26 JUNI 1940
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch~Statistische
Beric
‘hten
ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
25E JAARGANG
WOENSDAG 26 JUNI 1940
,
No. 1275
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. G. Koopmans; P. Lie ftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen
en F. de Vries.
Secretaris pan de Redactie: M. F. J. Gooi.
Redactie-adres: Pieter de I-Ioochweg 122, Rotterdam-14′
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaat weg. Telefoon 3V,. 35000. Post rekening 8408.
Abonnementsprijs 000r het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch- Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland / 20,— per jaar. Buitenland en
koioniën / 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden pan het iVederiandsch Economisch Instituut onwangen het weekblad gratis en genieten een reductie op
de i’erdere publicaties. Adres(vijzigingen op te ger’en aan
de Redactie.
Adpertenties Poorpagina 1 0,50 per regel. Andere pagina’s
/ 0,40 per regel. Plaqtsing bij abonnement volgens tarief.
Administratie pan adpertenties: Nijgh en pan Ditmai 1V. V.,
Uitgeoers, Rotterdam, Amsterdam, ‘s-Graenhage. Post-.
chèque- en girorekening lVr. 145192. Admes te Rotterdam:
Erasmushuis, Tel. JVr. 31696.
INHOUD:
Blz.
De wederopbouw van verwoeste gebieden en de
eischen van rationeele goederendistributie, door
Prof. Dr. J. F. ten Doesschatc …………….405
Wederopbouw en conjunctuur, door
Dr. 1
,
1
7
. L. Valk 407
Overbezetting van het winkelbedrijf (T), door
Ir. D.
Croeneld
……………………….408
Het hypothecair belang en de oorlogsschade, door
Ch.
Clasz
…………………………..410
Verkoolde waarden, door
Mr. F. J. Brei.’et
412
De Rijksmiddelen over Mei
1940 …………..413
A a n t e e k e n i n g e n.
Overheidsmaatregelen op ec5nomisch gebied..
414
M a a n d c ij f e r s.
Overzicht van den stand der Rijksmiddelen..
415
DE WEDEROPBOUW VAN VERWOESTE
GEBIEDEN EN DE EISCHEN VAN
RATIONEELE GOEDERENDISTRIBUTIE’
Bij de discussie in volksvertegenwoordiging en pers is
ten tijde van de totstandkoming der Vestigingswet Klein-
bedrijf meermalen de vraag gesteld, of men met de ver-
heffing van het peil van def detailhandel als zoodanig
eigenlijk geen half werk verrichtte en of invoering van het
z.g. behoefte-element niet een noodzakelijk sluitstuk op de
destijds voorgestelde en inmiddels tot wet verheven rege-
.ling vormde. De voorstanders van deze uitbreiding der
voorgestelde regeling beoogden daarmede de vergunning
tot het vestigen van een detailbedrijf mede afhankelijk te
stellen van het aanwezig zijn van een maatschappelijke
behoefte aan dat detailhedrijf op de aangevraagde vesti-
gingsplaats, doch de lezer weet, dat zij hun zin niet kre-
gen en dat alleen de vereischten: handelskennis, vakken-
nis en kapitaalkracht in de wet werden opgenomen. Er
is alle aanleiding dit vraagstuk thans, nu Neder]ancl, en
Rotterdam in het bijzonder, voor de enorme taak staan
geheele verwoeste gebieden van den grond af veer op te
bouwen, opnieuw aan de orde te stellen.
Ooerbezetting ean het distributie-apparaat.
De vrije vestiging van detailhandelszaken en am-
bachtsbedrijven leidde al., naar de ervaring leerde, tot een
onmiskenbaar teveel aan deze distributieplaatsen 1).
Dit teveel, deze ,,overbezetting van het distributie-
apparaat”, werkte naar de algemeene, en dezerzijds ge-
deelde, opvatting een chronisch prijsbederf in de hand,
waarvan de consument weliswaar direct profiteerde, doch
waarvan hij indirect, n.l. via het verrassend hooge econo-
mische mortaliteitscijfer der distribuenten en dus via de
kosten der werkloosheidsvoorziening, de wrange vruchten
plukte. Bovendien werd de pverbezetting sociaal-econo-
misch terecht als verspilling gekenschetst. Immers, er
werden hier, door een steeds wisselenden stroom van
distribuenten, distributiediensten verricht tegen prij- –
zeil, die op den langen duur de kosten niet dekten. Het
loont de moeite, hierop in dit verband iets nader in te gaan.
Qnderzoekingen van de Forschungsstelle für den Handel,
het Economisch Instituut voor den Middenstand, liet Cen-
traal Bureau voor de Statitiek en vele andere instellin-
gen hebben aangetoond, dat ook de kosten in den detail-
handel voor een groot deel vaste kosten zijn. De kosten
der ingekochte goederen zijn natuurlijk van een vrijwel zui-
ver variabel karakter, doch de eigenlijke exploitatiekosten,
waarvan de voornaamste bestanddeelen huren en bonen
zijn, toonen een veel geringer verband met de grootte van den omzet en zijn mitsdien – uiteraard bij een ge-
geven distributiecapaciteit – grootendeels vast van aard. De concurrentie speelt zich onder deze omstandigheden
dus af tusschen een groot aantal bedrijven, welke ieder
1) klutatis mutandis geldt uit den aard der zaak het-
zelfde voor vele andere takken van handel en bedrijf.
S
t a t i s t i e k e n.
Geld- en wisselkoersen – Bankstaten
……
416
406
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Juni 1940
voor zichzelf met relatief belangrijke vaste kosten werken
en het resultaat ligt voor de hand: er ontstaat een neiging
tot prijsonderbieding, respectievelijk tot het opvoeren
van de bij den verkoop gegeven service, met de daaraan
verbonden kostenstijging. ‘Wat de prijsverlaging betreft,
beteekent dit, dat de goederen worden omgezet
met een bruto-winstmarge, welke – bij het be-
staande omzetpeil – geen voldoende vergoeding
inhoudt voor de gemiddelde distributiekosten, doch
waar-
van men verwacht, dat zij voldoende, althans minder’
onvoldoende, zal zijn bij het gestegen omzetpeil, dat men
door de prijsverlaging hoopt te bereiken. Voor individueele detaillisten kan deze redeneering, onder het klassieke voor-behoud
ceteris paribus,
opgaan, doch wanneer de omstan-
digheden
niet
gelijk blijven en de overige detaillisten der-
halve het verlaagde prijspeil volgen, dan zal zij niet tot het gewenschte doel voeren, doch tot resultaat hebben,
dat na verloop
–
van tijd de geheele branche op een prijs-
peil, dat de gemiddelde kosten niet dekt, is aangeland.
liet vooral uit de industrie bekende probleem der over-
capaciteit doet zich dan dus ook hier voor en de gevolgen
dier overcapaciteit zijn er dezelfde, nl. onderbezetting
der individueele bedrijven en verkoop tegen een econo-
misch onvoldoend hoog prijspeil. Verder gaat de gelijke-
nis echter veelal niet, omdat.de
structuur der distributie,
met haar tallooze bedrijfshuishoudingen en groote belan-
gentegenstellingen tusschen diverse categorieën hedrijfs-
genooten, geen ruimte laat voor het natuurlijke verweer-
middel, dat de industrie tegen de overcapaciteit aan-
wendde, nl. de kartelleering. En zoo wordt dan ook be-
grijpelijk, dat er uit de kringen der distribuenten stemmen
opgingen om door overheidsingrijpen:
eenerzijds het
aantal
winkels te beperken (de totale
capaciteit te verkleinen, resp, bij stijgende behoefte niet
te vergrooten);
anderzijds het prijspeil kunstmatig te verhoogen, ten-
einde het logische gevolg der overcapaciteit te neutraliseeren.
Tegen het tweede middel bestaan mi. overwegende be-
zwaren; voor het nemen van een proef met het eerste lijkt
de tijd echter thans gekomen. In het volgende zal getracht
worden uiteen te zetten waarom.
Verhooging oan het prijspeil.
De overbezetting in den detailhandel beteekent in
wezen een- overcapaciteit van het distributie-apparaat.
Voor lang niet alle individueele distributiebedrijven zal die overcapaciteit zich in dezelfde mate doen gevoelen:
er zullen bedrijven zijn, die in feite hun meest economische
bedrijfsgrootte hebben weten te vinden, doch daar staan
noodzakelijkerwijs andere bedrijven tegenover, die eén
veel grooter distributiecapaciteit bezitten dan onder de
bestaande omstandigheden rendabel gemaakt kan worden.
Immers, ware dit niet zoo, dan zou er niet van overbezet-
ting gesproken kunnen worden. Onderlinge verschillen
buiten beschouwing latende, is het algemeene beeld der-
halve z66, dat de totaliteit der distributiebedrijven in
een dergelijke branche aanzienlijk méér goederen tégen
een lageren gemiddelden kostprijs per eenheid
zou
hunnen
omzetten, dan in feite geschiedt. Wat geschiedt ei nu,
indien men van overheidswege het prijspeil in een zoo-
danige branche gaat saneeren? Het antwoord op deze
vraag ligt voor de hand: de verkoopen zullen geschieden
tegen prijzen (dat wil dus zeggen onder oplegging van
bruto-winstmarges), welke gelegen zijn aanzienlijk boven
die, welke bij een kleinere – maar dan vol benutte –
capaciteit noodzakelijk zouden zijn. De volkshuishouding
zou zich het voortbestaan van een te groot en daardoor
oneconomisch functionneerend distributie-apparaat ver-
oorlooven door het kwaad niet bij den wortel (de over-
capaciteit) aan te tasten, maar zich te beperken tot symp-
toombestrijding (verhooging van prijzen, die uit die over-
capaciteit logisch voortvloeien). De individueele • detail-
bedrijven, die ondanks de overbezetting van het
totale
apparaat hun eigen meest economische bedrijfsgrootte
reeds hadden weten te vinden, zullen extra winsten ma-
ken; de overige bedrijven zullen onder vigeur van een
kunstmatige prijsbescherming hun bedrijf gaande weten
te houden (de gemiddelde kosten kunnen dekken), hoewel
zij ieder voor zich met een lager prijspeil genoegen zouden
kunnen nemen, indien zij hun capaciteit ten volle zouden
kunnen benutten. Voorts trekt een hooger prijspeil nieuwe
vestigingen aan, tenzij bedrijfstaksluiting dit verhindert.
Aanpassing der capaciteit aan de behoefte.
Past men daarentegen het eerste middel toe, door via
invoering van het z.g. behoefte-element de ongeremde
capacileitsuitbreiding tegen te gaan, dan zijn de be-
zwaren veel geringer, juist in gevallen, waarin alles van
den grond af moet worden opgebouwd en van rechtstreek-
sche kapitaalvernietiging door stillegging van bestaande be-
drijven derhalve geen sprake kan zijn. Nil kan het kwaad
wèl in den wortel (d.w.z. bij de capaciteit zelve) worden aan-
getast; niet de prijs wordt bij de capaciteit aangepast,
maar de capaciteit bij de behoefte. En er is een redelijke kans, dat door een systeem van doelmatige toewijzingen
dan een zoodanige toestand kan worden bereikt, dat het gehéile distributie-apparaat zijn meest economische be-
drijfsgrootte min of meer benadert.
Men behoeft, om deze meening te zijn toegedaan, geens-
zins de moeilijkheden te onderschatten, die aan de feitelijke
tenuitvoerlegging van een dergelijk plan verbonden zouden
zijn. 0p papier laat het begrip distributiecapaciteit zich zonder moeite zoodanig hanteeren, dat een aanpassing
van deze capaciteit aan de feitelijke behoefte aan distri-
butiediensten verkregen wordt. In werkelijkheid zal er
echter een instantie moeten zijn, die deze behoefte zal
moeten beoordeelen. Deze instantie zal tweeërlei fouten
kunnen maken, zij beoordeelt n.l. de in het onderhavige
consumptiegebied bestaande behoefte te groot ôf te klein.
In het eerste geval zal correctie moeilijker zijn dan in het
tweede, maar uit overwegingen van voorzichtigheid ligt
het maken van de tweede fout meer voor de hand dan
van de eerste. Daarop is de correctie eenvoudiger: men kan
gemakkelijker het aantal winkels uitbreiden dan inkrimpen.
