Ga direct naar de content

Jrg. 22, editie 1126

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 28 1937

28 JULI 1937

AUTEURSRECHT VOORBEH’OUDEN.

Ecororriisch-‘Statjsfische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD
VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

ORGAAN VOOR DE MEDEDEEL1CÉN’ VAN DIECENtRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART

UITGAVE VAN HET
NEDERLANDSCH ECONOMISCH
INSTITUUT

22E JAAEGANG

WOENSDAG 28 JULI 1937

No. 1126

COMMISSIE VAN REDACTIE:

P.
Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en

H. M. H. A. van der Valk (Redacteur-Secretaris).

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatwag.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andére pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijgh
d
van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-

sterdain, ‘s-Gravenhage. Postchèque. en giro-rekening

Wo. 145192.

Abonnementsprijs voort het weekblad franco p. p. in

Nederland – f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-Sta tis-

tisch Maandbericht f 5,— per

jaar. Beide organen samen

f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Do na.

teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut

ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis eh

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD.

BIz.

BRAINTRUST, ORDENING EN LIBERALE ECONOMIE
door

Prof. Dr. N. J. Polak ……………………….554

Voogdijbehee’r door
.

M-i.F. J:Brevet ……………..556

Goudsterilisatie door
Sj. Muller ………………….556

De Rijksmiddelen over Juni
1937 …………

……..558

BUITENLANDSdHE MEDEWERKING:

De Qistenrijks6he wet inzkeoudclausu1e

……
559

AANTEEKENINOEN:

Westeische landen heroveren de Ned.-Indische markt,
560

Productie en prijsvorming op de Engehehe markt

van Nederlandsche, Deensche en koloniale boter..
561

MAANDCIJFERS:,

Overzicht van den stand dei Rijksrniddeien ……..
562

Statistieken:

Geldkoersen-Wisselkoersen-Bankstaten

…………..
563,. 64

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

Op de wisselmarkt trok in de verslag-week nog steeds de Dollar de aandacht. Het Egalisatiefonds
verlaagde geleidelijk, den aankoopkoers verder tot
l.
80
7s.
Deze beweging was in overeenstemming met de
internatioiiaal flauwe houding van den Dollar. Eenige
principieele heteekenis moet men dan ook waarschijn
lijk aan’ deze politiek van het Egalisatiefonds niet.
toekennen. De Dollar was aangeboden, niet zooals
eenigen tijd geleden het geval was uit hoofde van
goudver€esejingen naar Amerika, maar integendeel, de situatie was van dien aard, dat goudafvloeiing uit
deVereenigde Staten voor de deur stond. Onder die
bmstandigheden’ is een verlaging van den Dollar’koers
bier niet anders dan een poging om het ,,natuurlijke”
verloop van de wisselkoersen zooveel mogelijk te hand-
haven, ook al is de regulator van den gouden stan-
daard weggevallen. Het tegengaan van verdere stij-
ging van den Pondenkoers is daarbij vaarsdhijnlijk
niet doel geweest; doch gevolg van den in practijk ge-
brachten wensch om de Dollarnoteering, bij’ handha-‘
ving van eenzelfde depreciatie van den Gulden, de-
zelf de beweging te doen volgen als bij werking van
den gouden standaard zou zijn geschied. Toen de Dol-
lar internationaal meer gevraagd werd, steeg tegen
het eind van de week de koers hier ook vrij snel tot
1.81,
waarna in het begin van de nieuwe week weer.
een reactie intrad. Of werkelijk de Dollar flauw zal blijven, en of er sprake zal zijn van goudafvloeiing
uit de V. S. op eenigszins ruime schaal, hangt natuur-
lijk geheel af van de kapitaalbeweging, die de uitslui
tende oorzaak’ van de’ ontwikkeling is geweest als ge-
volg van de geruchten inzake het verst.ekken van
gegevens, aan de Fransche regeering en inzake de
niaatregelen.totwering van het uitheemsche kapitaal.
De Franc is ‘deze week nog verder ingezakt, maar
sedert beneden de 6.70 het laagste punt werd bereikt,
is een licht herstel ingetreden. 1

let vertrouwen in de
Fransche munt is nog allerminst hersteld, hetgeen
blijkt uit het aauhöudend vrij hooge termijndisagio,
dat in de laatste dagen eerder nog is toegenomen, ter-
wijl toch normaliter bij een lageren coiitanten koers
een geringer termijndisagio behoort. Het disagio voor
driemaands-Francs beloopt thans 30 h 40 cts.-, hetgeen
alweer uitkomt op een jaarlijksche rente van 20 pOt.
De voortdurend ong

unstige houding van Fransche
Francs heeft tijdelijk ook een reactie voor Belgische
Francs tengevolé gehad, waarvoor een tweetal feest
dagen in België, waarop de Nationale Bank dus niet
‘Jcon intervenieeren, een geschikte gelegenheid hoed.
Sedertdien is echter de koers alweer aangetrokken tot
ongeveer het oude peil. Inderdaad zal de Belgische
exportindustrie. lijden onder de depreciatie van de
Fransâhe valuta, maar dat wil nog niet zeggen, dat er
voor de Belgische munt gevaar zou hestiau..
Van de geldmarkt valt feitelijk alleen te vermelden, dat eindelijk, nadat jarenlang de prolongatiekoers een
minimumniveau van 1 pOt. had gehandhaafd, de no-
teering is verlaagd tot % pOt. Ook dit peil is in zoo-
vË’r nog onnatuurlijk, dat het alleen gehandhaafd kan
‘bljveni, -omdat de markt niet zooals voor discontoma-
teriaal ,,vrij” is, doch er
,
integendeel een semi-mono
polistische prijsvorming is.
De beleggingsmarkt toont nog geen teekenen van
reactie, hoewel de 3 pOt. Staatsleening een klein koers-
verlies had te boeken. Over het algemeen blijft de
stemming nog steeds vast, terwijl de nieuwe conversie-
uiti’ften onveranderlijk eën gunstig onthaal vinden.

554

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juli 1937

BRAINTRUST, ORDENING EN LIBERALE

ECONOMIE.

Dit weekblad stelt •geen prijs op polemiek. Het
pleegt ook zelf niet in pennestrijd te treden met
andere persorganen. T-Jet is een vrije tribune, het laat
een ieder aan het woord, die
01)
economisch gebied
iets heeft te zeggen, dat van belang is, dat degelijk
is gefundeerd en in behoorlijke toon, taal en vorm is
gesteld en dat zich niet beperkt tot een herhaling
van wat elders reeds is geuit. Of de meningen of
conclusies van de schrijvers stroken met die van de
redacteuren doet niet ter zake: wat van waarde is
wordt opgenomen, naar het beginsel van het vrije
woord. Leidt een artikel tot tegenschrijven in dit
weekblad zelf, dan wordt het tegenbetoog als inge-
zonden stuk geplaatst, nadat de eerste schrijver in
cle gelegenheid is gesteld, het van een naschrift te
voorzien. lIet onderscheid tussen artikel en ingezon-
den stuk is niet, gelijk in vele andere persorganen, dat de conclusie van het artikel de redactie welge-
vallig is en dat die van het ingezonden stuk ôf onge-
vaarlijk is èf door achterâf plaatsing of redactioneel
naschrift moet worden geneutraliseerd. Het onder-
scheid is slechts: eerste, oorspronkelijke uiting over
ccii onderwerp en polemiek tegen zo’n uiting. In dit
systeem past geen poleriiiek van redactiewege en geen
polemiek met andere persorganen.
Dat wij niettemin voor een enkele keer ons moeten
begeven in kritiek op en verweer tegen hetgeen wij
in andere persorganen lazen naar aanleiding van
uitingen in Economisch-Statistische Berichten van
30 Juni jl., heeft dan ook een bijzondere oorzaak. Er
blijkt uit cle persstemmeu ten aanzien van dat num-
nier zoveel misverstand, dat rechtzetting en waar
nodig verduidelijking gewenst is.
liet nummer van 30 Juni was, zoals op hlz. 483
staat te lezen, hccloeld om enige onzer naaste mede-
werkers, die ten aanzien van de economische politiek
in dc juist ingegane periode iets te zeggen hadden, in dc gelegenheid te stellen, hun wensen en denk-
beelden kenbaar te maken. Dat lag geheel in de hier-
boven geschetste gedragslijn van dit weekblad, waar-
in een ieder op eigen verantwoordelijkheid schrijft.
Evenwel zijn nu veronderstellingen geuit, alsof
hier een ,,braintrust” zou trachten, enige van de nieu-
we ministers bereid te vinden, zijn poging tot ,,or-
dening” als richtsnoer te aanvaarden, alsof ,,econo-
mische mandarijnen” het nieuwe kabinet zouden wil-
len laten doen wat zij goed vinden. Deze wonderlijke
fantasieën vereisen loochening.
Het is Prof. Josephus Jitta, die de braintrust pro-
jecteert. Bij eerste lezing meenden wij, met een luch-
tig grapje van dezen geestigen collega te doen te
hebben. Wij vroegen ons alleen af, waarom hij voor
zijn zakelijk betoog geen gastvrijheid had gevraagd
in Economisch-Statistische Berichten; iii de kolom-
men van de Nieuwe Rotterdamsche Courant toch be-
houdt de kwalificatie braintrust in verbinding met
vermeende ordeningspogingen niet het karakter van
een grapje. Maar afgezien daarvan gaf het grapje
veel aanleiding tot misverstand. Immers, de beteke-
nis van het woord is zeer verschillend al naar gelang
men de nadruk legt op brain dan wel op trust.
Valt de klemtoon op brain en is het woordje trust
slechts om der wille van de klank gebezigd, dan heb-
ben wij er vrede mee. Economisch-Statistische Berich-
ten laat vooral hen aan het woord, die, van welke
geestesrichtin.g zij ook zijn, niet verstarren in ver-
ouderde regels, maar bereid zijn, steeds hun hersens
te laten werken ten einde de technische middelen
te vinden, die bij veranderde omstandigheden passen.
Het Vaderland heeft in zijn artikel van 6 Juli over
de ,,Economische Mandarijnen” zeer juist uiteengezet,
dat in dit opzicht de onhevangen wetenschap den
ervaren practicus vooruit kan zijn.
Maar als liet woordje trust relief geeft aan de kwa-
lificatie, dan moeten wij die beslist afwijzen. De in

een trust verenigden vormen een gesloten front. Dit
doen zij, die als hraintrust worden aangeduid, geens-
zins. Een medewerker van de Nieuwe Rotterdamsche
Courant (17 Juli Avondblad, artikel getiteld: De
huid van den beer) noemt ons tezamen: voorstanders
van- devaluatie en ordening. Het zoëven aangehaalde
artikel uit liet Vaderland spreekt van de groep van het Nederlandsch Economisch Instituut, die via de
Vereeniging voor Waardevast Geld nauw verbonden
zou zijn met Tilburg! Ook in deze constructie sche-
nieren devaluatie en ordening door. Onderzoekt men
nu de leden van deze vermeende braintrust op deze beide kenmerken, dan zal men kunnen constateren,
dat er slechts enkele op allebei positief reageren.
Om bij de schrijvers in het nummer van 30 Juni te
blijven, zijn wij geneigd te veronderstellen – wij
weteii het niet eens zeker! – dat er slechts één
positief devaluïst
1)
èn positief ordenaar is, daarnaast
één ordenaar-anti-devaiuïst, één of twee devaluïsteu-
neutraal-tegenover-ordening en twee of drie devalu-
isten-anti-ordening. Van een trust zou bij zo grote
divergentie van verlangens niet veel terecht komen!
Juist deze divergentie van meningen bij redacteu-
ren en hun naaste medewerkers geeft de zekerheid,
dat Economisch-Statistische Berichten blijft wat het
wil zijn: een vrije tribune, waar gein enkele eco-
nomische opvatting wordt gesmoord of doödgecom-
mentarieerd.
* *
*

De hierboven vermelde uitslag van het onderzoek
der ,,mandarjnen” op devaluatie en ordening zal die-
genen verwonderen, die in de uitingen in liet
nummer van 30 Juni ordeningspogingen hebben ge-
zien. Dat zijn er niet weinigen. Prof. Josephus Jitta
(in de N.R.C. van 7 Juli) hebben wij reeds genoemd,
daarnaast De Tijd van 3 Juli (De weg naar de orde-
ningsgedachte), De Morgen van 5 Juli (De orde-
ningsgedachte, kentering in niet-christelijken kring)
en het Deventer Dagblad van 8 Juli (Productielei-
ding). Toen wij dat zagen, vonden wij bevestigd, wat
Mr. R. Mees schreef in E.-S.B. van 4 November
1936 (blz. 795): ,,Ook in betogen en geschriften,
waarin dat niet behoorde voor te komen, lcan men
uitingen zien van de phobieën, die ons tegenwoordig
schijnen te beheersen. De een schrikt al als hij het
woord ordening hoort, de ander houdt ieder, in
wiens betoog het woord vrijheid voorkomt, voor een
aanhanger van het oude laissez-faire stelsel.” Men
voege hier bij de phohieën nog de verliefdheden, die
b.v. zodanig uitwerken, dat in iedere gedachte, die
de vrijheid niet tot loshandigheid wil laten ontaar-
den, een ordeningsverlangen wordt gezien. ,,Das ist
die Zauherei, Du leicht verführter Tor, denn jedem
kommt sie wie sein Liebchen vor”.
Ik hepaal mij in het volgende tot mijn artikel in
het numdier van 30 Jiini, dat zoals hièrboven is aan-
gegeven als poging tot ordening is begroet, terwijl
het in geen enkel opzicht overeenkomt met de geest,
die over het algemeen spreekt uit ordeningsbetogen,
integendeel geheel past in het kader van de zoge-
naamde liberale economie.
In het algemeen staan in de ordeningsbetogen het
gemeenschappelijk belang en het verlangen van de
meerderheid der hedrjfsgenoten op de voorgrond.
lIet kleinst gemene veelvoud van individuele belan-
gen moet een zo groot mogelijk aantal bedrijfsgeno-ten samenbrengen onder een ,,orgaan”, waarin al die
belangen zijn vertegenwoordigd. Het gevaar is daar-
door groot, dat het algemeen belang naast die vele
gemeenschappelijke en individuele belangen wôrdt
veronachtzaamd en dat het hesturend orgaan, gelijk
iedere collectiviteit, neiging tot conserveren van het

i) Positief deva-luïst beduidt hier slechts, dat men vôör
26 September 1936 voorstander was van devaluatie. Ten
aanzien van de -huidige monetaire politiek is deze kwalif i-
catie zinloos.

