaling
in een koersstijging.
Koersen 21 pCt. N.W.S. (Certifièaten).
Hoogste
Laagste
1913
. . . •
6711/,
1914
. . . .
67’/,
1915
. . . •
67
1
/
59’/,,
1916
• . • .
65
6
/,
56
1917
. . . .
63
1
/,
1918
. . . .
60
6
/,
50
1919
• • . .
55’/
44
1920
. . . •
49
40’/,
1921
. • • .
53
1
I,
42’/,
1922
:.
. .
57.
11
/,,
486/,
8 Juli 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
313
Men ziet hieruit, hoe de daling van de 2j pCt. N.W.S.
reeds direct na 1914 inzette, maar tevens, dat het diepste
punt niet in 1918, doch eerst twee jaar later, in 1920,
werd bereikt. De dieptestand in 1920 kan niet worden ver-
klaard door een .wantrouwen tegen de soliditeit van den
Nederlandschen Staat, maar moet als een gevolg van den hoo(ren rentestand van leeningen op langen termijn wor-
den gezien. Ook voor de andere Nederlandsche staatslee-
ningen en voor vele provinciale en gemeentelijke leeningen
vormt 1920 een dieptepunt. Toch daalden deze andere obligaties minder diep dan de 21 pCt. N.W.S., hetgeen
kan worden verklaard uit het feit, dat bij deze laatste
leeningen niet alleen de rentestand, maar ook de aflossingen
van invloed op den koers zijn.
De toestand op de kapitaalmarkt na
1918.
De gebeurtenissen op de obligatiemarkt in de oorlogs- en
na-oorlogsjaren blijken dan ook voor een groot deel af-
hankelijk te zijn geweest van het verloop van den alge-
meenen rentestand. Wie op grond van ervaringen van toen
thans zijn beleggingspolitiek grondvest, moet dus wel aan-
nemen, dat de- factoren, die thans het verloop van de
kapitaalrente bepalen, analoog zullen werken als in de
jaren 1914-1924. Maar .voor deze veronderstelling is
weinig grond! Wij wezen er al op, dat de structuur van de
kapitaalmarkt .belangrijk is veranderd, doordat de Staat
thans ook als vermogensaanbieder verschijnt. Maar er is
meer om een zuivere herhaling van 1920 onwaarschijnlijk
te maken; de beteekenis van de hoogte van het rentepeil
is, naar het zich laat aanzien, thans ook een andere.
Bij het einde van den thans woedenden oorlog zal, even-
als na 1918, veel moeten worden hersteld en opgebouwd. Behalve de directe oorlogsschade aan gebouwen en sche-
pen, moet men hier ook denken aan den achterstand; die ontstaat bij vernieuwingen en herstellingen, zoowel van
fabrieken als van woningen
3).
Daarbij komt, dat na een
langen oorlog de techniek van het productieproces meestal
een belangrijke wijziging ondergaat (kunstzijde, electri-
ficatie en motoriseering na 1918). Ook deze nieuwe techniek
eischte zijn kapitaalinvesteering. Na 1918, zooals waar-
•
schijnlijk ook na den huidigen oorlog het geval zal zijn, is er daarom een geweldige drang naar nieuwbouw, uit-
breidingen enz.; met andere woorden, iedereen wil inves-
teeren, en het totale bedrag, dat aan kapitaal wordt ge-
vraagd voor al deze doeleinden, is tegen de dan geldende
rente veel grooter dan het voor investeering beschikbare
bedrag.
Het gevolg is, dat niet aan ieder verlangen naar inves-
teering gevolg kan worden gegeven. Er moet een keuze
worden gedaan. Hoe? In 1918 was er van een bewuste
regeling van het economische leven nog niet veel aanwe-
zig. In hoofdzaak liet men beantwoording van de vraag, welke investeering als de meest dringende moet worden
beschouwd, aan de vrije ontwikkelink ov.er. M. a. w.
diegenen kregen de beschikking over het vermogen, die de
hoogste kapitaalrente konden aanbieden.
De kap itaalrente
had toen tot taak de beschikbare middelen te aerdeelen oaer de
objecten, die aoor inaesteering in aanmerking kwamen.
Wij
kunnen dit ook zoo stellen: de verschillende ondernemin-
gen, die tot uitbreiding wilden overgaan, boden op de kapi-
taalmarkt (en ook op de arbeidsmarkt) tegen elkaar op.
