11 APÈ1L 1934
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
Eco
‘nomisch~
-Stat
‘
i
‘9stische
Berichten
ALGEMÉEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJN VAART
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
19 JAARGANG
.
.
WOENSDAG
11 APRI’L
1934
•’
No.
954
ItEDEPJ.AND$C11 ECONOMISCH INSTITUUT.
(Juratoren: Mr. 0. Visscrinçj, Voorzitter; ir. A. Plete,
Ouder-Voorzitter: Mr. K. P. vait der Mandela, Penning-
meester; Mr. P. Hofstede de Groot; Jhr. Mr. L. H. van
Lennep; L. 11. Mansholt; Mr. R. Maas; E. D. Ven Walree
Ch. J. 1. M. Welter; C. a. P. Zaalborg.
ECON0j1ÏÏSCJ1-STATÏ$’/’ISC 11E I3EJUC lITEN.
COMMISSIE VAN ADVIES:
Prof. Mr. D. van Blom; J. von lidsselt; Jhr. lJr. L. 11. van
Lennep; Mr. K. P. van der Mandela; Prof. flr. N. J.
Polak; Mr. Dr. L. F. 11. Regout; Dr. E. van iVclderan
Baron Rangers; Prof. Mr. 11. R. Ribbius; Jan Schilthuisç
Prof. Mr. P’. de Vries.
Gedeleyced lid: Prof. jhr. Dr. G. M. Verrfjn Stuart.
Redacteur-Secretaris: Dr. 11. Al. H. A. van der Valk.
Secretariaat: Pieter de lloocflweq .122 Rotterdam.
Telefoon Mr. 35000. Postrekaving 8408.
Advertenties f 0,50 per regel. Plaatsing bij abonnement
volgens tarief. Administratie van abonnementen en advar.
tentias: Nijçjh d van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam,
Amsterdam, ‘s-Gravanhaga. Postchèqua- en giro-rekening No
145192.
A bonncmeiitsprjs voör het weekblad franco p. 7). in
iVcdcrland f 20,— Buitenland en Koloniën f 23,— per
jaar. Losse nummers 50 cents. Economisch-Statistisch
Kwartaalbericht f 1.—. Leden en donateurs ontvangen
het weekblad en het Kwartaalbericht gratis en eau reductie
op da verdere publicaties.
Aangeteckcnde stukken. Bijkantoor Ruigaplaatweg.
INHOUD.
Blz.
LOONTOESLAGEN IN DEN LANDBOUW
door
Dr. Ir. B. Bölger 306
De werking en uitvoering der landbouwcrisismaatregelen
door
Ir. A. Baars …………………………..307
De Rotterdamsche tramvoorstel1ei, van Maart
1934.
…310
Arbeidsverminlering atn de Nederlandsche mijnen en de
i
nvoer van kolen …………………………..
312
Tien jaar overheiclsbeiuoeiing met arbeidsgeschullen door
Mr. Ir. A. W. Quint …………………………312
BUIPENLANDSOHE MEDEWERKING:
])e economische toestand van Sovjet-Rusland en het,
tweede vijijarenplan door
Prof. Dr. B. Brulzkus 314
AANTEEKENINGEN:
Enkele opmerkingen over het pacht- en hypotheek.
vraagstuk iii den landbouw ………………..
315
Kolfie-statistiek over Maart
1934 …………….316
Raining van de met suikerbieten te beplanten opper-
vlakte in Europa…………………………
317
De Rotterdamsche haven in
1933………………317
Statistiek van de zichtbare suikervoori’aden ……..
317
INGEZONDEN STUKKEN:
De beteekenis van in- en uitvoer bij devaluatie door
Th. Ligthart
met Naschriftdoor
Dr. J. 0.Stridirou 317
STATISTIEKEN
…………………………..
319-322
Geidkoersen. – Wisselkoersen. – bankstaten.
10 APRIL
1394.
Door de in Jhet vorig overzicht aangevoerde oor-
zaken bleef geld ‘cle eerste dagen vast. De voortduren-
cle vraagnaar loshare obligaties deed den koer’s.daar-
.van op ‘zulk een punt aanlanden, dat het rendement
velen te laag wre’rcl. Daartegenover stond, dat lde’notee-
ring voor privaat-clisconto geregeld’ aan opliep. Toeu
deze op
2V4
püt. gekomen w’as, bleek het evenwicht
gevonden te zijn en kwam er langzaam weder wat
aanbod van geld. Tenslotte was het zelfs vder moge.
lijk ‘op 1’/8 pct. wissels te plaatsen. Drieinaan’ds schat-
kistpapier wrd op 1% pOt. gedaan. De onvtisie-
lee.ning blijft voorloopig nog als een onzekere factor
vOor onze geldmarkt geldem Oall is gedaan op 1i4
1 Ot. Prolongatie noteerde
2-2Y4-2
pOt.