28 Juli 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

555

bestaande en tot remming van de vernieuwing ver-
toont. De Limburger Courier en de Utrechtsche
Courant van 12 en 13 Juli merkten op, dat in krin-gen, waar de ordeningsgedachte leeft, meer op sa-
nering en bescherming van het bestaande wordt aan-gestuurd dan op schepping van de voorwaarden voor
het tot standbreugen van het zo noodzakelijke nieuwe.
Van een regelend of hestureud orgaan, door belang-hebbenden samengesteld, zal men hetzelfde moeten

verwachten. Verleent men zulk een orgaan dan nog
verordenende beyoegdheid, dan is het gevaar niet
denkbeeldig, dat dit verordenen zich tot ordenen zal gaan verhouden als verspreken tot spreken, verdwa-
len tot dwalen, vergaan tot gaan.

De meeste ordeningsbetogen en ordeningspogingen
zijn uitingen van de opvatting, dat het bedrijfsleven
een handelbaar en bestuurbaar mechanisme zoude
zijh, een raderwerk, waarvan ieder onderdeel gehoor-
zaamt aan de kracht, die erop wordt gericht of over-
gebracht. Deze gedachte wordt gretig opgenomen
door allen, die in zulk een gehoorzaarn mechanisme
zekerheid van bestaan en behoud van positie, inko-
men of vermogen denken te vinden. Het groepsbe-
lang dreigt daardoor te gaan overheersen. Gelukkig verlangt onze wet op de verbindendverklaring toet-
sing aan het algemeen belang, zodat krachtens deze
wet slechts ,,ordeningen” tot stand kunnen komen, waarbij het groepsbelang met het algemeen belang samenvalt. Maar meer en meer gaan de ordenings-
denkbeelden een richting uit, waarbij het algemeen
belang op de achtergrond geraakt; in mijn artikel
Vernieuwing in E.-S.B. van 30 Juni heb ik enkele
syinp tornen van deze beweging aangegeven.

Enkel en alleen op het algemeen belang zijn de in
bedoeld artikel geuite denkbeelden gebaseerd. Geheel
overeenkomstig de economisch-liberale opvatting –

met politiek-liberalisme of wat daarvoor doorgaat
heeft dit weekblad zich niet in te laten – acht ik
de strevende persoonlijkheid de eerste drijvende
kracht tot het dienen van het algemeen belang van
de samenleving. Niet van een collectiviteit, die uiter-
aard traag en traditioneel is en die wegens haar ver-
antwoorclingsplicht onzekerheid vreest, kan de voort-durende vernieuwing worden verwacht, doch van den
vooruitstrevenden, op eigen verantwoordelijkheid
handelenden, uitstekenden enkeling. Onze maat-
schappij toch is een organisme, weiks samenstellende
delen zelfstandig reageren op de op hen gerichte
kiachten en prikkels en zodoende steeds nieuwe ver-

schijnselen tevoorschijn roepen. Voor die vernieu-
ving, keimerk van leven en levenskracht, is oit-
plouiing van de -beste en meest capabele persoonlijk-

heden een eeiste vereiste.

Maar die ontplooiing kan zover gaan, dat ze van
een de samenleving dienende kracht ontaardt tot een
de samenleving hedreigende macht. De leer van de
vrijheid, van het z.g. laissez faire, is afgeleid uit het
vertrouwen in de vernieuwing brengeude, strevende
persoonlijkheid onder de voorwaarde, dat al die stre-
vers ten opzichte van het geheel betrekkelijk klein
en zwak waren, daardoor elkander in evenwicht
hielden en een ieder de verantwoordelijkheid gevoel-
de voor zijn handelingen. Ontplooiing op grote schaal
en aaneensluiting hebben teweeggebracht, dat er
machten zijn gegroeid, die niet langer door andere
worden opgewogen, die daardoor ongecontroleerd
blijven en zich niet bewust zijn, welke verantwoor-
delijkheid (iets anders verantwoordingsplicht) tegen-
over de gemeenschap in haar geheel zulk een machts-
positie medebrengt. Beperking van de uitwassen van
zulke machten, waar zij het algemeen belang be-
dreigen, en vrrievendiging daardoor van het sociale
verantwoordeljkhèidshesef, past geheel in de leer
van de vrije ontwikkeling behoudens vrjheidsbeper-
king in het algemeen belang, die het kenmerk is van
de liberale economie. Tie zich niet laat misleiden
door de afgeleide, verkorte vrijheidsleuze, maar de

sociale fundering van deze voorwaardelijke eis als uit-

gangspunt neemt, zal tot de erkenning komen, dat
de groeiende oligarchieën en de daaruit voortsprui-
tende standeusainenleving met alle bezwaren en mis-
bruiken, daaraan verbonden, tegenwichten moeten
vinden, die, als de maatschappij zelve ze niet ver-
mag te vormen, van overheisdwege moeten worden
tot stand gebracht. Dat is niets nieuws, het enige
nieuwe is, dat men erkenne, dat er ongebreidelde
machten, oligarchieën en staudsprivilegies zijn ge-
groeid en dat het sociale verantwoordeljkheidsgevoel

van de machtigen en bevoorrechten zich over het
algemeen niet dienovereenkomstig heeft ontwikkeld.
Euvelen, die op het einde van de achttiende eeuw
de publieke huishouding hier te lande vertoonde,
dreigen thans uit enkele sferen van het bedrijfsleven.
Tijdig voorkomen is beter dan genezen.

De prohylaxe is geenszins gelegen in een consti-
tutionalisering of parlementarisering van de ban-
kiers, zoals Het Vaderland uit mijn artikel heeft be-
grepen. Een toezicht ter voorkoming van misbruiken is geen constitutie, een soort economische rechtbank of economisch O.M., onttrokken aan iedere politieke
beïnvloeding, is geen parlement. En de bankiers zijn
niet de typische ongebreidelde machten, dat zijn
veeleer de leiders van monopoloïde concerns en van
veelomvattende organisaties van vakgenoten, van
werkgevers of van arbeiders.

Een soort economische rechtbank had ik mij on-
der andere gedacht ter beslechting van arbeidsge-
schillen. Het Christelijk Sociaal Dagblad van 20
Juli steunt deze gedachte, die reeds jarenlang door
het Christelijk Nationaal Vakverbond wordt gedra-
gen. Prof. Josephus Jitta bestrijdt in
zijn
reeds aan-
gehaald artikel het denkbeeld, dat hij hij de geringe
omvang van het stakingseuvel overbodig en wegens
de neiging tot overvraging bij een verwachte bemid-
delende uitspraak schadelijk acht, terwijl hij boven-
dien betwijfelt, of een arbiter de verantwoordeljlç-
heid zal kunnen dragen, die op partijen behoort te
rusten. De geringe omvang van het stakingseuvel
in de laatste jaren zou wel eens een conjunctuurver-
schijnsel kunnen zijn; een verstandig toerist neemt, als hij bij stralende zon voor een week op reis gaat,
toch regenplunje mee, en zeer zeker als er van elders
berichten komen van noodweer. De overvraging kan
schaden bij bemiddeling, veel minder echter bij recht-
spraak of arbitrage, waarbij de verplichte motive-
ring van de uitspraak dwingt tot overweging van
objectieve gegevens, los van de eisen der partijen,
en waarbij de overvrager al spoedig zijn goodwill bij
de berechtende instantie zal verliezen en zodoende
ook het vertrouwen inboet van hen, wier belangen
hij waarneemt. De arbiter zal geenszins, zoals Prof.
Jitta hein toedicht, de neiging ondervinden, althans
iets van de overdreven eisen in te willigen. Die nei-

ging is des bemiddelaars, niet des rechters. En een
rechter durf t zeer zeker de verantwoordelijkheid te
dragen van zijn beslissing, een verantwoordelijkheid,
die meer sociaal, d.w.z. op het algemeen maatschap-
pelijk belang, zal zijn gefundeerd dan die, welke de
partijen gevoelen als de beslissing in hun handen blijft. Juist omdat bij de arbeidsvoorwaarden niet
meer alleen belangen zijn betrokken van werkgevers en werknemers in een bepaalde bedrijfstak, maar in-
tegendeel de gehele maatschappij bij die arbeidsvoor-
waarden en hij het regelmatig functioneren van het
betrokken bedrijf vitaal belang kan hebben, is ont-
wikkeling in de richting van berechting van arbeids-
geschillen door een onbevangen instantie een maat-
schappelijk belang van de eerste orde. P.

556

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juli
19371

VOOGDIJBEHEER.

Onlangs verscheen het ontwerp van wet, houdende
wijziging van de bepalingen betreffende het kinder-
recht, voorkomend in het Burgerlijk Wetboek. Het
ontwerp is vergezeld van een memorie van toelichting,
behandelende algemeene punten en de afzonderlijke
artikelen.

Van belang uit economisch oogpunt is het gedeelte
van dit staatsstuk waarin het voogdijbeheer bespro-
ken en geregeld wordt.

De memorie van toelichting vermeldt, dat de tgen-
woordige regeling gebrekkig is en dat deze gebrekkig-•
heid voornamelijk hierin lig-t, dat den voogd welis-
waar de noodige verplichtingen zijn opgelegd, maar
dat verzuimd is deze verplichtingen ook van behoor-
lijke sancties te voorzien. De voogd kan in de huidige
wet een handleiding vinden voor zijn beheer, maar,
wanneer hij die handleiding naast zich neerlegt en
er zich niet aan stoort, is er in de practijk niemand,
die hem tot de orde roept. Vooral de oudervoogden
worden tegenwoordig in dan loop hunner bediening
feitelijk niet gecontroleerd. Zij kunnen vrijwel alles
doen wat zij willen en wanneer hun beheer slecht is,
komt dat zelden uit v5r de slot-rekening en verant-
woording bij de meerderjarigheid van den pupil en
dan is het meestal te laat om de gemaakte fouten nog
te herstellen.

Het ontwerp tracht nu een deugdelijke contrôle te
verwezenlijken door een verplichting tot hffentarisa-
tie en het periodiek afleggen van rekening en ver-

antwoording, achter welke contrôlemaatregelen zekere
sancties moeten staan. De samenstellers van het ont-werp hebben voor deze contrôle en de sanoties rond-
gezien naar hulp en daarvoor gevonden den kanton-
rechter, de deskundigen, De Nederlandsche-Bank en
de Voogdijraad. Het zijn vier instanties, -die ervoor
hebben te waken, dat het vermogen van den minder-
jarige intact blijft en dit hem, wanneer de leeftijd
zoover gevorderd is, ongeschonden kan worden over-
handigd.

De kantorrechter ziet toe, dat er bij den aanvang der
voogdij een inventaris gemaakt wordt; de deugdelijk-
heid van de boedelbeschrijving moet onder eede be-vestigd worden. Daarbij kan dan al dadelijk bevolen
worden, dat de effecten aan toonder bij De Nederland-
sche Bank worden bewaard. De taak van deze instel-
ling wordt niet nader omschreven, maar bedoeld zal
wel zijn, dat zij ook toezicht zou hebben te houden,
(lat het aldus in bewaring gegevene ook bewaard blijft
en niet anders zal kunnen worden weggehaald of ge-
wijzigd clan met de medewerking van den kanton-
rechter. Het is niet duidelijk waarom voor deze derde-
bewaarder nu juist De Nederlan,dsche Bank uitslui-
tend genoemd wordt. Het is een bekend verschijnsel, dat zij die onderwijs in de economie genoten hebben
aan de juridische faculteit der universiteit weinig
besef hebben van het bestaan naast De Nederlandsche
Bank van andere Banken of soortgelijke particuliere
instellingen, die voor het bewaren als derde in aan-
merking komen. Misschien heeft deze onvoldoende on-
derlegging den juristen, die den Minister hcbhen bij-
gestaan hij (le samenstelling van het wetsontwerp,
parten gespeeld.