Zoo steeg de rente en wie die hooge rente niet kon of wilde
betalen, kreeg geen kapitaal.
De hooge kapitaalrente, endaarmede de lage obligatie-
koersen, waren een gevolg van de structuur van het
economische leven van na 1918.
De huidige toestand.
Maar hoe is dit nu? Acht men het waarschijnlijk, dat
ook na dezen oorlog de wederopbouw en de uitbreidingen
– 3)
Zie hierover buy. Dr. Ir. H. G. van Beusekom: ,,Woning-voorraad en woningbehoefte”, in ,,E.-S.B.” van 24 September
1941, pag. 556 e. v. –
daar
het eerst zullen aanvangen, waar men de hoogste
kapitaalrente kan bieden? Of is het niet méér waarschijnlijk
te achten, dat op dit gebied van hoogerhand zal worden
ingegrepen en dat bijv. de Regeering zal verklaren, welke
objecten het eerst zullen worden uitgevoérd? Tot op zekere
hoogte deed men dit ook reeds na 1918. Men denke bijv.
aan de creaietverieening aan woningbouwvereenigingén
4).
Hoogstwaarschijnlijk zal men thans wel verder gaan;
en het is geen vreemde veronderstelling, dat van over-
heidswege een geheel plan van herstel en uitbreiding zal
worden opgemaakt, gerangschikt naar de mate, waarin
men deze – uit sociaal oogpunt bezien – dringend acht.
Niet het spel van vraag en aanbod op de kapitaalmarkt,
tot uiting ‘komende in den rentestand, maar de Regeering
beslist dan. Wij mogen slechts hopen, dat deze overheids-beslissingen verstandig en economisch juist zullen blijken
te zijn. Maar als het zoo gaat, goed of slecht, dan is de
rentestand als regulator uitgeschakeld. Een hooge rente
is dan na den oorlog gèen economische noodzakelijkheid
meer!
Deze conclusie, gepaard aan •de structuurwijziging op
de kapitaalmarkt, maakt het waarschijnlijk, dat een hooge
rentestand ook achterwege kan, en waarschijnlijk zal
blijven. Daarmede is een van de belangrijkste oorzaken
voor een scherpe daling van de koersen van obligaties
en pandbrieven uitgeschâkeld 1
W. J. VAN DE WOESTIJNE.
) Zie Dr. Ir. H. G. van Beusekom: ,,Bijdragenregeuingen voor
woningbouw”, in ,,E.-S. B.” van 10 September 1941, pag. 528 e. v.
BOEKBESPREKINGEN.
Jhr. Mr. C. M. 0. Pan Nispen tot Seaenaer
en
Jhr. Mr. F.
J. M. aan Nispen tot Seaenaer:
,,Pachtrecht in Crisis-
tijd; Aanvulling op den Commentaar alsmede Hand-
leiding,voor de Pachtbureaux bij de vervulling hunner onderscheidene taken.” (Zwolle 1941; N.V. Uitg. Mij.
W. E. J. Tjeenk Willink. Ingen. f 4.90, geb. f 5.85;
217 blz.).
Dit boek is in het einde van 1941 verschenen als een
aanvulling op den commentaar van dezelfde schrijvers.
Heel kort daarop is het Pachtbesluit verschenen, waarbij
de Pachtwet – behoudens enkele ,bepalingen – en ‘de
overige besluiten iet betrekking tot een pachtovereen-
komst zijn ingetrokken. Vanzelfsprèkend verloor het boek
daardoor vèel van zijn actualiteit.
Blijkens deinleiding van de schrijers is een van de
voornaamste beweegredenen om een aanvulling op hun
comrnentaarte schrijven geweest, een overzicht te geven
van het toen geldende pachtrecht. Dat recht is echter
sedert 25 November 1941 op enkele punten belangrijk
gewijzigd, zoodat een nieuwe aanvulling op genoemden
commentaar weer op haar plaats is.
We behoeven slechts den tijdsduur te noemen, welke
nu voor los land zes jaren en voor een hoeve twaalf jaren
is geworden, terwijl onder de Pachtwet een pachtovereen-
komst voor onbepaalden tijd moest worden afgesloten,
waarbij een regeling was getroffen om de overeenkomst
op te zeggen.
Het begrip pacht heeft een kleine wijziging ondergaan.
Was het onder de Pachtwet twijfelachtig, of men bij be-
drijfsgebouwen, een boerderij zonder eenig land of een
pluimveehoudersbedrijf, van pacht kon spreken, in het
Pachtbesluit is dit bepaaldelijk onder het begrip pacht
gebracht.
