Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1533

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 25 1946

‘!

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Econo

mischowStat
istische
“‘

II

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDEE.LANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E JAARGANG

WÖENSDAG 25 SEPTEMBER 1946

No. 1533

COMMISSIE VAN REDACTIE:

H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

Abonnementsprijs van het blad, waarin tijdelijk is opge-
nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland
f
26* per jaar. Overzeesche gebieds-
deelen en buitenland f28 per jaar. Abonnementen kun-
nen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (JV.)
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel 6).

INHOUD:

Blz

Annexatie door
Prof. Dr. H. N. ter Veen ……..611

Rente en aflossing Nationale Schuld tegenover
de overige staatsuitgaven door
Prof. Mr. C. W.
deVries ……………………………613

Voorbereidende iiiaatregelen voor de rehabilitatie der Nederlandsch.Judjsche textielindustrie door

Dr. W. T. Kroese ……………………614

Aan t ee ken ing:

Het Nationaal Budget
1947 ………………617

Ingezonden stuk:

Vooruitzichten der Nederlandsche kunstzijde-
industrie, ingezonden door het
Internationaal
Kunstzijde Verkoopkantoor,
met naschrift van
Dr. J. Rubinfeld………………………….619

Geld- en kapitaalmarkt ………………….
620

Statistieken:

Verkeer en vervoer in Nederland …………..
621
Bankstaten

…………………………
622

DEZER DAGEN

heerscht een Babylonisch. spraakverwarring. Slechts Wallace besliste, dat spreken zilver, zwijgen goud is,
maar zijn aftreden bleek on’vermijdlijk. Anderen
verhieven hun stem, niet meer in staat de daad bij het
woord te voegen. Churchill, realist bij uitstek, bepleitte
te Zurich de vorming van de Vereenigde Staten van
Europa en werd voor utopist uitgemaakt. Hoe Bidault
te noemen, die de staking der stemmen
(21
tegen
21),
warmede de Grondwetscommissie van de Fransche
Constituante den door de Regeering voorgestelden
tekst van de grondwet goedkeurde, als een motie van
vertrouwen opvatte? Wellicht wordt hij te zeer geboeid
door het unieke feit, dat de ambténaren van het De-
partement van Financiën belastingen weigeren te
innen, omdat ze meer salaris willen, en dat hun
voorbeeld werd gevolgd door de douaniers, die daar-
mede aan de grens het ,,laissez faire, laissez passer”
in eere herstelden. Afgezien van deze staking, die over-
sloeg op andere categorieën, tobt Bidault over de Gaulle,
wiens propaganda voor een krachtig uitvoerend bewind
bijval vindt in de ,,Union Gaulliste”, waarmede de
Generaal tot nu toe echtér formeel niets te maken
heeft.

Ook op de Parijsche conferentie doet spreken nog
steeds een agio boven zwijgen. Bevin keerde er terug,
zocht onmiddellijk contact met Byrnes en, zoo zeide
de B.B.C., ,,there was, of course, plenty to talk about”.
De besprekingen over de aan Roemenië op te leggen
schadevergoedingen namen in de desbetreffende corn-
niissie zelfs den Zondag in beslag; zij vonden geen rust-
punt.

Beter klinkt de slazin van de Engelsche’ export-
tentoonstelling te Londen: ,,Britain can make it”.
Engeland slaat spijkers met koppen: een monetaire
overeenkomst met Frankrijk, handelsovereenkomsten
met Argentinië en Brazilië. Succes boekten ook de
,,squatters”. Weliswaar moesten zij den aftocht blazen,
maar de Engelsche Regeering kondigde energieke
maatregelen aan tegen het huizentekort, wo. een carn-
pagne tegen de ,,building black market”.

Naast dit blijk van goed begrip, nieuwe contrasten.
Niet zoo zeer in den slag tegen den Amsterdamsch,
zwatten handel, waarbij eindelijk wordt opgetreden tegen lieden, die zich aan het productieproces Ont-
trekken, terwijl Nederland om arbeid roept. Wèl met
betrekking tot Indië: de commissie Koets bracht
werkelijk een bezoek aan Soekarno, een beleefdheidsbe-
zoek, met de hoed in de hand.
..
. Eén aspect van het
probleem Indië herinnert aan Vondel’s uitspraak ,,’t Is
wijsheid op zijn tijd te spreken, of – te duiken”, hoe-
wel in gewijzigden zin: de legerleiding spreekt, omdat
dienstplichtigen duiken. Denemarken kan van onze
ervaringen profiteeren: de bewoners van de Faröer hebben, tegen den zin van de Denen, hun onafhan-
kelijkhéid geproclameerd.

In het rijk van het geschreven woord komt orde.
Het wetsontwerp op de nieuwe spelling, een oud zeer,
kwam in de Tweede Kamer. En de komende verhoo-ging van de vastrechttarieven van de telefoon kan de
bestaande disproportionaliteit tusschen spreken en
zwijgen verk
1
einen
L
Eén woord zij echter nog gezegd:
in scherp contrast met den hongerwinter :ullen ditmaal
licht en warmte door de ferme stijging der gas- en elec-
triciteitsrantsoenen ons deel zijn. Via de mijnen zorgen
de politieke delinquenten toch voor een lichtpunt.

L.

Naami. Venn.

Hollandsche

Belegging- en

Beheer-Mij.

Anno 1930
Heeren
gracht 320

Amsterdam

Beheer en Adviesgeviilg
000r

PENSIOENFONDSEN,

STICHTINGEN,

ONDERNEMINGEN

EN PARTICULIEREN

Commissarissen:
Prof, Ir. 1. P. de Vooys;’
Drs. J. H. Gispen;
Mr. 1. E. Scholtens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr, F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenbargh.

DE BANK

VERSTREKT KOSTE.

LOOS FORMULIEREN

VOOR BETALINGS.

OPDRACHTEN

(alle gegevens daar.

op slechts eenmaal

in te vullen)

ROTTERDAMSCHE

BANKVEREENIGING

200 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

R, jffler”g& z0onen

anno 1720

jankicr &

urantie’fflakeIaar

Organisator
Academieus, 34 jaar, met 10 jaar sociaal- en financieel.econon-
schc practijk in buitenland en Indië, zoekt verandering van po-
sitie in Nederland of niet-tropisch buitenland. Psychotechnisch
rapport beschikbaar, prima referenties. Genegen tot procftijd.
Minimum aanvangssalaris
f
6000.—. Brieven onder no. 673 bureau
van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Economisöh Doctorandus
28 jaar, representatief, uit eerste klas zakenfamilie, binnen en
huitenlandschc ervaring ‘p organisatorisch en commercieel-finan-cieel gebied, administratief onderlegd en moderne talen vlOt spre.
kend. zoekt contact metindustrieele of handelsonderneming voor
plaatsing in leidcnde functie, Uitstekende referenties. Br. onder
D 51 Alg. Adv. Bureau Rouma & Co., Fleerengracht 226, A’dam.

Eeon. Drs. met veelzijdige ervaring in binnen enbui land
U.S.A. zoekt

kapitaal- en arbeidsdeelname

in middel-groote of kleinere textiel, of plsstics onderneming.
Uitstekende relaties en referenties. Brieven onder D 52 Alg. Ad’.
Bureau Rouma & Co., Heerengrscht 226, Amsterdam.

Sociaal-econoom
jurist 38 jaar, georiënteerd op Centraal Sociaal Werkgeversv’er.
bond, met 10 jaren practische ervaring bij werkgevers, werk-
nemers (o.a. Stichting van den Arbeid) en Overheid
(Os.
College
van Rijksbemiddelasrs), met eigen gevestigd bureau in het Centrum
des lands, ambieert de behartiging van (gecombineerde) werk-
geversbelangen, bij voorkeur als secretaris of adviseur. Prima re-
terenties. Brieven gaarne onder no. 667 bureau van dit blad, post-
bus 42 Schiedam.

otterbam

‘rabenijage, OEM, Orbiebam, Ylaarblinqem

mterbam (alleen surantie)

Op het bureau eener belangrijke Bedrjfsorganisatie
te ‘s-Gravenhage, is plaats voor een jong

meester in de rechten
of

economisch doctorandus

alsassistent van den Secretaris. Br. onder no. 669
bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelants

Schiedam

qïspen
01fl31030IE.IrT1r.III1xll

culemborg
amsterdam
rotterdam

NEDERLANDSCHE

HANDEL- MAATSCHAPPIJ N.V.

(DEVIEZENBANK)

Hoofdkantoor: Amsterdam

Kantoren in binnen- en buitenland

ALLE BANK-, EFFECTEN- EN

ASSURANTIEZAKEN

Bedrijfëoganisatie vraagt voor direct of later ter
assistentie van den secretaris

Jong Jurist of

Econ. Drs.

Brieven met volledige gegevens onder no. 665 bureau
‘an dit blad, postbus 42, Schiedam,

Bij het Agentschap van de Nederlandsehe Bank N.V.

te ‘s-Grav.enh;ge vaceert dc betrekking van

hoofdbeambte

in algemeenen dienst. In aanmerking komen mecs’ters
in de rechten en doctorandi in de economie in der;
leeftijd van 30-40 jaar. Vereischt wordt: grondige ken.
nis ‘van het effecten en bankvak. Brieven onder no.
675
bureau van dit blad, postbus 42, Scijiedam.

voor net vervoig win ae ruorie ,,vacatures zie pag. 02.i en
024

T

1

I
IsOm
.

111,
25 September 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEr

611

ANNEXATIE.

G. H.. L. Zeegers, Een ernstige beslising; uitgegeven
onder auspicien van het Nederlandsche Comité voor gebiedsuitbreiding 1945, 150 blz

Het vraagstuk der annexatie van Duitsch grond-
gebied heeft twee zijden, een volks-psychologische en
een politiek-economische, of, wil men het anders for-muleeren, het probleem der inlijving van Duitsch ge-
bied wordt niet,alleen verstandelijk gesteld, maar vloeit
tegelijkertijd voort uit de gevoelens jegeiis een volk,
weiks schandelijk gedrag gedurende den öorlog zijn
‘veerga niet vindt in de boeken der geschiedenis.
Men dient beide aspecten van het annexatievraagstuk in het oog te vatten bij het afwegen van cle argumenten
der vçor- en tegenstanders. Het is menschelijk gespro-
ken zeer verklaarbaar, dat men den vijand, die tot den
laatsten dag geen mededoogen kende, met gelijke munt
betalen wil; dat bij het bepalen van het toekomstige lot van den verslagen vijand haat- en wraakgevoelens een groote rol spelen.
Het komt mij voor, dat in Nederland het standpunt
ten opzichte van de annexatie weinig invloed heeft onder-
gaan van de zgn. gevoelsargumenten. Men krijgt zelfs
den indruk, dat het vraagstuk der annexatie, waaraan door wraakgevoelens zoo gemakkelijk beteekenis en
gewicht kon worden gegeven, den gemiddelden Neder-
lander na den oorlog weinig belang inboezemt. Hij
heeft een sterk gevoel voor politieke verhou•’gen en
mogelijkheden en wijst in het algemeen, op grond van
zijn beoordeelingen der internationale politieke ver-
houdingen, van de politieke mogelijkheden en van
ethische overwegingen, annexatie van de hand. De
arbeiderskiasse wil er niets van weten, de kring der
intellectueelen, die zich voor het vraagstuk interesseert,
is bètrekkelijk klein.
Verschillende hunner hebben zich vereenigd in een
Nederlandsch Comité voor Gebiedsuitbreiding, dat als
eerste publicatie heeft uitgegeven een studie over
annexatie, geschreven door den heer G. H. L. Zeegers,
onder den titel van ,,Een ernstige beslissing”. Het boek behoort tot de goede publicaties over het
onderwerp. Dat is zoowel te danken aan de kennis van
den schrijver betreffende de verschillende factoren,
die voor het vraagstuk beslissend zijn, als aan zijn
voornemen, het probleem zonder vooringenomenheid
te onderzoeken. Zeegers’ boek is geen propagandage-schrift, maar een studie in den goeden zin des woords.
Wanneer men deze studie leest, wordt men zich
bewust, hoe snel de sociale en politieke geschiedenis
van WestEuropa verloopt. De schrijver, voorstander van annexatie, heeft zich met grooten ernst verdiept
in de vraagstukken, die in deze wijze van schadever-
goeding zijn vereenigd, en werd, zooals uit de opdracht
blijkt, bij het schrijven van zijn boek gedragen door de
hoop o ,,een waarachtigen vrede”. Nu is het moeilijk in den oorlogstijd zelf de richting te bepalen, waarin
deze vrede te vinden is. Krachten, gedurende den oorlog
gebundeld, worden daarna ontbonden; tegenstellingen, die in oorlogstijd opgelost schijnen, komen daarna met
grooter felheid tot uiting. Vrede stichten tusschen Staten
en staatsgrenzen trekken is, anders dan Zeegers schijnt
te meenen, een zaak van machtsverhoudingen. En deze
zijn juist gedurende den oorlog moeilijk vast te stellen;
dooidat de oorlog machtsverschuivingen veroorzaakt,
die men vooraf hoogstens vermoeden kan. Wie het
waagt, zooals Zeegers deed, gedurenden den oorlog over
den komeuden vrede te schrijven, loopt gevaar verouderd
te zijn als de tijd eenmaal daar is om vrede te sluiten
Het komt mij voor, dat de auteur aan dit gevaar niet
ontkomen is.
Dat blijkt reeds uit de Inleiding. Daar constateert
Zeegers, dat de annexatie de gemoederen van het Ne-