Het ontwelT regelt voorts de bevoegdheid van den
voogd. Het zijn bepalingen, die sterk doen denken aan
de beperking van de bevoegdheid van een directie
eener naamlooze vennootschap zooals die in het mee-
rendeel der statuten voorkomen. Enumereeren is moei-
lijk. Is soms de borgtocht hier vergeten?

Dan volgt de periodieke rekening en verantwoor-
ding. Als regel moet de voogd jaarlijks aan deze plicht
voldoen tegenover den kantonrechter. Er is een moge-
lijkheid, dat de voogd hiervan ontheffing krijgt of
slechts eens in de twee of drie jaar de rekening moet
overleggen. Dit is een zwak punt. Deze vergemakke-
lijking in de rekenplicht kan alleen in het belang zijn
van den kantonrechter uit het oogpunt van werkbe-

sparing. Voor voogd en minderjarige kan het slechts
heilzaam zijn zoo regelmatig mogelijk te werken. Er kunnen een of meer deskundigen optreden om de re-
kening te controleeren. In tegenstelling van de be-
waring, waarbij een bepaalde keuze gedaan wordt ‘uit
de banken, wordt hier geen categorie aangewezen
waaruit deze deskundigen zullen worden gekozen. Ook
worden er nog bewindvoerders , vei-meld, door wie de
voogd zich kan laten bijstaan, doch op zijn eigen,ver-antwoordelijkheid. Noch hun hoedanigheid, noch hun
taak wordt door het wetsontwerp aangewezen.
De Nederlandsche Bank doet wederom zijn intree
bij de zekerheidsstelling. Indien de voogd voor zijn

beheer zekerheid stelt door middel van pandgeving
van effecten, wordt dit gevestigd door het pand te
brengen onder de macht van een derde. Zoo staat het
in het Burgerlijk Wetboek; hier wordt gesprokenvan

inbewaargeving bij De Nederlandsche Bank met voor-
bijgaan van alle andere ,,derden”, die hiervoor in aan-
merking kunnen komen.

Tenslotte wanneer het mis gaat of is; wanneer de
voogd zijn beheer eigenmachtig voert, of zich schul-

dig maakt aan ontrouw, plichtsverzuim of misbruik
van bevoegdheid, dan kan de Voogdijraad als laatste
hulptroep worden ingeroepen. Bij de samenstelling
van dit lichaam zal er dus opgelet moeten worden,
dat ook deze taak aan haar is toevertrouwd.
De groote lichtzijde van het ontwerp is voorloopig
de verplichte inventaris. Daaruit zal in de toekomst
af te leiden zijn om welke bedragen van onmondigen
het in Nederland gaat. Dan eerst zal te beoordeelen
zijn, of niet al de te hulp geroepen instanties zullen
moeten worden vervangen door een centraal insti-
tuut, hetzij van rijkswege ingesteld, hetzij door par-
ticulieren, aan wie de zorg voor het voogdijbeheer zal
zijn toevertrouwd. De memorie van toelichting zegt
nog, dat het vanzelf spreekt, dat er geen regeling kan

worden gemaakt, die den minderjarige tegen alle
risico’s, in het bijzonder tegen opzettelijke fraude van
den voogd, beschermt. De memorie van toelichting
spreekt de vrees uit, dat al ware zulk een regeling te maken zij in elk geval zoo onpractisch en gecompli-

ceerd zou zijn, dat zij als een zware last zou drukken, niet alleen op de voogden, maar ook op de overheids.
organen, die aan de uitvoering ervan zouden moeten medewerken. Die vrees is zeker ongegrond. Met een
centraal instituut, zou een maximum risico-beperking
te bereiken zijn. De kosten, die nu De Nederlandsche
Bank en de deskundige zullen vergen, kunnen dan op
meer directe wijze worden aangewend.
Mr. F.
J.
BREVET.

GOUDSTERILISATIE.

Over het probleem der goudsterilisatie is de laatste
tijd veel te doen. In de Verenigde Staten is het pro-
bleem al van oudere datum dan bij ons, hoewel het
ook daar nog steeds aktueel is en voorlopig ook wel
zal blijven. Men tracht door allerlei manipulaties op

de gcldmarlct de mogelijke ,,inflationistische” invloe-
den van een steeds toenemen van de goudvoorraden
tegen te gaan. Allerlei middelen zijn hiervoor aan-
geprezen en weer verworpen. Het plaatsen van schat-
kistpaier door staat of egalisatiefonds brengt rente-
verlies mee en het effekt kan weer teniet gedaan
worden door herbelening bij de centrale bank. Ook
het in omloop brengen van gouden munten en het
verlagen van de goudprijs zijn middelen, die reeds
verworpen werden (zie verslag van De Nederlandsche
Bank). Tenslotte stelde de President van De Neder-
landsche Bank in genoemd verslag voor: ordening
der goudproduktie als een niogelijke oplossing. Maar
ook hiertegen werden door Prof. Dr. G. M. Verrijn
Stuart in E.-S.B. van 9 Juli zeer reële argumenten
genoemd, die de onoverkomelijke bezwaren hiervan
aantoonden. Het schijnt dus, dat er geen oplossing
is voor het probleem, een konklusie, waartoe ook de
heer Van Sandick in dit tijdschrift ) kwam. Terecht

‘) E.-S.B. van 26 Mei ji.

28 Juli 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

557

wees hij er op, dat de
dispositiemogelijkheden
altijd

blijven bestaan, wat voor maatregelen men ook neemt.

In de Verenigde Staten is dat gevaar nog groter
daar het grootste deel van de beleggingen der banken
bestaat uit staatsobligaties, die, als men er behoefte

toe
krijgt,
bij de Res. Banks ondergebracht kunnen

worden. Indien men dus de ogen niet sluit, zoals in
de Verenigde Staten, voor het gebrek aan resultaat
van de genomen of voorgestelde maatregelen, moet men
noodzakelijk konkluderen: Er is niets aan te doen.
Ondertussen is het probleem nog ingewikkelder
dan het tot nu toe werd aangenomen. Vooreerst is echter nodig een juiste probleemstelling, daar wij
zonder dit niet tot een oplossing kunnen komen en

het probleem te beperkt zien.
Immers hoe is men tot nu toe aan het probleem
gekomen? Door oorzaken, waarop wij niet verder zul-
len ingaan, is de goudtoevoer in enige landen sterk
toegenomen. Hiermee is dan de basis gegeven voor
een grotere feducaire geldcirkulatie, die men onge-
wenst acht, omdat men tengevelge hiervan een grote
prijsstijging verwacht, wat zou wijzen op een te
snelle ontwikkeling van de konjunktuur. Het pro-

bleem was dus: Hoe ,,steriliseren”
wij
de goudtoe-

voer zodanig, dat aan een grotere geldcirkulatie paal
en perk wordt gesteld.
In feite is het probleem echter wijder, nl.: Hoe
kunnen wij een ongezonde ontwikkeling van de kon-junktuur, die een gevolg is van verschijnselen aan de
geldzijde van het maatschapolijke ruilproces, tegen-
gaan? Indien wij het probleem zo stellen komen de
verschijnselen direkt in een ander licht te staan.
Waar tot nu toe alleen de aanbodszijde van de kre-
dietmarkt beschouwd werd, komt na een juiste pro-
bleemstelling ook de vraagzijde in het probleem tot
uiting. Dit is iets, dat men tot nu toe bij deze be-
schouwingen van de konjunktuur vanuit de geld-
zijde steeds over het hoofd heeft gezien. Met beper-
king of uitbreiding van het aanbod van krediet is
uien er niet. De goedkoopgeldpolitiek in Amerika
bleef zonder resultaat, want het grote aanbod van
crediet leidde niet tot een stimulering van de kon-
juuktuur door het uitoefenen van meer koopkracht.
Slechts een grotere liquiditeit van de Amerikaanse
banken was het gevolg. Het ,,ingespoten” geld bleef
hier werkloos liggen, want de produktie was niet
rendabel en er was tengevolge daarvan geen
vraag

naar krediet.
Aanbod, hoe dringend ook, kon geen resultaat heb-
ben, zolang de vraag naar kredieten van de zijde van
het bedrijfsleven uitbleef. Het is merkwaardig, dat
men, nu men zover is, dat de ingepompte gelden aan
hun doel gaan beantwoorden, de gevolgen weer te niet wil doen. Men vreest nu ,,inflatie” tengevolge
van de vroeger gevolgde politiek en schuift de ver-
antwoordelijkheid voor het verschijnsel dan op het

goud.
Thans echter bevinden wij ons in het omgekeerde
geval. Door vergroting van de goudvoorraden is de
mogelijkheid geschapen voor een grotere geldcirku-
latie. Dat, wat men nog voor kort wenste, wordt thans
gevreesd, nl. het werkelijk uitoefenen van koopkracht,
door vergroting van de cirkulatie. Maar ook nu veer
wil men de zaak alleen ,,in het reine” brengen door
beperking van de kredietmogelijkheden, dus van het
aanbod,
zonder dat men er de ontwikkeling van de
vraag
naar krediet ook maar enigsizns in betrekt.
Bekijken wij eens nader wat men sinds 1930 ge-
wild heeft en waarvoor men thans bevreesd is. Na
1929 liep de koopkracht terug, d.w.z. er werd meer
aangeboden dan gevraagd
1
). De oorzaken waren: een

1)
Aan een weerlegging van de door Say als statische wet geformuleerde, bi des débouohés kunnen wij in het
bestek van dit artikel niet beginnen. Het verschijnsel van
de afname van de uitgeoefende koopkracht tegenover een
in de aanvang gelijkblijvend aanbod, is itrouwens te duide-
lijk in de praktijk waargenomen, dan dat wij er over be-
hoeven te strijden.

verminderde rentabiliteit in het algemeen en een
-afname van de uitgeoefende koopkracht. Op een be-
spreking van de oorzaken van de rentabiliteitsver-
mindering kan hier alweer niet ingegaan worden.
Duidelijk is in elk geval, dat de gevraagde prijs in
hoeveelheid achterbleef bij het aanbod. Dit verschijn-
sel ging samen met een inkrimping, zowel van de
geldcirkulatie als van cle omloopsnelheid van het geld.
M.a.w. er trad een ,,hoarding” op, een vergroting van
cle relatieve kasstanden, zowel wat de verschillende
huishoudi ngen individueel als wat het georganiseerde
geidwezen in zijn geheel betreft. Het niet uitoefe-nen van koopkracht is dus het verschijnsel van de
,,hoarding” zelf, of dat nu een verminderd gelds-
kwantum of een verminderde omloopsnelheid als zo-
danig betreft.
Hierna komt dan een twede punt naar voren, dat
men steeds over het hoofd heeft gezien en over het
hoofd ziet. 1-let leek immers logisch, dat indien men
trachtte de koopkrachtsstroom te vergroten, men
eveneens de verloren welvaart weer te voorschijn zou
toveren. ,,Easy-Money” werd een strjdroep. Maar
wat kon men er van verwachten? Men meende hier-
mee een grotere credietvraag en dus een grotere
geldcirkulatie te kunnen forceren. Maar wat wij aan
geld op deze wijze in de maatschappij pompten, werd
direkt weer door de banken ,,gesteriliseerd”. i)e
,,hoarding” bleef dezelfde, terwijl alleen de plaats
van de kasvoorraad een verandering onderging. Er
was geen vraag naar kredieten. Ook de beste pomp
kan niet werken als de afvoerleiding verstopt is. Pas
met een herstel van de rentabiliteit kwam er vraag
naar kredieten, maar vanaf dat moment vreesde men voor de resultaten, die men eerst gehoopt had te be-reiken. Men had tussen het verloop van de konjunk-
tuur en het verschijnsel der ,,hoarding” een kausaal
verband verondersteld, terwijl alleen een funktioneol verband bestond. Hoe het kausale verband is en of er een is, is niet na te gaan. En bij deze stand van zaken
kon men vermoeden, dat de kans op succes gering
zou zijn als men zich baseerde op een veronderstelde
kausaliteit.
Wat kunnen wij nu van deze verschijnselen in het
verleden leren t.a. van het probleem dat we ons ge-
steld hebben?

Ten eerste, dat men de vraagzijde bij dit vraag-
stuk niet mag verwaariloozen.

a
t
helpt alle beper-
king van het aanbod als de vraag zijn invloed blijft
laten gelden? En wat voor betekenis heeft alleen
maar een beperking van de goudvoorraad als basis
van de geldschepping, als nog om en bij de 100 pOt.
van de biljettencirculatie door goud gedekt is.
Niet alleen leidt z.g. ,,sterilisatie” niet tot het be-
oogde resultaat, ook al zou er van geen toevoer, maar
van een afvloeien van goud sprake zijn, dan nog zou
het probleem even groot zijn. De kans op een gevaar-
lijke ontwikkeling van de konjunktuur door ver-
schijnselen van de geldzijde blijft bestaan. Immers,
waarop komt het tenslotte aan? Niet op beperking
van de goudvoorraad of het remmen van een prijs-
stijging, maar op een neutrale geidwerking. Verme-
den moet worden, dat er meer koopkracht wordt uit-
geoefend dan aangeboden, want dan is er van een
gevaarlijke invloed op de konjuaktuur vanuit de
geidzijde sprake. Dit
verschijnsel
noemt men dan ten
onrechte ,,inflatie”. Zou men dat verschijnsel inder-
daad met de term inflatie willen aanduiden dan is
er sinds het bestaan der konjunktuurgolven sprake
van een voortdurende afwisseling van inflatie en
deflatie. En met het begrip inflatie hebben wij toch
meestal iets anders op het oog. Het verschijnsel zo te
betitelen verwekt dus slechts onjuiste, onrustwekken-
de gedachtenassociaties. En of de goudvoorraad nu
toe- of afneemt, dat is het, wat men moet trachten te
vermijden. Men staart zich blind op en debatteert
over een klein onderdeel van een probleem, dat men
niet in zijn geheel bekijkt, waarschijnlijk uit angst,
dat men voor het geheel geen oplossing weet te geven.