Indien er ooit aanleiding was, tot deze inkrimping
* over te gaan, aldus zou men bovenstaanden gedachten-
gang kunnen samenvatten, dan is deze aanleiding thans
aanwezig, nu de onderhavige bedrijven vernietigd en de
daarin opnieuw te steken kapitalen dus nog niet geher-
investeerd en patroon en personeel nog niet definitief
opnieuw te werk gesteld zijn. Tegenover de onbillijkheid,
die men zou moeten begaan jegens den enkeling, wien
thans verhinderd zou worden zijn bedrijf op de öude
plaats te heropenen, zou dan een bate staan voor de ge-
meenschap als geheel en den distribueerenden handel als
locale totaliteit gezien. Deze voor- en nadeelen zouden
tegen elkaar moeten worden afgewogen.
Over het criterium, dat bij de feitelijke toewijzing
doorslaggevend zou moeten zijn, valt verschillend te
oordeelen. Stelt men alleen een economisch criterium,
dan zouden vakkennis, kapitaaikracht en bewezen koop-
manschap er over moeten beslissen, wie, veronderstellende
dat de conclusie in een bepaald gebied luidt, dat het voor-
dien aanwezige distributie-apparaat te groot was, zou
moeten uitvallen. Stelt men daarnaast echter een sociaal criterium, dan is er aanleiding bovendien het brandende
vraagstuk der verhouding tusschen groot- en kleinbedrijf
in de beoordeeling te betrekken.
Hoe de juridische constructie van een en ander zal moeten
zijn, is een vraag, die voorloopig op de tweede plaats
komt. Doel van deze korte beschouwing was slechts, de
economische zijde van het vraagstuk aan de orde te stellen
en over de wenschelijkheid van een zoodanige regeling zoo
moge]ijk- verdere discussie uit te lokken. 1-Jet onderwerp
mag daartoe, mede gelet op den onbevredigenden toestand,
welken de vrije toegang tot het detailbedrijf in het ver-
leden zonder twijfel in het leven heeft geroepen, belang
–
rijk genoeg geacht worden, t. D.
1
26 Juni 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
407
WEDEROPBOUW EN CONJUNCTUUR.
hoewel het op het oogenblik nog niet mogelijk is, een
duidelijk beeld van de conjunctuur te krijgen, is het de
moeite waard, te wijzen op de vermoedelijke gevolgen
voor de conjunctuurbeweging van de gebeurtenissen, die
in ons land hebben plaats gehad.
Zij, die mijn werk over conjunctuurdiagnose kennen,
weten, dat ik de volgende groepen van factoren in hoofd-
zaak verantwoordelijk stel voor de conjunctuur: verdeeling
van het inkomen, geldhoeveelheid en geldomloop, sparen
en beleggen, speculatie en internationale factoren.
Nu schijnt de algemeene opinie te zijn, dat oorlog altijd
hoogconjunctuur met zich brengt. In den regel is dat ook
zoo, maar het eerste effect van een oorlog is altijd een min
of meer ernstige ontwrichting, veroorzaakt door het ver-
breken van handelsbetrekkingen en de faillissementen
van sommige zaken, die niets meer te doen hebben. Daarna
komt een tijd van schaarschte, die met goede conjunctuur
gepaard gaat en een periode van wederopbouw, die ge-karakteriseerd wordt door een supranormale vraag naar kapitaalgoederen, die echter geen blijvend karakter kan
hebben, zoodat er een scherpe reactie op moet volgen,
ook al kan de wederopbouwconjunctuur vrij lang duren.
I’Ierstel van handelsbetrekkingen met het buitenland kar
ook gedeeltelijk schadelijk werken, omdat vreemde coim-
currentie zich dan doet gelden, waar zij eenigen tijd
afwezig was.
De handel is tegenwoordig bereid, een oorlogsconjunc-
tuur te anticipeeren, wanneer de schaarschte zich nog
niet zoodanig doet voelen, dat van een onmiddellijke
hoogconjunctuur gesproken kan w’orden. Overigens zij
men in zulk een periode van overgang voorzichtig met
een oôrdeel over de conjunctuur. Intusschen kan niet ontkend worden, dat de vernietiging
van kapitaalgoederen op groote schaal winst en bedrijvig-
heid kan scheppen en het is wellicht dit feit, dat den heer Sickesz er toe gebracht heeft, kapitaalvernietiging aan te prijzen als middel om ,,conjunctuur te maken”. Het komt
feitelijk neer op het maken van een inflatie, niet door uit-
breiding van de hoeveelheid geld, doch door vermindering
van de aanwezige hoeveelheid goederen. De heer Sickesz
ging bovendien uit van de onjuiste veronderstelling, dat
er van alles teveel was, dat er dus algemeene overpro-
ductie” zou zijn en dat dientengevolge zulk een goederen-
vernietiging alleen gunstige effecten kan hebben.
Men staat versteld over het groote aantal menschen, dat
zich door dergelijke theorieën laat verblinden. De eenig
juiste kern, die zij hebben, is, dat men door armoede hoog-
conjunctuur kan hereikén. Maar men sluite zijn oogen
niet voor het feit, dat dit alles verarming beteekent.
Als
de oorlog ongeveer 1 miljard schade aangericht heeft (en het kan wel meer zijn), dan zijn we ongeveer
1/9
de) van onzen volksrijkdom voorgoed kwijt en moet
er hard gewerkt en gespaard worden, om dezen achtërstand
in te halen. Bovendien is het niet waar, dat wij door over-
1)rodUctie in moeilijkheden waren geraakt. Vrijwel niemand
vond, dat hij over teveelgoederen beschijcte en de behoefte
aan meer goederen breidde zich nog dagelijks uit, terwijl
velen nog veel te weinig hadden, die het nu voorloopig
met minder zullen moeten doen, met uitzondering van
eenige groepen, die vroeger steun moesten trekken.
Ook de technologische werkloosheid is, gelijk ik meer-
dere malen in mijn boeken uiteengezet heb, geen index van absolute overproductie, doch een index van. kapi-
taaltekort: er is niet voldoende kapitaal om bij de nieuwe
productiewijzen alle arbeiders aan werk te helpen en de hoeveelheid kapitaal moet dan uitgebreid worden. 1-Jet
middel er tegen is vooral verkorting van den arbeidsdag,
althans wanneer het verschijnsel zich tijdens een goede
conjunctuur voordoet.
1)
Gebaseerd op de statistiek van de vermogensbelas-
ting – Statistisch zakboek 1989, blz. 48.
Na deze korte uiteenzetting met een ergerhijk misver-
stand, waaraan ontwikkelde menschen eigenlijk niet ten
prooi moesten kunnen vallen, zal ik trachten, de voor-
naamste punten, die in de conjunctuur van het oogenblik
naar voren komen, even aan te roeren.
Een groote stijging van winsten kan misschien niet
verwacht worden, omdat men van plan is, tegen de Oor-
logswinst op te treden. Doet men dit
te
radicaal, dan
kan zelfs de geheele conjunctuuropleving uitblijven, want
de winsten vormen de conjunctuur.
Eenige uitbreiding van de geldcirculatie is wel te
verwachten, maar men zij er voorzichtig mee. In het bij-
zonder moet gew’aarschuwd worden tegen de naïeve op-
vatting, dat men, door geld te scheppen, dengeheelenwe
deropbouw voor niets tot stand kan brengen (wat sommige menschen in allen ernst gelooven). Gaat men verstandig te
werk, dan zal ons belastingcijfer in de komende jaren sterk
moeten stijgen. Bij inflatie betaalt men dit bedrag ook,
doch men betaalt het dan in den vorm van de kleinere
hoeveelheid goederen, die men voor zijn geld kan koopen,
waardoor het indirecte belasting wordt
2).
De arbeid
en het kapitaal, die voor den wederopbouw noodig zijn,
kunnen nu eenmaal niet ook tegelijk voor een ander doel gebruikt worden en onze consumptie zal moeten vermin-
deren in de komende jaren. Daarbij komt, dat bij uit-
gifte van een« groot bedrag bankbiljetten de gulden
zooveel van zijn koopkracht in het binnenland zou
verliezen, dat vermoedelijk velen de helft armer zouden
worden en daardoor de trekkers van pensioenen aan
groote armoede worden blootgesteld
3).
Omtrent de speculatie is nog niets te zeggen. Voor
de bouwbedrijven zal misschien een betere tijd aanbreken.
De internationale betrekkingen zijn er natuurlijk
niet op verbeterd; vele zaken hebben ernstige klappen
gekregen en de situatie is op vele punten wezenlijk anders
dan in 1914-1918.
Was er reden om te vermoeden, dat sparen en be-leggen zich in de komende tijden in sterk opwaartschen
zin zouden bewegen, dan zou men de zaak misschien
lichter op kunnen nemen. Maar dat weten we niet; er is
vrees voor belegging en vat ei met de winsten zal ge-
gebeuren is nog problematisch. Ook de houding van de
arbeiders is nog niet te bepalen: zullen deze zonder meer
genoegen nemen met de daling van het reëele loon, die
gedurende geruimen tijd een noodzakelijke voorwaarde
zal ‘blijven voor tot stand brengen van den weder-
opbouw? De regeeringsopdrachten kunnen natuurlijk uit-
gevoerd worden, doch als de winsten in het bedrijfsleven
onvoldoende zijn, dan zal men daar evenveel terrein
yerliezen als men door de werkverschaffing voor den
wederopbouw wint.
Op zijn best mogen wij dus verwachten een goede con-
junctuur, die door verarming gekocht is. En door de vele
partieele depressies, waarvan de ernst nog niet te bepalen
is, kan men deze opleving niet als een onmiddellijk optre-
dehd phenomeen verwachten. En nogmaals zij er op ge-
wezen, dat in zekere kapitaalgoederen produceerende
industrieën eenigen tijd gewerkt zal moeten worden op
een peil, dat niet blijvend is, zoodat een reactie reeds
hierom niet uit kan blijven.
Blijvende gunstige conjunctuur, de toekomstdroom
van de economen, verkrijgt men slechts door normalisatie
van alle economische bewegingen, door èen zekere mate
van proportionahiteit en stabielen groei. Fliervoor is echter
een duurzame vrede noodig.
Dr. W. L. VALIC.
2
)1-let bestrijden van een bestaande
deflatie
door geld-
inspuitingen (dat ik wèl wenschelijk acht) moet scherp
onderscheiden worden van het doelbewust produceeren
van, een inflatie. Alleen het eerste procédé normaliseert.
3)
Bij een alomvattende prijsregeling annet verdoor-gevoerde rantsoeneering ontstaat een ‘ander probleem,
dat ik mij voorstel een ander maal te behandelen.
408
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Juni 1940
OVERBEZETTING VAN HET WINKEL-
BEDRIJF.
T.
Enkele jaren geleden, toen de Vestigingswet-klein-
bedrijf nog ,,in de lucht” hing, is er veel gediscussieerd
over de vraag, of het mogelijk zou zijn, om de overbe-
zetting van het distributie-apparaat op bevredigende wijze
vast te stellen. 1-liermede hing onmiddellijk samen de
beantwoording van een tweede vraag, nl. of het mogelijk
zou zijn om de behoefte aan verkoopcapaciteit vast te
stellen. De voorstanders van het inschakelen van het
behoefte-element maakten zich van de beantwoording
van deze vragen vrij gemakkelijk af, door te zeggen, dat
de overbezetting van het distributie-apparaat in ver-
schillende branches zo evident was, dat er ter vaststelling
van dat verschi.jnsel geen narnvkeurige methode nodig
was. De tegenstanders vari het inschakelen van het be-
hoefte-element beriepen zich daarentegen in hun plei-dooien juist heel sterk op de moeilijkheid om de over-
bezetting, en vooral de mate van overbezetting, vast te
stellen, en meenden reeds op die grond hun standpunt
te kunnen handhaven. Tenslotte is de kwestie in de
praktijk beslist door de uitspraak van den wetgever,
welke het behoefte-element volstrekt afwees.
Niettemin trekken cle vragen, die wij hierboven formu-
leerden, nog altijd enigermate de aandacht, omdat de
Testigingswet volgens een aantal belanghebbenden niet
geheel bevredigend functionneert. Bovendien is het niet
onmogelijk, dat bovenstaande vragen in de gewijzigde
omstandigheden een nieuwe actualiteit verkrijgen. 1) Deze
overwegingen zijn voor ons aanleiding om een berekening,
die wij enkele jaren geleden opstelden, thans, in dit
artikel, ter discussie te stellen.