derlandsche volk bezighoudt en men zich hier te lande
ernstig vertrouwd maakt met de gedachte, dat een
deel van Duitschiand aan Nederland zou kunnen worden
toegevoegd. Dat moge gedurende de bezetting het geval
géweest zijn, daarna is de aandacht voor het vraagstuk
aanmerkelijk gedaald, zelfs ,in kringen, waarvan men
anders zou mogen verwachten.
De schrijver erkent den machtigen invloed der alge-meene politieke verhoudingen, wanneer hij het Neder-
landsche standpunt tegenover annexatie nagaat v66r,
gedurende en na den oorlog met Duitschland. Inderdaad
blijken de meeningen aan sterke wijzigingen onder-
hevig te zijn, welke bewust of onbewust samenhangen
met de veranderde situatie. .Maar deze erkenning houdt
in, dat juist na den oorlog, wanneer het erop
aan komt de machtsverschuivingen te fixeeren, inzich-
ten omtrent annexatie zich kunnen wijzigen.
De schrijver zal hierop antwoorden, dat de doeleinden,
waarop zijn weusch naar annexatié steunt, onveran-derlijk zijn, omdat ze ontsproten aan de rechten, die Duitschiand ons in de hand gaf door zijn overval en
zijn wijze van oorlogvoeren en voorts, omdat deze
zedelijk gerechtvaardigd zijn
Als doeleinden noemt hij:

vergoeding van geleden schade;
verhoogde veiligheid;
grootere en meer harmonische materieele bestaans-
mogelijkheid (voor Nederland);
heropvoeding van het Duitsche volk.

De middelen ter bereiking van deze doeleinden moe-
ten, aldus de schrijver, op hun doelmatigheid worden gétoetst. ,,De eisch van
doelmatigheid is
echter onder-
geschikt aan dien van de
rechtvaardigheid”;
(blz.
19)
het middel moet strooken met den Christeljken zedeleer.
Gaarne verklaar ik me in beginsel naast den schrijver
te plaatsen. Maar dan zijn we verplicht de oogen open
te hebben voor het feit, dat doelmatige en rechtvaardige
doeleinden, ook al worden ze bepaald op grond van
Christelijke overwegingen, van inhoud kunnen wisselen,
bijv. naar de maatschappelijke positie van hem, die ze
formuleert of tracht te bereiken. Wanneer men de
houding van Nederlandsche Christenen ziet tegenover groote sociale vraagstukken als bijv. de doodstraf, het
communisme, annexatie, fascisme, Indonesië (en eer-
tijds de slavernij), dan zal men moeten erkennen, dat
de aanvaarding van den Christelijken zedeleer niet in-
houdt een gelijke beoordeeling van wat rechtvaardig is.
De schrijver, die aan dit vraagstuk belangwekkende
beschouwingen wijdt, meent blijkbaar, dat de moeilijk.
heden niet zoo groot zijn. Hij verwacht, dat de toepas-
sing van het Christelijk beginsel in de politiek verbijste-
rend practisch zal zijn. Ik ben op grond van ervaring
minder optimistisch gestemd. Om mij tot zijn doeleinden
te béperken, kan ik bijv. niet inzien, dat wij, op grond
van de oorlogsgebeurtenissen, recht kunnen doen gel-
den op een grootere en meer harmonische materieele
bestaansmogelijkheid; dat wij op annexatie zouden:
mogen aansturen, zonder de zekerheid te bezitten, dat
het Duitsche volk op het overblijvende territorium een
redelijk bestaan zou kunnen hebben.

Overeenkomstig den algemeenen opzet van zijn studie
bespreekt Zeegers eerst uitvoeriger de doeleinden over
de schadevergoeding, de veiligheid, de bestaansmogelijk-
heden van ons volk en de heropvoeding der Duitschers;
in vier hoofdstukken.
De schrijver betoogt, dat alle Staten, die met Duitsch-
land oorlog voerden, schade hebben geleden. Die schade
is zoo groot, dat men omtrent de vergoeding, door het
verslagen Duitschland te geven, weinig verwachting
kan koesteren. Het is daarom onjuist annexatie te
eischen op grond van schadevergoeding, want, zoo
betoogt de schrijver, de medestrjdenden, die niet aan

r

612

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 September 1946

Duitschiand grenzen, kunnen daarvan niet profiteeren.
Zij zouden bij annexatie door anderen zelfs in het
nadeel komen, wat de vergoeding hunner schade

betreft, omdat de productieve kracht van het over-
blijvende Duitschiand zooveel geringer zou zijn. Wan-
neer Nederland wil aansturen op annexatie, dan geldt
– aldus Zeegers – een déugdelijker argument: door de
vernietiging van Duitschland is het Nederlandsche
achterland vernietigd. Daardoor is- onze toekomst,
meer dan die der andere Staten, bedreigd en zijn we
genoodzaakt maatregelen te nemen voor de ontwikke-
ling van onzen landbouw en onze industrie ,,op behoor-
lijke inheemsche grondstoffenbasis”. Daarom vooral
zal Nederland schadevergoeding in grond moeten vra-
gen. Aldus Zeegers.
Ik twijfel evenwel, of dit argument op de bondgenoo-
ten den indruk zal maken, dien Zeegers verwacht, omdat
de machtigsten in hun eigen politiek belang van plan
zijn Duitschland (en Japan) weer zoo spoedig mogelijk
op de been te helpen.
De vraag naar de bestaansmogelijkheden van Neder-
land beantwoordt Zeegers uitvoerig: het hoofdstuk V
behoort tot het beste van zijn boek. Hij meent, dat
Nederland meer dan andere Staten van de laatste
economische crisis heeft geleden tengevolge van zijn
nauwe verbondenheid met Duitschland; na den oorlog

zal, nu Duitschiand geruïneerd is, de werkloosheid
permanent zijn. Op grond hiervan is het streven naar
autarkie als een verdedigingsrnaatregel
gewenscht, ten-

einde ten slotte tot een bevredigend internationaal han-
deisverkeer te komen. Hiervoor is in de eerste plaats
noodig voldoende uitbreiding van den extensieven
landbouw; de schrijver denkt aan een gebied met ± 1,7
miljoen ha cultuurgrond. Tevens dient de grondstoffen-
basis van Nederland te worden verbreed terwille van
een voortgezette industrialisatie. Vooral delfstoffen

zijn noodig.

Zeegers schat het aantal personen, waarvoor in de
toekomst (tot aan het jaar 2000 ongeveer) een bestaan
zal moeten worden gezocht, op ± 4 miljoen personen. Velen hunner kunnen op den nieuw gewonnen bodem
in ‘aangrenzend Duitschland worden ondergebracht,
nl. 1 millioen agrariërs (als particuliere boer) en 2
millioen niet.agrariërs. De Duitsche bevolking zou ,,voor zoover noodig en mogelijk geoordeeld wordt geleidelijk”
kunnen worden overgeplaatst naar andere streken in Duitschland. Schrijver verdiept zich dan in de wijze
van evacuatie der Duitschers en de occupatie der ont-
ruimde gebieden, die geleidelijk moeten plaatsvinden.
,,Kolonisatie volgens deze methode is dus voor het
Duitsche volk
altijd
aanvaardbaar” (blz. 71).
Het boek van Zeegers is op verschillende plaatsen
voor bestrijding vatbaar, maar deze twijfel aan de
juistheid van het betoog gaat gepaard met de erken-
ning, dat de schrijver met grooten ernst de problemen
heeft onderzocht, die met de annexatie samenhangen,
en zich bij het zoeken der oplossingen gesteld heeft op
het standpunt van den Nederlander, die de politieke verhoudingen, 66k de internationale, door zedelijke

normen bepaald ‘wil uien.
Misschien ligt in dezen wensch, die gepaard gaat
met het geloof in de mogelijkheid daarvan, juist de
zwakheid van het boek. De hoop, dat eens een andere
wereld komen zal, ontslaat ons niet van den plicht
rekening te houden met de krachten, die tot op dezen
dag de wereld regeeren. Met betrekking tot de bewuste annexatie zijn daar o.a. dé geest van het Duitsche volk;
de houding der geallieerden tegenover het Nederlaridsche
vraagstuk; de houding der Nederlanders zelf ten op-
zichte van het annexatievraagstuk. Zeegers schreef
nog in den tijd toen men daarover wel vermoedens kon
hebben, maar geen zekerheid.
Veiligheid zoekt de schrijver minder in annexatie

dan in de heropvoeding van Duitschland en blokvor-
ming door Nederland, België en een Nederduitsch

gebied, waarvan de bevolking tot Westersche democra-

ten is opgevoed. Wat den geest der Duitschers betreft, heb ik andere

verwachtingen dan Zeegers. Hij meent, dat de Duit-
schers hun geleidelijke verdringing van het Westen uit
altijd zullen aanvaarden; ik ben er daarentegen diep
van overtuigd, dat geen Duitscher zich zal kunnen
neerleggen bij het verlies van een voetbreed gronds,
tenzij hij zijn onmacht zou moeten erkennen. Staatsgrenzen zijn machtsgrenzen; verschuivingen
zijn de uitdrukkingen van machtsverschuivingen. Heeft

er een machtsverschuiving plaatsgevonden tusschen
Nederland en Duitschiand? Bij de bëantwoording dezer
voor het probleëm der annexatie fundamenteele vraag
mag men Duitschlands kracht en mogelijkheden niet
beoordeelen naar de huidige situatie. Het Duitsche
volk van misschien 60 millioen menschen leeft nog en,
wat erger is, de Duitsche geest is nog steeds vaardig

over hen.

Zal opvoeding kunnen helpen? Zeegers meent, dat

dit mogelijk is, al erkent hij, dat het langzaam gaan
zal. In den tusschentijd zal volgens hem politieke acti-viteit in Duitsch-nationalistischen geest onverbiddelijk
en met de grootste hardheid de kop moeten worden

ingedrukt.
Over deze wenschelijkheid kan men het eens zijn,
maar het blijft in de zakelijke en nuchtere politiek toch
altijd de vraag ‘at mogelijk is. Lettende op den aard
van ons volk en dien der Duitschers, op de internatio-
nale politieke tegenstellingen en op de ervaringen, hier te lande met de zuivering en de bestraffing onzer colla-
borateurs opgedaan, ben ik er zeker van, dat het ver-
drijven van ongewenschte Duitschers,’ zoowel als het
desnoods met strenge maatregelen opvoeden van an-deren, op een groote mislukking zal uitloopen. ,,Zoo
spoedig mogelijk zullen de Duitschers uit dit gebied
moeten worden verwijderd”. In den gedachtengang
van den schrijver kan dit wenschelijk zijn, maar de
gunstige tijd daarvoor is voorbij. Een beroep op Polen
en Tsjecho-Slowakije gaat hier niet op. Daar woonden
de Duitschers op het territorium van een niet-Duitschen
Staat of op ‘een gebied, daaraan voorloopig toegevoegd
Daar vormden ze, zooals de ervaring sedert 1919 heeft geleerd, een vreemd en gevaarlijk element, waarvan de
verwijdering den Europeeschen vrede ten goede zal

komen.