Het iecht op continuatie is nu den pachter met zooveel woorden gegeven. Een jaar vÔôr het einde van de pacht-
overeenkomst kan de pachter de Pachtkamer van het
Kantongerecht verzoeken de pachtovereenkomst te ver-
lengen.
Wat betreft het toetsingsrecht, kan nog worden gewe-
/
314
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Juli 1942
zen op de mogelijkheid om.de
pachtovereenkomst bindend
te wijzigen, tegen den wil van partijen.
rren
tijde der
Pachtwet was het slechts mogelijk de pachtovereenkomst
te vernietigen. –
Veel is echter hetzelfde, of ongeveer hetzelfde gebleven.
Hierover kan deze aanvulling licht verschaffen.
Dit werkje bevat evenwel meer dan de titel doet ver-
moeden. 1-Jet boekje is in twee deelen verdeeld Het tweede
deel handelt over het Pachtbureau”. Nu zijn weliswaar
de Pachtbureaux door het Pachtbesluit omgezet in Grond-
kamers, maar de taak is nagenoeg dezelfde gebleven.
In het tweede deel wordt het ,,Besluit houdende regelen
met betrekking tot het vervreemden van landbouwgron-
den” behançleld. Hier vindt men eert stof behandeld, welke
men elders.tevergeefs zoekt. De behandeling geschiedt op
overzichtelijke wijze, zoodat het boek vat dit onderwerp
betreft, terwijl ik dit schrijf, nog steeds actueel is.
In het boek vindt men voornamelijk de opvattingen en
de procedure van het Pachtbureau voor Gelderland weer-
gegeven, welke in enkele opzichten van de andère Grond-
kamers (toentertijd Pachtbureaux) verschilt.
A. W. VISSER.
INGEZONDEN STUKKEN.
BESLUITEN OP DE ‘VENOOTSCii[kPS., VERMOOENS- EN ON
–
DERNEMINOSBELASTINO..
Mr. J. J. A. Lucas schrijft ons:
Aan het slot van zijn artikel ,,Besluiten op de Ven-
nootschaps-, Vermogens- en Ondernemingsbelasting”,
afgedrukt in het nummer van 20 Mei jI., schrijft de heer
A. C. Burgersdijk o.
,,Vermelding verdient voorts nog, dat de ondernemings-
belasting als zakelijke last bij het bepalen van het belast-
bare bedrag voor de vennootschapsbelasting
–
in aftrek
kan worden gebracht. Iii verband met hetgeen onder
,,Aard der heffingen” reeds werd opgemerkt, nl. dat de
ohderiiemingsbelasting in feite reeds wordt geheven over
1941, is het logisch de ondernemingsbelastin’g, welke over
1941 is verschuldigd, bij de vermogensopsteiling van de
vennootschapsbelasting per ultimo 1941 als schuld aan
te merken”.
Met deze zienswijze kan ik mij moeilijk vereenigen,
daar zij practisch niet wel uitvoerbaar is. Art. 7 lid 1 sub 1
tâch van het Besluitop de Ondernemingsbelasting zegt,
dat voor ondernemingen, welke ond’erworpen zijn aan
de vennootschapsbelasting, voor het bepalen van de
bedrijfsopbrengst in aanmerking komt de overeenkom-
tig het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942
bepaalde belastbare winst van de onderneming over het
jalenderjaar, voorafgaande aan het belastingjaar, of
over de in dat kalenderjaar eindigende boekjaren. Met
deze belastbare winst is natuurlijk het uiteindelijke resul-
taat bedoeld, dat wordt verkregen nadat alles is toege-
voegd wat moet worden bijgeteld en alles is afgetrokken’
wat in kiindering kan en mag worden gebracht, met name
düs ook de onderciemingsbelasting. Maar dan is het toch
vanzelfsprekend, dat de wetgever hier aan de onder-
nemingsbelasting van een voorgaand belasting-, kalender-
of boekjaar heeft gedacht. Immers, ware de ondernemings-
belasting van hetzelfde jaar bedoeld, dan was het en-
friogelijk de belastbare winst van le
•
vennootschaps-
belasting te bepalen, daar deze juist één van de uitgangs-
punten vormt oni de hoofdsom van de ondernemings-belasting vast te stellen.
IVaschrif t.