In 1936 verscheen er n.l. een’ rapport betreffende de
Winkéltelling 1935, dat was samengesteld door de llaag-
se Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting.
Dit rapport werd via de Kamer van Koophandel voor
‘s-Gravenhage aan een aantal belanghebbende organisa-
ties toegezonden, en daarbij w’erden aan die organisaties
twee vragen gesteld.
De eerste vraag luidde: Is naar uw mening een over-
bezetting in het winkelbedrijf te constateren; zo ja, in
welke branches?
En de tweede: Op welke wijze is een norm voor een
toelaatbare bezetting aan te geven?
De tweede vraag doet voor het onderwerp, dat wij be-
spreken, minder ter zake, maar men voelt wel, dat in
deze eerste vraag het probleem, dat wij hierboven aan-
duidden, zeer op den man af aan de organisaties wei’d
voorgelegd. Deze vraag was voor cle Haagse Federatie
van Plaatselijke Coöperaties en aanverwante Instellingen”
aanleiding om schrijver van dit artikel te vragen een ge-
documenteerd antwoord te formuleren. Wij hebben
toen getracht daar op de volgende wijze aan te voldoen.
In de eerste plaats hebben wij gepoogd een omschrijving
van het begrip ,,overbezetting” te geven. Eigenlijk, zou
mei
–
i daarbij uit moeten gaan, van de behoeften van den
consument. Men zou enerzijds na moeten gaan, bij
welke bezetting de distributiekosten het laagst zijn en
anderzijds bij welke bezetting de consument een maximum
aan service” verkrijgt.
rrtlssen
deze twee elementen zou
dan een optimaal evenwicht moeten worden gevonden,
maar het is duidelijk, dat de gegevens voor het vinden
van dit evenwicht ten enenmale ontbreken. Wij zijn daar-
om de zaak gaan bekijken van het standpunt van den
detaillist en hebben overwogen, dat het er hij deze kwes-
tie om gaat om den detaillist enige meerdere zekerheid
te geven, dat hij met het behoorlijk vervullen van zijn taak
1) Zie ‘ook ,,De wederopbouw van verwoeste gebieden
en de eischen van rationeele goederendistributie” door
Prof. Dr. J. F. ten Doesschate op blz. 405 van dit nummer.
in het levensonderhoud van zich en zijn gezin zal kunnen
voorzien. Wij kwamen toen tot de volgende omschrijving:
,,onder overbezetting verstaan wij een toestand, waarin
het permanent voor de winkeliers in het algemeen, of voor de winkeliers in een bepaalde wijk of branche, onmogelijk’
is, om een zodanige omzet te bereiken, dat zij daaruit,
ook hij goed beheer, hun kosten en het levensonderhoud
kunnen betalen”.
Het woord ,,permanent” is hier ingevoegd, om aan
te duiden, dat wij niet het oog richten op een crisistoe-
stand van betrekkelijk korte duur.
Onze methode om overbezetting, volgens boven-
staande omschrijving, vast te stellen, komt ni.i zeer in
het kort op het volgende neer. Wij hebben getracht om
het totale bedrag, dat in de verschillende Haagse wijken
beschikbaar is voor het doen van aankopen in winkels te
berekenen. Vervolgens hebben wij uit het ‘Vinkeltellings-
rapport de totale winkeloppervlakte per wijk opgemaakt.
Ten derde is het bovengenoemde bedrag per wijk per
1000 m
2
vastgestela. Dit cijfer zegt al iets over de be-
zetting van het winkelbedrijf in de verschillende wijken
der gemeente, doch beter is het om te komen tot de ge-
middelde bruto-winst per winkel.
In de tweede fase van het onderzoek hebben wij het
totale beschikbar,e bedrag, aan de hand van budget-
statistieken, verdeeld over enkele belangrijke branches.
Dit bedrag per branche is tenslotte gedeeld door de mi-
nimaal per winkel benodigde omzet. Uit deze deling
volgt, hoeveel winkels er in een branche zouden mogen
zijn, en wanneer men dat aantal vergelijkt met het aantal,
dat er in feite is, dan kan men nagaan, of er van over-
bezetting al of niet sprake is. Voordat wij overgaan tot
het demonstreren van onze methode, zij opgemerkt, dat het ons voorlopig vooral om het principe van de
methode te doen is en nog niet zozeer om de uitkomsten van de berekening. Vele onderdelen van d3e berekening
berusten nog op een wankele basis, doch dit is uiteraard
wel te verhelpen, wanneer de berekeningen eens door een
officiële instantie worden uitgevoerd.
Bepaling der ,,koopkracht”.
1-let Statistisch Bureau der gemeente Den Haag was zo
vriendelijk om ons inzage te verschaffen van een eind
December 1934 door de Dienst van.Bouw- en V’oning-
toezicht ingesteld onderzoek naar de huurwaarde van
alle l-Iaagse woningen. Bij dit onderzoek was de ge-
meente in wijken ingedeeld, evenals bij de Winkel-
telling, maar helaas kwamen de grenzen ‘der wijken niet
altijd met elkaar overeen. De volgende wijken dekteri
echter bij beide onderzoekingen elkaar op bevredigende
wijze.
rf
a
h
e
l 1.
Oue,eenkomende noonrQijken.
No.
bij
(le
Naam dci
vijk
No.
hij
het
Winkeltelling
Iluurond ei
–
zoek
IV
Benoordenhout-Duinzicht
IX
V
Bezuidenhout
VII VII
Transvaalwijk-Rustenburg
IV
VIII en XII
Afv.kanaal-Valkenbosvaart en West
VI
X
Belgisch park en Harstenhoek
VIII
XI
Laakkwartier
III
XVI
Loosduinen
XII
Bij het woninghuur-onderzoek zijn de woningen inge-
deeld in 17 huurklassen. Voor iedere wijk is het aantal
woningen uit elke klasse vermenigvuldigd met het ge-
middelde huurbedrag van de klasse. Men krijgt zo het
totale huurbedrag per vik, waarbij uiteraard is veronder-
steld, dat de bezitters van eigen woningen een bedrag
aan kosten hebben te dragen, dat overeenkomt met de
huurwaarde. Deelt men het totaalbedrag per wijk door het
aantal woningen in die wijk, dan krijgt men het gemiddeld
huurbedrag per woning. Dit bedrag hebben we nu ge-
26 Juni 11940
ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
409
bruikt als een itdicator voor de welstand van de
invoners der wijken. Om het voor inkopen in winkels
beschikbare bedrag. per gezin te vinden, hebben we ge-
bruik gemaakt van de uitkomsten van het Budget-on-
derzoek van het Bureau van Statistiek van Amsterdam.
Dit onderzoek loopt over de periode 1 Maart 1934-28
Februari 1935, dat is dus ongeveer dezelfde periode,
als waarin het woninghuur-onderzoek en de winkel-
telling zijn gehouden. 2)
Wanneer we verder in dit artikel over ,,koopkracht”
spreken, dan bedoelen we daarmede het bedrag, dat per
persoon of per gezin in winkels wordt besteed. Ter vast-
stelling van dit bedrag telden we samen de posten: totaal
voeding, kleding, schoeisel, was- en schoonmaakartike
len, voningi nrichting en huisraad, roken, ontspanning
half, berekende voeding inwonenden, gasten en dienst-
personeel, alsmede de helft van de post diversen, uit de
genoemde hudgetstatistiek. Van een aantal klassen van
arbeiders- en amhtenaarsgezinnen kwamen de aan huur
uitgegeven bedragen op bevredigende w’ijze overeen
met de huurbedragen, die gemiddeld in de onderzochte
ilaagse wijken werden betaald. Soms moesten we
echter het gemiddelde van twee of drie budget-onder-
zoekklassen nemen om tot een vergelijkbaar hutirbedrag
te komen. In ieder geval was het mogelijk om voor elke
wijk een bedrag te vinden, dat kon gelden als een ruwe
schatting van de koopkracht van de bewoners van die
wijk. Een overzicht van de uitkomsten van de berekenin-
gen vindt men hieronder.
Tabel II.
Iluurbedra gen en hoopkracht per winkeltelling-
wijk.
No. der
Iiuurbedr.
Koopkr.
Aantal
Koopkr.
wijk
p. woning
p. inwoner
inwoners
p. wijk
(x 1
1000)
IV
f 1425
f 1048
11.333
f11.878
V
–
085
–
586
35.373
–
20.729
VII
–
400
–
300
61.681
–
18.504
VIII en XII
–
545
–
479
77.983
-37.354
X
–
905
–
761
14.310
–
10.890
XI
–
375
–
306
54.639
–
16.720
XVI
–
790
–
586
9.273
–
5.434
liet rapport van de Winkeltelling stelde ons in staat
om de totale oppervlakte van de winkels in de verschil-
lende wijkën te berekenen; daarbij moesten we voor de
winkels in woonhuizen en garages een gemiddelde opper-
vlakte van 15 m
2
aannemen. De berekening van de koop-
kracht per 1000
rn
2
winkeloppervlakte levert dan het in
tabel III vermelde resultaat op.
Tabel III.
Koopkracht per 1000
7n
2
winkelruimte.
Naa
fl1
cl er
Aantal
Geni bi cl.
1(00
pkrach t per
wijk
winkels winkel-
1000 tn
winkel-
ruimte nil
ruimte
Benoordenitout
142 31,5
1 2.657.000
Bezuidenhout
758
32,6
–
838.000
Transvaal/
Rustenhurg
1029
32,6
–
551.500
Valkenbos/West
2055
32,2
–
565.000
Belgisch park
175
30,7
–
2.027.000
Laakwijk
812
27,1
–
760.000
Loosduinen
170
22,3
–
1.434.000
De cijfers uit de laatste kolom van deze tabel geven,
naar onze mening, een indruk van de toestand, waarin
het winkelbedrijf in de verschillende wijken verkeert.
Doch ook niet meer dan een voorlopige indruk.
Bij het beoordelen van deze cijfers moet men natuur-
lijk nog met verschillende onberekenbare (althans voor-
lopig onberekenbare) factoren rekening houden. Wij
2) Zie pag. 798 en 799 van de jaargang 1936 van het
lIaandschrift van het Centraal-Bureau v. d. Sïatistiek.
denken bv. aan het overlopen van koopkracht van cle
ene wijk naar de andere. Zo besteden alle inwoners
der bovenstaande wijken een deel van hun geld in de
binnenstad. Doch het is onmogelijk te zeggen welk deel
dit is. Voorts is het algemeen bekend, dat de bewoners
der Ilaagse Vogelbuurt een belangrijk deel van hun
inkomen besteden bij winkeliers in het Valkenboskwartier.
Toch zijn cle resultaten van ons onderzoek reeds nu he-
langw’ekkend.
In een wijk van meer gegoeden, als het .Benoorden-
houtkwartier, blijkt de koopkracht per 1000 m
2
winkel-
ruimte ongeveer vier- 4 vijfmaal zo groot te zijn als in
ty pisc lie arbeidersbuurten als de Transvaalbuurt, Rus-
tenhurg of Laakwijk. Een middenpositie neemt het 13e-
zuidenhoutkwartier in, maar dit is een gevolg van de
structuur van deze wijk. Zij bestaat nl. uit een tamelijk
arme buurt vlak achter liet station S.S., een zeer gegoed
middenstuk en een w’ijk voor lager betaalde ambtenaren
e. d. bij de Ijsbaan. Bij een nauwkeurig onderzoek zou
deze wijk dus eigenlijk in drie onderwijken gesplitst
moeten worden.
We kunnen nu hij ons pogen om vast te stellen of er in de
verschillende wijken van de gemeente overhezetti ng
is, nog een stap verder gaan. Men kan nl. de koopkracht
per wijk delen door liet aantal winkels in de wijk, en
verkrijgt dan liet gemiddeld per winkel beschikbare be-
drag. Vervolgens kan men via een gemiddelde bruto-
marge per wijk lcomen tot liet gemiddelde bruto-winst-
bedrag per winkel. Voor het bepalen van de bruto-winst-
marge hebben we gebruik gemaakt van het onderzoek
naar de vaste lasten in de kleinhandel, destijds ingesteld
door het Economisch Instituut voor den Middenstand.
liet bleek daarbij, dat 46 winkeliers in verschillende de-
len van Den Ilaag in 1935 een gemiddelde bruto-winst
maakten van 28,13 % Teneinde nu rekening te houden
met het verschil in kosten in de verschillende wijken,
hebben we de bruto-mat-ges arhitrair OP de in tabel IV
vermelde percentages gesteld.