558

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juli 1937

Want hoe moet men bij de huidige organisatie van
het geldwezen vermijden, dat de uitgeoefende de aan-
geboden koopkracht bij een opgaande konjunktuur
overtreft? In dit licht dient het probleem gesteld te
worden. Of er veel goud is als
basis
voor een grotere
uitgeoefende koopkracht is hierbij slechts van min-
dere betekenis.

Ook uit andere bronnen kan de vergroting van de
koopkracht geput worden, ni. uit een vergrote cir-
kulatie bij gelijke goudvoorraad en. uit een ,,dishoar-
ding”. Dat is het twecle wat wij uit het verleden kun-
nen leren, nl. dat als gle credietvraag stijgt en er ten-
gevolge daarvan ,,dishoarding” optreedt, dit niet te
belemmeren is door remmen van de cirkulatie. Een
grotere koopkrachtsstroom treedt op, ook al neemt de
biljettencirkulatie niet toe. Hoeveel goud er als dek-
king is, doet dan niet ter zake.

En ten derde dient men uit het verleden de les te
trekken, geen kausaliteiten aan te nemen daar, waar
slechts sprake is van een functioneel verband. Als
inderdaad een afnemende koopkrachtstroom de
oor-
zaak zou
zijn van een baisse en een toenemende koop-
krachtsuitoefening
oorzaak zou
zijn van cle opleving
zou het zin hebben hier zijn kracht aan te wenden om
de konjunktuur te beïnvloeden. Nu er echter geen
sprake is van een dergelijke funktionele samenhang,
is het inzetten van kunstmatige krachten hier krachts-
verspilling.

Men zal ons, en terecht, verwijten dat wij slechts
de genomen maatregelen hebben bekritiseerd zonder zelf betere aan te geven. Wij
twijfelen
er echter aan
of maatregelen aan te geven zouden zijn om de kon-
junktuur bij de huidige maatschappelijke ordening
en dan nog wel alleen van de geidzijde te beïnvloe-
den. Indien een rigoureuze diskontopolitiek gevoerd
werd en men een zeer hoge rentestand effektief zou
weten te maken, zou dit misschien een middel kun-
nen zijn. Maar afgezien van de mogelijkheid hiervan, zal men zo’n maatregel ongewenst achten. Onze mc-
neta.ire politiek hinkt tussen twee gedachten heen
en weer. Enerzijds wil men door een lage rentestand
een opleving bevorderen en een sanering van de staat-
huishouding door conversies mogelijk maken. Ander-
zijds ziet men de gevaren in van een te ver doorge-
voerde goedkoopgeldpolitiek, die dan door een toene-
ming van de goudvoorraad in de hand gewerkt wordt. Een konsekwente politiek hetzij van steun, hetzij van
remmen van de opleving wordt niet gevoerd. Het goud
wordt er dan nu vast als toekomstige zondebok bijge-haalcl voor het geval, dat het misloopt. Het enige wat
men tot nu toe heeft weten te bereiken is, door het
verspreiden van geruchten, onrust te zaaien, waarop
het bedrijfsleven reageert met minder kredietvraag.
Men bereikt hier indirekt als onbedoeld psycholo-
gisch
gevolg
wat men door
feitelijke
maatregelen niet
kan bereiken, nl. een remmen van de
prijsstijging.
Afgezien ervan of dit de
aktiviteit
als wezenlijk kon-
junktuurkenmerk sterk zal beïnvloeden, vragen wij
ons af of dat een juiste methode is. Een rustige ont-wikkeling van de
bedrijvigheid
is immers hol doel
en niet, door het zaaien van onrust, het bedrijfsleven
cle noodzakelijke voorwaarden hiertoe te ontnemen.
Ons doel was slechts door een betere probleemstel-ling het goudprobleem in haar betekenis voor de kon-
junkturele ontwikkeling tot haar juiste proporties
terug te brengen. Sj.
MULLER.

DE RIJKSMIDDELEN OVER JUNI 1937.

Reeds bij oppervlakkige kennismaking van het in
dit nummer voorkomend Overzicht van den stand
der Rijksmiddelen op ultimo Juni jl. blijkt, dat de
laatstverloopen maand buitengewoon gunstig voor
‘s Rijks schatkist is geweest. De gewone niet-directe
belastingen brachten
f
40.410.800 op tegen
f
30.254.200
in Juni 1936 en vertoonen mitsdien een vooruitgang
van niet minder dan
f
10.156.600. Een maandop-
brengst van boven de
f 40
millioen werd in jaren

niet gehaald. Ook de gemiddelde maandraming werd
met onaanzienlijk overtroffen (met
f
9.267.000). En
vrijwel alle middelen droegen tot dit gunstig resul-
taat hij; slechts de gedistilleerdaccjjns, de suiker-
accijns en de couponbelasting konden liet opbrengst-
cijfer van Juni 1936 niet bereiken. Wat de gemid-
clelde maandraming -betreft, deze werd alleen bij een
drietal accijnzen niet verkregen, t.w. den zoutaccijns,
den gedistilleerclaccijns en den suikeraccijns. Met
name cle dividend en tantièmehelasting, de invoer-
rechten, de omzetbelasting, de zegelrechten, de regis-

tratierechten en de successierechten gaven een be-
langrijke stijging te zien.

Ook het halfjaarlijksche overzicht maakt een alles-
zins bevredigenden indruk. De totale opbrengst over
de eerste zes maanden bedraagt
f
209.115.400 tegen

f
175.930.500 in hetzelfde tijdvak van het vorige jaar
en bij een evenredige raming van
f
186.862.500. Geen
enkel middel heeft gedurende deze periode minder opgebracht dan in het eerste halfjaar 1936. Wat de
iaming aangaat, deze werd slechts niet gehaald bij
den gedistilleerdaccijns, den bieraccijns en den suiker-
accijns, welke tezamen
f
823.000 bij de verwachting
tea achter bleven. De overige middelen brachten
evenwel tezamen
f
23.075.900 meer dan de raming op. De keer ten goede, die in de opbrengst der mid-
delen na cle depreciatie van den -Gulden is gekomen,
blijkt zich derhalve te handhaven.
Bij nadere analyse van de afzonderlijke middelen
blijkt vooreerst, dat de dividend- en tantièmebelas-
ting niet minder dan
f
2.083100 méér heeft opge-
bracht dan in Juni 1936. Nu is de dividend- en tan-
tièmebelasting een wisselvallig middel, waarvan het
grootste gedeelte in slechts enkele maanden in het
midden des jaars wordt ontvangen. Het vorige jaar
was Augustus de gunstigste maand; ditmaal schijnt het hoogste bedrag reeds in Juni te zijn ontvangen.
Het zal dus noodig zijn nog enkele maandopbrengsten
af .te wachten, alvorens kan worden uitgemaakt, of
hier van een werkelijke stijging kan worden gespro-
ken. Het le halfjaar bracht
f
2.212.100 meer in
‘s Rijks schatkist clan de eerste zes maanden van het
vorige jaar. Deze vooruitgang is voor een klein deel
te danken aan de opcenten, geheven ingevolge de
wet van 20 December 1935 (Staatsblacl No. 725), die
in de eerste maanden van 1936 nog niet hun gehee-
lea invloed konden uitoefenen.
De invoerrechten vertoonden ditmaal een accres
vLn
f
2.218.000. De gemiddelde maandraming werd
overtroffen met
f
1.012.900. De ontvangsten zijn de
laatste maanden opvallend hoog, als gevolg van de prijsstijging van verschillende goederen, die uit het
buitenland moeten worden betrokken. Het le half-
jaar leverde reeds een surplus van
f
4.616.000. Na-
tuurlijk zijn de gevolgen van de depreciatie nog steeds
van gunstigen invloed. Ook het statistiekrecht geeft
ruime baten. Laatstgenoemd middel bracht ditmaal

f
101.500 meer op, waardoor de in de reeds verstre-
ken maanden verkregen voorsprong opliep tot

f
527.400, een voor dit kleine middel niet onaanzien-
lijk bedrag.

Met de groep der accijnzen gaat het langzamerhand
wel iets beter. liet zout verschaft.f 15.200 meer, in
tegenstelling met de vorige maand; de eerste zes
maanden leverden
f
112.100 meer op. De geslacht-
accijns gaf opnieuw een hooge ontvangst (toeneming

f
115.300), dank zij de
.
hooge rundveeprijzen. Aan
wijnaccijns werd
f
55.200 meer geboekt, niettegen-
stitande de verlaging van het tarief. De raming werd
met
f
328.700 overschrecleii, doch de laatste maand
van het kwartaal is voor dit middel altijd de belang-
rijkste. De gedistilleerdaccijns liep terug met
f197.200; toch verschaften de eerste zes maanden
nog een overschot van f7.500 boven het eerste half-
jaar 1936. Niettemin vormt deze
accijns
nog een
zwakke plek in deze groep; het evenredig deel der
raming werd althans niet gehaald (tekort
f
372.400).
Het bier leverde
f
86.800 meer op; daar de ontvang-

28 Juli 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

559

sten van Juni 1936 reeds aan den hoogen kant waren,
beteekent dit, dat de afgeloopen maand gunstig was;
inderdaad werd de raming niet onbelangrijk overtrof-
fen (met
f
225.400). Er schijnt hier echter een bij-
zondere omstandigheid in het spel te zijn, die de stij-
ging der afgeloopen maand heeft veroorzaakt. De in
de vorige maanden ontstane achterstand werd thans
in een voordeelig saldo omgezet; immers het eerste
halfjaar leverde
f
76.600 meer oh dan in 1936. Aan
suikeraccijns kwam ditmaal
f
375.300 minder binnen
dan in Juni 1936, doch deze verlaging is slechts schijnbaar, daar de maand Juni ditmaal een ver-
schijndag van den crediettermijn minder telde dan
in het vorige jaar; per slot van rekening heeft de
suikeraccijns dus thans ruimer gevloeid. Het le half-
jaar 1937 is
f
1.261.200 bij dezelfde periode van 1936
in het voordeel; de ontvangsten van de eerste maan-
den van het vorige jaar waren evenwel iet bijster
gunstig. Op zichzelf beschouwd, zijn de ontvangsten
van het loopende jaar niet hoog; alleen in Januari jl.
werd de gemiddelde maandraming gehaald en er is in liet le halfjaar dan ook bij de raming een achter-
stand ontstaan van
f
441.400. De ontvangsten van het
2e halfjaar 1936 waren belangrijk hooger. Tenslotte
nog de tabaksaccijns, die
f
183.900 meer opleverde
en in totaal
f
3.205.800 in de schatkist bracht. Dit
laatste bedrag is zeer gunstig, als men bedenkt, dat
de maandraming niet meer dan
f
2.708.300 bedraagt.
De ontvangsten uit dit middel zijn tot dusver be-vredigend; gerekend over zes maanden, is er een
vooruitgang waar te nemen van
f
564.900.
De belasting op gouden en zilveren werken ver-
schafte f
2.600
nléér; de omzetbelasting gaf weer een bijzonder hooge opbrengst, ni.
f
6.488.200 of

f
1.300.600 meer dan in Juni 1936 en
f
1.279.800
boven de maandramin. De prjsverhooging van zeer
veel artikelen komt hierin tot uitdrukking. Het eer-
ste halfjaar 1937 heeft
f
5.695.400 meer aan omzet-
belasting opgebracht dan de maanden Januari t/m. Juni 1936. Met de couponbelasting loopt het in de laatste maanden iets minder, goed; het decres be-
draagt ditmaal
f
184.700, al werd de raming ook iets
overschreden (met
f
5.400).
De z.g. conjunctuurheffingen gaven ruime baten.
Aan zegelrechten kwam
f
1.542.600 meer binnen (bij
een ontvangst van
f
2.856.700), waarvan
f
318.700
aan een ruimer vloeien van de beursbelasting is toe
te schrijven. Hoewel de abndrmale drukte op de beurs
na de depreciatie van den Gulden, thans wel iets is
geluwd, zijn de ontvangsten toch nog hoog; het
le halfjaar heeft
f
9.328.950 meer zegelrecht opge-
leverd dan in 1936. Het geheele voor 1937 geraamde
bedrag is reeds binnen. Ook de registratierechten
blijven goed op peil; de afgeloopen maand gaf zelfs
een buitengewoon hooge ontvangst
(f
2.465.500 of

f
1.733.500 meer dan in Juni 1936 en
f
1.540.500
meer dan de raming). Men moet tot 1929 teruggaan,
om een dergelijke hooge ontvangst te vinden. De successierechten waren ditmaal weer bijzonder
goed; zij brachten
f
3.844.400 op, of
f
1.463.300 meer
dan in Juni 1936 en
f
444.400 boven de maandra-
ming. Gerekend over zes maanden, is het loopende
jaar met
f
3.642.100 in het voordeel. Ongetwijfeld
moet hier worden gedacht aan de 20 opcenten, welke
thans worden geheven, doch in de eerste negen maan-
den van 1936 hun invloed nog niet deden gevoelen.
De loodsgelden namen toe met f12.100; over zes
maanden bedraagt de vooruitgang
f
129.000.
lTat de Directe Belastingen betreft, verschilt de
stand van de grondbelasting niet veel van dien van
ultimo Mei jl. Bij de inkomstenbelasting, de vermo-
gensbelasting en de verdedigingsbelasting 1 is thans
de’ invloed van het nieuwe belastingjaar te bespeu-
ren. Zoo steeg het zuiver bedrag der kohieren, voor
wat de inkomstenbelasting betreft, in de afgeloopen
maand van
f
23.611.900 tot
f
32.379.400. Overigens
kan worden opgemerkt, dat bij alle directe belastin-
gen de stand per ultimo Juni ji. uitkomt boven het

kohierbedrag op hetzelfde tijdstip van het vorige
jaar. De dikwijls niet onbelangrijke verschillen zijn
vermoedelijk voor het grootste gedeelte te danken aan
een vlugger verloop van de aanslagregeling voor
193711938, aan tijdiger vaststelling van opcentenver-
ordeningen en overigens wellicht ook wel aan ver-
betering van den economischen toestand.