• .Dat de ondernemingsbelasting een, last is,
ike bij
het bepalen van het belastbaar bedrag voor de vennoot-
schapsbelasting in aftrek kan worden gebracht, neemt
Mr. Lucas, evenals ik deed, aan. Maar, zegt Mr. Lucas,
de wetgever heeft hier aan de ondernemingsbelasting
1
van een voorgaand belasting-, kalender- of boekjaar ge-
dacht. Zijns inziens toch is het, practisch onmogelijk bij
den aanslag vennootschapsbelasting met de onder-
nemingsbelasting over het jaar zelf rekening te houden,
omdat eerst de winst voor de venno.otschapsbelasting
moet vaststaan om de ondernemingsbelasting te kunnen
becijferen.
Inderdaad is om de door Mr. Lucas aangegeven reden –
althans zonder algebra – exacte becijfering van de on-
dernemingsbelasting niet wel mogelijk, wanneer men
overeenkomstig den laatsten zin van mijn artikel .van
20 Mei jl. wil handelen.
Principieel is het beschouwen van de ondernemings-belasting over het jaar zelf als.bedrijfslast van de_ven-
nootschapsbelasting mijns inziens echter juist.
Misschien wordt de door Mr. Lucas aangewezen moei-
lijkheid in de practijk opgelost door bij de berekening
van ‘de ondernemingsbelasting te werken met een winst
vennootschapsbelasting, hij welker bepâling de onder-
nemingsbelasting is benaderd; misscjiien ook zal een
uitvoeringsbeschikking van het Departement van Fi-
nanciën de oplossing voor deze moeilijkheid brengen.
A. C. BTJRGERSDIJK.
OVERHEIDSMAATREGELEN’ OP
ECONOMISCH GEBIED.
HANDEL EN NIJVERHEID.
BuitcIilan(lsclle handel. Nadere voorschriften voor den
uitvoer naar Duitschland van boohkweekerijproducten
tegen bepaalde prijzen. Monopoliseering van den in-
voer van bloem- en boomkweekerijproductn: Vrijstelling
van invoerbelasting voor ongeroost pyriet. (E. V. 12/6/’42,
pag. 734; SteL. Nos. 105 en 107).
Handel. Nadere bepalingen inzake den handel in oude
materialen. Instelling van een verkoopverbod voor onder-
deelen, boven een bepaald gewicht,Çvan landbouwmachines.
Nadere voorschriften inzake den handel in gebroken glas.
(E. V. 12/6/’42, pag. 733; Stct. Nos. 106, 107 en 108).
Kolonisatie. Mededeelingen inzake. de oprichting, fi-
nanciering en werking van de Nederlandsche Oost-
Compagnie N.V. voor de bezette gebieden van Qost-
Europa. (E. V. 12/6/’42, pag. 733; Stct. No. 108).
Organisatie bedrijfsleven. Besluit inzake overdracht
van eenige bevoegdheden der Organisatiecommissie aan
de Hoofclgroep Industrie. Instelling van een aantal vak-
groepen voor den groothandel in Granen, Melkproducten,
Boter, Kaas, 1-luiden en leder, Vaste brandstoffen, Sani-
taire artikelen, Maôhines, Vee, Vleesch, -afvallen en
darmen, Gedroogde zuidvruchten, en Kunstmeststoffen;
en van de vakgroep voor den detailhandel in Brood, banket
en chocolaterieën. Voor de hoofdgroep Vekeer zijn
voorts ingesteldde bedrijfsgroep ‘Wegvervoer, onder-
–
verdeeld in de vakgroepen Personenvervoer en Goe-derenvervoer. (E. V. 12/6/’42, pag. 732 en 737; Stct.
Nds. 39, 105, 106 ‘en 108).
Frijsregelingen. Nadëre prijsvoorschriften met betrek-
king tot den verkoop aan den gebruiker van gras- en
klaverzaden, de afkondiging van de Prijzenbeschikking
1942 1-looi en Stroo, nieuwe maximum-prijzen voor
groenten en fruit, maximum-tarieven voor internationale
binnenscheepvaart, nadere prijsregelingen voor’ non-
ferrometalen, maximum-prijzen voor gebruikte en nieuwe
jute-zakken, en vaststelling van telersprijzen voor poot-
aardappelen oogst 1942. (E. ‘V. 12/6’42, pag. 732 en
738; Stct. Nos. 105, 106,108, 109 en 110).
LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.