Tabel IV.
Brutô-winst bedrag der winkeliers.
Naam der wijk
Omzet per
Bruto-
Bruto-winst-
win kel
winst
bedrag
Benoordenhout
f 83.641
30
%
f 25.092
Bezuidenhout
–
27.345
28
%
–
7.657
Transvaal
‘- 17.983
25
%
–
4.498
Valkenbos
–
18.177
28
%
–
5.090
Belgisch park
–
62.228
30
%
–
18.668
Laakkwartier
–
20.591
25
%
–
5.148
Loosduinen
–
31.965
28
%
–
8.940
Vanneer we bedenken, dat de 46 winkeliers, waarvan
hoven sprake was, in 1935 een gemiddeld bruto-winst-
bedrag hadden van f 13.087, en dat zij daarbij een nega-
tief economisch resultaat hadden, dan is liet niet moeilijk
om, aan de hand van de laatste kolom van tabel IV, tot
de conclusie te komen, dat de omzetten in de wijken:
Bezuidenhout, Transvaal en Rustenburg, Valicenhos en
Wést, Laakkwartier en Loosduinen, niet zodanig waren,
dat daar een winkel een behoorlijk bestaan ican ople-
vet-en. Deze opmerking gaat ook op, als men rekening
houdt met alle mogelijke onnauwkeurigheden in de be-
rekening.
De conclusies, waartoe wij na het eerste deel van ons
betoog komen, zijn dus de volgende
1. het is bij de tegenwoordige stand van de statistiek
soms al mogelijk om overbezetting van het Winkelbedrijf
tamelijk goed te constateren;
II. wanneer men het ,,behoefte-element” wil toepassen,
dan is het noodzakelijk, de grotere gemeenten in wijken
in te delen, want de toestand zal ingrijpen in de ene wijk
wel, en in de andere wijk niet noodzakelijk maken.
Ir. D. GROENVELI)
410
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Juni 1940
HET HYPOTHECAIR BELANG EN DE
OORLOGSSCHADE,
De gebeurtenissen van den laatsten tijd hebben ook voor het hypothecair credietwezen in Nederland ver-schillende nieuwe vraagstukken medegebracht. Naast
de zeer belangrijke vraag, wanneer en onder welke voor-
waarden investeeringen in hypotheken weder plaats
zullen vinden – waarmede wij ons momenteel niet
zullen bezighouden – bestaat nog onzekerheid omtrent
de beteekenis, die deze gebeurtenissen voor de bestaande
hypothecaire belangen hebben gehad. In de eerste plaats
geldt dit laatste voor de
directe
schade, die door het oor-
logsgeweld aan de onderpanden der debituren werd
toegebracht. Voorts zullen verschillende hypothecaire
crediteuren de
indirecte
‘gevolgen van den nieuw gescha-
pen toestand ervaren, wanneer de betaaikracht hunner
debiteuren door de oorlogsomstandigheden is getroffen.
In de onderhavige beschouwing zullen wij ons inmiddels
tot de directe schade door het oorlogsgeweld bepalen.
De Commissie Oorlogsschade, ingesteld teneinde de Over-
heid ten aanzien van de regeling der tegemoetkoming
in de oorlogsschade te adviseeren, heeft met prijzens-
waardige voortvarendheid de inventarisatie van deze
schade ter hand genomen en het is aannemelijk, dat deze
Commissie Vrij spoedig over meer gegevens omtrent de
oorlogsschade zal beschikken. Voorloopïg tast men even-
wel nog in het duister.
Inmiddels heeft men uit de verschillende berichten wel
reeds een indruk omtrent de wijze, waarop de oorlogs-schade verspreid is, verkregen. Een massale vernieling heeft plaats gevonden in Rotterdam, terwijl ook in een
aantal kleinere plaatsen, zooals Middelburg, Scherpen-
zeel, Rhenen,
WTageningen
en Valkenburg (Z.-H.) een
belangrijk gedeelte van de bestaande gebouwen werd
verwoest. Daarnaast komen in een groot aantal ge-
ineenten min of meer verspreide schadegevallen voor.
Teneinde er eenigszins een voorstelling van te ver-
krijgen, welke hypothecaire geidgevers bij de schaden
betrokken zijn, dient men zich te realiseeren, dat het
particuliere kapitaal bij de belegging in hypotheken in
Nederland steeds een zeer belangrijke rol heeft gespeeld.
lIet zullen dan ook stellig in de eerste plaats de parti-
culieren zijn, wier onderpanden getroffen werden. Dit
geldt in mindere mate voor Rotterdam, in welke gemeente
de institutioneele beleggers een aanzienlijk deel der
liypothekenmarkt wisten te veroveren. Toch vormen ook
daar particuliere hypotheken een zeer aanzienlijk belang.
Aan deze groote beteekenis van de particulieren onder
de hypothecaire geidgevers zullen uiteraard zij, die door
de Overheid geroepen zijn tot het scheppen van de re-
gelen, naar welke de schade door oorlogsgeweld aan ge-
bouwen zal worden vergoed en eventueel door de ge-
interesseerde partijen zal worden gedragen, niet voorbij
gaan. Dat een zeer groot aantal bezitters van meermalen
bescheiden kapitalen rechtstreeks geïnteresseerd is bij
door oorlogsschade getroffen onderpanden hunner lee-
ningen, is een omstandigheid, waarmede ongetwijfeld rekening zal dienen te worden gehouden.
Hierop de aandacht te vestigen, schijnt niet over-
bodig, omdat de vraagstukken van het hypothecair
crediet te gemakkelijk vereenzelvigd plegen te worden
met die der financieele instellingen, als hypotheekbanken,
levensverzekeringmaatschappij en, spaarbanken en pen-sioenfondsen, die weliswaar een belangrijk en de laatste
jaren ongetwijfeld toenemend aandeel in de kapitaal-
verschaffing hebben, doch vier totale belangen tegen die
der particulieren waarschijnlijk zelfs nog niet tefi volle
opwegen. 1)
1) De schatting van het bedrag der in Nederland uit-
staande particuliere hypotheken stuit op welhaast on-
overkomelijke moeilijkheden. Zie de artikelen van Dr. H.
M. H. A. van derValk in dit tijdschrift van 22 en 29Juni 1938.
liet beschikbaar statistisch materiaal omtrent de hy-
potheken leert ons niet, in hoeverre de verschillende
categorieën geidgevers in de getroffen gemeenten be-
trokken zijn. De eenige bron van informatie bezitten wij
dienaangaande in de jaarverslagen van hypotheek-
banken en levensverzekeringmaatschappijeii, waarin de
geografische verdeeling der posten pleegt te worden
opgenomen en met name ten aanzien van de in Rotter-
dam geplaatste hypothecaire leeningen bleek het moge-lijk en genoegzaam loonend de bij dit artikel afgedrukte
tabellen (blz. 411 en 412) samen te stellen, waarbij van
de instellingen met meer dan f 3 millioen geplaatste
hypotheken de totale investeeringen in hypotheken naast
die voor Rotterdam zijn vermeld. De samenstelling der
tabellen geschiedd door een der medewerkers van het
Nederlandsch Economisch Instituut.
Een vluchtige beschouwing der cijfers leert ons aan-
stonds reeds, dat de verschillende instellingen in zeer
ongelijke mate in Rotterdam geïnteresseerd zijn. Zoowel
voor de hypotheekhanken, als voor de levensverzekering-
maatschappijen loopen de percentages sterk uiteen.
Voorts leeren de vermelde cijfers, hoe belangwekkend
zij overigens ook mogen zijn, ons niet, in hoeverre de
hypotheken in het vernietigde deel van Rotterdam zijn
verstrekt. Aannemelijk is, dat ook het aandeel der ge-
troffen hypotheken in de totale Rotterdamsche porte-
feuille voor de verschillende instellingen sterk zal uiteen-
loopen.
Indien wij ons er dus goed van bewust zijn, dat wij ons
moeten hoeden voor generaliseeren en hetgeen voor de cate-
gorie geldt, niet maar klakkeloos op de afzonderlijke instel-
lingen mogen toepassen, mogen wij overigens zeggen,
dat de gezamenlijke belangen der hypotheekbanken in de
meest getroffen stad van Nederland zoowel absoluut als relatief grooter zijn, dan die der levensverzekeringmaat-
schappijen. Van het totaal der activa der hypotheekban-
ken, ten bedrage van circa 800 millioen, maken de hypo-
theken in Rotterdam, ten bedrage van 121,5 millioen,
ruim 15 pCt. uit. Dit percentage is voor de levens-
verzekeringmaatschappijen veel lager; indien wij aanne-
men, dat de gezamenlijke activa der levensverzekering-
maatschappijen ongeveer 1500 millioen beloopen, vormen
de hypotheken dezer instellingen in Rotterdam hiervan
ongeveer 5 pCt. 2).
Reeds in het licht van dit beperkte cijfermateriaal is
het begrijpelijk, dat in verschillende kringen reikhalzend
wordt uitgezien naar de maatregelen, die de Overheid,
ten aanzien van de rechtstreeks door het oorlogsgeweld
getroffen debiteureri, zal nemen. liet is immers aanneme-
lijk, dat niet alleen het bestaan van een aantal parti-
culiere hypothecaire crediteuren, doch ook dat van een
aantal instellingen ernstig in gevaar gebracht wordt,
indien deze debiteuren niet op een dergelijke afdoende
wijze worden geholpen, dat zij aan hun verplichtingen
tegenover hun hypotheekhouders uiteindelijk zullen
kunnen voldoen. Reeds de repercussies, die een onge-
noegzame schaderegeling ten aanzien van de debiteuren
voor hun crediteuren met zich zou brengen, moesten
a. h. w. bij voorbaat iedere overweging van de moge-
lijkheid de kwestie der oorlogsschade door halve maat-
regelen af te doen, uitsluiten.
Men dient er zich evenwel van bewust te zijn, dat be-
langrijker overwegingen dan die van de financieele re-
percussies tot het aanvaarden van het beginsel van een
algemeene en algeheele schadeloosstelling moeten leiden.
Deze overwegingen zijn zoowel
•
van zedelijken als van
materieelen aard.
2) hierbij dient uiteraard niet uit het oog verloren te
worden, dat verschillende levensverzekeringmaatschap-pijen schade aan haar .vaste eigendommen in het getrof-
fen stadsdeel zullen hebben geleden.
26 Juni. 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
411
Uitstaande hypotheken der Ilypotheekbanken met meer dan f 3 millioen hypotheken per 31 December 1939, of – indien
geen verslagen beschikbaar waren – per 31 December 1938 (in duizenden guldens)
–
Naam van de instelling
–
.
1
Uitstaande
hypotheken
2
Waarvan in
Rotterdam
3
3 in
%
van 2
4
70.292
7.150 10,2 63.887
10.603 16,6
53.369 10.642 19,9
51.514 7.616
14,8
46.799
16.048 34,3 43.929
6.634
15,1
34.620
5.681
16,4
Hypotheekbank voor Nederland
–
Alg. Waarborgmaatschappij (1939)
….
28.196
1!204
4,3
28.141
475
1,7
Nederlandsche
hypotheekbank
(1939)
……………………………….
Friesch-Groningsehe
Hypotheekbank
(1939)
………………………….
27.015 727
3,6
Rotterdamsche Flypotheekbank voor Nederland (1939)
…………………
Utrechtsche
Hypotheekbank
(1939)
………………………………….
26.354
13.040
49,5
Zuider Hypotheekbank en Oranje-Nassau 1
–
hypotheekbank (1939)
25.297
4.445
17,6
24.149
1.441
6,0
lFllandsche
1-lypotheekbank
(1939)
…………………………………
llaarlemsche
hypotheekbank
(1939)
…………………………………
22.554 5.606 24,9
Zuid-Hollandsche
Hypotheekbank
(1939)
……………………………..
22.159
6.681
30,2
Arnhemsche Hypotheekbank voor Nederland
(1938)
…………………..
21.591
847
3,9
Westiandsche
1-lypotheekbank
(1939)
……………………………….
Algeirieerie
Hypotheekbank
(1939)
…………………………………
Amsterdamsche
Hypotheekbank
(1939) ……………………………….
20.541
8.693
42,3
Nationale
hypotheekbank
(1939)
…………………………………….