BUITENLANDSCHE MEDEWERKING.

DE OOSTENRIJKSCHE WET INZAKE GOUD.

CLAUSULES.

Een medewerker uit Weenen schrijft ons:

Tot de belangrijkste maatregelen op econonicli
gebied in den laatsten tijd in Oostenrijk genomen,
behoort ongetwijfeld de Wet op de goudciausules,
die niet alleen van beteekenis is voor de deviezen-
politiek, maar daarnaast ook moet worden gezien als
een onderdeel van de prijspolitiek der Regeering,
welke erop gericht is oni de voornaamste massa-
verbruiksartikelen goedkooper te maken.
De goudclausulewet verklaart eenerzijds, dat Oos-
tenrijkers voortaan rechtsgeldig geen overeenkomsten
meer kunnen aangaan, waarin de maatstaf van een
geldverplichting volgens goudwaarde (goudclau-sule) wordt bepaald, voorts en dit is ook voor het
buitenland van belang -, dat de schuldeischer
geen beroep kan doen op goudclausules bij vor-
deringen in vreemde valuta’s, wanneer in den be-
trokken buitenlandschen staat goudclausules ongel-
dig zijn. Tot zoover het gedeelte van de wet, dat
0])
het terrein der deviezenpolitiek ligt. Anderzijds laat
zij ten aanzien van de prjspolitiek toe, dat overeen-
komsten inzake regelmatige levering van goederen,
inzonderheid van electriciteit, gas en water, door den

ontvanger kunnen worden opgezegd, wanneer aan den
prijs een goudclausule is verbonden en de overeen-
komst v65r 25 Maart 1933 was aangegaan. Laatstge-noemde datum houdt daarmede verband, dat er reeds
omstreeks dat tijdstip in Oostenrijk verordeningen
bestonden, welke betrekking hadden op enkele goud-
clausulevraagstukken, hetgeen tot een reeks econo-
misch niet-gemotiveerde prjsverhoogingen had ge-leid. Daar de regeering. met de nieuwe wet van het
standpunt der prjspolitiek uit slechts afschaffing
van de goudclausule beoogt, zoo vervalt het vermelde opzeggingsrecht van den ontvanger, wanneer de leve-
rancier zelf binnen een bepaalden termijn van de
goudclausule afziet.

Wat zijn nu de belangrijkste gevolgen van de goud-
clausulewet?

De beteekenis van het deel, dat de deviezenpolitiek
betreft, ook voor het buitenland, ligt vooral in liet
volgende. Tot dusverre reeds werd bij obligaties in
vreemde valuta met goudclausule, welke door Oos-tenrjksche schuldenaren werden uitgegeven, waar-
bij het in de eerste plaats practisch om goud-
Dollar-clausules ging,
niet
meer de goud-Dollar-waar-‘
de, doch slechts de papier-Dollar-waarde betaald, wan-
neer het betrokken effect in de Vereenigde Staten

betaalbaar was gesteld. De Oostenrijksche rechtspraak
beschouwde in dit geval namelijk het recht van de
plaats van betaling als beslissend. Bijgevoig is naar
deze opvatting bij in Amerika betaalbare verplichtin-
gen het Amerikaansche recht toepasselijk, en moet
zoodoen.de, daar Amerika de goud-verplichtingen op
zijn gebied in gedeprecieerde Dollar-verplichtingen
(papieren Dollars) veranderde, ook voor uit Oosten-
rijk komende, doch in Amerika betaalbaar gestelde
verplichtingen analoog worden gehandeld. Om deze
reden werden door de Oostenrijksche rechtbanken
de vorderingen afgewezen, welke. de Zwitsersche Ver-
eeniging van Bankiers en een Liechtensteinsche
trustee tegen den Oostenrijkschen Staat instelden tot
betaling in goudwaarde van de Amerikaansche tran-

che van de Oostenrijksche Volkenbondsleening, wèlke
in gouden Dollars luidt. Het volgens de toenma-

560

ECONOMI.SCH.STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juli 1937

lige bepalingen van de Volkenbondsieening door
Oostenrijk gedeponeerde garantie-depôt met betrek-
king tot deze leening werd door haar internationale
trustees nochtans niet vrijgegeven, voorzoover het
het verschil van de waarde tusschen gouden Dollars
en papieren Dollars van de Amerikaansche tranche
betreft.
Wat daarentegen de in Oostenrijk uitgegeven obli-
gaties in vreemde valuta betreft, had een deel van
de Oostenrijksche rechtspraak goudclausules onder
bepaalde omstandigheden erkend, wanneer als.. plaats
van betaling
niet
de overeenkomstige staat in het
buitenland is bepaald. Met deze meer toevallige onder-
scheiding. naar de plaats van bestemming alleen
breekt de goudclausulewet en introduceert in plaats
daarvan de valuta-wetgeving van den buitenlandschen
staat. Indien deze goudclausules afschaf t, vallen ze ook weg bij in Oostenrijk aangegane verplichtingen
in de valuta van den buitenlandschen staat. Practisch
heeft dit weder speciale beteekenis voor goud-Dollar-
effecten, welke in Oostenrijk werden uitgegeven, doch
waarvan een deel in buitenlandsch bezit is. Want nu
wordt ook principieel de mogelijkheid van het afdoen
van de rentebetaling, enz. in papier-Dollar-waarde
ondanks goud-Dollar-clausule toegestaan. Intusschen
is deze Amerikaansche devaluatie practisch weder
niet de eerste, waarmede bij enkele van deze effec-
ten rekening wordt gehouden. Daarbij werd namelijk
ook de vroegere devaluatie van de Oostenrijksche
Schilling in aanmerking genomen. Eenige jaren ge-
leden kwam het Oostenrijksche hoogste rechtscollege
reeds tot conclusies, waaruit de geldigheid van goud-
clausules in bepaalde gevallen viel af te leiden. Daar
de ontwikkeling van de economische omstandigheden
intusschen echter groote moeilijkheden had veroor-
zaakt voor hen, die verplichtingen hadden uit hoofde
der betreffende fondsen door het vasthouden aan de
goudwaarde-verplichting, respecteerde de Oostenrijk-
sche regeering weliswaar de bovenvermelde zienswijze
van het hoogste gerechtshof, verlaagde echter den
rentevoet van de betrokken papieren zoodanig, dat
deze ongeveer in overeenstemming kwam met de – reeds eenige jaren tevoren – plaats gehad hebbende
depreciatie van de Oostenrjksche Schilling.
Het prijspolitieke gedeelte van de goudclausule-
wet staat, doordat het de belangen van de consumen-
ten op den voorgrond plaatst, volgens officieus com-
mentaar. in nauw verband met de algemeene prijs-
politiek van de regeering. Deze apprecieert inzonder-
heid de volkshuishoudelijke beteekenis van den prijs
voor het betrekken van water en electrische kracht, doch zorgt ook, dat de nieuwe regeling in overeen-
stemming met den toestand van de leveranciers blijft,
temeer daar verschillende van deze Oostenrijksche
verkoopmaatschappijen, die valuta-schulden hebben,
door buitenlandsche depreciaties aanzienlijke verlich-
tingen op den dienst van deze schulden hebben on-
dervonden. Voor het buitenland zijn de nieuwe prijs-
politieke bepalingen practisch van beteekenis, in zoo-
verre bij vele Oostenrijksche electriciteitsbedrjven
en waterleidingen aanzienlijke buitenlandsche kapi-
taalbelangen zijn geïnteresseerd. Daarmede houden
ten deele ook de zoo juist genoemde valuta-schulden
van deze Oostenrjksche bedrijven verband.

AANTEEKENINGEN.

Westersche landen heroveren de Ned.-Jndische

markt.

De snel uitbreidende expansie van Japan op de
Ned.-Indische markt, die in de crisisjaren tot onge-
rustheid aanleiding heeft gegeven, heeft zich sedert
1934 niet verder voortgezet. Integendeel, relatief was
de beteekenis van de positie van Japan op de Indi-
sche markt reeds in 1935 afgenomen en dat verschijn-
sel heeft zich in 1936 voortgezet, zooals blijkt uit
onderstaande tabel, ontleend . aan het jaarverslag van

de Javache Bank.

Totale invoer, inclusief Gouvernemeitsgoederen.
(exclusief goud en zilver, postpakketten cii
passagiorsgoedercii).

Percentage
v.
d. totaal- Landen van herkomst

invoer in Ned.-Indië

1934

1935
1936

Nederland

………………….13.26

13.37
16.73
Groot-Bnittanitië en Ierland

8.24

8.01
7.85
i)uitsehlaind

…………………7.43

8.08
9.12
België en Luxemburg

…………1.38

2.18
2.50
Frankrijk

…………………..0.94

1.16
1.31
Ïtaiië

………………………0.63

0.57
0.21
Zweden

…………………….0.63

0.73
0.77
Zwitserland

…………………0.57

0.58
0.60
Oosten rijk, Hongarije en Czecho-
s.lowakije

………………….
0.27
0.59
0.75
Noorwegen

………………….
0.15
0.22
0.21
])enemarken..

………………..
0.10
9.17
0.16
Spanje

……………………..
0.04 0.07
0.09
Overig

Europa

………………
0.2.8
0.47
0.43

Totaal

Eurol)a

…………….
33.92
36.20
40.73

U.S.A.

……………………..
6.17
6.93
7.69
Overig

Amerika

……………..
0.61
0.73
0.92

Totaal

Amerika

……………
6.79
7.66
8.61

Japan

……………………..
32.47
30.11
26.70
Singapore en

Penang

…………
12.79 12.11
11.14
Britscjh-Iadië

………………..
2.75
3.41
3.14
ChIna

……………………..
2.33
1.85
2.13
Hongkong

………………….
1.70
1.27
1.62 Franseh Indo-Ohina

…………..
0.50
1.17
0.32
Siam

………………………
0.5.7
0.74
0.33
Dainy, Korea, W]adiwostok
0.59
0.2.4
0.17
Rest

Azië

…………………..
0.87
0.75
0.90

Totaal

Azië

……………….
54.57
51.66 46.44
Totaal

Australië

……………
3.35
3.32
2.96

Britsuh-Oost-A.frika

…………..
0.57
0.46
0.69
Egypte

…………………….
0.19
0.13
0.12
U.nie

van

Zuid-Afrika

………..
0.07
0.05
0.06
Overig

Afrika

……………….