Dit alles geldt niet voor de Duitschers in het ,,Neder-
landsche” gebied.. Zij weten zich in hun oude rijks-
territorium, zullen ons steeds als indringers blijven
beschouwen (zelfs Zeegers schrijft van het ,,wingewest”)
en elke verplaatsing van Duitschers als een onrecht
gevoelen. Juist de Duitschers, wier staatsgevoel zoo
sterk ontwikkeld is. Een nieuwe bron voor haat en
oorlogsgevaar zal aldus geschapen worden. S1ech
wanneer er een wezenlijke machtsverschuiving te onzen

gunste had plaatsgevonden, zou dat gevaar minder
dreigend zijn. Zeegers zoekt dit nu te verhelpen door
blokvorming en te rekenen op de hulp onzer go ede bu-
ren. Is zijn vertrouwen op die hulp na de ervaring van

slechts één ,,vredesjaar” nog zoo groot?
En hoe staat het met ons volk? Indien Zeegers’
systeem van annexatie zou worden aanvaard, zouden wij gedureide vele jaren tot strijd bereid moeten zijn.
Zeegers wil ul. de 1,7 millioen ha cultuurgrond niet
tegelijkertijd doen bezetten; hij wil beginnen met 750.000
ha, gelegen in een gebied van 13.000 km
2
. De grens

van dat gebied moet, bijvoorbeeld eens per 10 jaren,
Oostwaarts worden verschoven, al naar de bodembe-
hoefte van het Nederlandsche volk toeneemt. Teneinde
dat weer mogelijk te maken, wenscht de schrijver aan
Nederland een mandaatgebied toegewezen te zien,

25 September 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

613

waarvan de Oostelijke grens door de Wezer zal worden
gevormd. Hij vreest dan geen onrust en verzet meer.
Zij, die bezwaren opperen – aldus de schrijver – ,,zien
de grens nog te veel in zijn oude functie van economi-
sche en politieke scheiding”.
Ik vrees, dat zijn idealisme en geloof in het goede
recht van het geteisterde Nederland hier den schrijver
den bodem der harde werkelijkheid heeft doen verlaten. Die indruk wordt bevestigd, wanneer men zijn beschou-
wingen leest over de heropvoeding van het Duitsche
volk. Het gebied tusschen Rijn, Main en Oder, be-
woond door ongeveer 40 millioen Duitschers, is volgens Zeegers nog te ,,vernederlandschen”, omdat daar Neder-
duitschers wonen. Die taak acht hij voor ons volk te
zwaar, maar we zouden kunnen beginnen met de
4
millioen uit het ons toe te wijzen mandaatgebied. ,,Ne-
derland staat op den drempel om van kleine natie tot
groote mogeidheid te worden…. Groote stappen in
het leven eischen inzicht, moed en doorzettingsvermo-
gen. Dit onderscheidt de waarlijk grooten van de klei-
nen. Nederland zal moeten beslissen tot welke categorie
het zich gerekend wil zien. Het nageslacht zal beoor-
deelen, of wij de teekenen des tijds hebben verstaan”.
Verstaat Zeegers die? Hij meent, dat bij uitvoering van
zijn voorstellen de staatsgrenzen andere functies zouden
hebben verkregen dan politieke; dat men zondër groote
weerstanden op te roepen de Duitschers aan onze oost-
grens eens per 10 jaren zou kunnen verschuiven; dat
ons volk bereid zou zijn de politieke risico’s te aanvaar-
den, die grensverschuivingen steeds met zich meebren-
gen; dat ons volk de kracht zou hebben die taak ten
uitvoer te brengen. Zijn we waarlijk zoo sterk als de
schrijver ons wil doen voorkomen? Staan we inderdaad
voor het geboorte-uur van Nederland als groote mogend-heid? Afgezien van de vraag, of men zich zou mogen ver-
blijden in den ,,groei” tot groote mogendheid – het zijn
meestal de kleine staten, die zich verdiepen in de
ethische en rechtsnormen der politiek – is het moeilijk
te zien, in welk opzicht Nederland een groote mogend-
heid is geworden. Zelfs binnen onze rjksgrenzen moe-
ten we de inmenging van andere mogendheden gedoogen.
Ik schrijf dit alles niet in den geest van kleinmoedig-
heid, die mij even vreemd is als de zucht naar een groot
Nederland. De levensvoorwaarden, die ons kleine land
zijn inwoners heeft kunnen bieden, en de cultuurwaar-
den, sedert eeuwen binnen zijn grenzen gevormd of
bewaard, hebben in mij de vaste overtuiging gewekt,
dat ook een klein land in de dingen, die Zeegers als het
hoogste goed der menschheid beschouwt, groot zijn kan. Gaarne erken ik in dezen tijd van toenemenden
bevolkingsdruk en algemeene verarming de noodzake-
lijkheid te overwegen, of an.nexatie van Duitsch grènd-
gebied geoorloofd, noodig en mogelijk is. Daarom moe-
ten we Zeegers dankbaar zijn voor het werk, door hem
verricht. Maar zijn rechtvaardiging van de annexatie
lijkt mij niet geheel geslaagd en zijn onderzoek naar de
mogelijkheid der grensverplaatsing onvoldoende, door-

dat hij de behandeling der volkspsychologische en der
politieke zijde van het probleem niet voldoende tot
haar recht heeft doen komen. Dat is te begrijpen, als
men rekening houdt met den tijd, waarin het boek werd
geschreven. De ervaringen van het eerste vredesjaar
hebben een nieuw licht geworpen op het vraagstuk
der annexatie.

In dit licht moge de lezer ook mijn opmerkingen be-
schouwen.
Prof. Dr. IT. N. TER VEEN

RENTE EN AFLOSSING NATIONALE

SCHULD TEGENOVER DE OVERIGE

STAATSUITGAVEN,

De ,,schrikbarende” overheidsfinanciën trekken op-
nieuw sterk de aandacht van publiek en parlement.
En als een zeer overzichtelijk verschijnsel wordt naar

voren gebracht en als bijzonderheid opgemerkt, dat
over 1939 de kosten van rente en aflossing op de
Nationale Schuld ongeveer 20 pCt. van de totale over-
heidsuitgaven en van de totale overheidsinkomsten (globaal berekend) over dat jaar bedroegen, terwijl
nu over 1946 de verhouding heel wat ongunstiger is
geworden, z66 dat over 1946 moet worden berekend,
dat ongeveer 30 pCt. van alle overheidsontvangsten
moeten worden besteed aan rente en aflossing van de
nationale schuld. Deze bedragen over 1946 aan rente
f. 500 millioen en aan aflossing f. 350 milhioen. Er is
weinig troost in gelegen, dat het percentage bovenge-
noemd beneden de 30 daalt,’wanneer niet de overheids-
ontvangsten, maar de overheidsuitgaven in aanmerking
worden genomen, want dit is eenvoudig een gevolg van
het feit, dat de overheidsuitgaven de ontvangsten verre
overtreffen.

Dit is dan het resultaat van d vreeselijkste aller
oorlogen. Vorige oorlogen in de periode 1792-1815 en
de oorlogen van 1854-1856, 1859, 1870 en zelfs nog
1914-1918 gingen niet met de enorme verwoestingen
gepaard, welke wij nu aanschouwen. Napoleon heeft
zeker minder geplunderd in Nederland dan Hitler,
hoewel hij toch ook wel financieele lasten wist op te
leggen. Engeland vooral heeft in de periode van de
Napoleontische oorlogen zeer zwaar geofferd. De
Engelsche staatsfinanciën waren in
‘ 1815 zeer slecht,
slechter dan nu.

Nederland kende ook nog de financieele rampen van de
periode, waarin wij op voet van economischen oorlog
leefden: 1830-1839. Van Hall moest komen met een
geldsaneering (herstel van het muntwezen) en met een
nadere regeling van de Nationale Schuld. Over de jaren
1840-1844 waren er ook nog voortdurend tekorten
geconstateerd op de gewone staatsbegrooting. Die tekorten moesten worden gefinancierd; het herstel
van het muntwezen kostte ook veel geld.
V66r de bekende maatregelen van F. A.
van Hall
bedroegen de staatsuitgaven een aanmerkelijk bedrag,
per dienstjaar,
boven
de f.
70 milhioen; de staatsont-
vangsten echter een aanmerkelijk hooger bedrag
be-
neden
die f. 70 millioen. Er waren dus jaarlijksche
tekorten en toch eischten rente en aflossing van de
nationale schuld bijna 50 pCt. van alle staatsuitgaven.
Van Hall bracht hierin verbetering In hoeverre?
Daarover straks.
**
*

De geldsaneering van Floris Adriaan was een dure
onderneming. Maar bezuinigd moest er worden, het
koste wat het kost. Daartoe strekte ook de geld-
saneering. Er moesten kosten worden gemaakt ,,voor
de uitgaven tot herstel van het Nederlandsche Munt-
wezen”. In de gemotiveerde Koninklijke Boodschap van
20 Maart 1847 tot geleide van een wetsontwerp tot het
nader financieren dezer kosten op de staatsbegrooting
heet het, dat het ging om: ,,het zoo lang verbeide her-
stel van den Nederlandschen geidsomloop”. Het her-
muntingswerk en de muntbiljettenproductie waren niet
eenvoudig noch goedkoop. Maar geen nood! In de offi-
cieele stukken staat ten minste: ,,De Regering (oude
spelling 1846) heeft omtrent alles veel medewerking
ondervonden van de autoriteiten en instellingen, daarin
betrokken.” Juist zoo staat het met andere woorden
in het witboek-geldsaneering nu. En verder ,,Het

collegie van Raden en Generaalmeesteren der Munt
en de directie der Nederlandsche Bank hebben op een

611

ECONp1ISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 September 1946

zeer nuttige en werkzame wij ze de pogingen der Re-
gering ondersteund, en over het algemeen heeft de
overtuiging, die hij de ingezetenen bestond van het
volstrekt noodzakelijke der ondernomene verbetering,
eenen zeer gunstigen invloed uitgeoefend bij de inwis-
selingen en bij het in omloop brengen van het munt-
papier, zoodat alles tot hiertoe regelmatig is uitgevoerd”.
Net als nu, ook in de officieele stukken.
Wij zijn met de jaren rond 1850 nu tevens in de
periode van de ontwikkeling van het spaarwezen en
het voorschotwezen. Wij kennen uit deze periode wéts-
ontwerpen op de Banken van Leening ter verstrekking
van een consumentencrediet op het onderpand van
goederen; wij kennen de literatuur rondom de Armen-
wèt 1854, welke vol is van de ontwikkeling van de
spaarzaamheid. Wij krijgen nu een officieele spaar-
campagne ten behoeve van het vlot opnemen van spaar-

brieven
:
met op den duur gunstige rentebepalingen,
wanneer men de spaarbrieven maar goed vast houdt.
En dit alles zal den stand der staatsfinanciën weer
verbeteren. Zooals ook na de periode van 1844-1847 is geschied. Van Hall’s maatregelen werkten gunstig.

**
*

Nemen wij, na de grondwetsherziening, de begroo-
tingen van Van Bosse
1)
voor het dienstjaar 1850, waar-
mede de periode der ongeveer sluitende begrootingen
begint en waarbij de jaarlijksche rijksontvangsten en
rijksinkomsten elkaar ongeveer dekten. Dit werd voor
de provinciale en gemeentelijke financiën beslist ge-eischt. Inkomsten en uitgaven
moesten
elkaar dekken.
Anders werd een goedkeuring op de begrooting niet
verkregen. Het Rijk was iets vrijer. Het beginsel was
hetzelfde.

De begrooting-van Bosse (die geen speciale verdee-
ling kende over gewone uitgaven, buitengewone uit-
gaven en kapitaalsuitgaven en dito inkomsten) be-
droeg over 1850 totaal:

Begrooting van Staatsaitgaven:

Geraamd beloop voor 1850: rond f. 69.996.411
Toegestaan voor 1849: rond f. 71.825.000
Bezuiniging vergeleken met 1849: f. 1.829.277,39k.

Middelen:

Geraamde inkomsten over 1850: f. 71.194.969 (hier
was een bedrag van f. 4.650.000 onder als ,,voor-loopig beschikbaar op het vermoedelijk batig slot dér koloniale administratie hier te lande”i).
De kosten yoor rente en aflossing bedroegen
f. 36.514.608, dus nog altijd 50 pCt. der staatsuit-
gaven, met dit verschil op de jaren v66r 1844/1845,
tot de begrootingen geen tekorten meer opleverden,
terwijl er méér aflossing was en minder rente werd
betaald.

Ter vergelijking diene nog: uitgaven voor Justitie
f. 2,3
million; Binnenlandsche Zaken f. 4,7 miljoen;
Marine f. 5,3 millioen; Oorlog f. 10,5 millioen.

**
*

-Na 1850 wordt de verhouding van den last van rente
en aflossing tot de totale uitgaven van den Staat in de
;negentiende eeuw voorloopig steeds gunstiger, doordat voorshands geen nieuwe leeningen worden gesloten;
de aflossingen echter regelmatig voortgaan;
buitengewone baten – worden getrokken uit Neder-
landsch-Indië;

de belastingopbrengst zonder principieele wijzigin-
gen in het belastingstelsel sterk stijgt, sterker dan de uitgaven stijgen;

) Ingediend September 1849 onder verantwoordelijklieici van
Jfet Ministerie de Kernpenaer-van Bosse, uitgevoerd met bezuini-gingen ondec Thorbecke-van Bosse in het jaar 1850.
het natuurlijk accres der inkomsten niet wordt weg-
gewerkt door belastingverlaging nu dit mogelijk is,
– maar tot cxtra-amortisatie op de nationale schuld.
Een enkele keer werd er op de belastigen bezuinigd,
maar de minister van Doorn trad in 1853 af, omdat
hij met de bezuiniging op de belastingen niet zoover
wilde gaan als de ministerraad meende te kunnen
gaan. Van Doorn kreeg echter op den duur. gelijk.
De Krim-oorlog gaf geen aanleiding tot extrabelas-
tingheffing noch tot geldieening, maar er was dan ook
minder bezuinigd na het aftreden van Van Doorn
dan Van Hall, die tijdelijk als zijn plaatsvervanger, optrad, zelf had willen bereiken;
de spaarzin toeneemt; spaarbanken en huipbanken
breiden zich uit.
Wij zijn nog niet zoover als na 1850. Maar de 50 pCt.
van 1850 is ook pas de 30 pCt. van 1946.