‘s -Gravenhaagsche Hypotheekbank voor Nederland (1939)
……………..
Dordrechtsche
Hypotheekbank
(1939)
……………………………….
19.670
1.112
5,7
‘18.957
106
0,6
17.089
3.274
19,2
Maatschappij voor 1-lypothecair
rediet in Nederland
(1939)
……………
14.087
792
5,6
12.740
1.581
12,4
11.658 2.955
25,3
Algemeen
Friesche
Hypotheekbank
(1938)
………………………….
Groningsche Hypotheekbank voor Nederland (1938)
………………….
Bataafsche
Hypotheekbank
(1939)
……………………………….
10.924
735
6,7
Zeeuwsche
1-hypotheekbank
(28-2
’39)
………………………….
Overijsselsche
Hypotheekbank
(1939) 1)
……………………………
Residentie Hypotheekbank voor Nederland
(1939)
…………………..
Stedelijke
Hypotheekbank
(1939)
…………………………………
10.644
963
‘
9,0
7.814
1.155
14,8
Insulaire
1-hypotheekbank
(1939)
………………………………….
5.474
214
3,9
Vaderlandsche
Hypotheekbank
(1938)
……………………………..
Centrale
Hypotheekbank
(1938)
……………………………………..
5.210
34
0,7
1-lypotheekbank Noord-Hollandsch Grondcrediet (1939)
……………….
Intercommunale
1-lypotheekbank
(1939)
………………………….
4744
392
8,4
Noordwester
Hypotheekbank
(1939)
……………………………..
3.343
519
15,6
3.203 122
3,8
Betuwsche
h-Iypotheekbank
(1939)
…………………………………
Zuid-Nederlandsche
Hypotheekbank
(1938)
………………………..
3.197
–
–
Totaal 33 Hypotheekbanken …… .759.161
1
121.493
1
16,0
1) Exclusief gegarandeerde hypotheken.
(Tweede tabel zie volgende blz)
Allereerst van zedelijken aardl 1
–
let Nederlandsche
volk heeft den oorlog gevoerd, de toevallig door dezen
oorlog getroffen personen en lichamen – ongeacht hun
draagkracht voor of na de ramp – dienen door de ge-
meenschap schadeloos gesteld te worden, die dan in haar
geheel de hieruit voortvloeiende lasten, naar billijke maat-
staven verdeeld, moet dragen. Aan de te geven schade-
loosstelling moet dan ook iedere bijgedachte van steun
of gift vreemd zijn; veeleer hebben de betrokken be
langhebbenden een claim op de Nederlandsche volkshuis-
houding, voor welke zij den slag der materieele oorlogs-
schade hebben opgevangen. Moge inzonderheid deze
overweging belichaamd worden in de wijze, waarop men de tegemoetkoming, naar wij hopen spoedig, zal regelen.
Indien iets urgent is, dan is het de vaststelling der oor-
logsschade naar beginselen, die in breede kringen als
rechtvaardig worden gevoeld.
in de tweede plaats achten wij geen andere schade-
regeling dan die naar de beginselen van een algeheele en algemeene schadevergoeding aanvaardbaar, omdat
algeheel
herstel van
reëele, niaterieele
schade een eerste
belang voor ons economisch leven is. De Nederlandsche
volksgemeenschap moet het reëele kapitaal, m. a. w. het productie- het distributie- – en het woonapparaat,
zij het uiteraard meermalen in nieuwe vormen,
geheel
herscheppen. Tenslotte is niet herstel van financieele
schade, doch herstel van reëele schade primair en dit laatste dient dan ook de schaderegeling als uitgangs-
punt te nemen. Dat de schadeloosstelling onvermijdelijk
in geld moet worden uitgedrukt is tenslotte iets wat
meer den vorm dan den inhoud der schadevergoeding re-gai’deert en bij de uitwerking der schaderegeling zal men
er dan ook op bedacht dienen te zijn, dat de te verleenen
schadeloosstelling inderdaad voor het. beoogde doel –
de herschepping van het verloren gegane reëele volks-
vermogen – worde aangewend.
Bij de aanvaarding der normen van algeheele en alge-
meene – schadeloosstelling, op grond van de hierboven
genoemde overwegingen van zedelijken en materieelen aard,
impliceert herstel van de geleden schade tevens, dat voor
de bestaande financieele belangen, voor de verhouding debiteur-crediteur, een bevredigende situatie wordt ge:
sch5pen. Voor zooveel het hypothecair crediet betreft,
zal middels een richtige aanwending der te verleenen
schadeloosstelling, dit is dus voor herbouw der verloren
gegane onderpanden, ook de reëele dekking der leeningen
weder gevoncen worden. De bijzondere gevallen, die
zich hierbij kunnen voordoen, bijvoorbeeld door het
geven van een nieuwe bestemming aan de verbonden
terreinen, zullen uiteraard het scheppen van speciale
voorzieningen vereischen.
Bij de aanvaarding der bovenvermelde normen voor de
rege]ing der oorlogsschade, die uiteraard in verband met de eischert en de moeilijkheden van het practische leven
niet in extremis zullen kunnen worden doorgevoerd, zullen
zij, die bij het hypothecair credietwezen betrokken zijn,
de toekomst piet vertrouwen tegemoet kunnen zien.
CII. &LASZ.
412
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Juni 1940
Uitstaande hypotheken der Levensverzekeringmaatschappijen met meer dan f 3 millioen hypotheken per 31 December
1939, of – indien geen verslagen beschikbaar waren – per 31 Decembei 1938 (in duizenden guldens)
le Nederland
Waarvan
3 in
%
Naam der instelling
uitstaande
in Rot-
van 2
1
hypotheken
terdarn
2
.
72.090
17.796 24,7
Eerste Nederl. Verz..Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit (1939)
56.566
8.722
15,4
48.280
15.683
32.5
37.467
4.022
10,7 29.673 9.313
31,4
29.270
6.360
21,7
25.041
309
1,2
Levensverzekering-Mij, van ,,De Nederlanden van 1845″ (1938)
23.913
5.609
23,5 19.423
5.665
29,2
10.489 1.249
11,9
Nationale
Levensverzekering
Bank
(1939)
…………………………
8.720
315
3,6
Levensverzekering-Mij
.
,Utrecht”
(1939)
…………………………….
Algemeen Friesche Levensverzekering-Mij.
(1938)
……………………
8.202
1.187
145
Amsterdamsche Maatschappij van Levensvei-z.
(1938)
………………..
Rotterdamsche Verzekering-Sociëteiten
(1938)
……………………..
Levensverz.-Mij.
Oude
I
–
laagsche van
1836
(1939)
……………….
7.872
21
llollandsche Sociëteit van Levensverzekeringen
(1939)
………………
7.398
857
11,6
De
Olveh. van
1879
(1938)
………………………………………
Verekeringsbank
,,Victoria”
(1938)
………………………………
7.350
667
9,1,
,,Vesta” Maatschappij van Levensverzekering (1939)
………………..
llavbank
(1938)
………………………………………………
5.460
858
15,7
Levensverz.-Mij.
opger. in 1863 door het N.O.G.
(1938)
………………
4.931
89
1,8
Onderlinge Levensverz.-Mij.
,,’s-Gravenhage”
(1939)
………………..
Eerste
Ilollandsche
Levensverz.-Bank
(1939)
………………………..
4.498
28
0,6
Levensverz.-Mij .,, De
Nederlanden’
(1938)
……………………….
Levensverz.-Mij .,, 1
–
lolland”
(1938)
………………………………
4.481
.
77 1) 1,7
Coöperatieve Levensverz.-Mij.
Concordia
(1938)
……………………..
Pensioenverz.-Mij.
,,Metallicus”
(1938)
…………………………..
4.240 2.547
.
60,1
4.166
331
7,9
4.104
240
5,8
De Groot-Noordhollandsche van 1845
(1938)
……………………….
Levensverzekering-Maatschappij
,
,Arnhem”
(1938)
………………….
,,Noord-Brabant”, Mij. van Vercekering op het Leven (1938)
…………
3.673 3.436
156 1) 306
4,3
‘
8,9
ER. K.
Levensverzekering-Maatschappij
(1938)
……………………..
Totaal 24 Levensverzekeringmaatschappijen
. .
430.743
82.407
19,1
1)
Zuid-holland.
VERKOOLDE WAARDEN
1-Jet was reeds bekend uit de plaatjes van door ge-
vechtshandelingen verwoeste gebieden, dat de schoor-
steenen het het beste hielden. Zoo is liet ook gebleken in
het getroffen gedeelte van Rotterdam. Er bleef op den
ochtend van den 15en Mei van de verwoeste gebouwen
niet veel meer te zien over dan juist hier en daar schoorstee-
nen en wat daarmede te vergelijken was, nl. de gemetsel-
de kluizen. Wat van, ijzer was, werd verbogon, zooals
draaghinten, die verwrongen waren en die de muren hadden
gekraakt. IJzeren kasten, olijfgroen of muisgrijs, waren
verbogen als gekreukt karton of zij waren heelemaal niet
meer te vinden. Zoogenaamde hrandkasten zagen er ge-
w’oonlijk nog al soliede uitaan den voorkant, doch de
achterkanten, waaraan klaarblijkelijk minder zorg besteed
w’as, vertoonden nog al eens scheuren. Maar zelfs de
metalen kasten, die origehavend te voorschijn kwamen,
hadden van binnen een dusdanige hitte doorstaan, dat
de papieren verkoold waren. Slechts de steenen kasten met metalen deur hadden het gehouden en hadden hun
inhoud zoo ,,koel” weten te houden, dat de verkoling was
uitgebleven. Ook de kelders werden veelal gaaf bevonden.
De verkoling brengt het vraagstuk van de verstrekking
van nieuwe stukken naar voren. Men noemt dit duplicaten,
hoewel het woord duplicaat in dit geval oneigenlijk wordt
gebruikt. Wanneer stukken verloren zijn of gestolen of
zooals men het euphemistisch uitdrukt ,,in het ongereede
zijn geraakt” en men met andere woorden niet kan zeggen,
waar zij zijn, zoodat er een vermoeden bestaat, dat zij er
nog wel zullen zijn, doch dat de houder te kw’ader trouw
er niet mee voor den dag durft komen, dan kan men spre-
ken van afgifte van duplicaten. Er wordt een tweede stuk
afgegeven, omdat men niet zeker weet, of het eerste niet
meer bestaat.
In zulke gevallen wordt men geholpen door de regeling
van de Tereeniging voor den Effectenhandel te Amster-dam, die in artikel 4 van haar reglement voor de keuring
van stukken voorschrijft, dat zulke stikken het woord
duplicaat moeten bevatten en dat zij één jaar na uitgifte
wederom leverbaar zullen zijn. Tevens kan ffien verheugd
zijn, dat verreweg de meeste instellingen of openbare
lichamen bereid zijn, dikwijls na herhaalde oproeping,
om de stukken opnieuw uit te geven. Men vergeeft hun
het feit, dat zij hiervoor kosten berekenen (de groote ge-
meenten ongeveer f 10.- per stuk) en dat zij dikwijls cle
coupons of dividendbladen inhouden om de opbrengst
jaarlijks met de betrokkenen te verrekenen. Een ander geval doet zich voor, wanneer de resten van
het origineele stuk wel kunnen worden overgelegd. Het nieu-
we stuk, dat wordt uitgegeven, is dan niet het tweede stuk,
maar wederom het eerste stuk, liet woord duplicaat be-
hoort er taalkundig niet op te staan. Ivierkwaardig is, dat
de Vereeniging voor den Effectenhandel in haar keurings-
reglement voor zulke opnieuw opgemaakte stukken, waar-
bij zij kan controleeren, dat de origineelen totaal voor de
circulatie onbruikbaar zijn, den bovengenoemden termijn
van één jaar niet in acht neemt.
In Rotterdam heeft de Vereeniging van Effectenhande-
laren haar leden geraden om van cle verkoolde resten’ een
notarieele inventarisatie te laten opmaken. lIet bleek,
dat zij veelal nog leesbaar waren, en namen en nummers
van stukken en van coupons nog vel te reconstrueeren.
Noodig was echter deze resten uit elkaar te nemen en dit
had tot gevolg, dat de stukken niet meer bij elkaar te hou-
den waren en er dus moeilijk zal kunnen worden voldaan
aan den eisch, om het origineel te vertoonen. De resten
zijn echter steeds bewaard, doch de contrôle ervan zal vel
op moeilijkheden stuiten.