0.08
0.04

Totaal

Afrika

……………..
0.84
0.72
0.91

Elders (P. Samboe en onbekend)

.
0.52
0.45
0.36

Totaa.l generaal …………….100.- 100.- 100

Het aandeel van Azië, aldus het genoemde ver-
slag, daalde van 51.66 pOt. tot 46.44 pOt., waartegen-
over dat van Europa van 36.20 pOt, tot 40.73 pOt.
en datvan Amerika van 7.66 pOt. tot 8.61 pOt. steeg.
Van de Aziatische landen zijn het met name Japan,
Siam, Indo-Ohina – de beide laatsten tengevolge
van het grootendeels wegvallen der rijstieveranties
-, die hun aandeel in den import van Nedeflandsch-
Indië zagen terugloopen. Het aandeel van Japan,
hetwelk in 1934 met 32.47 pOt. zijn hoogsten stand
bereikte, is sindsdien gedaald tot 26.70 pOt. Van de
Europeesche landen steeg Nederland’s aandeel van
13.37 pOt. tot 16.73 pOt.
Kan aan deze verschuiving van leveranties van het
Oosten naar het Westen voor zooverre zij haar oor-
zaak vindt in een grootere vraag naar goederen, welke
het Oosten vooralsnog niet kan leveren, em naiuur-lijk karakter worden toegekend, ten dccle steunt zij
tevens op de door Nederlandsch-Indië gevoerde han-
delspoli tiek.
Deze politiek bleef in 1936 gericht op de regulee-ring van den invoer in verband met de belangen van
den uitvoer en van de hier gevestigde industrie. De
reeds v66r 1936 op basis van de Orisis-invoerordon-
nantie 1933 afgekondigde contingenteeringen bleven
gehandhaafd, terwijl nieuwe werden afgekondigd voor
confectiegoederen, ijzervitriool, mierenzuur, zwavel-
zure ammoniak en gloeidraad, resp. gloeidraadmate-
riaal. Beide eerstgenoemde contingenteeringen he-
oogen bescherming te verleenen aan de Ned.-Indische
industrie, de overige zijn bedoeld als steun aan de
Nederlandsche industrie. Meer nog .dan in 1935 is de
Nederlandsch-Indische Regeering er in het afgeloo-
pen jaar op bedacht geweest om door verleening van
bijzondere faciliteiten, veelal in den vorm van spe-
ciale invoercontingenten, concessies te verkrijgen ten

28 Juli 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

561

bate van den Indischen export. Op basis van dit
reciprociteitsbeginsel zijn aan Duitschiand om. extra-contingenten toegekend voor pakpapier, sanitair aar-
dewerk en rneststoffen, aan Engeland voor gebleekte
katoenen stoffen en sanitair aardewerk, terwijl ten-
slotte aan Polen faciliteiten zijn toegezegd met be-
trekking tot den invoer hier te lande van ijzeren
buizen, zink en enkele manufacturen.

Productie en prijsvorming op de Engelsche.
markt van Nederlandsche, Deensche en koloniale
boter.

In de
inleiding
van de studie van Dr. H. J. Friete-
ma over bovengenoemd onderwerp (22ste publicatie
van het Nederlandsch Economisch Instituut) wordt
een overzicht gegeven van de jaarlijksche boterproduc-
tie in de belangrijkste productiegebieden en van de
uitvoer- en invoercijfers der belangrijkste boterexpor

teerende en boterimporteerende landen. Bij dit over-
zicht wordt de aandacht erop gevestigd, dat de belang-
rijkste productiegebieden vrijwel geen boter uitvoeren.
Hit het overzicht blijkt tevens, dat de belangrijkste
boterexporteerende landen zijn: Denemarken, Nieuw-
Zeeland en Australië en dat Groot-Brittannië het over-
groote deel tot zich trekt van alle in het internatio-
naal verkeer gebrachte boter. Opvallend is de snelle opkomst van Nieuw-Zeeland en Australië als boter-exporteerende gebieden. Hierdoor wordt de begren-
zing van deze studie gemotiveerd: onderzocht wordt
onder welke economische omstandigheden boter wordt
geproduceerd in ons land, in Denemarken en in de

Britsche Dominions Nieuw- Zeeland en Australië, ter-
wijl de prijsvorming wordt geanalyseerd op de groote

markt, waar deze drie soorten boter, de Nederland-
sche, de Deensche en de ,,Koloniale” (afkomstig uit
genoemde Dorninions), elkaar ontmoeten.
Het eerste gedeelte tracht te geven een analytische

beschrijving van de economische omstandigheden,
waaronder Nederla.ndsche, Deensche en Koloniale
boter wordt geproduceerd.
In het
eerste hoofdstuk,
dat betrekking heeft op
Nederland,
wordt allereerst erop gewezen dat, al
heeft de verhouding bouwland : grasland weinig ver-
anderingen ondergaan, de melkproductie gedurende
de laatste decennia voortdurend is toegenomen. De

oorzaken, welke tot deze toegenomen intensiteit heb-
ben geleid, worden uitvoerig besproken, waarbij in
het bijzonder de aandacht wordt gevestigd op de toe-
genomen productiecapaciteit van den grond en op

de verhooging van de productiecapaciteit per rund.
Vastgesteld wordt, dat deze intensiteitstoeneming in-
derdaad verband houdt met het prijspeil der produc-ten, echter wordt erop gewezen, dat in het algemeen
niet kan worden vastgesteld dat bij lage marktprijzen
de productie weinig intensief plaats vindt. Het be-
kende verschijnsel, dat ten onzent de melkproductie
hevige seizoenschommelingen vertoont, wordt geana-
lyseerd, waarbij de conclusie is, dat dit sèizoenver-
schijnsel een kostprjsverschijnsel is.
Vervolgens wordt grondig onderzocht een aantal verschijnselen, welke betrekking hebben op de ver-
werking van de melk en .op de productie van Neder-
landsche boter. Deze verschijnselen betreffen in de
eerste plaats de verhoudingen, welke beitaan tusschen
de hoeveelheden consumptiemelk, boter, kaas en melk-
producten, welke in ons land worden bëreid, terwijl
in de tweede plaats de merkwaardige geografische
arbeidsverdeeling wordt geanalyseerd, welke bestaat
tusschen verschillende deelen van ons land. Vervol-gens ‘wordt de noodige aandacht geschonken aan de
verplaatsing van het melkverwerkingsproces van de
boerderij naar de boterfabriek. Met behulp van ge-
publiceerd materiaal wordt tenslotte vastgesteld, dat
in ons land groote hoeveelheden boter worden bereid
in fabrieken, waarbij de verwerkingskosten van de
melk een zeer belangrijk deel vormen van de prijzen, welke voor de geproduceerde boter zijn bedongen.

Tenslotte wordt een overzicht gegeven, met be-trekking tot de productie, het binnenlandsche ver-bruik en den uitvoer van Nederlandsche boter ge-
durende de laatste decennia.
In het
tweede hoofdstuk,
dat betrekking heeft op
Denemarken,
worden op ongeveer dezelfde wijze als’
dit gedaan is in het eerste hoofdstuk, achtereenvol-gens behandeld: de productie van melk, de veiwer-
king van de melk en de productie. en de export van
Deensche boter. .Begrjpelijkerwijze wordt hierbij ih;
het bijzonder de aandacht gevestigd op belangrijke:’
economische verschillen, welke in dit opzicht bestaan:
tusschen de .beide landen. Hierbij wordt’ âan een’
.
:
grondig onderzoek onderworpen het verschil, dat be-
staat met betrekking tot het bedrijfsstelsel van den
Deenschen en den Nederlandschen boer, waar-
bij niet name de aandacht erop wordt gevestigd,
dat in Denemarken de seizoenschommelingen
vee
l

minder hevig zijn dan ten onzent. Wat de verwerking::
van de melk betreft, wordt allereerst vastgesteld; dat
in Denemarken, meer dan in ons land het geval :is,
de boterproductie hoofdzaak is, terwijl vervolgens de.
nadruk erop wordt gelegd, dat in Denemarken de,,
verwerkingskosten van de melk, voor zoover deze tot
boter wordt verwerkt, zeer aanzienlijk lager zijn dan
in ons land. Tenslotte worden enkele beschouwingen gegeven met betrekking tot den export van Deensche., boter, waarbij opvallend is, dat de seizoenschommè-
lingen veel minder hevig zijn dan die van de uit-
voercijfers van Nederlandsche boter. Vastgesteld
wordt, dat steeds de meeste Deensche boter is geëx-
porteerd naar Groot-Brittannië. ‘ ‘ .
Het
derde hoofdstuk
heeft betrekking op de
Kolo-
niale boter,
dus op de boter, welke in’
Australië
en
in Nieuw-Zeeland
wordt bereid.
In de eerste plaats wordt de aandacht erop geves-tigd, dat in deze gebieden, met name in Nieuw-Zee-‘
land, de klimatologische omstandigheden buitenge-

woon gunstig zijn voor de productie van melk en van
zuivelproducten en dat de ontwikkeling van de zui-
velbereiding daar buitengewoon snel is geweest; toen
vervoer van zuivelproducten over groote afstandén
tegen betrekkelijk lage vrachten mogelijk bleek.

Vastgesteld wordt, dat typeerend voor deze gebie-
den is het feit, dat de melk gedecentraliseerd (op de boerderij of in locale zuivelstations) wordt ontroôid
en dat uitsluitend de room naar de bot’erfabriekën
wordt vervoerd. Hierdoor is het mogelijk gebleken bo-terfabrieken op te richten, welke een enorm werkgebied
hebben en welke zeer groote hoeveelheden boter pro-
duceeren. Het is waarschijnlijk, dat tengevolge hier-
van de verwerkingskosten van de melk laag zijn. ‘De
vraag wordt onderzocht, op welke wijze men ‘in deze
gebieden ‘erin geslaagd is, niettegenstaande de toé-
passing van een werkwijze, waardoor de kwaliteit van
de grondstof ongunstig wordt beïnvloed, een product
te bereiden, dat’ weliswaar niet hoogfijn’ is, ‘doch
waarvan de kwaliteit in ‘het algemeen goed moet
worden genoemd. Niettegenstaande de gunstige kli-
matologische omstandigheden zijn de seizoenschöm-
melingen in de productiecijfers van ‘botei groot. ‘Aan-
genomen mag ‘worden, dat de expansiemogeljkhéden
met ‘betrekking tot de melkproductie, met name in
Nieuw-Zeeland, nog zeer groot zijn’ en’ dat het waar-
schijnlijk is, dat Nieuw-Zeeland in de naaste toe-
komst als botereporteeiend gebied en nog krachti ger positie zal blijken in te nemen dan, thansreeds
het gevalis. Veimoëdeljk is’ ‘de kostprijs per eenheid
melk, dank zij de gunstige klimatologische orkstaui-
digheden, ‘in Nieuw-Zeeland zoowel als in Australië
lager dan in West-Europa. De expansiemogeljkheid

van’ de zuivelindustrie in Australië wordt echtei sterk
beïnvloed doir den onregelmatigén regenval.’
In het tweede gedeelte wordt de prijsvorming van Ne-derlandsche, Deensche ‘en Koloniale boter op de’Engel-
sehe ‘markt aan een nader onderzoek onderwor pen.
‘Het
eerste ‘hoofdstuk is
gewijd aan de
vraag nanr
boter in het algemeen.
Hirbij wordt vastgesteld, dat

562

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juli 1937
deze vraag wordt bepaald doör de koopkracht en de
levensgewoonten van de consumenten en door de
concurrentie van verschillende substitutie-artikelen,
waarbij de margarine een bijzondere positie inneenkt.

Nadat is gememoreerd, welke wettelijke maatregelen,
in ons land en elders, zijn genomen, teneinde de pro-
ducenten van boter tegen oneerlijke concurrentie te
beschermen, wordt een onderzoek ingesteld betref-fende de prijsverhoudingen van boter en margarine
v66r en na den oorlog. In verband hiermede worden
gegevens vermeld betreffende het verbruik van boter en margarine per hoofd van de bevolking in verschil-
lende landen. Hierna wordt het bekende verschijnsel
geanalyseerd, dat voor boter geen en voor margarine
veel reclame wordt gemaakt.
In het
tweede hoofdstuk
wordt meer in het bij-
zonder geanalyseerd de vraag, welke in Groot-Brit-
tannië bestaat voor Nederlandsche, Deensche en Ko-

loniale boter.
Allereerst wordt de aandacht gevestigd
op de enorme beteekenis van Groot-Brittannië als invoergebied van boter, een gevolg van het groote
boterverbruik en de geringe inheemsche productie,
terwijl daarna wordt gewezen op de kwantitatieve

verhoudingen, welke bestaan tusschen de invoeren
van boter van verschillende herkomst, waarbij op
groote verschuivingen wordt gewezen. In het bijzonJ
der wordt dan de vraag naar Deensche en Koloniale
boter aan een onderzoek onderworpen, waarbij de
aandacht wordt gevestigd op merkwaardige ver-

schillen.
Het derde hoofdstuk
heeft betrekking op
boterprij-

ren in het algemeen.
In dit hoofdstuk wordt alldr-
eerst nagegaan het prijsverloop van boter op de we-
reldmarkt gedurende de laatste honderd jaar, waar-
bij het verband wordt vastgesteld, dat bestaat tu-
schen dit prijsverloop en de bewegingen van het al-
gemeen prijspeil. Vastgesteld wordt, dat het prijs-
peil van boter op de wereldmarkt in de periode 1920
-1930 niet hooger was dan in de periode 1910-
1914, mits hierbij de invloed van het verschil in het
algemeen prijspeil in beide perioden wordt uitge-
schakeld. De sterke, prijsdaling na .1929 yordt uit-
voerig verklaard. Tenslotte wordt de aandacht ge-
vestigd op de seizoenbeweging in het prijsverloop,
zulks in verband met ‘het feit, dat de boterproductie

0
1) het Zuidelijk halfrond niet volkomen aansluit bij
de productie op het Noordelijk halfrond. Hierbij
wordt de invloed van de voorraadvorming nader on-

derzocht.
In het
vierde hoofdstuk
wordt een analyse gegeven

van de prijsvorming van de Nederlandsche, de Deen-
sche en de Koloniale boter op de Engelsche markt.
Allereerst wordt vastgesteld, dat het prijspeil van
boter op de Engèlsche markt in het algemeen afhan-
kelijk is van de invoeren, van het verbruik en van
het algemeen prijspeil. Aan de hand van graphische
voorstellingen wordt dit verband gedemonstreerd,
waarbij in het bijzonder wordt gewezen op het prijs-verloop van elk dei genoemde soorten gedurende de
laatste jaren. Hieibij wordt de aandacht erop ge-
vestigd, dat bij de prijsvorming van de Deensche
boter, in verband met de bijzondere vraag naar dit

artikel, factoren een rol spelen, welke nauwelijks van
heteekenis zijn bij de prijsvorming van Koloniale en
Nederlandsche boter. Onderzocht wordt, welke oor-
zaken ertoe’ geleid hebben, dat tusschen de Deensche
en de andere soorten boter op de Engelsche markt
dikwijls groote prijsverschillen bestaan en dat het
verband, dat vroeger bestond tusschen het prijsver-
loop van Deensche en Nederlandsche boter, geduren-
de de laatste jaren niet meer is vast te stellen. On-
derzocht wordt dus de vraag, waardoor het verloop
van de prijzen van Nederlandsche boter op de En-
gelsche markt zoodanig ongu.nstig is beïnvloed, dat,
terwijl v66r 1929 dit prijsverloop volkomen parallel
was met dat van de Deensche boter, gedurende de
laatste jaren de prijzen van de Nederlandsche boter
niet hooger waren dan die van de goedkoopste soorten.
Tenslotte worden enkele opmerkingen gemaakt
naar aanleiding van de pogingen van de Overheid
om het prijsverloop van de Nederlandsche boter gun-
stig te beïnvloeden.