Wij hebben ook geen Indische baten; maar wij hebben-de ontwikke-
lingskansen van de moderne industrie. En ,na 1850 is
Nederland er toch ook bovenp gekomen.
C. W. DE VRIES.

VOORBEREIDENDE MAATREGELEN VOOR
DE REHABILITATIE DER NEDERLANDSCH-

INDISCHE TEXTIELINDUSTRIE.

Dr. W. T. Kro6se schrijft ons:
Wie in ons land op het oogenblik iets over Ne’der-
landseh-Indië leest of- hoort, raakt daarbij direct in de
politiek verstrikt. Het is alles Batavia, Malino of Djok-
jakarta, wat de klok slaat.
Nu neemt de politieke situatie ongetwijfeld een zeer
belângrjke plaats in; door hier echter z66 sterk den
nadruk op te leggen, loopt men het risico, dat de voor
deze kolommen in aanmerking komende, louter zake-
lijke berichtgeving totaal wordt verdrongen. Boven-
dien vestigt het bij menigen outsider den indruk, alsof
er in het Indië van heden op economisch gebied bitter’
weinig positiefs tot stand gebracht kan worden. Alles
wacht immers op den afloop der onderhandelingen, zo’o
oordeelt men oppervlakkig.
Niets is minder waar. Reeds maanden geleden wer-
den, ook voor Java, de eerste voorbereidende maat-regelen ten behoeve van de rehabilitatie van het be-
drijfsleven getroffen en het volume -der werkzaamheden
nam sedertdien gestadig toe. Zoo ook voor de activee-
ring van de Nederlandsch-Indische textielindustrie,
waarover wij hieronder ‘enkele aanteekeningen zullen
laten volgen.

15e moeilijkheden, verbonden aan een rehabilitatie
van een industrie in een door het oorlogsgebeuren ge-
troffen streek, zijn vele. De tallooze problemen, die
zich op dit gebied in een reeds meer dan een jaar be-
vrijd Nederland voordoen, geven reeds een beeld van
de puzzies, die in het Batavia van 1945/’46 om oplossing
vroegen. Onnoodig te zeggen, dat deze probleuten er
door de onzekere toestanden en door het gesloten blijven
van het binnenland niet eenvoudiger op werden.
Allereerst kostte het hoofdbrekens een eenvoudige
vooroorlogsche capaciteitsbasis als punt van uitgang
voor de rehabilitatieplanning te verkrijgen. Wij schre-
ven hierover reeds in een vorig nummer
).
Daarna
moest worden getracht de ramingen van de aantallen
spinspillen en weefgetouwen te corrigeeren, opdat de
situatie medio 1945 eenigszins benaderd zou kunnen
worden. Dit geschiedde door een geschatte verhooging
van het geïnstalleerde spinvermogen vaû 15.000 tot
54.000 spindels èn door een begroote vermindering van

) Zie Ook:

Statistische gegevens als basis voor de rehabilita-
tieplannen der Nederlandsch-Indisclie textielinclustrie” door Dr.
W T. Kroese in ,,E-S.B.” van 18 September 1946.

Ii

t

25 Septenber 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

615

de mechanische en handweefgetouwen van resp. 8.000
en 45.000 looms tot 6.000 en 20.000 looms. Straks, in
1946 of 1947, zal de nauwkeurige inventarisatie der
bedrijven moeten aantoonen, in hoeverre hierbij nog
te optimistisch te werk werd gegaan.
Houdt men echter, in principe deze capaciteit als
punt van uitgang vast, dan dient dadelijk overwogen teworden, op welke wijze de verschillende onderne-
mingen na de wederinbedrijfstelling ingeschakeld kunnen
worden hij de pogingen den schrijnenden textielnood
te lenigen. De jaarlijksche behoefte aan textiel kan
voor Nederlandsch-Indië op rond 800 milioen yards
geschat worden en het ziet er voorloopig niet naar uit,
dat de aanvoeren eén dergelijk cijfer zullen benaderen.
De inkoopen in 1945 en 1946 wijzen dat uit. Laat men
de dûbieuze posten, zooals de mogelijke importen uit
Britsch-Indië (600.000 yards), Japan (60 millioen yards)
en Australië (18 millioen yards ,,bevroren” distress
argo) buiten beschouwing, dan kunnen de grootste
optimisten met een quantum in 1945/’46 geplaatste
orders van 190 milliôen yards rekenen, waarvan medio
1946 echter nog slechts 30 millioen yards was aange-
voerd. In het jaar na de capitulatie van Japan werd dus
nauwelijks 10 pCt. van de door de geallieerden toege-
8tane allocaties voor Nederlandsch-Indië – in totaal
.342 mi,llioen yards – ontvangen.

Het behoeft geen betoog, dat onder dergelijke om-
standigheden elke aanvulling uit het inheemsche pro-
ductie-apparâat uiterst welkom is. De vooroorlogsche
capaciteit van de textielindustrie in Indië kon maxi-
maal op een jaarproductie van 140 millioen yards ge-
schat, worden. Voorloopig zal men het echter op zijn aller-
gunstigst niet verder dan tot de helft van deze hoe-
veelheid kunnen brengen en dat alleen nog, als alle
bedrijven weer kunnen worden ingeschakeld.
De voornaamste productiecentra in West- (Preanger-
Cheribon), Midden- (Pekalongan-Vorstenlanden) en
Oost-Java. ,(Soerabaiasche vlakten) zijn echter nog niet
bereikbaar. En ,al komt hier en daar aan de peripherie
van devier Nederlandsche enclaves een bedrijf vrij,
dan nog zijn de verhoudingen er te labiel om direct
met het produceeren te beginnen.
Toch mag dit alles geen argument zijn om werkeloos
toe te zien en de beëindiging van het politieke conflict
af te wachten. De levertijden van grondstoffen en hulp.
materialen ‘zijn immers in vele gevallen zoo lang, dat
niets onbeproefd gelaten mag worden deze nu reeds
op de internationale markten te reserveeren.

De problemen, die zich daarbij voordoen, zijn van
tweeërlei aard. Allereerst moet worden vastgesteld, wât
er noodig is. Daarna volgt het onderzoek naar de aan-
schaffingsmogelijkheden, waarbij naast de quantiteit
en cpialiteit der grondstoffen ook de deviezenpositie een
duchtig woord meespreekt.
• Vraagt men zich nu af, wèlke katoensoorten en garen-nummers, wèlke verfstoffen en weverijbenoodigdheden
moeten worden aangeschaft, dan struikelt men direct

over de moeilijkheden, dat ruggespraak met fabrikanten
en bedrijfsleiders practisch niet mogelijk is. Zoo af en
toe wordt een verloren gegaan contact met een Euro-
peeschen, Chineeschen of Arabischen insider hersteld
– besprekingen, waaruit steeds belangrijke gegevens
worden verkregen -, doch een ronde-tafel conferentie
met
de
industrie behoort vooralsnog tot de vrome
wenschen.

Het afgaan op de vroegere importen geeft evenmin een aanvaardbare oplossing, daar zoodoende ook alle
irrationaliteiten uit het verleden automatisch gouden
worden overgenomen. Vroeger mogen dan kostbare,
veredelde garens (64/2 bleached, mercerized) en dure,
helaa dikwijls onechte. (basische), kleurstoffen den
•,,boom” gepasseerd zijn, dit is nog geen reden deze

invoeren als norm voor de toekomst te aanvaarden. De schaarschte-economie, waarin wij leven, stelt
geheel andere eischen; uit de aanwezige kilo’s katoen
het maximum aantal’ goedkoope weefsels te verkrijgen
is ni de leus. In zekeren zin: gelukkig. De ,,rehabilita-
tor” van een tak van industrie ‘kan daaruit ni. de argu-
menten putten, die hem de invoering van een stan-
daardiseeringsprogramma mogelijk moeten maken. Om
grondstoffen in behoorlijke hoeveelheden tegen eenigs-
zins redelijke prijzen op de wereldmarkt te kunnen
koopen moet men geen extravagante eischen stellen.
Verder zal de rationeele aanwending van de katoen-en garenvoorraden in Indië een contrôle vereischen,
die alleen bij een zeer simpelen opzet mogelijk is. Ten-
slotte is te verwachten, dat de distributie van manu-
facturen slechts gebaat kan zijn met een vermijden
van elke onnoodige versnippering in weefselcompo’sities.
Het standaard-productieprogramma, dat uit deze
overwegingen voor de eerste periode van zioodvoor-
ziening geboren werd, voorziet in een kleine sorteering
van historische artikelen (sarongs, loeriks, poplins,
pakeanstof), waarin slechts een viertal garennummers
(20/1, 30/1, 40/1, 40/2) en bovendien een zeer beperkte
range weefrieten geprojecteerd werd. Een overeenkom-
stige standaardiseering ontstond voor de verfstoffen
(hoofdzakelijk directe en zwavel-kleurstoffen, alsmede
wat naphtolen en indanthrenen), doch het ingrijpen
in deze secundaire grondstof behoefde natuurlijk niet
zoo drastisch te zijn.

Met de wetenschap gewapend, wât straks door dè
industrie gebruikt zal worden, kon men de eerste be-
stellingen onderbrengen. Bij de katoen deden zich de
minste problemen voor. Voor de drie mechanische
spinnerjen in Garoet, Tegal en Plered is dan ook reeds
een relatief goedkoope partij van 3.000 balen uit de
U.S.A. in Batavia gearriveerd; een voorraad, voldoende
voor een kwartaalproductie op volle capaciteit.
Voor de weefgarens lagen de verhoudingen geheel
anders. Niet alleen heerscht er een schreeuwend tekort
op de internationale garenmarkt, tot overmaat van ramp
is de vooroorlogsche leverancier, Japan, die ca. 16.000
ton katoenen, kunstzijden en celvezel weefgaren per jaar aanvoerde, de eerste maanden geheel uitgescha-
keld. En wat het zeggen wil, momenteel bij vreemde
leveranciers aan te kloppen, zal een ieder duidelijk zijn.
Veel verder dan den aankoop van 1.050 ton katoenen
garen uit Italië (825 ton) en Amerika (225 ton), aange-
vuld met 8j ton kunstzijden garen uit Nederland, is
men nog niet gevorderd. De 1.200 ,ton distress cargo in
Australië kunnen wij immers nauwelijks meetellen!

Bij de verfstoffen ontmoeten wij een soortgelijke
figuur. Hier is het de groote Duitsche leverancier, de
I.G. Farbenindustrie, die op non-actief is gesteld,
waardoor de Nederlandsche, Zwitsersche, Engelsche en
Amerikaansche kleurstoffabrikanten overstelpt worden
‘met orders. Nu behoeven de aankoopen voor de weef

industrie in de beginperiode niet zoo groot te zijn;
ernstiger wordt de situatie echter, als men de batik-
nijverhid eveneens onder het begrip ,,textiel” bren
g
t.

In normale tijden werd ca. 15 pCt. van den totalen
invoer aan textielen of rond 120 millioen yards op Java
bebatikt. De hoeveelheid verfstoffen, was’ en hars,
hiervoor benoodigd, zijn alleen per batikdistrict in een
vast percentage uit te drukken en’ deze cijfers loopen
nog wel eens uiteen. Voorloopig zou men alleen met
het Paal Merah-gebied bij Batavia rekening hebben te houden. Bovendien maakt de doekschaarschte het ons
op dit punt gemakkelijk, want op grootere aanvoeren grey’s en gebleekt dan 12 millioen yards (dus 10 pCt.
van het normale jaarverbruik) behoeft niet gerekend

t

e worden. Neemt men tenslotte in aanmerking, dat
eeds 225 ton aan synthetische verfstoffen in Amerika
besteld zijn (ongerekend 50 ton distress cargo in Au-

616

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 September 1946

stralië), dan behoeft de ideurstoffenpositie niet de

,,bottle neck” te vormen.
Resten de weverjbenoodigdlieden als rieten en spoe-
len, pickers en hevels. Zoo mogelijk werkt het wegvallen
van den historischen Aziatischen leverancier hier nog
storender. Het meerendeel der textielmachines op Java
was immers van Japansch fabrikaat. Tracht daarvoor
nu eens bestellingen van onderdeelen bij het zwaar
bezette Europeesche apparaat onder te brengen. Ver-
moedelijk zal hier de handigheid en de vindingrijkheid van

de inheemsche textieltechnici uitkomst moeten brengen.

Op het terrein van de efficiency der wederinbedrijf

stelling zullen wij met minder hoop een beroep kunnen doen op de insiders in de Indische textielwereld. Allen,
die maar eenigszins vertrouwd zijn met de sfeer, waar-
in de inheemsche productie wordt uitgevoerd, zullen
•begrjpen, dat men zich geen al te groote illusies moet
maken omtrent de hoogte van het nuttig effect, dat
met de uitvoering van het standaard-productieprogram.

ma
voor weefsels kan worden bereikt. Wijzigingen in
den opzet, om een grooter resultaat te bereiken, blijven

dus mogelijk.