Een tweede vraag is het opnieuw stellen van het effec-
26 Juni 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
413
tenzegel. Hieromtrent zijn regelen te vinden in artikel 67
van de Zegelwet, die de mogelijkheid opent nieuwe stukken,
iiitgegeven.ter vervanging van andere, zonder betaling te
zegelen. Opmerkelijk is, dat de wet het woord duplicaten
niet gebruikt. Bij de kostelooze stempelini moeten regelen
in acht genomen worden. Deze regelen vindt men achter
in de Zegelwet (uitgave Schuurman & Jordens, hlz. 188)
onder de paragrafen 14 tot 16 van de resolutie van den
minister van 19 IVlei 1937. Het is te hopen, dat in de geval-
len, waarin het na de notarieele behandeling tot gruis ge-
worden stuk niet meer vertoond kan worden, het notarieele
a’fschrif t van het proces-verbaal voldoende zal zijn voor den Ontvanger om de kostelooze overstempeling te ver-
richten.
1-let vorenstaande leidt tot de slotsom, dat er in de toe-
komst anders mopt worden gebouwd en bewaard en dat
de brand- en inbraakvrije kasten een duchtige verande-ring zullen moeten ondergaan.
Mr. F. J. BREVET.
DE RIJKSMIDDELEN OVER MEI 1940,
Algemeen beeld.
1-let in dit nummer voorkomende overzicht van den
stand der Rijksmiddelea op ultimo Mei j.l. toont wel dui-
delijk, welk een geweldigen invloed de oorlog, die over het
land is gekomen, op de geldmiddelen van het Rijk heeft
uitgeoefend.Uiteraard geeft dit overzicht, door de ontwrich-
ting, door den strijd op velerlei gebied teweeggebracht,
geen zuiver beeld van -wat ons in de volgende maanden,
na consolidatie van den nieuwen toestand, te wachten
staat, maar er zijn wel verschillende aanwijzingen, die de
richting aangeven, waarin de loop van verschillende hef-fingen zich gaat bewegen, en die aanwijzingen voorspel-
len voor de naaste toekomst niet veel goeds. Met name
trekt de enorme daling van de invoerrechten, het statis-
tiekrecht, de conjunctuurheffingen en de loodsgelden de
aandacht. Daarnaast waren de omzetbelasting en de suc-
cessierechten opvallend laag. Alleen een drietal accijnzen,
t.w. die op zout, geslacht en tabak, vertoonde ditmaal
een hooger opbrengstcijfer, en al zullen enkele middelen
zich herstellen, van verschillende andere moet terecht
worden gevreesd, dat, indien de toestanden zich niet op-
nieuw wijzigen, althans voorshands mët een verdergaande
inzinking rekening moet worden gehouden.’
In totaal brachten de niet-directe heffingen ditmaal
f 25.617.600 op tegen f 36.538.500 in dezelfde maand
van het vorige jaar. – De achteruitgang bedroeg derhalve
f 10.920.900. liet nadeelig verschil met betrekking tot
de maandraming beliep f 11.924.000.
De eerste vijf maanden
leverden
gezamenlijk
f185.390.400 op tegen f185.085.400 in hetzelfde-tijdvak
van 1939 en bij een evenredige raming van f 187.708.300.
De voorsprong van f 11.226.000, in de maanden Januari
t/m April verkregen, is in één maand verdwenen. Ten
aanzien van dc raming is zelfs een tekort ontstaan van
f 2.317.900.
Di’idend- en tantiè nebelasting.
Aan dividend- en tantièmebelasting werd ditmaal
f 817.100 minder ontvangen dan in de gelijknamige maand
van het vorige jaar. Het geldt hier evenwel een uiterst
wisselvallig middel. Bovendien waren de voorafgaande
maanden nogal gunstig. Gerekend over vijf maanden, is het loopende jaar althans nog f 823.100 in het voordeel.
Een enkele maandopbrengst zegt bij dit middel niet veel;
de invloed van den internationalen toestand is niet in
cijfers uit te drukken.
Inooerrechten.
Op den grooten teruggang van de invoerrechten (er
kwam f 5.272.600 minder binnen dan in Mei 1939) wezen
wij reeds. De daling is te bedenkelijker, indien men over-
weegt, dat onder de ontvangsten bègrepen zijn de sedert
11 Februari 1940 ten bate van het Leeningfonds 1940
geheven meerdere invoerrechten. Floe liet verder met dit
middel zal gaan, is nog geheel onzeker. De invoer van over-
zee staat geheel stop. Er zijn echter hoeveelheden goede-
ren in entrepot, die nog op de markt moeten worden ge-
bracht. Het statistiekrecht daalde van 1 231.100 tot
f105.700, een ongekend laag opbrengstcijfer, mede door
de vermindering van den export veroorzaakt.
Accijnzen.
De accijnzen vertoonden een onderling afwisselend beeld.
}tet zout verschafte
f
258.300. d. i. f 79.900 meer dan in
Mei 1939 en 1 108.300 hoven de gemiddelde maandraming.
Aan dit fraaie opbrengstcijfer kan echter weinig waarde worden gehecht; het geldt hier louter een wisselwerking met de beide voorafgaande maanden, toen de ontvangst
beneden het normale was. De vooruitgang van den ge-
slachtaccijns (met f 95.800) is nog te danken aan de belang-
rijke slachtingen voor de gemobiliseerden. Niettemin
was de ontvangst aanmerkelijk lager dan in de voorafgaan-
de maanden. Aan wijnaccijns kwam door den verminder-
den invoer 1 69.300 minder binnen (de ontvangst bedroeg niet meer dan 1 29.900). De tweede maand van het kwar-
taal is voor dit middel echter van weinig beteekenis.
De gedistilleerdaccijns liep terug met f 286.100; dit is
inderdaad een belangrijke daling. Nog duidelijker blijkt
de inzinking, indien men de ontvangst met de opbrengst-cijfers van de voorafgaande maanden vergelijkt. Met be-
trekking tot de raming is dan ook een nadeelig verschil
te constateeren van 1 538.800. Bij den bieraccijns bedraagt
het decres f 32.700 (vergeleken met de raming beloopt
het tekort 1 14.400). In de daling van den suikeraccijns
(met f 264.700) komt het verminderde gebruik tengevolge
van de distributie tot uitdrukking. Al deze heffingen
hebben meer of minder van den oorlog te lijden gehad.
Schijnbaar is dit met den tahaksaccijns minder het geval
geweest; dit middel gaf een surplus van f44.200 boven
de ontvangst van Mei 1939, terwijl de raming met f 215.000
werd overtroffen. Niettemin waren de ontvangen baten
lager dan in de voorafgaande maanden van het jaar.
Alles samen genomen, moet evenwel worden vastgesteld,
dat het verloop der accijnzen, gelet op de bijzondere tijds-omstandigheden, niet te zeer is tegengevallen.
Andere indirecte heffingen.
De belasting op gouden en zilveren werken bracht
11.500 minder op. De omzetbelasting gaf niet meer dan
f 3.945.200, d.i. dus f1.706.200 minder dan in Mei 1939. Nu
•
is de tweede maand van het kwartaal voor deze beiating
wel van minder beteekenis geworden, doch November
1939 gaf toch nog f 7.153.500 en Februari ii. f 6.557.000.
De omzetten waren dus ditmaal wel sterk beneden het
normale. Ook de couponbelasting bracht het er slecht af;
de opbrengst beliep f 171.500 tegen 1 378.800 in M’i 1939
en bij een raing van 1 400.000.
De conjunctuurheffingen gaven zeer ongunstige resul-
taten te zien. Aan zegelrechten kwam f 609.000 binnen,
hetgeen een achteruitgang met f 646.900 beteekent, waar-
van f137.800 is toe te schrijven aan een trager vloeien
van de beursbelasting. Een dergelijk lage opbrengst kwam
sinds 1917 niet voor. Ook de registratierechten brokkelden
af en wel van f 1.357.600 tot f781.300. In het begin van
1939 varen de ontvangsten uit dit middel echter veel
hooger dan in het laatste halfjaar; het peil van de afge-
loopen maand kwam niet beneden dat van het eerste kwar-
taal 1940. De stagnatie in het geld- en het goederenver-
keer komt bij deze middelengroep duidelijk tot uiting.
Ook de successierechten daalden sterk; de vermindering
bedroeg f 1.056.700. De in de eerste maanden van het jaar verkregen voorsprong veranderde hierdoor in een
achterstand van 1 137.700. Tenslotte trekken de loods-gelden de aandacht, die ditmaal nog slechts het bagatel
van f 3.600 opleverden (in Mei 1939 werd nog f71.700
414
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERÏCHTEN
26 Juni 1940
D
ontvangen). Voor dit middel zijn de internationale ver-
houdingen, waardoor het verkeer vrijwel stilstaat, al bij-
zonder fnuikend.
Directe belastingen.
Bij de directe belastingen is de reactie van den gewij-
zigden internationalen toestand niet zoo duidelijk waar-neembaar. Van een invloed van het nieuwe belastingjaar
is nog geen sprake. Het overzicht van ultimo Mei verschilt
dan ook niet noemenswaard van den stand per eind April
j.l. Vergeleken met den stand van het overeenkomstige dienstjaar op hetzelfde tijdstip van het vorige jaar staat
het totaal van heffingen thans f 9.189.000 hooger te boek.
Hiervan komt het leeuwendeel (f 7.857.300) voor rekening
van de opcenten op de Gemeentefondsbelasting, welke
over 1939/1940 voor het eerst worden geheven. De toe-
neming van het zuiver kohierbedrag der grondbelasting
ad f 724.800 kan als een normaal accres worden beschouwd.
Het voordeelig verschil hij de inkomstenbelasting ad
f 982.600 houdt nog verband met de verbetering van de
conjunctuur in 1938. Eind April j.l. bedroeg het accres
nog f2.389.600; er is blijkbaar eenige achterstand ontstaan
in de afgifte van de biljetten van het nieuwe belastingjaar.
De vermogensbelasting en de Verdedigingsbelasting 1
vertoonen eenige kleine verschillen in minder, waaromtrent
geen verklaring kan worden gegeven.
AANTEEKENINGEN
Overheidsmaatregelen op economisch gebied
HANDEL EN MJVERILEID.
Contingentecringen. De per 1 Juni j.l. afgeloopen con-tingenteeringen voor de volgende goederen zijn niet ver-
lengd: fornuizen, haarden en kachels
(mci.
onderdeelen
en steenen); letter-, cijfer- en etikettenband; lint en
band; lucifers (wo. reclame-lucifers) ; overhemden;
tafel- en servetgoed; veevoederkooktoestellen; veters;
linnen- en haiflinnen weefsels. (E.V. 21/6/’40, pag. 804.)
Defensie-zaken. Afwikkeling. Algemeene richtlijnen voor
de afwikkeling van schadegevallen veroorzaakt door
maatregelen c.q. handelingen ten behoeve van de lands-
verdediging, resp. de uitoefening van den militairen dienst
op grond van de Wet Staat van Oorlog en Beleg, de
Inundatiewet en de Algemeene Vorderingswet 1938-’39.
Alle aanspraken worden ingevolge deze regeling onder-
zocht door de A(dvies)-C(ommissie)-V(orderingen) waar-
heen verzoekschriften om schadeloosstelling dienen te
worden gezonden. Instelling van een achttal districten,
aan het hoofd waarvan met ingang van 15 Juni een schade-commissaris wordt geplaatst, die o. m. gegevens verzamelt
voor de afwikkeling van de schade in zijn district en die
zijn taak verricht in voortdurend overleg met de organen van den dienst van den Regeeringscommissaris voor den
Akkerbouw en de Veehouderij (ir. S. L. Louwes), alsmede
met andere nader door de A. C. V. aangewezen organen,
instellingen of personen. (BV. 21/6/’40, pag. 802; St.ct.
No. 118.)
Kolen. Opheffing van commissie van advies inzake
de invoerbeperking van onderscheidene kolensoorten, in-
zonderheid met betrekking tot de l)rijzen der kolen.
(E.V. 21/6/’40, pag. 804; St.ct. No. 114.)
Manufaeturen. Opheffing van commissie van advies
inzake de contingenteering van manufacturen, stoffen
en weefsels van wol en halfwol (E.V. 21/6J’40, pag. 804;
St.ct. No. 114.)