MAANDCIJFERS.

OVERZICHT VAN DEN STAND DER RIJKSMIDDELEN.

Uit. Juni
1937
(in Guldens)

‘F’I5EELING la
Kohieren voor
den dienst
1937′)
Dir. belas(ingen.

‘4
Bedragen,
welke zijn

Benaming der
Totaal
terugge.f
Zuiver
middelen
bedrag
andersdan
bedrag
o .o o
wegens
betaling
opdekoh.
afgeschr.

Grondbelaat. a)
10.318.644

10.318.644
10.200.669
Enkomst.bel. b)
33.492.214
1.112.787
32.379.427
29.341.856
Vermogensbel. c)
9.190.432
93.870
9.096.562
7.737.013
Verdedig.bel. 1
4.828.261 95.071
4.733.190 3.622.115 Bel.v.d.doodehd.
1.247.552

1.247.552
1.119.726
Totalen.
.
59.077.103
1.301.728
57.775.375 52.021.379

a)
1%
hoofdsom +
20
opcenten ‘op de hoofdsom der ge-
bouwde eigendommen. b) Hoofdsom +
60-78
opcenten. cl
Hoofdsorn +
75
opcenten.
9 Voor de belastingen naar ‘inkomen en vermogen be-
staan de vermelde bedragen uit % gedeelte van het belas-
tingdienstjaar
193711938
en
Y
3
gedeelte van het belasting-
dienstjaar
1936/1937.
2)
Voor de belastingen naar inkomen
en vermogen bestaan de vermelde bed rageli uit % gedeelte
van het ‘belastingdiens’tjaar
1936/1937
en
Y
3
gedeelte van
het belastingdienstjaar
1935/1936.

ENKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS.

Juni
1937
1
1937

1
1936

Motorrijtuigenbelasting
11ijvielbelasting

Totalen
………

1.396.2481
4.640
12.923.6941
100.0781
12.508.811 119.375

1.400.888
13.023.7721
12.628.186

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS

D

1936/1937
1 Zuiver bedrag der ko-
Zuiver bedrag der
hieren voor den dienst
kohieren tot en met
1935/36
tot en met de-
de maand Juni
1937
1 zelfde maand van
1936

Gemeente.f.belast… 57.419.014
61.328.169
Ope. verm.
t. get. v.
50

5.183.128
5.316.749

AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van 1000 kg.)

Artikelen

Rotterdam

18-24 Juli

Sedert

Overeenk.
1937

1Jan. 1937

tijdvak 1936

.

Amsterdam

18-24Ju1i

Sedert

Overeenk.
1937

1Jan. 1937

tijdvak 1936

Totaal


1937

1936

Tarwe

……………..
,

36.769
978.768
595.789

17.735 8.311
996.533
604.100
2
.
806

149.765
139.598

2.875
1.976
152.640 141.574

9.788
15.193

-,
350
9.788
15.543
17.2
26

604.251
421.262
1.269
92.483
91.820
696.734 513.082

Rogge

………………

2.642
,

167.717
173.490

6.689
12.240 174.406
185.730

Boekweit ……………….

1.421
80.169 54.594

3.180
680
83.349
55.274

Maïs
……………….

1.
4
50
117.944
116.357
3.700 140.035
124.154
257.979 240.511

Gerst

……………..
Haver

……………..

2.200

43.481
32.817


175
43.481
32.992
Lijnzaad

……………
Lijnkoek
……………
20.912 20.405
130
3.179
5.446
24.091
25.851
Tarwemeel

………….399
Andere meelsoorten
.
285
23.792

.
‘19.699
50
.
2.488
1.076
1

26230
20.775

3.930.874
8.617 078
238.801
161.394
626.356
478.671 1.877.130
808.689
4.239.503 3.205.825
42.325
6.488.168
463.691
2.856.704
2.465.4661

7.394.04
47.612.75
1.324.99 1.044.38
3.623.27
1.103.59
13.377.63 3.490.73
26.058.63
17.422.28 265.08
35.938.99
3.311.56
17.409.80
8.637.67
5.181.931
42.996.774
797.578
932.327
2.934.1)7
1.008.112
13.370.142 3.414.128
24.797.439
16.857.378
228.289 30.243.638 2.959.590 8.080.848 4.849.396

3.844.4391 20.694.067 17.051.928
65.6571

405.861

276.891

28 Juli 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

563

.

1
AFDEELING lo

1

juni

1
SeJaan.
ert

Uvereen-
1
komstige
Overige
middelen.

1937

1937

1
periode
1936

lienaming oer miciaelen
l)ivid.- en tantièmebel.
Rechten op den invoer
Statistiekrecht ……..
Accijns op zout ……..
Accijns op geslacht .
Accijns op wijn …….
Accijns op gedistili.
Accijns op bier ……..
Accijns op suiker …..
Accijns op tabak ……
Bel. op gouden en zilverw.
Omzetbelasting ……..
Couponbelasting …….
Recht. en boeten v. zegel
Recht. en boet. v. registr.
Reëht. en boet. v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden en v. schenking
Opbrengst d. loodsgelden

Totalen ….
1
4
0.
410
.
7
7
1
1
2
09.115
.3
99
1
175.980.506
1;
Hieronder begrepen wegens zegelrecht van nota’s van
makelaars

en commissionnairs

in effecten, enz.
f
609.314
(Beursbel.).
2)
Id.
f
4.987.194.

AFDEELING II. DIENSTJAAR 1936.
Zuivere op-
brengst over het Bedrag van de
tijdvak van
1
Benaming der mIddelen
raming
Jan. 1936 tot en
met de maand
Juni_1937

Grondbelasting.
(%
hoofdsom + 20 opcenten
op de hoofdsom der gebouw-
de eigendommen.)
10.125.000 10.160.304
Inkomstenbelasting
74.600.000 69.479.703
Vermogensbelasting
18.375.000
18.530.511
8.000.000 8.416.320
Terdedigingsbel.

1

………..
Belasting v. d. doode hand

. .
2.000.000
1.737.662
Divid.- en tantièmebelasting
13.800.000
13.895.478
Rechten op den invoer

…….
84.000.000 86.243.265
1.813.472
Statistiekrecht

………….1.600.000
Accijns

op

zout

…………
2.500.000
1.774.052
Accijns op geslacht

………5.000.000
6.335.825
Accijns op wijn

…………2.000.000
1.950.395
Accijns op gedistilleerd
28.250.000
27.774.046
7.166.667 53.000.000
53.189.230
35.000.000 33.810.111
Belast, op gouden en zilverw.

475.000 499.568

Accijns op

suiker

………..

60.000.000 62.273.729
Accijns

op

tabak

…………

Coupnnbelasting

………..5.000.000
. 8.600.000 5.778.104

Accijns

op

bier

………….7.000.000

Omzetbelasting

………….

Rechten en boeten van zegel
19.844.629
Rechten en boeten v. registr.

14.000.000 9.760.351
Rechten en boeten v. succes-
sie, v. overgang bij overlij-
den en v. schenking
40.800.000 38.136.446
Opbrengst der loodsgelden .
500.000
635.890

Totalen….
1
484.625.000
479.205.758

OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN
TEN
BATE VAN
HET WERIÇLOOSHEIDSSUBSIDIEFONDS.

Zuiver bedrag
Dienst 1937
Bedrag van
kohieren tot en
raming
met de maand
Juni 1937

Grondbelasting (veertig ten hou.l
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom wegens ongebouwde
eigendommen)
Personeele belasting (tachtig ten
honderd van de hoofdsom naar
den eersten, tweeden en derden
grondslag)
gemecntefondsbelasting (vijf en twintig opcenten op de hoofd-
som) …………………..
Vermogensbelasting (twee en
twintig opcenten op de hoofd-
som)
(nkomstenbelasting (tien opcen’
885.007
ten op de hoofdsom) ……..

Totalen……
1
51

32.486.626

STATISTI
BANKDISC( isc.Wissels.
N d
2

3Dec.’36

Bk
el.Binn.Eff.
Orsch.inR.C.
’36
2*
3Dec.
2
*
3Dec.’36
Athene ……….
6

4
Jan.’37
Batavia……….
3
14Jan.’37
Belgrado

……..
5
1Febr.’35
Berlijn ……….
4
22Sept.’32
Boekarest ………
*
15Dec.’34
Brussel ………..
2
16Mei ’35
Boedapest

……
4
28 Ateg.’35
Calcutta

……..
3
28Nov.’35
Dantzig……….
4

2Jan.’37
Helsingfors ……
4

3 Dec.’34
Kopenhagen……
4
19Nov.’36

OPEN MARKT.

1937
1936 1935
1914

24
19/24
12(17
5/10
2025
22j27
20(24
Juli
Juli
Juli Juli Juli Juli Juli

Amsterdam
Partic. disc.
11
1
18
114

11
4

I5/_13(16
1
7
(8-5
7
(5
3
1
18I18
Prolong.
314
3
14_1
1 1
uh
1
1i-5
2
1
1
4
314
Lo,,den
Daggeld
‘Ii-1
1
1-1
1
12

1
‘l,-1
‘(,l
1
121
1314-2
Partic. disc.
1
7(32_9(16
17132_9118
17
132.
9
116
/16
17132_9118

116’I9
41(4.3(4

Berlijn
Daggeld
2114113
21(
4
51
4
2
1
(2-
7
(
2118-
7
18
212-
7
18
218-3
1
14

Maande1d
2
1
15
3
14
21(
7
3(
4

2
1
127
8
2
1
12-
5
j4
213-
7
,5
23(431(4

Part, disc.
2
7
18
2
7
18
2
7
(8
2119
2
1
1
3
2
1
/8-’12
Warenw. . . 411,
4
1
14
4.11
4

4.11
4

4
1
14
4
1
14

New York
Daggeld t)
1
1 1 1
1
114
13(4″2112
Partic.disc.
,

1/3

1

11
1
12
1
12
114
hii
2) Koers van 23Juli en daaraan voorafgaanoe weken t/m. Vrijdag.

WISSËLKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.

Data
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel Batavta
York,)
)
S)
S)

)
1)

20 Juli

1937
1.81%
9.02%
73.-
680
3052*

100%
21

,,

1937
1.81% 9.02 72.95 6.82 30.49
1009,ç,
22

,,

1937 1.801%
9.01%
72.90 6.72 30.44 100%
23

,,

1937
1.813t
9.01%
72.87*

6.76
30.49
100%
24

,,

1937
1.813.
9.00% 72.95
6.77%
30.53 100%
26

,,

1937
1.81%
9.01%
72.95
6.78%
30.51
100%
Laagste d.w
1
)
1.80%
9.00%
72.80
6.70
30.40
100
Hoogste d.wl)
1.81% 9.03
73.05 6.85 30.56
100%
Muntpariteit
1.469
112.1071
59.263
9.747
1 24.906
100

Data
Zvlt_
d

ser
0fl
Weenen
Praag
Boeka-
Milaan
Madrid
5)
1)
rest
1)
5)
5*)

20 Juli

1937
41.56

6.33



21

1937
41.55

6.33



22

1937
41.5234

6.3
2
*
– – –
23

,,

1937
41.57%

6.33

– –
24

1937
41.63

6.33



26

1937
41.61

6.33



Laagste d.w1)
41.51

6.30

9.60

Hoogste d.w
1
)
41.63
34.30
6.37
1.55
9.621

Muutpariteit
48.003
35.007
7.371
1.488
13.094
48.52

Data
Stock-
Kopen-

slo

)
Hel- Buenos-
Mon-
holm
S)

hagen)
!f:)
Aires’)
treal’)

20 Juli

1937
46.55
40.33
45.371
4.-
55
1.80%
21

,,

1937
46.50
40.27*

45.35
3.99
55
1.80%
22

,,

1937
4
6.
4
7*
40.25
45.30
3.98
55
1.80%
23

,,

1937
46.47*

40.25
45.30
3.98
55% 1.80%
24

,,

1937
46.45
40.221
45.27*

3.98
55
1.81%
26

,,

1937
46.50
40.27*

45.32
3.98
55
1.81%
Laagste d.w
1
)
46.42*

40.171

45.22*

3.96
54% 1.80%
Hoogste d.wl)
46.60 40.35
45.40
4.02*

55%
1.81%
Muntpariteit
66.671
66.67]
66.671
6.266
95%
2.1878
5) Noteering te Amsterdam.
*8)
Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t late of 2de No. van ieder maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

D a a
Londen
($
per
£)
Parijs
($
P.
IOOfr.)
Berlijn
($ p. 100
Mk.)
Amsterdam.
(3 p. 100
gld.)