Bovendien wisselt het beeld, dat Indië biedt, voort-
durend. Vandaar, dat één van de eerste eischen,’die
men aan de uitvoerders van het rehabilitatieprogram-
ma moet stellen, een groote mate van aanpassing en

souplesse inhoudt.
Of de schaarschte ons zal noodzaken dit overheids-
ingrijpen – contre coeur – lang te handhaven, valt
moeilijk te voorspellen. Ook de constructie, waartoe
men uiteindelijk zal besluiten, is nu nog niet te over-
zien. Wel kunnen deze alinea’s gecompleteerd worden
met een korte beschrijving van de organisatie, die op
het oogeublik reeds leiding geeft aan de wederinbedrijf-
stelling der bereikbare textielhedrjfj es.
Was het niet mogelijk zich bij dezen opzet aan het
Nederlandsche voorbeeld der centrale rjksbureaux te
spiegelen? Kon de ervaring uit de jaren 1940/’45 hierbij
geen voordeel bieden? Inderdaad, indien de kaarten
binnen het alles beheerschende kader van goederen-
schaarschte gelijk lagen, zou hier veel voor te zeggen zijn. De verhoudingen in Indië zijn echter geheel ver-
schillend, hetgeen de reeds gepubliceerde cijfers van de
nijverheidsstatistiek aantoonen. Verder brengen de
omstandigheden de noodzaak tot een vergaande
decentralisatie met zich, terwijl het tenslotte niet ge-wenscht lijkt op den drempel van den overvloed nog
eens een groot apparaat van overheidsbemoeiing op
te bouwen. Wij mogen toch verwachten, dat wij na den oorlog in snel tempo den goeden kant op gaan,
zoodat het particuliere bedrijfsleven en niet de Over-
heid de weinige go ede krachten op textielgebied in eerste
instantie tot zich kan trekken.

Dit alles in aanmerking nemende, heeft het Departe-
ment van Economische Zaken, mede voor andere in-
dustrieën dan de, textielnijverheid, voorloopig den weg
van – een splitsing in relatief autonome Bureaux In-
dustrieel Herstel gekozen. Zoolang de moeilijkheden in
de honderden kilometers van elkaar verwijderde pro-
ductiecentra nog groot zijn, kan niet verwacht worden,
dat alle détails vanuit Batavia geregeld worden.
Wat de textielindustrie betreft kunnen wij ons ver-
der bepalen tot Java en Zuid-West Celebes. Aan de
meeste B.I.H.’s, nL die te Batavia, Bandoeng, Sema-
rang, Soerabaja en Makassar, zijn textielvakkundigen
verbonden, die zich met de textiel-technische kwesties
bezig kunnen houden. Op den duur zal deze uit oppor-
tu.nistische overwegingen ingevoerde, decentralisatie echter worden aangevuld door een coördinatie, welke
via een bij het Departement van Economische Zaken
werkzamen ambtenaar voor de textielindustrie ten uit-
voer zal worden gebracht.

Op het oogenblik moge men zich in de kleine centra
wat kunnen redden met deels nog aanwezige, deels van
elders – o.a. uit Sumatra – aangevoerde Japansche
garens en verfstoffen, t.z.t. moeten de in Priok ver-
wachte grondstoffen toch ponds ponds gewijs over het
geheele gebied worden verdeeld. Dat daarbij één lijn
getrokken moet worden, staat vast. Niets is funester
dan het wantrouwen van de industrieelen t.o.v. een
rechtvaardige grondstoffenverdeeling, om nog niet te
spreken van de moeilijkheid een billijke capaciteitsbasis
vast te stellen.

In de praktijk plegen recente verbruiksgegevens het meeste houvast voor deze basisvorming te bieden. Nu
deze echter ontbreken, zal men zich in Indië tot de
licentiecijfers van de ,,Bedrijfsreglementeeringsordon-
nantie Weverjen 1940″ moeten bepalen, waarbij men
alle complicaties als eigendomscorrecti en schade-
claims wel op den koop toe moet nemen. De inventari-
satie der bedrijven, die als grondslag voor de rehabili-
tatie noodzakelijk is, stelt deze problemen automatisch
aan de orde.

Is eenmaal de capaciteit van een weverj vastgesteld,
dan kan hieruit het aandeel in de garendistributie worden

berekend. Het proces van grondstoffenaankoop, ver-
werking en aflevering is verder zeer eenvoudig. De
fabrikant dient op grond van zijn op aanwezige garen-
voorraden gecorrigeerde weefcapaciteit een aanvrage
tot het verkrijgen van een koopvergunning in. Daar
een dergelijk verzoek in feite steeds gebaseerd moet
zijn op het standaard-productieprogramma, behoeft
het verstrekken van deze aankoopvergunningen uit
den aard der zaak geen vertraging op te leveren. Ver-
volgens kunnen de weefgarens uit de districtsgoedangs
betrokken worden.
Zoolang de Nigieo dit jaar nog den scepter zwaait,

zal deze instantie met de distributie der weefgarens
worden belast, terwijl tevens te verwachten is, dat ook
de verdeeling van de gereed gekomen artikelen via den
gecentraliseerden handel zal verloopen. Het is immers
haast ondenkbaar, dat de Regeering de met moeite
verworven garens ter beschikking stelt om derden van
de ,,catch-as-catch-can”-prjzen op de gorilla- of atoom-
passars te laten profiteeren. Ook na overschakeling op
den particulieren handel zal dit argument blijven gelden.
In theorie is dat alles erg simpel; de praktijk zal
echter tal van nieuwe problemen opleveren. Allereerst
dienen de prijzen, op basis waarvan cle industrie feitelijk
in loon werkt, naar recht en billijkheid te worden vast-
gesteld. Vervolgens moet de juridische grondslag ge-vonden worden, naar aanleiding wâarvan de verschil-
lende bedrijven in dit proces worden ingeschakeld. De
herleving van de oude bedrijfsreglementeering, een feit,
dat in het door de Indonesiërs gecontroleerde gebied reedslaatsvond, kan alleen het tegengaan van nieuwe
investeeringen bewerkstelligen. Voor de verplichting tot het indienen van aanvragen voor aankoopvergun-
ningen en het terugleveren der eindproducten dient
veeleer een beroep te worden gedaan op de ,,Verordening
Medewerking Bedrijven” of op het instituut der zgn.
,,Korte Industrieele Verklaringen”.

Verder is te verwachten, dat ook de aankoop van
verfstoffen, chemicaliën en weverijbenoodigdheden aan
een zekere contrôle zal moeten worden onderworpen,
zij het, dat deze slechts repressief behoeft te zijn. Hoe
minder het bedrijfsleven op deze détails aan banden
gelegd wordt, hoe vlotter de productie zal verloopen. De tijd, dat men van een vlotte productie kan spre-
ken, is echter nog verre. De spin- en weefcapaciteit, die
ons thans in Nederlandsch-Indië ter beschikking staat,
blijft vooralsnog zeer gering. Zoodoende kon de start kalm zijn, hetgeen bij het huidige gebrek aan grond-
stoffen een. psychologischen meevaller beteekent.

In Zuid-West Celebes zijn de verhoudingen het gun-

25 September 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

617

stigst. Nog beteekent de productie in de vier onder
regeeringstoezicht werkende bedrijven, met rond 4.800
mechanische spindels en 4.000 Garabo-spinkannen, 150
mechanische looms en 100 handgetouwen, weinig, doch
de fabriekjes draaien, tenminste, voorzoover het
arbeidersreservoir en de stroomleveranties dit toelaten.
Qp Java, waar de potentieele capaciteit, althans naar
Indische begrippen, veel belangrijker is
2),
behooren de
twee draaiende weverijen in Batavia nog tot de uit-
zonderingen. In Bandoeng (7 fabrieken), Soerabaja (3
fabrieken) en Semarang (1 fabriek) zijn weliswaar
enkele eenheden (sommige van 100 tot 150 mechanische
getouwen) binnen het bereik gekomen, maar daarmede
is hun wederinbedrijfstelling niet zonder meer te ver-

890 mechanische en 185 handgetouwen.

wezenlijken.

Naast het gebrek aan grondstoffen, tekort aan elec-
trischen stroom en schaarschte aan geschoolde arbei-
ders, blijft ni. de onveiligheid
het
groote probleem,
waarmee alle Bureaux Industrieel Herstel te kampen
hebben. Uiteindelijk dus tôch weer het politieke vraag-
stuk, dat dringend om oplossing vraagt. Inderdaad,
hetgeen echter niet inhoudt, dat er tot dusverre heele-
maal niets gebeuren kon.
Aan voorbereidingen voor de rhabilitatie heeft het
immers niet ontbroken.

Als de politieke verhoudingen binnenkort mochten
opkiaren, behoeft dan ook niets meer het tempo, waarin
deze maatregelen geëffectueerd dienen te worden, af
te remmen. Moge het spoedig zoo zijn!

AANTEEKENING,

HET NATIONAA

Wij puliuiceeren hierbij het Nationaal Budget voor
het dienstjaar 1947, dat wij ontleenen aan de nota,
betreffende den toestand van ‘s Rijks financiën, zooals
deze werd overgelegd door den minister van Financiën,
ter begeleiding van de stukken inzake de ontwerpen
van wet tot vaststelling van de Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1947
1).

In samenwerking met het Centraal Planbureau
i.o. zijn de ramingen van de Rijksbegrooting 1947 ge-
plaatst tegen den achtergrond van het Nationaal
Budget van de Nederlandsche volkshuishouding voor
1947. Dit budget is eènsdeels gebaseerd op een prognose
van de waarschijnlijke ontwikkeling van den alge-
meenen economischen toestand in 1947, terwijl

1)
Voor de Rijksbegrooting en het Nationaal Budget voor het
dienstjaar 1966 vergelijke men ,,E.-S.B.” van 24 April 1946. Zie.
oorts ook ,,De Rijksbegrooting voor 1946″ door Dr. D. Simons
. ,,E.-S.B.” van 22 Mei 1946 en het ,,Nationaal Welvaartsplan
1946″, speciaal nummer van 24 Juli 1946.

[
BUDGET 1947.

anderdeels daarin taken zijn gesteld, welker verwezen-
lijking voor de toekomst van ons land van essentieel
belang wordt geacht.

Het geeft – voorafgegaan door een confrontatie van
middelen en behoeften – een overzicht van de geld-
stroomen, welke zich vermoedelijk zullen bewegen tus-
schen de volgende groepen van huishoudingen:

de gezinshuishoudingen,

de collectieve inkomenstrekkers,

de bedrijfshuishoudingen,

4; de overheidshuishoudingen, en

5. het buitenland.

Buitendien zijn de geidstroomen van en naar de
kapitaalmarkt in dit budget pgenomen.

Ten slotte zijn twee tabellen aan het Nationaal
Budget toegevoegd, wiarin de relatie tusschen de ver-
schillende begrippen van nationaal inkomen, is weer-
gegeven.

Tabel 1:

Globaal Plan – Confrontatie van middelen en behoeften (in milliarden guldens) 2)

Middelen:

Bedrag:

Behoeften:

Bedrag:

Nationaal product tegen biunenlandsche pro-

5. Consumptie gekocht hij bedrijven (17 en 32)

6,1
ductiekosten (prijzen 1947) (90 en 104)

8,3

6. Consumptie in het buitenland (18 en 71);

0,1
Herstelleveringen en recuperatie (77) ……0,1

7. Overheid, exclusief overgedragen inkomens
Buitenlandsche credieten en verkoop van

(62 plus 66 plus 69) ………………..2,7

buitenlandsch bezit (81 en 76) …………1,4

8. Netto-investeeringen van het bedrijfsleven
(53b)
1,7
Steun aan het bedrijfsleven (36, 67 en 94)

0,3
Minus kostprjsverhoogende belastingen (47,
57 en 93) …………………………-1,1

4. Totaal beschikbare middelen (11)……….9,8
11. Totale behoeften (4)………………….9,8

Tabel 2:

Begrooting van de Nederlandsche volkshuishouding (in milliarden guldens)

1.’ Gezinshoudingen.

Ontvangsten:

Bedrag:

Uitgaven:

Bedrag:
Productieve inkomens betaald door de bedrj.

17. Consumptie gekocht bij bedrijven (5 en 32)

6,1

ven (44 en 96) ……………………..6,2

18. Consumptie in het buitenland (6 en 71)

0,1
Productieve inkomens betaald door de Over-

19. Premiën (24) ……………………….0,2

heid (62 en 101)……………………..1,3

20. Belastingen (55) ………..
……………1,3
Overgedragen inkomens (63) …………..0,8 21. Betaling van overheidsdiensten en terugbeta-
Pensioenen (29) ……………………..0,3

hing consumentencrediet (56) …………..