Aardappelineel en glucose. Instelling van een heffing
op de op 2 Maart jl. aanwezige voorraden aardappel-
meel en glucose bij fabrikanten van glucose tea behoeve
.’an het Landbouw-Crisisfonds. (E. V.’ 12/6/’42, pag. 731;
Stct. No.- 108).
8 Juli 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
315
Fruit. Vaststelling van be’perkende bepalingen met
betrekking tot de verpachting van ongeoogst fruit. (E. V.
12/6/’42, pag. 734; Stct. No. 108).
Groenten. Instelling van een vervoerverbod voor
groenten in bepaalde nader aangegeven gebieden. (E. V.
12/6/’42, pag. 733; Stct. No. 108).
Kaas. Regeling, in verband met de clandestiene kaas-
bereiding, inzake het aanbrengen van kaasmerken. (E. V.
12/6/’42, pag. 738; Voedselvoorzieningsbiad No. 7 van
4/6/’42).
Varkens. Wijziging van het Varkensbesluit.1940, waarbij
thans liet vervoer- en afleveringsverbod voor alle varkens
– geldt, ongeacht het gewicht. (E. V. 12/6/’42, pag. 735;
Stct. No. 106).
Vee
en
Vleesch. Regeling inzake overdracht .aan de
plaatselijke toewijzingscommissie van de ‘Bedrijfsorgani-
satie voor Vee en Vleesch van voorwaardelijk goed-
gekeurd gesmolten vet. Voorts zijn door deze Bedrijfs-organisatie verordeningen afgekondigd betreffende het
bereiden van vleeschwaren, het vervoeren van en handelen
in rundvee en varkens, inlevering van bloed van geslacht
vee, en bet verwerken van vleesch tot vleescbwaren.
(E. V. 12/6/’42, pag. 734, 738 en 739; Stct. No. 105;
Voedselvoorzieningsblad No. 7 van 4/61,42).
GELD-, CREDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTIIOEN.
Omzetbelasting. Aanvullingen van het Besluit Omzet-
belasting 1940, inzake de heffing bij handelarer) in vee-
voeder, bij schippers, met betrekking tot de levering van een hun in eigendom toebehoorend schip, en ten aanzien
van dierlijke oliën en vetten. (E. V. 12/6/’42, pag. 731).
STATISTIEKEN.
STAND
VAN ‘s
Ri.ilS
KAS.
V
or ,i c r i n gen
1
JJ
Juni 194
1
JO
JUOI
1
bij de Nedcrlandscbe Bank
t
26.685.913,53
f
4.798 788,18
Saldo b. cl.
Bank voor Neci.
Gemeenen
…………..
83.945,60
,,
605.287,61
Voorschotten
op
ultimo Mei
resp. April 1942 aan degem.
verstrekt
up
aan
haar
uit te keeren booîdsom der
pers. bel., aancl. in de hoofd-
sont
der grondbel.
en
der
gem.fondsbeL, alsmede opc.
01)
die belastingen en op de
vermogensbelasting
……
21.699.472,30
,,
21.699.472,30
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
,,
208.405.820,01
,,
208.554.908,66
Idem
voor
Suriname
‘)
….
………
7.830.972,76
7.830.972,76
285.283,23
,,
210.283,23
Kasvord.
wegens
credietver-
strekking
a.
Ii.
,buitenland
,,
31.131.975,46
,,
28.908.042,05
Daggeldleeningen tegen onder-
…….
Idem
aan
Curaçao ‘)
………….
Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen
…………
……..
107.554.822,37
,,
99.21 9.765,74
vordering op hot Alg. Burg.
pand
……………………….
…..
Vorclering op andere Staats-
Pensioenfonds ‘)
… …………..
beclr. en instellingeii ‘)
45.769.170,90
,,
41.865.1 52,33
Veiplichl.ingen
Vuorshu1 door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
f
–
6
–
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
..,,
Schuld
aan
de
Bank
voor
octrooi
verstrekt
………
Ned.
Gemeenten
……..
Schatkistbiljetten
in
omloop ,,
110.106.000,-
,, 110.106.000;-
Schatkistproniessen in omloop
,,2425.300.000,-‘) ,,2416.700.000,-‘)
Daggeldieeningen
………………
–
,,
–
Zilverhons
in
omloop
…….
119.612.343,-
,,
120.275.621,-
Schuld op uit. Mei resp. April
1942
aan
de’.
gem.
weg.
–
a. h. uit te keeren hoofds. d.