Oorlogsschade. 1-let Rijk stelt gelden beschikbaar voor de verleening van bedrijfs- en bouwcredieten, die ten doel
hebben het bedrijfsleven zoo snel mogelijk weder op gang
te brengen, welke gelden door tusschenkomst van ,,Stich-
tingen 1940″, die in verschillende gewesten en in Rotter-
dam zijn opgericht, bij wijze van credietverleening wor-
den verstrekt. Met de regeling van de eigenlijke oorlogs-
schade (zie E.S.B. (1273) pag. 38$ en (1274) pag. 400) laten deze stichtingen zich niet in. Benoeming -van re-
geeringscommissarissen voor de oorlogsmolestciedieten.
(BV. 21/6/’40, pag. 803).
LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.
Aardappelen. Met ingang van 17 Juni is wederom (zie
E.-S. 13. (1273) pag. 389) de mogelijkheid opengesteld
tot denaturatie van aardappelen met toeslag voor de vel-
gende categorieën: aardappelen van zandgrond; de niet
door de Akkerbouwcentrale aangekochte klei-aardappelen;
aanvankelijk door de Akkerbouwcentrale aangekochte
aardappelen, die wegens het niet voldoen aan de te stellen
eischen bij de ontvangst zijn of worden afgekeurd. De
hij denaturatie geldende voorschriften zoowel voor ge-
wone- als pootaardappelen blijven van kracht. Sedert
17 Juni worden door de Akkerbouwcentrale geen aard-
appelen meer aangekocht. (E.V. 21/6/’40, pag. 808.)
Lijnzaad. Verlenging van termijn voor aanbieding van
lijnzaad van 1 Juni tot 1 Juli. (E.V. 21/6/’40, pag. $09.)
Mengvocders. (Zie E.S.B. (1274) pag. 401). Aanvulling
van voorschriften inzake de samenstelling in St.ct. No. 112.
(E.V. 21/6/’40, pag. 809.)
Vee. Bijzondere registratie van vee in eenige gebieden
aanwezig, resp. in den nacht van 9 op 10 Mei 1940 en
van 15 op 16 Juni 1940 te 24 uur, teneinde een inzicht te
krijgen in het verloop van den terugvoer van het vee
naar de evacuatiegehieden. (BV. 21/6/’40, pag. 809.)
Vlas. Goedkeuring van bestuursbesluit der Akkerbouw-
centrale inzake de regeling van de taxatie yan den vlas-
oogst 1940 (St.ct. No. 116). Voor vlas van den oogst 1939
hetwelk wbrd verkocht in de periode 25 September 1939
t/m 30 April 1940, alsmede voor vlas, dat op 30 April
1940 nog onverkocht was, zal geen teeltpremie worden
verleend. (E.V. 21/6/’40, pag. 809).
Vleescheonserven. Met ingang van 15 Juni is het ver-
boden vleesch- of vleeschproducten in blik te conser-
veeren en deze artikelen af te leveren. Ontheffing kan
worden verleend door de Veehouderijcentrale. Dit ver-
bod geldt niet voor het conserveeren volgens door de
Veehouderijcentrale vast te stellen voorschriften. Ver-
plichte opgav’e van voorraden vleescheonserven voor den
verkoop bestemd. 1-lieronder vallen niet de detaillisten
voorzoover hun voorraden bestemd waren voor verkoop
aan consumenten. Thans is deze verkoop evenwel ver-
boden. (BV. 21/6/’40, pag. 810).
RANTSOENEERING EN DISTRIBUTIE.
Benzine. Speciale. Verboden speciale benzine (benzine-soorten met een bepaald kookpunttraject, zooals: gasoline,
petroleumaether, lampenbenzine, waschbenzine en kook-
puntbenzine met uitzondering van kunstterpentijn, ter-
pentol of terpentina) te verkoopen of af te leveren zonder
schriftelijke vergunning van of vanwege den directeur
van het Rijksbureau voor Aardolieproducten. Alle be-
staande regelingen t. a. v. deze producten komen met
ingang van de inwerkingtreding van deze Speciale-Ben-zinebeschikking 1940 No. 1 (18 Juni) te vervallen. (E.V.
1/6/’40, pag. 818; St.ct. No. 115.)
Brood. Aanvang der brooddistributie op 17 Juni 1940
in een hoeveelheid van ongeveer 2000 gram brood of
daarmee gelijkstaand gewicht aan klein brood per hoofd
per week. Beschuit, ontbijtkoek, banket en koekjes
vallen niet onder deze distributie.
Extra rantsoen van resp. 50 en 100 pCt. voor arbeiders,
die resp. zwaren en zeer zwaren lichamelijken arbeid
verrichten. Speciale regeling voor hotels, café’s, restau-
rants e. d., ingaande 1 Juli. Tegen inlevering van -bonnen
9.745.000 1
8.729.431
19.000.000
17.574.648
16.000.000
6.637
2.500.000
1,274
5.150.000
2.034
26 Juni 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
415
bij den plaatselijken distributiedienst ontvangen de
bakkers onmiddellijk een toewijzing voor tarwebloem
en/of tarwemeel. Zoo noodig kan een voorschottoewij zing
van de Meelcentrale worden ontvangen. (E.V. 21/6/’40,
pag. 812; St.ct. No’s. 115 en 116.)
Textielproducten. Voorloopige regeling van distributie
van textielproducten, waarvan voor een groot aantal
textielproducten door particulieren op vertoon van stam-
kaart slechts bepaalde hoeveelheden over een vastge-
stelden termijn (ingaande 28 Mei 1940) kunnen worden
verkregen. Koopers van goederen, welke noodzakelijk
zijn voor de uitoefning van een bedrijf (kleermakers,
costuumnaaisters, pension- en hotelhouders, inrichtingen,
gestichten, ziekenhuizen e. d.) vallen buiten dit voor-
schrift en kunnen afleveringen krijgen overeenstemmend
met normale hoeveelheden aan geregelde afnemers.
Voor nog in dienst zijnde Nederlandsche militairen gel-
den dezelfde voorschriften als voor particulieren en ver-
vangt het militaire zakboekje de stamkaart (E.V. 21/6/’40,
pag. 813; St.ct. No. 115).
GELD-, CREDIET- EN BANK WE ZEN EN BELASTINGEN.
Ban]eenrnoratorium. Opheffing.
Ingevolge verordening
van den Rijkscommissaris d.d. 11 Juni is de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën gemach-
tigd, het bestaande bankenmoratorium (zie E.-S. B. (1273),
pag. 386 en (1274) pag. 393) met ingang van den dag van
afkondiging van de verordening op te heffen en de noo-
dige maatregelen, die daaraan verbonden zijn, te nemen.
(BV. 21/6/’40, pag. 802.)
MAANDCIJFERS.
OVERZICHT VAN DEN STAND 1)ER JUJKSMIDDELEN
Uit. Mej 4940 (in Guldens).
AFDEELING la
Kohieren
voor den dienst
1940
3)
.
Dir.
belastingen
‘1d
Bedragen,
welkezijn
be
Benaming der Totaal
terugge-
geven of
Zuiver
.
°
a
middelen
bedrag anders dan
bedrag
wegens
betaling
op de koh.
N.4
0
afgeschr.
Grondbelast. a)
0.664.140
–
9.664.146 8.939.370
Inkomst,bel. b)
34.341.719
1.948.747
32.393.970
34.410.404
Vermogensbel. c)
7.066.645
71.382
6.995.263
7.205.276
Verdedig.bel, 1
3.624.419
73.873
3.550.546 3.716.152
Opc. v. d.
Gem.
fondsbel. Wet
van 2 Dec. ’39
(St.bl. no. 407) ‘)
7.992.283
434.958
7.857.325
–
Totaal
62.689.212 2.228.960 60.460.253
51.271.202
a)
114
hoofdsom + 20 opcenten op de hoofdsom der gebouwde
eigendommen. b) I-I000dsom + 70-88 opcenten. c) Hoofd-
som + 75 opcenten.
1)
Voor de belastingen naar inkomen en vermogen bestaan de
vermelde bedragen uit ‘/, gedeelte van het belastingjaar 194011941
en ‘/ gedeelte van het belastingjaar 193911940. ‘) Voor de be-lastingen naar inkomen en vermogen bestaan de vermelde be-
dragen uit ‘/, gedeelte van het belastingjaar 193911940 en
31,
gedeelte van het belastingjaar 193811939. ‘) Voor de Gemeente-
fondsbelasting bestaan de bedragen uit 15 opcenten over het
belastingjaar 193914940 en ‘/ gedeelte van 50 opcenten over
het belastingjaar 194011941.
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS.
Mei 1940
1940 1939
Motorrij tuigen-
belasting
Rijwielbelasting
. .
1.781
18.972 9.955.743
70.957
43.054.869
85.137
Totalen
. . . .
20.753
10.026.700
13.140.006
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS
Dienst
193911940
Zuiver bedrag der ko-
Zuiver bedrag der
hieren voor den dienst
kohieren tot en met 1938/’39 tot enm. de-
de maand Mei1940
zelfde maand v. .1939
O emeente. f.belast.
.
1
9
.375.617 66.403.520
Opc.verm. t. get. v.50
5.871.444
5.954.463
AFDEELIN& Ib
–
OverIge
middelen
Mei
/
Sedert
1
Jan.
1940
Overeen-
konishrje
periode
1939
Benaming der middelen
Divid.- en tantitmebel.
.
1.376.530
6.943.981
6.120.837
Rechten op den invoer
.
‘)
4.984.717
1)
46.403.230
46.783.800
Statistiekrecht
405.711
941.625
1.043.159
Accijns op zout
258.269 937.695
803.776
Accijns op geslacht
737.398
3.987.846 2.998.898
Accijns op wijn
29.855 688.344 747.114
Accijns op gedistili
1.877.877
13.299.907
14.663.729
Accijns op bier
693.911
3.652.038 3.479.446
Accijns op suiker
4.017.387 22.357.457 22.823.560
Accijns op tabak
3.215.030
17.345.943 45.089.303
Bel, op gouden en zilverw.
38.320
269.514
.
245.347
40.794.883
35.815.032
Couponbelasting
171.537 1.953.467
‘2 .247.450
Recht, en boeten v. zegel
‘)
609.034
‘)
4.481.953
9.360.110
Recht, en boet. v. registr.
781.298 3.938.109 6.755.814
Recht, en boet. v. succes-
Omzetbelasting
………3.945.185
sie, v. overgang hij over-
lijden en v.
schenking
2.771.985
18.616.033
18.753.761
Opbrengst d. loodsgelden
3.597 78.720
355.234
Totalen ……..
25.617.641
185.390.443
185.085.370
1)
Hieronder begrepen dc sedert Ii Februari 1940 ten bate van
het Leeningfonds 191,0 geheven meerdere invoerrechten (Wet van 26 April 1940, Stbl. no. 404). ‘) Hieronder begrepen wegens zegel-
recht van nota’s van makelaars en commissionnairs in effecten,
enz, /39.038 (Beursbel.) ‘) Idem t 657.060.
AFDEELING II. DIENSTJAAR 1939.
Zuivere op-
brengst over het
Benaming der middelen
Bedrag van de
tijdvak van 1
raming
Jan. 1939 tot en
met de maand
Mei 1940
u
–
ruIIuI.IiIasLiiIg.
(+
hoofdsom
+
20 opcentcn
op de hoofdsom der ge-
bouwde eigendommen)
.
10.703.000
10.673.585
Inkomstenbelasting’
82.500.000 94.658.914
Vermogensbelasting
21.000.000
21.096.629 10.500.000
10.776.918
Belasting v. d. doode hand
2.000.000 2.217.118
Diviei.- en tan(ièmebel
27.000.000
26.378.336
Rechten op den invoer
96.000.000
422.755.156
Verdedigingsbel.
1………
Statistiekrecht
2.500.000 2.539.018
Accijns op zout
2.000.000
1.710.816
Accijns op geslacht
7.500.000
7.929.724
2.371.202
Accijns op gedistilleerd
.
28.050.000
31.502.614
8.000.000
9.468.257
Accijns op suiker
56.100.000 61.126.759
Accijns op tabak
36.000.000
39.507.684
Accijns op
bier
…………
Bel, op gouden en zilverw.
575.000 636.598
82.000.000
88.784.298
Accijns op wijn
………..2.250.000
4.682.486
Rechten en boeten v. zegel
23.000.000 18.017.666
Omzetbelasting
…………
Rechten en boeten v, registr.