0,1
22. Te besparen (79)

……………………0,8

Totaal (23 en 86)……………………8,6

23. Totaal (16 en 86)
.
……………………

8,6

) De tusschen haakjes geplaatste getallen verwijzen naar de correspondeerende posten in de tabellen 1 tot’ en met 4.

618

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 September 1946

H. Collectieve inlçomenstrekkers.

Ontvangsten:

Bedrag: Uitgaven:

Bedrag:

24.

Premiën

(19)…………….
………..

0,2 29.

Pensioenej

(15)

………………………
0,3
25. Bijdragen van bedrijven (na aftrek van admi-
30.

Te

beleggen

saldo

(80)

…………
.
……
0,3
nistratiekosten en winst) (45 en 97) ……..

0,1
26. Bijdragqn van de Overheid (64)…………0,1
27. Rente

van

de

Overheid

(65) …………..

0,2

28.

Totaal

(31)

…. .
……………………..

0,6
31.

Totaal

(28)

………………………….0,6

III. Bedrijfshuishoudingen (inclusief
overheidsbedrijven en wederopbouw).
A. Exploitatierekening.

Ontvangsten:

Bedrag:
.
Uitgaven:

Bedrag:

32. Leveranties aan gezinnen (5 en 17)

……..6,1
44. Belooning van productiefactoren (12 en 96)
6,2
33. Leveranties aan de Overheid (66)……….1,0
45. Pensioensbijdragen

(25

en

97)

……….
0,1
34. Levëranties aan het buitenland (uitvoer) (75)

1,4
46. Leveranties van het buitenland (invoer inclu-
35. Leveranties aan andere bedrijven

(53)

..

2,7
sief recuperatie)

(72)………………….
2,4
36. Steun van de Overheid (9, 67en 94)

0,3
47. Kostprjsverhoogende belastingen (10,57 en 93)
1,1
37. Rente van de Overheid (68)

……………0,1
Winstbelastingen

(58)

…………………
0,2
Overige betalingen aan de Overheid (59)
0,3
Afschrijvingen (42)

………………….
1,0

Reserveeringen (41 en 99 minus 48)……..
0,3

38.

Totaal

(52)

……………………….11,6
52.

Totaal

(38)………………………….
11,6

B. Kâpitaalrekening.

Ontvangsten:

Bedrag:

Uitgaven:

Bedrag:

Opgenomen ,,crediet” (83) …………….. .1,3

53. Investeeringen (35):
Herstelleveringen en recuperatie (2 en 77)

0,1

a. Vervangingsinvesteeringen (91) ……….. 1,0
Reserveeringen (51) ………………….. .0,3

b.
Netto.investeeringen (8) …………….1,7
Afschrijvingen (50)

………………… .1,0

Totaal (54) …………………………2,7

54. Totaal (43)

……………………….2,7

IV. Overheid (exclusief overheidsbedrijven en wederopbouw).

Ontvangsten:

Bedrag:
Uitgaven:

Bedrag:

55. Belastingen van gezinnen (20)

…………
1,3
62. Productieve inkomens (13 en 101)

… ……
1,3
56. Betaling van overheidsdiensten en terugbeta-
Overgedragen inkomens (14)

…………..
0,8
ling van consumentencrediet (21) ……….
0,1
Pensioensbijdragen

(26)

………………
0,1
57. Kostprjsverhoogende

belastingen

(inclusief
Rente aan collectieve inkomenstrekkers (27)
0,2
vereveningsheffing) (10, 47 en 93)……….
1,1
Leveranties

van

bedrijven

(33)………….
1,0
58. Winstbelastingen

(48)

… …………….
0,2
67. Steun aan bedrijven (9, 36 en 94) ……….
0,3
59. Overige betalingen van bedrijven (49)……
0,3
68.

Rente aan bedrijven (37)………………
0,1 60.

Leeningen

(84)

……………………..
1,2
69. Aankoopen in het buitenland (73) ……….
.0,4

61. Totaal (70) …………………………4,2

70. Totaal (61) ………………………….4,2

V. Buitenland.

Ontvangsten:

.

Bedrag:

Uitgaven:

Bedrag:

Consumptie van gezinnen (6 en 18)……..0,1

75. Uitvoer (in ruimen zin) (34)…………..1,4
Invoer (inclusief recuperatie) (46) ………. 2,4 76. Credieten en verkoop van bezit (3 en 81) .. 1,4
Leveranties aan de Overheid (69) ……….. 0,4 77. Herstelleveranties en recuperatie (2 en 40).. 0,1

Totaal (78) …………………………2,9

78. Totaal (74) …………………………2,9

VI. Kapitaalmarkt.

Ontvangsten:

Bedrag:

Uitgaven:

Bedrag:

Te besparen door gezinnen (22)…………0,8

H.
Crediet aan bedrijven (39) …………….1,3
Te beleggen saldi der collectieve inkomens-

84. Leeningen aan de Overheid (60) ………. .1,2
trekkers (30) ………………………..0,3
Buitenlandsche credieten en verkoop van bui-
tenlandsch bezit (3 en 76)…………….1,4

Totaal (85) ………………………….2,5

85. Totaal (82) …………………………2,5

Tr

25 September 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIOHTEN

619

Tabel 3:

Het Nationaal Inkomen volgens de subjectieve
methode (in milliarden guldens).

Omschrijving:

Bedrag:

Persoonlijk inkomen v66r belasting (16)…. 8,6
Overige particuliere inkomens v66r belasting
(niet-uitgekeerde winsten van N.V.’s) (99).. 0,5

Particulier inkomen v66r belasting (86 plus 87) 9,1
Pensioensbijdragen (van bedrijven en Overheid
als werkgever) plus vereveningsheffing minus
overgedragen inkomens• (door Overheid en
collectieve inkomenstrekkers aan gezinnen
uitgekeerd) (97 plus 98 plus 102 minus 14
minus 15)

…………………………-0,8

Nationaal inkomen of nationaal product tegen
binnenlandsche productiekosten (88 plus 89,
1 en 104) …………………………..8,3
Afschrijvingen (53a) ………………….1,0

Bruto nationaal product tegen binnenlandshe
productiekosten (90 plus 91) ………….. 9,3
Kostprjsverhoogende belastingen (10, 47 en
57)

………………………………1,1
Minus steun aan bedrijfsleven (9, 36 en 67). . —0,3

Bruto nationaal product tegen marktprijzen
(92 plus 93 plus 94)………………….10,1

Tabel 4:

Het Nationaal Inkomen volgens de objectieve
methode (in milliarden guldens).

Omschrijving:

.

Bedrag:

Belooning van productiefactoren door de be-
drijven (12 en 44) ……………………

6,2
Pensioensbijdragen van de bedrijven (25 en 45) 0,1
Vereveningsheffm
.
…… . …………….

0,2
Niet-uitgekeerde winsten van N.V.’s voor
belasting (87) ……………………..0,5

Netto-productie van de bedrjen (96 plus 97
plus 98 plus 99)……………………7,0

Belooning van productiefactoren door de
Overheid (13 en 62) ………………..1,3
Pensioensbijdragen van de Overheid als werk-
gever………………… ………….

0,0

Netto-productie van de Overheid (101 plus
102)

…………………………….1,3

Nationaal inkomen of nationaal product tegen,
binnenlandsche productiekosten (100 plus 103,
1 en 90)…………………………..8,3

INGEZONDEN STUK.

VOORUITZICUTEN DER NEDERLANDSCI-IE
KUNSTZIJDE-INDUSTJUE.

Men schrijft ons van de zijde van het Internationaal Kunstzijde Verkoopkantoor het volgende:
In de ,,Economisch-Statistische Berichten” van 21
Augustus 1946 verscheen onder bovengenoemden titel een beschouwing over de Nederlandsche rayon-indus-
trie. In dit artikel worden ongetwijfeld verschillende
juiste opmerkingen gemaakt. Zoo wijst de schrijver
(Dr. Rubinfeld) er bijv. op, dat de vooruitzichten voor
de Nederlandsche rayon-industrie, op korten termijn
bezien, gunstig moeten worden geacht, en voorts, dat
er voor de rayonvezel of. celvezel (door schrijver nog

met den ouden naam stapelvezel aangeduid) zeer op-
merkelijke perspectieven bestaan. Naast deze juiste
opvattingen worden in het artikel echter verschillende
feiten en denkbeelden vermeld, die elken insider
oogenblikkeijk als onjuist opvallen. Een en ander
leidt den schrijver tot conclusies, die niet onweerspro-
ken mogen blijven, daar tengevolge daarvan het artikel als geheel een volkomen verkeerden indruk wekt.

Eén der belangrijkste gedachten, welke aan het arti-
kel van Dr. Rubinfeld ten grondslag liggen, is deze,
dat de Nederlandsche rayon-industrie
in
ontwikkeling
en wat het technisch kunnen betreft zou zijn achter-
gebleven bij die in het buitenland. Op dit punt kunnen
wij den schrijver echter volkomen geruststellen. J’eder-
land behoorde voor den oorlog tot de wereldpioniers in
de rayon-industrie, mede dank zij het feit, dat in Neder-
land de moedermaatschappij zetelt van een internatio-
naal concern met fabrieken in de Vereenigde Staten,
Engeland, Italië, Spanje, Duitschiand, Tsjecho-Slo-
wakije en Oostenrijk, welke moedermaatschappij boven-
dien in Nederland haar centraal researchlaboratorium
heeft. .Niet alleen, dat hierdoor nieuwe verbeteringen en
nieuwe vindingen steeds terstond konden en kunnen
worden toegepast, maar bovendien’heeft de Nederland-
sche industrie via de met haar verbonden buitenland-
sche bedrijven zeer nauw voeling met de rayonindustrie
in de belangrijkste andere landen. Reeds kort na de
bevrijding van Nederland kon door Nederlandsche technici, die een studiereis maakten naar Amerika,
Engeland, Zwitserland en verschifiende andere landen,
worden geconstateerd, dat de periode, waarin Neder-
land van het internationale contact was afgesneden,
geen achterstand in kennis van de techniek voor de
Nederlandsche rayonindustrie heeft veroorzaakt.
Op een enkele uitzondering na zijn, noch in 4merika,
noch in bijv. Engeland, in de achter ons liggende vijf,
zes jaren belangrijke verbeteringen tot stand gekomen.
Wel zijn enkele fabrieken, in de gelegenheid geweest
hun capaciteit uit te breiden en daardoor ook in dit op-
zicht in een gunstiger positie dan wij met onze gedeel-
telijk verwoeste bedrijven, doch het is te begrijpen,
dat de achterstand in dit opzicht snel kan worden in-gehaald, hetgeen in de achter ons liggende maanden
reeds grootendeels is geschied.

Er is geen reden om aan te nemen, dat de Nederland-
sche rayongarens, wat kwaliteit betreft, in de toekomst
niet weer in de voorhoede zouden zijn. evenals dit in
het verleden het geval was. Zelfs
hadaen
de Nederland-
sche garens voor den oorlog een zoo goeden naam, dat
er op verschillende exportmarkten een hoogere prijs
voor werd betaald dan voor de producten van diverse
andere exporteerende landen.
,,Een betreurenswaardig feit blijft verder”, aldus Dr.
Rubinfeld, ,,de zoo inoeilijk in te halen achterstand
van onze industrie t.a.v. de productie van stapelvezel,
welke buiten onze grenzen veel opgang maakt…. Op de
Nederlandsche kunstzijde-industrie daarom ligt de
zware taak, om het verzuimde alsnog tijdig in te halen”. Was het schrijver, toen hij deze regels schreef, echter
bekend, dat in Nederland bij Arnhem in de Kleefsche
Waard een der best geoutilleerde en modernste rayon-
vezelfabrieken ter wereld staat en
werkt?
Er is in dit
opzicht slechts weinig ,,verzuimd” en in 1947 zal niet

alleen de Nederlandsche rayongaren-industrie haar
vooraanstaande positie in de wereld weer hebben in-
genomen, maar zal ons land bovendien reeds zooveel rayonvezel produceeren, dat het – op grond van over-
heidsvoorschriften inzake den aanmaak van textiel-
artikelen – voorloopig nog betrekkelijk geringe iinnen-
landsche verbruik volkomen kan worden gedekt, en
bovendien nog verschillende millioenen kilo’s voor
plaatsing op de, thans om rayongareu en -vezel schreeu-
wende, wereldmarkt ter beschikking komen. Schrijver

620

.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 September 1946

bespreekt voorts onze positie op de wereldmarkt van
rayonvezel. Hij wijst op de mogelijldieid van een op-
voering der productie hij de asmogendheden en voorts
op den fellen, commercieel-technischen wedloop der
Amerikaansche industrieelen onderling: ,,Dit alles
kan”, aldus schrijver, ,de Nederlandsche kunstzijde-
industrie geenszins onverschillig laten, daar zij over en-
kele jaren absoluut gedwongen zal zijn om afzetmarkten
in het buitenland te vinden”.