………
…
pers.bel., aand. i. cl
. hoofds.
d. grondb. e. cl
. geUl. tondsb.
alsm. ope. op clie bel, en op
de vermogensbelasting
Schuld
aan
het ,Alg.
Burg.
311.97749
,,
14.438.023,12
Id.
aan
het
Staatsbeclr.
der
Pensioenfonds’)
……………..
P. T. en T.
‘)
…………
273.184.056,36
,.
267.956.049,05
Id.
aan
andere Staatsbedrij-
ven
‘)
………………
…
,,
20.287.940,15
id. aan cliv.
instellingen
1)
..,,
…20.270.599,04
363.244.383,04
,,
369.293.319,44
1)
In rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist.
‘)
Rechtstreeks
bij de
Neclerl. Bank geplaatst f191.000.000,-.
‘)
Idem f186.000.000,-.
DE NEDERLA.NDSC1’iE BANK.
Verkorte balans op 6 Juli 1942.
Aetiva.
Binneni.
Wissels,
Ç
Hfdbank.
f
214.000.000
Promessen, enz
Bijbank
Agentsch.
–
t
214.000.000
Papier op het
buitenland
61.109.752.931
Af:
Verkocht maar voor de
Bank nog .niet
afgeloopen
–
Beleeningen mcl.
ÇHfdbank.
6
,,1.109.752.931 132.359.570 ‘)
voorschotten in
Bijbank.,,
1.420.515
rekening-courant
op onderpand
Agentsch.,,
13.411.606.
147.191.691
Op Effecten enz
.
……….
f
147.073.174 ‘)
Op Goederen en Ceelen ……..118.517
147.191.691
‘) Voorschotten
aan
het
Rijk
………………..
11.894.269
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
eis
gouden
muntmateriaal …………f
938.935.437
Zilveren munt, enz .
……….
7.100.743 11
946.036.180
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,
57.363.922
Gebouwen en meubelen der Bank
…………
4.000.000
Diverse
rekeningen
……………………..
140.834.668 2.631.073.661
Passiva.
Kapitaal
…………………………….
6
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
8.050.923
Bijzondere
reserves
……………………..
19.564.874
Pensioenfonds
…………………………..
13.153.720
Bankbiljetten
in
omloop
………………..
2.410.108.500
Bankassignatiën
in
omloop
……….. . ……
…126.644
Rek.-Courant
f
Van het Rijk
6
–
saldo’s
‘t Van anderen
,,
157.740.568
11
157.740.568
Diverse
rekeningen
……………………..
2.328.432 t 2.631.073.661
Beschikbaar
dekkingssaldo
………………
11.068.574.320
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is
…………..
2.671.435.800
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de bank onder-
gebracht
…………………………….
214.000.000
‘) Waarvan aan Nederlandsch-IndlI (Wet van
15 Maart 1933, Staatsbiad No. 99)
……….
55.341.825
Voornaamste posten In duizenden guldens.
Gouden
Circu-
Andere
Beschikb.
dekkings-
Dek-
Data
munt en
I
tatie
opeischb.
I
I
kings-
munlmater.
schulden
saldo
perc.
6
Juli
‘421
938.935
1
2.410.109
1
157.867
1
1.068.576
37
29 Juni ’42
943.247
1
2.392.972
159.735
1
1.101.757
37
22
,,
‘421
943.319
2.349.332
1
183.637
1.087.350
37,5
6
Mei
‘401
1.160.282
1
1.1 58.613
1
255.183
1
607.042
83
Totaal 1 Schatkist-
Bel ee-
Papier
1 Div.
Data
bedrag
I
1
prom.
op het
t reken.
disconto’s
rechlstr.
nm9e buileni.
(act.)
6
JuIi
214.000
214.000
1
147.192 1.109.753
‘140.835
29 Jul
i
’42
186.001
186.000
1
151.411
1.109.075
161.297
22
,,
’42
186.002
986.000
1
153.398
1.087.824
1’60.692
6 Mei
’40,
9.853
–
217.726
750
920.648
DUITSCHFJ IIJJKSBLNK.
(in miii. R.M.)
1
Goud
Renten- Andere wissels,
1
Belee-
Data
1
en
banic-
chèques en
1 1
de’viezen
scheine
schatkisipapier
nint’en
25
Juni
1942
1
77,3
328,6
21.954,6
1
24,0
15
,,
1942
1
77,1
‘
270,2
22.307,8
1
23.5
6
,,
1942
1
76,9
247,4 22.135,1
1
16,4
23
Aug. 1939
1
77.0 27,2
8.140,0
1
22,2
Data
Effec-
1
Diverse
1
Circu-
1
Rekg.-
1
Diverse
ten
1
Activa
1
latie
–
1
Cr1.