16.500.000
13.494.674
Couponhelasting ………..5.500.000
Rechten en boeten v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden en v. schenking
48.000.000
44.248.625
Opbrengst der loodsgelden.
750.000
658.406
Totalen
……
1
568.428.000
1
614.905.503
OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN HET
WERKLOOSHEIDSSUBSIDIEFONDS.
zuiver 1)edlrag
Dienst 1940
Bedrag van kohieren tot en
raming
met de maand
Mei 1940
Grond belasting (veertig ten hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom wegens ongebouwde
eigendommen) …………….
Personeele belasting (tachtig ten
honderd van de hoofdsom naar
den eersten, tweeden en derden
grondslag) ………………..
Gemeentefondsbelasting (vijf en
twintig opcenten op de hoofd-
som)
Vermogensbelasting (twee en twin-
tig opcenten op de h000dsom)
Inkomstenbelasting (tien opcenten
op de hoofdsom)
Totalen
……..
1
52.395.000
1
26.314.024
ZILVERPR.IJS
GOUDPRIJS
Londen
3)
N. York’)
A’dam
3)
Londen
4)
1940..
231
4
34
1
/
4
18 Juni 1960..
–
1681-
1940.. 4940..
23
1
1,
22
11
1,,
34
3
1, 19
1940..
–
1681-
1940..
22
1
1,,
34’1, 20
34
1
1,
21
1940..
–
1940..
–
1681- 1681-
1940..
–
–
22
1960..
–
1681-
1940..
21
1
1,,
34’1, 24
1940..
–
1681-
1939..
19’1,
42
1
/
26 Juni 1939..
2120
14816
23 Aug. 1939. . 20’/,
1
37
1
1,
23 Aug. 1939. – 2410 1 14816
1
1,
1) In pence p. os. stand. ‘) Foreign silver in $e. p. oz. (me.
‘) In guldens per Kg. 1000/1000.
4)
In sh. p. oz. (me.
48 Juni
19
20
21
22
24
26 Juni
Voornaamste posten
in
duizenden guldens.
Gouden
1
G1cru-
Andere
Beschikb.
Dek-
pata
munt en ‘)l
opeischb.
Metaal- kings-
muntmater.
schulden
saldo
perc.
24 Juni ’40
1.115.544 1.219.284
190,545
1
562.708
80
17
,,
’40
1.115.544 1.223.246
198.413
1
556469
79
10
,,
’40
1.115.544
1.235.450
208.917
1
546.337
78
6 Mei
’40 1.180.287 1.158.613
255.183
t
607.242
83
Totaal
Schat/eist-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
Bel ee-
op het
reken. disconto’s
rechtstr.
ningen
buitent.
(act.)
24 Juni ’40
38.341
16.000
228.369
300
itÎ’
17
,,
’40
38.407
16.000
1
228.620
300 29.169
10
’40
,,
69.568
1
.40.000
1
226.342
300
24.157
6 Mci
’40
9.853′
1
–
1
217.756
750
20.648
‘)
Per 1 April 1940 berwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.
DUITSCIIE RIJI{SBANK.
Goud
Rent en-
Andere wissels
1
Bel ee-
,Data
en
1
bank-
chèques
en
singen
1
deviezen
1
scheinen
1
schat/ei stpapier
15
Juni
1940. 368,8
11.940,2
28,5
7
,,
1 940.
77,6
276,5 12.359,7
25,7
31
Mei
1940.
77,3
260,8 12.568,5
30.9
23 Aug.
1939.
1
77,0
1
27,2
I
8.140,0 22,2
Data
EI/ee-
Diverse
Circu-
Rekg.-
.1
Diverse
ten
Activa latie
1
Cr1.
Passiva
15 Juni ’40
116,0
1.386,0
12.137,1 1.422,0
431,6
7
,,
’40
138,9
1.387,5
12.353,6
1.432,0
484,9
31 Mei
’40
191,9
1.434,4
12.594,2
1.470,0
457,7
23 Aug. ’39
982,6
1.380,5 8.709,8
1
1.195,4
456,8
BANK
VAN
ENGELAND.
l3ank bilj.
Ban/ebilj.
Other Securi ties
Disc, and
Seine-
Data
Metaal
in in Bank.
circulatie
Deparlm.
Advances
ritjes
19
Juni
40
1.720 589.050
41.190′
3.5
1
0
26.970
12
,,
’40
1.750
578.370
51.870 3.890 22.990
5
,,
’40
1.660
569.260
10.970
2.890 22.810
29 Mei
’40
1.650 556.860 23.370 2.880 22.730
23 Aug. ‘39247.263
508.064
38.353
5.711
24.334
Other Degosits
n e
Data
C.V.
Sec.
Public
Depos.
Reserve
kings-
l
pere.
Ban/iers
–
01/ier
Acc.
‘)
19Juni ’40
0.550 35.280
103.730
46.870 42.660
23,0
12
’40
12
13
3.980 34.890
103.160
48.360 53.310
28,6
5’40
,
161.730
13.610
118.790
49.610 12.390
6,8
29
I/ei4Q
148.900
36.120 94.910
50.480
24.780
13,7
23 Aug. ’39
99.666
22.371
92.132
36.229 39.199
26,0
‘) Verhouding tusschen Reserve en Deposits.
KOERSEN TE LONDEN.
1
416
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Juni 1940
11
STATISTIEKEN.
STAND VAN ‘s
IIIJES
KAS.
OrCI eringefi
1
Ib
JUni
1
1940
hij de Nederhndsche Bank
f
0.495.96920
t
4.994.052,39
Saldo b. d. Bank voor Ned.
129.981,64
25.816,16
Voorschotten
op ultimo Mei
resp. April ’40 a/d. gemeent.
verstr. op a. haar uit te kee-
ren hoofds.
der pers.
bel.,
Gemeenten
………………
aand.
in
de
lioofds.
der
grondbel. en der gem. fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op d& vermo-
gensbelasting
…………….
Voorschotten aan Ned,Indi8′)
,,
–
55.41 1.069,83
–
,,
54.565.277,88
Idem aan Surinanie
‘)
……
9.553.499,73
12.862.209,22
Kasvord.
weg.
credielverst. a/h.
huitenl
…………
….
82.1 62.636,31
,,
82.440.01 8,81
D aggeldleeningen tegen onder-
pand
.
……………..
– –
Saldo
der postrek.
v.
Rijks-
complabelen
…………
…
50.822.317,92
,,
62.442.026,95
Vord. op het Alg. Burg. Pen-
……
…
–
–
sioenfonds
‘)
………………
Vord. op andere Staatsbedr.
en instellingen
‘)
56.678.326,73
56.260.272,38
Verolichtingen
ingev. art. 16 van haar oc-
trooi verstrekt
–
–
Voorschot door de Ned. Bank
in rekcn.-cour. verstrekt
Schatkistbiljettefl
in
omloop
t
83.247.000,-
t
84.167.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,, 363.860.000,-‘)
,, 349.400.000,-‘)
Daggeldleeningen
Zilverbons in omloop
……
21.081.555,-
,,
20.018.233,50
Schuld op ultimo Mei resp. Apr.
1940 a/d. gein, weg. a.h. uit
te
keeren
hoofds.
d.
pers.
bel.,
aand.
1.
CI.
hoofds.
d.
grondb. e. cl
. gein. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
de
verrnogensbelasting ….
2.760.220,01
,,
6.208.434,14
Schuld aan Curaçao
‘)
……
…
410.834,24
,,
733.567,25
Schuld
aan
het
Alg.
Burg.
815.828,45
844.531,11
Id. a. h. Staatsbedr. der P.T.
…..
en
T.
‘)
…………….
…….
194.094.872,07
206.471.872,89
Pensioenfonds
‘)
……………
Id.
aan
andere Staatsbedrij-
ven
‘)
………………
…
.
48.440.650,86
,,
22.500.000,- Id. aan div. instellingen
‘)
..,,
…22.500.000,-
,, 148.848.232,76
1)
In rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist.
‘)
Rechtstreeks bij
de
Nederlandsche Bank t 16.000.000,-
‘)
Idem f
46.000.000,–
J)E NEDERLANI)S47}IE BANK.
Terkorte balans op 24
Juni 1940.
Activa.
Binnenl. Tissels
,
Hfdbank.
t
33.290.954
Prornessen, enz.
Bijbank.,,
800.109
in disconto
(
Agentsch.
,,
4.249.553 38.340.616
Papier op het Buitenland
. .
t
300.000
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
–
300.000
Beleeningen mcl.1, Hfdbank.
t
153.232.919
‘)
voorschotten in
.
Bijbank.,,
5.840.367
rekening-courant( Agentsch.,,
69.285.513
op onderpand
228.358.799
Op Effecten enz .
……..
f
226.775.600
‘)
Op Goederen en Ceelen ….
..1.583.199
228.358.799
‘)
Voorschotten kan
het
Rijk
…………….
..-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….f 1.115.544.475
Zilveren munt,
enz.
……
..11.073.512
1.126.617.987
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,
46.022.969
Gebouwen en meubelen der Bank
…………..
4.500.000
Diverserekeningen
……………………….
16.178.830
f1.460.317.201
Passiva.
Kapitakl
…………………………….
t
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
4.454.252
Bijzondere
reserve
………………………..
13.494.513
Pensioenfonds
…………………………..
10.938.651
Bankbiljetten
in
omloop
………………….
1.219.283.815
Bankassignatiën
in
omloop
………………..
155.131
Rek.-Courant, Van het Rijk
t
2.563.491
saldo’s
Van anderen
,,
187.826.187
11
190.389.678
Diverse
rekeningen
…………………….
1.601.1 62
f1.460.317.202
Beschikbaar metaalsaldo
…………………
562.707.524
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de Bank gerechtigd is
…………..
1.406.768.811
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht
…………………………….
16.000.000
‘)
Waarvan
aan
Nedei’landsch-Indi8
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99)
t
60.612.475
Plaatsen en
landen
7
MJ
1940
10115 Juni’40
Laagste 1Hoogste
15Juni
1940
17122
1
Laagste
Juni
’40
1
Hoogstel
22Juni
1940
Officieel:
New York
4.03
4.028 4.035
4.03
4.025 4.038
4.03
Parijs
176.628
176,50
176,75
176.625
176.50
176.75
176.625
Stockholm
16.90
16.85 16.95
16.90
16.85
16.95
16.90
Montreal
4.45 4.43
4.47
445
443 447 445
Buenos Aires
17.1.75
17.30
17.068
17.-
17,13
17.068
Niet
‘Officieel:
Alexandrië
97.50 97.50 97.50 97.50
97.50
97.50 97.50
Athene
535
525
525 525
525 525
525
Bangkok
22.18
22.18
22.18
22.18 22.18
22.18
22.18
Bombay
18.-
18.-
18.-
IS.-
18.-
18.-
Budapest
18.75
19.18
20.37
19.87
19.25
19.87 19.43
14ongkong
14.88
14.96
14.96
16.96
14.96
15.-
15.-
Istanbul
5.10
5.15 5.15
5.15
5.15
5.15
5.15
Kobe
16.56
15.93
17.-
16.18
16.-
16.50
16.25
Lissabon
102.12599.-
100.50
99.50
99.50
100.-
99.75
Madrid
38.50 36.25
40.- 40.- 40.-
40.- 40.-
Montevideo
27.25
24.- 26.-
24.50
24.50
25.25
25.25
Rio de Janeiro
3.66
3.37
3.56
3.37 3.40
3.53
3.53
Shanghai
3.31
3.84
3.90
3.84 3.84
4.- 4.-
Singapore
28.18
28.18 28.18
28.18 28.18 98.18
28.18
KOERSEN TE NEW-YORK.
(Cable).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Âmsterdam
($ per t)
($ per 100 Jr.)($ p. 100 Mk.)
($ p.
/100)
18 Juni 1940
3.61’/
–
40.10
1
)
–
19
1940
3.58’1,
–
40.10
1
)
–
20
1940 3.54
–
40.10
1
)
–
21
,,
1940 3.59
-‘
40.10′)
–
22
,,
1940
3.7211,
–
40,101)
–
24,
1940
3.72
–
40.10
1
)
–
26 Ju
,
ni 1939
4.68
5
1,
3.64″/,
– 40.11
53.08
Muntpariteit
4.86
3.90’1,
23.81
11
40
1
/,,
1)
Nominaal.