Het is uitermate merkwaardig, dat Dr. Rubinfeld
deze, door hem in zijn artikel gecursiveerde, opmerking
maakt juist in verband met de
rayonvezel,
immers,
het heeft steeds in de bedoeling gelegen deze textiel-
grondstof in de eerste plaats ten behoeve van de binnen-
landsche markt te produceeren. De capaciteit der
fabriek aan de Kleefsche Waard is zoodanig, dat, als
de Nederlandsche textielindustrieelen met hun tijd
meegaan en zich in dezelfde mate vertrouwd maken
met en toeleggen op de verwerking van rayonvezel als
hun collega’s in de Angelsaksische landen en dienten-
gevolge het verbruik zich op soortgelijke wijze ontwik-
kelt, over een aantal jaren de Nederlandsche rayon-
vezel ook inderdaad vrijwel geheel hier te lande. ver-

werkt zal worden. Zoo bezien, zal er dan ook van
,,gedwongen”
export geen sprake behoeven te zijn. Een
andere kwestie is echter, dat onze rayonindustrie altijd
een typische exportindustrie is geweest (voor den oorlog
werd ± 80 pCt. der binnenlandsche garenproductie
uitgevoerd) en het is dan ook inderdaad niet uitgesloten,
dat ook de rayonvezel van Nederlandsch fabrikaat
zich op de wereldmarkt een zoodanigen naam weet te vensrerven, dat dit product evenzeer in meer normale
tijden, als de huidige schaarschte weer tot het verleden
behoort, in belangrijke hoeveelheden kan worden ge-
exporteerd. Dit dient dan uiteraard gepaard te gaan
met een vergrooting der productie-capaciteit boven
het thans geprojecteerde peil. Aan deze meer algemeene beschouwingen over het

artikel van Dr. Rubinfeld willen wij nog een drietal
opmerkingen over de meest in het oog loopende on-
juistheden op detailpunten toevoegen. Schrijver meent
de tegenwoordige potentieele behoefte aan rayongarens

in Nederland
.
wel veilig te mogen aanslaan op + 20.000

ton
per jaar. Door de terzake competente personen en
instanties wordt de binnenlandsche verwerkingsmoge-
lijk.heid voor garens echter op maximaal 7.000 ton per

jaar geschat.
Het zij schrijver vergeven, dat hij spreekt van H.I.K.
in plaats van H.K.T. (N.V. Hollandsche Kunstzijde
Industrie) en dat hij blijkbaar in de meening verkeert,
dat deze H.K.I. een onderneming is, die evenals de NYMA geheel los staat van het A.K.U.-concern en
naast een door schrijver in zijn artikel gnoemde A.K.U.-
fabriek te Breda. Echter: de fabriek te Breda is van
de H.K.I. en de H.K.I. is verbonden met het A.K.U.-

concern.
Voor outsiders is het voorts misschien minder be-
langrijk, dat Dr. Rubinfeld spreekt van zeer fijne
deniers ,,voor de autobandenfabricage”, terwijl daar-

voor juist
zeer grove desuers
worden aangewend. Des-
kundigen op textielgebied zullen zijn bedoeling toch
wel begrepen hebben. Bedenkelijker is echter, dat
schrijver dezelfde garens voor sportkleeding, ‘linnengoed,
regenjassen, blouses, enz. wil laten toepassen, terwijl
deze typen garens hiervoor ten eenen male ongeschikt

zijn.

Hiermede zijn de voornaamste bezwaren tegen het
artikel van Dr. Rubinfeld besproken, daarnaast be-
wijzen nog verschillende minder belangrijke, uitspraken,
dat schrijver zich zeer onvoldoende door deskundigen
heeft laten voorlichten, alvorens over te gaan tot het
publiceeren van het betreffende artikel, hetgeen o.i.
moet worden betreurd.

Naschrift:

Ik heb in het aangehaalde artikel met_ geen enkel
woord gezegd, dat de Nederlandsche rayonindustrie
in technisch opzicht is achtergebleven bij het buiten-
land, doch wel verwezen naar den grooten technischen
en kwantitatieven vooruitgang in het buitenland.
Met de buitenlandsche fabrieken zijn uiteraard ook de
dochterfabrieken van de Nederlandsche kunstzijde-
industrie bedoeld geweest. Voor technische discussies
is er hier uiteraard geen plaats, doch mijn aanduidingen
zijn ontleend aan mededeelingen van deskundige
Amerikaansche insiders.
Stapelvezel
of ,,staple yarn”
wordt nog steeds internationaal als vakterm meer
gebruikt dan de Duitsche vertaling van ,,Zellgarn”
(celvezel).. De mededeeling van den geachten inzender
betreffende de moderne fabriek in de Kleefsche Waard

zou m.i. waardevoller zijn geweest, indien daar enkele
statistische of anders illustreereude productiecijfers
bijgevoegd waren. Zoo echter tast men eenigszins in
het duister, wat betreft’ het nu niet onbelangrijke
probleem van de werkelijke Nederlandsche capaci-
teit
VOO ,,celvezel”. Ik schreef uitdrukkelijk over de
tegenwo dige potentieele behoefte
aan rayongarens in ons
land ad plm. 20.Q00 ton, niet over de veel geringere
verwerkingscapaciteit, welke ik eveneens uitdrukkelijk
onderstreepte. Inderdaad verneem ik, dat de confectie
op het oogenblik over een gebrek aan stoffen veront-
rust is. Op den duur zal men noch de noodzakelijké
vergrooting van onze verwerkingscapaciteit voor den
uitvoer van weefsels enz., noch een grooteren uitvoer van stapelvezel kunnen vermijden, zoodra de binnen-
landsche acute vraag eenigszins verzadigd zal zijn.

Dr. J. RUBINFELD.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Nadât de vorige week vrij veel schatkistpapier van den Agent was afgenomen, schijnt dit in de afgeloo-
pen week wegens een zekere verzadiging in mindere
mate te hebben plaatsgevonden. Overigens was de
handel zeer gering, omdat ruiltransacties niet aantrek-
kelijk zijn wegens de geringe discontoverschillen voor
de diverse termijnen.
In de noteeringen kwam t.o.v. de voorafgaande
week vrijwel geen verandering. Drinmaandspromessen werden tegen
15/]
6
pCt. verhandeld, negenmaandspro-
messen tegen
15/8
pCt., terwijl jaarpapier zooals bekend
tegen
1*
pCt. door den Agent wordt afgegeven. Dit
demonstreert tevens voldoende het matige rentever-
schil tusscheu kort en langer loopend papier. Callgeld
was gedurende de geheele week tegen 1 pCt. verkrijg-
baar.
Het koersniveau op de Amsterdamsche beurs bewoog
zich na eenige schommelingen op een over het alge-
meen iets hooger niveau dan de voorgaande week,’
hoewel op den laatsten beursdag van deze verslag-
periode een zwakke tendens viel waar te nemen. Aan-deden A.K.U. noteerden op 20 September jl. 123
k
pCt.
tegen 120k pCt. per 13 September 1946. Voor aandeelen
Unilever waren deze koersen resp. 2621 pCt. en 257
pCt., aandeelen Philips resp. 295 pCt. en 290 pCt.
Ook scheepvaartfondsen vertoonden deze tendeas, zoo-dat bijv. aandcelen H.A.L. op 20 September jl. 140 pCt.
noteerden tegen 139 pCt. een week tevoren; aandeelen
K.N.S.M. lieten op dezelfde data resp. koersen van
168 pCt. en 162 pCt. zien.
Indische fondsen daarentegen waren iets lager ge.
noteerd dan de voorafgaande week, hetgeen na de
zeer krachtige koersstijging van de voorafgaande weken
niet te verwonderen valt. Aandeelen H.V.A. noteerden
bijv. 284k pCt. en aandeelen Amsterdam Rubber
178 pCt; aan het einde der verslagperiode.

25 September 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

621

Aandeelen

Koninklijke

lieten

als

internationaal

sche beurs de koersdaling te New York in deze week
fonds bij uitstek een daling zien van 389 tot 383 pCt.’

met een koersstijging beantwoordt. Ten deele zal de
in de betrokken periode.

binnenlandsche monetaire toestand

geaccentueerd
liet is overigens mçrkwaârdig, dat de Amsterdam-

door de deze week gepubliceerde miffioenennota

STATISTIEKEN.

VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND.

Om

Ii

‘n
5C
rijvi g
E nheid
e
Maart,
1946
April
1946
Mei
1946
Juni
1946
Juli
1946

maandgem.
lndexcijfer
zeevaart

(inhoud)

………………………
1938
=
100
25
18
20
21
31
Binnengekomen geladen zeeschepen. Totaal

………….
Aantal
394
362
424
455
.

554
B.R.T.

inhoud

………………………………..
1

1.000
983
729
873
849
1.150
Idem

te

Rotterdam

…………………………..
Aantal
236
226
244 270
341
1.000
627
464
569 610
804
Aantal
110
94
69 67
107
1.000
237
164
148
94
218
maandgem.
1938
=
100
27
22
31
29
31
Binnengekomen geladen schepen op rivieren en kanalen
.
Aantal
1.632
1.391
1.533
1.685
1.887
1.000 t
931
.

777
928
1.064
1.082
Aantal
769
693
859
698
660
1.000 t
467 407
560 479
457
maand gem.
1938
=
100
106
107
113
108 148
1.000 t
972
985
1.032
989
1.355
,,
300
345 345
343 423

Laadvermogen

…………………………………….

,,
202
126
144 175
337
,
87
72
57
.

72
118
Wilde

binnenvaart,

prestatie ……………………..
1 mill: t/kin
140
142
150
947
192
Eigen

vervoer

te

water …………………………
1.000 t
497 437 494
462

B.R.T.

inhoud

……………………………………

,,
197
136 116
111

Idem

te

Amsterdam

……………………………….
B.R.T.

Inhoud

……………………………………

Vervoer

door

de

beurtvaart ……………………..

….

…,,
276 275
259
248

Indexcijfer

internationale

binnenvaart

(laadverra.) ………..

ervoer

in

vaste

relatievaart ……………………..
,,
72
107
82
92
maandgem.

Idem,

alleen

in

doorvaart

…………………………..
Laadvermogen

…………………………………….

1938
=
100

86 78
83′
79′

91′

!ndexcijfer
vervoer wilde binnenvaart

…………………

Goeclerenvervoer Nederl. Spoorwegen, totaal …………
1.000

t
1.043 942
1.004*
958′
1.095′

Vervoer wilde

binnenvaart

…………………………
Waarvan uit:

Zuid-Limburg

………… ….. ……… …..

waarvan grensoverschrijdencl
207
144
177′
167′
189′

Rotterdam

…………………………..
Amsterdam

…………………………..

Reizigerskilometers .Nederl,

Spoorwegen …………….

..

389 447 414 477

waarvan

tankvaart

……………………………….

1 millioen

..

47,0 48,3
49,5
48.9

..1

millioen

1.000

..

3.894
4.409 4.979
5.180′

Jndexcijfer goederenvervoer
Nederl. Spoorwegen

…………

1.000

..

8.245 8.969
9.604 10.269*
maandgeni.

Tramwegen,

vervoerde reizigers

.
…………………..

1938
=
100
106
118 114
121
129

Interi. autobusdiensten; afgel. kin

………………….
Idem.

vervoerde

reizigers

…………………………

Slachtoffers

verkeersongevallen:
Jndexcijfer verkeer op de rijkswegen

…………………

Overleden

…………………………………..
Aantal
71
89
84
97 96
,,
.
407
503 520
524 567
Ernstig

gewond ……………………………….
Licht

gewond

……………………………….
,,
.
.
.
499 579

*
oorloopig cijfer.

In Juli 1946 kwamen in. ons land 636 geladen en ledige zee-
schepen hinnen met een totalen inhoud van 1.274.284 B.R.T.,
waarvan 319 (50 pCt.) niet 341.522 B.R.T. (27 pCI) onder Neder-
landsche, 58 (9 pCi.) met 420.402 B.R.T. (33 pOL) onder Amen-
kaansche en 139 (22 pCI.) met 258.097 B.R.T. (20 pOt.) onder En-
gelsche vlag. De lijuvaart bedroeg met 184 binnenkomende schepen
totaal inhoudende 346.247 B.R.T. naar aantal en inhoud resp. 29
en 27 pOt. van het totaal.
Over rivieren en kanalen met bestemming Nederland kwamen
in Juli 1946 1.770 schepen met 917.894 ton laadvermogen ons land
binnen, waarbij 498.979 ton goederen werd vervoerd. Hiervan
wes’d 399.052 ton (80 pCt.) vervoerd niet Nederlandsche en 93.554
ton (19 pOt.) niet Belgische schepen. Het aantal vertrokken schepen
bedroeg in dezelfde maand 1.697 met 911.410 ton laadvermogen
en 430.074 ton lading, waarvan 296.820 ton (69 pOt.) vervoerd
werd onder Nederlandsche en 111.091 ton (26 pOt.) onder Belgi-
sche vlag. In doorvaart passeerden ons land in Juli 1946 863 schepen
met 613.736 ton laadvermôgen. en 337.979 ton lading, waarvan
98.863 ton lading (29 pCt.) onder Nederlandsche en 186.010 ton
(55 pOt.) onder Belgische vlag.
1-let totale goederenvervoer door de wilde binnenvaart bedg
in Juli 1946 1.355.451 ton; in 1.000 ton maakten hiervan deel uit:
brandstoffen 531 (39 pOt.), bouwmaterialen 341 (25 pOt.), levens-
middelen 220 (16 pot.) en meststoffen 103 (S pOt.).
Het aantal door de Nederlandsc.he Spoorwegen afgelegde trein-
kin bedroeg in Juni 1946 in 1 .000-tallen: 2.315, waarvan 732 (32 pCt.)
dooi’ goederen- en 1.583 (68 pot.) door reizigerstreinen. De voor-
loopige ‘cijfers van de opbrengst van het spoorwegvervoer over
Juli 1946 in millioen guldens luiden: 4,2 voor het goederen- en 16,0
voor het reizigersvervoer.
Van de 48.9 millioen door de tramwegen in Juni 1946 vervoerde
passagiers werden er in de steden Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gra-
venhage rcsp. 12,6, 13,4 eo 9,4 nijllioen vervoerd.
In totaal hadden in Juli1946 in ons land 2.335 verkeersongevallen
plaats, waarvan 1.433 in de gemeenten met meer dan 100.000 in-
woners. (in Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravcnhage resp. 362,
277 en 487), 464 in de gemeenten niet 20.000-<100.000 inwoners
en 438 in de overige gemeenten.