1
Passiva
25
Juni’42
17,8
947;4
19.734,5
1
2.630,2
1
486
15,
’42
1
18,6
979,3
19.983.8
1
2.673,7
1
509,2
6
’42
1
19,8
1.569,3
20.316,6
1
2.757,8
1
473,9
23
Aug.’39
1
982,6
1.380,5 8.709,8
1
1.195,4
t
394,2
GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN
DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in mill. Franes)
:
0
.
•.
er,.
a
..
.
.
.v:
a
cl
13
E
Q,Q
Oa
24 Juni’42
40.693
486
20.510
,2.02l
55.806 3.903
3.257
18
,,
’42
40.382
471
20.707
2.012
55.501
3.804
3.524
11
,,
’42
39.847 382
21.351 1.933 55.553
3.811
3.408
4
,,
’42
39.673
409
21.819
1.647
55.259
3.861
3.682
28 Mei ’42
39.256
442
21.425 1.647 54.593 3.867
3.560
8 Mei ’40
23.606
5.394
695
1.480
29.806
–
909
IR
-.
“‘
– :
‘
-;,,,
1•
-.’••
;.”:.
-.
316
.
8 JULI 1942
Alfa betische Index Overheidsmaatregelen op Economisch gebied
(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen in
1941
het Jaarregister 1941, laatste bladzijde.)
Blz.
Blz
Blz
Aardappelen
…………33,
47,
248,
314
Landstand, Nederlandsche
. . .
33, 102, 272
Uien
………………………….
33
Aardolieproducten
………………..102
Leenlngronds
1940
………………102
Varkens
………………..
sg, 227,
315
ACCijns
………………..33,
185,
195
Machines
……………………..215
Vee
.
67,
165,
185,
195, 205,
227, 248, 272,
Afval
……………………….165
Arbeidszaken
113, 189, 215, 227, 248, 272, Meel en -producten
…………101,
195
Melk
315
en
-producten ……………33,
205
Veenproducten
………………….
113
305
Merkengeld
……………………113
Veevoeder
………………
47. 102, 238 Bank- en Credietwezen
……….33, 195
Metalen 47,
58, 75, 155, 184, 195, 227, 238
Vennootschapsbelasting ……….
227, 305
Bankwet
1937
………………….195
3liddenstand ……………195,
215,
272
Verf en -grondsioffen
……….
102, 165
Bedriifsvorm
……………………ss
Mijnbouw
………………………305
Vermogensbelasting
…………
227, 305
Bedrijfsorganisatie Vee en Vleesch
59, 305,
Motorbrandstof
……..58, 165, 215, 305
Vervoerswezen ……….
59,
102,
165, 248
315
Nationale
Plan
…………………101
Vestiglngseischen
………………..
102
Belastingen
……..33,
59, 227, 248,
305
Nederiandsche Coöperatieve Raad
. . . .
194
Vezelstolfen
………………….
215
Bindtouw
………………….
33,
215
Nicotine……………………….102
Visscherij
..
33, 47,
59,
102.
123, 215, 305
Binnenscheepvaart ……59, 156, 238, 248
Oliën en vetten
……102,
195, 215, 305
Vlas
………………..
59, 75, 227, 248
Bloemkweekerij
…………….155
Omzetbelasting
……..59,
102, 227,
315
Vleesch
……….59,
165,
185, 205,
315
Boschbouw
……………………185
Ondernemingsbelasting
…………..227
Voederbieten……………………
215
Bouwnijverheid ……………47,
58, 113
Oor,logsschade …………….123,
184,
195
Voedselvoorziening
33, 47,
59,
75, 123.
155,
Buitenlandsche Handel 47, 59; 75, 101, 113,
Oost-Compagny, Nederlandsche
……314
185, 205, 227
155, 204, 215, 227, 238, 248, 272,
314
Organisatie Bedrijrsleven 47,
102, 113, 123,
Vijandelijk vermogen …………….
215
Chemische Industrie ………..58, 184, 248
185, 195, 204
215, 227, 238, 248, 305, 314
Varenwet
……………………..
305
Deviezenverkeer …………..33,
59,
167
Paarden
……………………….215
Wol..