20 Juli

1937
4,98%
3,75%
40,26
55,22
21

1937
4,98%
3,72%
40,2634
55,26
22

1937
4,98%
3,74 40,27
55,29%
23

1937
4,97%
3,73%
40,26 55,20
24

1937
4,97
3,74 40,26 55,18
26

1937
4,97%
3,74% 40,25% 55,23%

27 Juli

1936
5,0188
1
6,61%
40,28
67.98%
Muntpariteit. .
4,86
3,90%
23.8134
40%

10.000.000 9.336.219
21.000.000
19.279.921

14.000.000
2.437.306
2.025.000
548.173

EKEN.
NTO’S.
Lissabon …. *
5Mei ’36
Londen ……
230 Juni’32
Madrid ……5 9
Juli
’35
N. -York F.R.B.
)*lFeb.’34
Oslo ……..4
7Dec.’36
Parijs ……5 6
Juli ’37
Praag ……3
1 Jan.’36
Pretoria …
3*15 Mei’33
Rome …….. *
18Mei’36
Stockholm .. 21
1Dec.’33
Tokio 3.285
7Apr.’36
Weenen…..
3*10Ji’35
Warschau. .. 5
26Oct.’33
Zwits.Nat.J3k.1125 Nov.’36

564

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juli 1937

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en
Landen
Noteerings-1
eenheden
10
Juli 1
17
1

1937

1
Juli
1
1937

1
LaagstelHoogstel
19124
Juli
1937
124
Juli
1937

Alexandrië..
Piast.p.
97%
97%
97%
97%
97
Athene

….
Dr.
p.g

547% 547%
540
555
5473f
Bangkok….
Sh.p.tical
1/9%
19%
1/9% 1/9%
1/9%
Budapest 1)..

Pen. p.
£
25,g
25%
24% 25% 25%
BuenosAires’
p. pesop.g
16.39
16.41
16.38
16.50
16.43
Calcutta
. .
..
Sh. p. rup.
1/6% 1/6%
116
8
1
82

1
1
65
1
32

116%
Istanbul

..
Piast.p.g
616
617
617 617
617
Hongkong
. .
Sh. p.
$
1/2%
112
21
/
33

112y,
1/2%
1/2
21
/
33

5h. p. y’en
111
81
1
1/181/
33

1/1i
12
1/181/
33

Lissabon….
Escu. p. £
110% 110%
110
110%
110%
Mexico

….
$per
18 18
17% 18%
18
Montevideo8)
d.per
28%
28
27%
28%
28

Kobe

…….

Montreal

.;
$
per £
4.96% 4.98 4.96%
4.99%
4
.96+*
Rio d.Janeir.’
d. per Mii.
371
33

318154
3%
3%
3151
Shanghai

..
Sh. p.
$
112%
1/2
8
/
16

1/2% 1/2%
1/2%
Singapore
. .
id. p.
$
2/4
5
/
33

2/45/82

2/4%
214%
2/4
5
/
Valparaiso 5)..
$
per
£
128
128 128
128
128
Warschau ..
Zi. p.
£
26%
26%
26.
26%
26%
‘) urrIc. not. jo

uec.
lo’gi.

j uinc.

not.
j3
laten, gem. not., welke
imp. hebben te betalen 10 Dec. 16.12.
3)
Olfic. not. 19 Mei 3971
8
. 4)
Id.
II Mrt. 1935 411
4
. .5)
90 dg.

Vanaf 28 Aug. laatste

export”
noteering.

ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS
8)
Londen’)
N.Yorki)
Londen
20 Juli

1937..

19’9.
44%

20 Juli

1937….
139,8
21

193.7..

1 g 1y
16

44%

21

,,

1937….
22

,,

1937..

1919/
44%

22

,,

1937….
139161
23

,,

1937..

19%
44%

23

,,

1937….
139110
24

,,

1937..

20

24

,,

1937….
14010k
26

1937.. 20%
44%

26

,,

1937….
13919
27 Juli

1936..

19(
44%

27 Juli

1936….
138110
27 Juli

1914.. 24%
59

27 Juli

1914….
84110%
1)
in pence p.oz. stand.
3)
Foreign silver In $c. p. oz. line.
3)
in sh.
p. oz. fine

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
Vorderingen.
1

1
5Juli
1
93
7

1

23Juli 1937
Saldo van
‘8
Rijks Schatkist bij De Ne-
f101.170.505,06 f113.221.880,65
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
.,

29.927,71
,,

221.819,84
Voorschotten

op

ultimo

Juni

1937
ajd. gemeent. verstr. opa. haar uit te
keeren hooids. der pers. bel., aand. In
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermogensbelasting

derlandsche Bank ………………..

,

14.512.963,17
Idem aan

Suriname ……..
. ………
,,

11.640.860,10

11.438.026.78
Kasvord.weg. credietverst. alh. buitenl.
,, 107.415.718,60
,, 106.819.771,99

Voorschotten aan Ned.-lndi

……….23.687.172,13

Daggeldleeningen tegen onderpand..
Saldo der
postrek.v.Rijkscomptabelen

30.007.293,93

Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.’)…

.

33.362.670,56


Vord. op andere Staatsbedrijven’)….
4.779.335,47
4.799.335,47
Verstr. ten laste der Rijksbegr. kasgeld-
leeningen aan gemeenten (saldo)…
– –
Verplichtingen

Voorschot doorDeNed. Bank ingev.
art.

16 van haar octrooi verstrekt
– –
Schatkietbiljetten In omloop ………
/
299.414.000,-
/299.406.000,-
3.200.000,-
,,

3200.000,-
Schuld

op

ultinio Juni 1937 aan de
1.110.121,-
,,

1.109.853,-

gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds. d.

.
Schatkistpromessen in omloop ……….
Zilverbons in Omloop ………………

pers. bel., aand. 1. d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. føndsb. alsm. opc. op die
bel, en op de vermogensbelasting
,

2.361.307,19
2.361.307,19

Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’)
»

2.043.695,79
»

13.431.704,07
2.036.332,23

9.484.948,44
Schuld aan Curaçao’) ………………

Id.

T. 1)
a. ii. Staatsbedr. der P.T. en
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
,, 139.337.031,29
..
138.221.515,71
,,

10.519.754,98
Id. aan diverse instellingen’) ……… .113.319.066,90
..9.519.754,98
,, 115.206.346,92
1)
In rekg.-crt. met ‘s Rijks Schatkist.

NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
17 Juli

1937
1

24 Juli 1937
Vorderingen:’)
/

714.000,-

Saldo b. d. Postchèque- en Girodlenst
,,

289.000,-
f

103.000,-
Verplichtingen:

Saldo Javasche Bank ……………..

Voorschot’s Rijks kas e. a. Rijksinstell
Schatkisipromessen in omloop …….

24.091.000,-
,,

8.500.000,-
14.524.000,-
,,

8.500.000,-
Schatkistbiljetten in Omloop


Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds

1.536.000,-

1.536.000,-
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank

.

,

888.000,-

889.000′-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen……
520.000,-
,

520.000,-
Voorschot van de Javasche Bank

,,

1.270.000,-
‘) netaalm,aaelen
1fl
5
Lanus aas op
Ie JUlI I95t
J
lY.u5O.UUO,-.

CURAÇAOSCHE BANK.
Voornaamste oosten in duizenden auldens.

Data Metaal
Circu-
schotten
Dis-
Diverse reke-
Diverse
reke-
latie
aan de
conto’s
ningen’
ningent

kolonie

1 Juni

1937
4.908
6.132
143
91
1.737
112
1 Mei

1937
4.610
5.712
90 42
1.701
89
1April

1937
4.476
5.462
117
44
1.542
75
1 Maart

1937
4.502
5.344
160
44
1.380
95

1Juni

1936
4.576 4.217
45
47
660 115
•,
niuitp. uer acuva. )
nlullp. uer passiva.

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 26 Juli 1937.

Activa.
Binnenl. Wis. rHfdbk.
f
13.277.422,03
sels,Prom.. Bijbnk.
,,

551.086,77
euz.,nu,sc.(fïg.scn. ,,

685.01,6
f

14.513.530,42
Papier o. h. Buitenl. in disconto

……
,,

,


Idem eigen portef.

f

2.430.000,-
Af: Verkocht maar voor
debk.nognietafgel.


2.430.000,-
Beleeningen

Hfdbk.
f
136.501.151,871)
mcl. vrsch.Bbflk
,,

5.581.101,64
in rek.crt.tAg
op onderp.J
ach

,,

28.638.901,86

f
170.721.155,37

Op Effecten
……f
168.270.389,72′)
OpGoederenen Spec. ,,

2.450.765,65
170.721.155,371)
Voorschotten a. h. Rijk

…………..
,,


v1unt, Goud
……f
113.607.470,- Muntmat., Goud
..
,,1.152.272.881,39

t
1.265.880.351,39
Munt, Zilver, enz.

,,

18.597.827,76
Muntmat., Zilver.

Belegging van kapitaal, reserves en pen.
,,
1.284.478.179,15
8
)

sioenfonds
……………………
,,

41.880.478,81
Gebouwen en Meub. der Bank

……..
,,

4.600.000,-
Diverse rekeningen
………………
,,

6.428.779,46
Staatd. Nederl. (Wetv. 275,’32,
S.
No. 221)
,,

10.193.915,19

Passiva
f
1.535.246.038,40

Kapitaal
………………. .. …….
f

20.000.000,-
Reservefonds …………….
. …….
,,

4.338.707,82
Bijzondere

reserve

………………
..

6.600.000,-
Pensioenfonds

………………….
,,

11.097.89,62
Bankbiljetten in omloop …………..
,,

821.940.530,-
Bankassignatiën in omloop

……….
,,

45.923,77
Rek.-Cour.
f
Het Rijk
f
106.314.276,74
saldo’s:

Anderen,,563.280.990,09
669.595.266,83
Diverse rekeningen
………………
,,1.627.750,36

f
1.535.246.038,40
Beschikbaar metaalsaldo

…………
Minder bedrag aan bankbiljetten in om
loop
dan waartoe de Bank gerechtigd
is
,,
1.719.430.755,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank ondergebracht

………………..
1)
Waarvan aan Nederlandsch-Indig
(Wet van 15Maart1933, Staatsblad No. 99)………..
f

65.883.125,-
3)
Waarvan in het buitenland ………………………
35.273.176,56

Voornaamste posten in duizenden guldens.

Data
Goud

Munt

Muntmat. Circulatle
Andere
opeischb.
Beschikb.
Metaal-
Dek-
kings
schulden saldo
perc.

26 Juli

’37 113607
1.152.272
821.941
669.641
687.772
86.1
19

,,

’37 113607
1.144.268 824.736
655.479
684.208
86
25 Juli

’14
65.703
96.410 310.437
6.198 43.521
54

Data

1

1
Belee-

1
L’IVT1C
1
op het
1
reke-
______________
disconto’s Jrechtstreeksl
ningen

buiteni.
1
ninsen ‘1

26 Juli 1937 14.514

170.721

2.430 1 6.429
19 ,, 1937 14.551

166.878

2.430

6.903
25 Juli 1914 67.947

61.686 20.188

509
‘)Onder de activa.

JAVASCHE BANK.

Data
Goud
Zilver
Circulatle
1

Ope.

hIt. metaal-
schulden
saldo

24 Juli ’37’)
133.370
194.740
72.940
26.298
17

»

’37
2
)
132.650 197.420 74.930
23.710

26Juni1937
193.802.
76.084
16.686
108
.
6
63l
15.78
19

,,

1937
108.661

1
15.650
194.126
77.023
15.851
25Juli1914
22.057 31.907
110.172 12.634
4.842

Data

1

Wissels,
1

buiten
1 1

Dis-
1
Belee-
Diverse
reke-
Dek-
kings-
1

N.-Ind.
1

conto’s
1
ningen
ningen’)
percen-
______________
1

betaaib.

1
1
tage

24 Juli ’37
3
)
5.360 77.610
64.780
50
17

,,

1
37
5
)
5.070
75.970 72.050
49

26 Juni1937
4.902
77.863
46
Ï1.516
53.461
19

,,

1937
4.773
11.572
53.352 78.869
46
25 Juli 1914
6.395
1

7.259
75.541
2.228
44
1
1
Sluitpost activa.
‘)
Cijfers
telegrafisch
ontvangen.

Auteur