De zeevaart.
De laatst bekende totaalcijfers over de in Nederland in- en uit-
geklaarcle zeeschepen zijn die over Juli 1946. Sedert de begnijding
is deze maand dc gunstigste geweest voor cle Nederlandsche Zee-
havens. De totale binnengekomen en vertrokken sclXeepsinhoud
bed roeg ruim 30 pOt. van het maandgemiddelde van 1938. Wan-
neer men sedert Juli 1945 het verloop van cle zeevaart telkens
om de vier maanden nagakt, clan krijgt men het volgende beeld te
zien:

Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.

Binnengehoraerc en vertrokken zeeschepen.

• .

Binnendekomen

Totaal

Meen geladen –
Maand

schepen

Aan-

Inhoud in

Aan-

Inhoud in
tal
1
1.000 B.R.T.
I
tal
1
1.000 B.R.T.

November 1945

423722

343

662
Maart

1946

487

1.107

394

983
Juli

1946

636

1.274

554

1.150

Vertrokken

Totaal

Alleen geladen
Maand

I

schepen

Aan-

Inhoud in

Aan-

Inhoud in
tal

1.000 B.R.T.

tal

1.000 B.R.T.

Juli

1945

119427

1

2
November 1945

337

646

89

194
Maart

1946

462

1.088

227

445
Juli

1946

662

1.505

344

729

Bij de binnengekomen schepen blijkt zich de tonnage van de
geladen schepen regelmatig te bewegen rond de 90 pCt. van het totaal. Ten aanzien van de vertrokken schepen is een sterke toe-
neniing te const.ateeren van cle schepen, die geladen vertrekken.
In de in bovenstaanden staat vermelde maanden was raap. 0,5, 30, 41 en 48 pCt. van cle uitgaande tonnage geladen. In steeds
ruimere mate komt er in de Nederlandsche zeehavens dus retour-
lading (hetzij uit- of -doorvoer) beschikbaar.

De spreiding van de zeevaart over de diverse vlaggen is aanzien-
lijk toegbnomen. In Juli 1945 namen nog slechts schepen van 6
verschillende nationahiteiten aan de zeevaart 01) Nederland deel;
in Juli 1946 was dit aantal gestegen tot 21. De lijnvaart neemt weer een belangrijke plaats in het Neder-
landsche zeehavenverkeer in. Van de 662 in Juli 1946 uitgeklaarde
schepen niet 1.504.629 BiJT. voeren er 213 niet 497.646 B.R.T.
(33 pOt.) in vaste lijndiensten, waarvan 108 met 292.997 B.B.T.
(59 PCI.) onder Nederlandsche vlag. De totale uitgeklaarde lijn-
vaarttonnage bedroeg te Rotterdam 299.109 B.R.T. en te Amster-
dam 137.132 B.R.T. Ook uit de havens Hoek van Holland, Ter-
neuzen en IJmuiden vertrokken lijnschepen resp. inhoudende
57.745, 2.085 en 1.575 B.R.T. Te Amsterdam maakte de lijnvaart
zelfs 52 pOt. uit van de totale uitgeklaarde tonnage; voor Rotter-
dam bedroeg dit percentage ruim 27.

622

ECONÖMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 September 1946

hieraan niet vreemd zijn; infiationistische tendenties
worden er stellig door in de hand gewerkt. Een door
de Overheid geleide actieve spaarcampagne wordt wel
dringend noodzakelijk.
Verder is thans een begin gemaakt met de certifi-
catie van het bezit aan .Amerikaansche aandeelen,
waartegen binnenlandsche certificaten waren uitgege-
ven, onder voorwaarde van verkoop in Amerika binnen
een maand na de certificatie. Hoewel deze regeling
door de effectenhandelaren zeer onbev*edigend wordt
geacht, daar alleen verkoop naar Amerika en geen aan-koop door binnenlandsche beleggers mag plaatsvinden, is, in verband met de moeilijke deviezenpositie van ons
land, vermoedelijk geen andere regeling mogelijk. Wel
legt de eisch van verkoop binnen één maand na ver-kregen certificatie ernstige bezwaren aan het kiezen
van het geschikte tijdstip van verkoop in den weg.
De wensch om spoedig over dollars te beschikken
is wellicht de voornaamste reden voor dit voorschrift
geweest. Waarschijnlijk zullen velen van deze moge-
lijkheid tot verkoop van Amerikaansche effecten
gebruik maken, waarbij het provenu voor 60 pCt. in
Vrij geld wordt afgerekend. Dit zal• weer beleggings-
vraag in het leven roepen en dus een koerssteun voor
de Amsterdamsche markt kunnen beteekenen.
Overigens komt de mogelijkheid tot verkoop van
Amerikaansche effecten voor Nedcrland niet op het
gunstigste moment. Wallstreef heeft zeer belangrijke koesdalingen te zien gegeven, en het moet niet uitge-
sloten worden geacht, dat de Vereenigde Staten voor
een conjunctureele inzinking staan, zoodat de koersen
wellicht verder zullen dalen. Voor vele goederen schijnt
het momenteele of toekomstige aanbod de koopkrach-
tige vraag te zullen overtreffen, terwijl de herfst,’als
tijdstip, waarop de oogsten beschikbaar komen, reeds
altijd een ,,gunstig” moment was voor het optreden
van een conjunctureele crisis in Amerika. Het is jam-
mer, dat de Nederlandsche Regeering het certificatie-

vraagstuk
niet eerder heeft kunnen oplossen.

STATISTIEKEN.

NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste poton In mililoonen franos)

Ie’-‘I
i
in
3)
t
1
bi

I
t

Data

0.5

1

.;eeii

1
3)Q
3)
1

n,3_o
-‘IO
1

.n0
‘nE

1
1

I(
ISO
nio

I’

12 Sept.

1946
32.212
3.820
2.572
213
962 50.507
5

1946
32.177
3.963
2.952
186 930
50.487
29 Aug.

1946
32.852
3.660
3.025
246
926
49.382
22

,,

1946
33.048
3.707
2.741 216
908
49.042
14

,,

1946
33.068
3.395
3.203
209
891
49.337
8

1946
33.148
3.311
3.349
211
897
49.742
1

,,

1946
33.148 3.235
3.306
182 926
69.542

Rekening-
courant
saldi

5

=,eS
C
Data
.O

,-.
.
E

DE NEDERLANI)SCIIE BANK.
(Vooruaninsto posteis
In
duizenden guldens)

Munt,
Wissels, prom.
enz.,
muntmate-
open

mark (papier,
Totaal Totaal
Data
riaal en
beleenin gen,

voor-
activa
opeischb.
deviezen
schotten o/h Rijk
Ch
schulden
diverse

rekeningen

23 Sept.’46
5.244.806
185.572
5.51 1.271
4.980.246
16

,,

’46
5.251.692
188.547
5.525.955
5.002.357
9

’46 5.219.254
200.071 5.505.041
4.982.320
2

’46
5.232.544
193.190

.
5.511.456
4.988.820
26 Aug. ’46
5.244.443
197.597
5.514.865
5.004.791
19

,,

’46
5.218.274
190.926 5.482.025
4.972.043
12

,,

’46
5.217.974
199.036
5.489.835
4.979.858
5

,,

’46
5.213.706
.188.137
8.474.672 4.957.040
8 Mei ’40
1.173.319
248
1.474.306
1

1 424.018

Bankbit jet-
Saldi
Çatdo
Geblok-
keerde
Bankassi,j-
Data
ten in om-
in
Rijk
RIC(D!C)
sa lde
natiën en
diverse
loop
R/C
rekeningen
banken

23Sept.’46
2.755.788
1
)
2.224.288
C1.378.114
64.209
197.223
16

,,

’46
2.765.997′)
2.236.330
C1.422.543 51.677
189.656
9

,,

’46
2.776.246 2.205.929
Cl .373.895 100.077
188.896
2

’46
2.785.876
2.202.936
C1.226.400
108.391
188.676
26 Aug. ’46
2.740.335
2.264.202
Cl .433.377 78.115 176.382
19

, ,

’46
2.722.639
2.249.272
Cl .462.935
63.414
176.168
12

’46
2.725.478
2.254.084
Cl.483.306
52.418
176.327
5

’46
2.740.046
2.216.959
C1.457.324 67.437 483.718
6 Mei ’40
1.158.613
255.174
22.9621
10.230

1
1 waarvan nieuwe uitgifte 6 2.493.357.
6 2.494.567.

MAANDCIJFERS.

GECOMBINEERDIt MAANI)ST%.AT
VAN DE VIIDt
NEDER-
LANDSCI{I1
GI600TE
BANKEN EN VAN HET
NEI)EIt- LANDSCILE BEDRIJF VAN
DE NEDERLA.N1)SCHE I{ANJ) IIL.MAATSCItA Pl’IJ.

Nederl.
Nederl.

Banken
Banken

en Ned.
Handel-Mij.
(In millioenen guldens)
31

31

31

31
Juli

Aug.

Juli

Aug.
1946

1946

4946

1946

Ativa:
Kas kassiers en daggeldleeningen

56

107

76

324
‘Ned. schatktstpapier ………..2035

2049
1
2419

2446.

Ander overheidspapier
16 16
23
26
.
4
3 5
5
Bankiers in binnen- en buitenland
116

410
169
165
Prolong. en voorsch. tegen effecten
48
47 62 62

Vissels

……………………

184
176 259
256

285
301
358 374
11
11
17
21
Deelnemingen (mci. voorschotten)
30
30
44
44

Dehiteuren

…………………….
Effecten en syndicaten …………..

325
342
419
439

13
13
16
16
Diverse rekeningen

…………
– – –

Belegde bestensmlngsreserven
1 1
1
1

2614
2688
3190
3282

Passiva:
2178 2249 2646 2725
Wissels

.

‘.

………………..
1
1
1
1

Gebouwen

…………………..

112

..

113 149
150

Crediteuren

………………..

Kssiers

en genom.

daggeldleen
6
69
77
6
88
96
Bestetnmingsrescrven
t

..

l
1
1

Deposito’s o

termijn

…………

Diverse rekeningen

…………….

2441
2367
2891
2983

Aandleelenkapiiaal

…………..
170
1170
210 210
Reserve

…………………..
77
1731
89 89

12 Sept. 1946

642

156.26172.011

6

4.006

727
5 ”

1946

642

156.666 72.254

2

4.167

730
’29 Aug. 1946

643

156.052 71.284

4

4.513

736
22 ,,

1946

643

155.438 71.245

5

3.929

738
14

1946

663

155.860 71.783

3

3.805

738
8

1946

643

156.435 72.480

2

3.675

740
1

1946

644

156.108 72.381

2

3.440

743

‘) Vaaran 10.493 millioen free. onbeschikbaar goudsaldo na
Iserwaardeering van den goudvoorraad. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1944). /
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
3)
Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
on.beschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangëgeven
oude biljetten.

2614 12688 13190 13282

»{
>’ >'<

>.

>’

I’.<
-< -I >.
>’ ‘<
Zoojuist verschenen:

Wiskunde en Economie

Een helder betoog van Prof. Dr. J. B. D. Derksen over
de vraag naar dc beteekenis van de wiskunde voor dc
economie. Verkrijgbaar bij den boekhandel t
f
1.25. Des-
gewcnscht toezending franco per post na ontvangst van
postwissel ad
f
1,35 (mcl. ver.k.) door den
U1TGEER H. A. M. ROELANTS, SCHIEDAM.
.; .c
>’
>.c >-c Z1.4

>-< I-C 21.4
.
‘(
> ).< >.< )( )< 1-4

Auteur