………………………..
205
Diamant
………………………413
Pacht
…………….67,
102,
123,
165
Wijnbelasting
……………………
33
Dividendbeperking
………………59
Papier …………58,
102,
195,
204,
215
Zaden
. . . .
47,
59,
102,
123,
156,
195, 205
Drankwet
………………………58
Pelterïjen
…………………
…..51
Zuidruchten ……………………
195
Economische. Sancties …………….
194
Pensionbedrijven
…………….58,
248
Zuivel
…………………………
227
Eieren
……………………….248
Peulvruchten
…………………205
Electrotechnische Industrie
……….58
Pluimveehouderij
.
………….165,
248
Fruit
……………………..59,
315
Postverkeer ….
.
……………. .. …59
Garnalen ……………………….
.123
Prijsregeling47, 58. 75, 101,113,123, 155, 165,
Gevogelte
………………………..47
184,
195, 204, 215, 227, 238,
248,
305,
314
*
Grafische Industrie
……….58,
75,
194
Radio
…………………………47
Granen: ………………………..205
Rantsoeneering………………….227
Grasiand
…………33, 67, 85,
155,
205
Registratierechten ………………..59
Groenten ………………..33,
155,
315
Restaurants
…………………….75
Handel
……204, 215,
227,
238,
248,
314
Rijwielen ……………………47,
123
/
Hennep
……………………….205
Rubber ………………..113,
123,
305
Hout
……………………..248,
272
Slachtvee
………..33,
59,
67, 248,
272
,
Industrie
…………………..238,
248
Smeerolie
……………………..102
‘Kaas
………………….75,
227,
315
Spaar- en betaalzegelkasbedrijf
. .
102,227
Kamers van Koophandel
………47, 184
Spertijden
Kleinbedrijf
…………75, 113
Kantoormachines
……………….156
Suikerbieten
………………….205
Kapok
……………………101,
165
surrogalen ……………………..155
Keramische Industrie …………58,
194
Tabak ………………47,
58,
113,
195
Klompen
……………………..272
Tankgas ……………………….
205
Kunstmest
…………………..59,
215
Textiel
……………………….102
Kweekerij
.
………………………
59
Tuinbouw
33, 59, 102, 205, 227
…
Landbouw 33, 47, 59
67, 75, 85, 93, 102, 155,
Turf
………………………….59
165,
195, 205, 215, 227, 248, 305
Tweelandenorganisaties …………….59
DETWENTSCHEBA
–
NKN.V.
GEVESTIGD TE AMSTERDAM
Maczndstaat op 30 Juni 1942
•
Kas, Kassiers en Daggeldleeningdn
……………………………
f
8.998.634,94
Nederlandsch Schatkistpapier
…………………………………..
,, 274.822.531,20
Ander Overheidspapier
…………….. . …………………….. ,,
8.021.027,76 Wissels
…………………………………………………….
,,
523.864,75
Bankiers in Binnen- en Buitenland
……………………………….
,
12.619.225,51
Effecten en Syndicaten
………………………………………,,
3.306.142,09
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten . .:………………….,,
9.735.975,22
Debiteuren
……………………………………………………
,,
26.638.80949
Deelnemingen
(mci.
Voorschotten)
……………………………..
,;
1.534.380,78
Gebouwen
………………………………………………..
,,
4.000.000,-
Belegde Reserve voor ‘Verleende Pensioenen
……………………..
,,
1.567.475
7
10
Effecten van Aandeelhouders in Leendepôt
………………………
,,
13.020.050,-
f 364.788.116,54
Kapitaal
………………………………………………….
f
40.000.000,-
Reserve
…………………………………………………….
,,
11.000.000,-
Bouwreserve
…………………………………………………
,,
1.500.000,-
Deposito’s op Termijn
…………………………………………
..
42.365.518,74
Crediteuren
……………………………………………….
,,
247.572,316.34
Overloopende Saldi en Andere Rekeningen
…………… . …………
,,
7.762.756,36
Reserve voor Verleende Pensioenen
………………………………
,,
1.567.475,10
Aandeelhouders voor Effecten in Leendepôt
……………………..
,,
13.020.050,-
f 364.788.116,54
P. 1299/3. VerantwoordeIijk voor den geheelen inhoud: Drs. M. F. J. Cool, te Rotterdam. Uitgever: H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141, Schiedam. Drukker: H.
A. M.
Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. K 2193.