* *
*
,Oi ah wisselmarkt bleef het stil; er heerschte
,ec)itr een onaangename stemming. De algenleene
vraag naar Ponden onderging hen kleine o’çL’drbre-
king, doch tenslotte kreeg deze weder de oierhand:
7.66-7
–
.61-7.64. Doliari bleven ‘nog herder aange-
‘boden en liepen van 1.48 op 1.47’/ie terug. Den ‘$/f
koers schijnt ‘men op ongeveer 5.17 vast te houden.
Fransche Francs zijn na een kleine stijging ook
weder tei-uggeloopen: 9.76%-9.74% – Pon’den, die in
‘Parijs een oogenblik iets zwakker lagen, waren daar
wel1ra )veer gezocht: 78.45-78.05-78.45. Een zeer
onbehagelijke stemming was er voor Marken; men
maakt idch over dan finauciëelen toestand in Duitsch-
land ernstig bezorgd, wat tot uitdrukking kwam in
den koers, die van 58.85 op58.52i4 terugliep. Ook
de verschillende soorten Sperrmarken zijn alle sterk’
aangeboden. Zwitsersche Fiaucs eveneens lager
17.90-47.80;
zoc
ook Peseth’s 20.2520.174. Cana-
deesche ‘Dollars noteerden een fractie hoven New-
York.
Op de termijnmarkt is het agio voor Pon’deu op
één en drie-maanden kleiner geworden resp.
7/
en
2% c. Terniijn’dollars veranderden niet.
De prijs voor gouden baren is sterk teruggeloopen;
zij noteerden tenslottê
f
1651.50 per KG. Sovereigns
doen 12,30, ‘Eagles 2.50. Marken-bankpapier blijven
nog steeçls aangeboden: 57.35.
306
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 April 1934
LOONTOESLAGEN IN DEN LANDBOUW.
Blijkens mededeelingen in de dagbladen zal in den
landbouw een proef worden genomen met een bestrij-
ding der werkloosheid door het verstrekken van loon-
toeslagen door de Overheid voor werkzaamheden, die
noodzakelijk zouden moeten worden verricht, doch die
achterwege blijven, omdat de werkgevers, ondanks de
reeds plaats gevonden loonsverlagingen, het •daarvoor
henoodigde loon niet kunnen betalen. De Minister
van Sociale Zaken heeft zich daarvoor gewend tot de
gemeentebesturen van Broek op Langendijk (tuin-
bouw N.-Holland), Heinkenszand (landbouw Zeeland)
en het Bildt (kleistreek Friesland), die zich bereid
hebben verklaard al het
mogelijke
voor het welslagen
van deze proef te doen.
De bedoeling is nu, dat aan den werkgever een uit-
keering gedaan zal worden van % van het loon, dat
tcr plaatse voor werkzaamheden, welke in het bedrijf
moeten worden verricht, wordt betaald. Deze uitkee-
ring, die dus het karakter
krijgt
van een door de
Overheid te verleenen toeslag op een sterk verlaagd
loon, zal slechts gelden voor nieuw aan te stellen per-
soneel, dat door de Inspectie voor de werkverschaf-
fi.ng steeds van geval tot geval zal moeten worden
aangewezen uit de werkloozen, die, ingevolge de •door
den Minister van Sociale Zaken aangegeven regelen voor werkverschaffin’g c.q. steunregeling, voor hulp
van de zijde der Overheid in aanmerking komen. Met name zal er voor worden gewaakt, dat een werkgever
eerst een aantal arbeiders ontslaat, om deze eenigen
tijd later weer te werk te stellen en daarvoor dan op
uitkeering aanspraak wil maken.
De pioef zal voorloopig voor den duur vai vier
maanden worden genomen; men hoopt ermede te be-reiken, dat arbeiders, die anders toch steunui’tkeering
zouden mocten hebben, thans aan het werk kunnen
worden gezet, terwijl de kosten voor de Overheid in
den vorm der u’itkeer.ing tenslotte geringr zijn dan
het bedrag, dat anders als steun zou moeten worden.
gegeven.
* *
*
Het principe, dat aan deze vorm van werkloos-
heidsbestrijding ten grondslag ligt is op het eerste
gezicht zoo eenvoudig en logisch, dat velen zich on-
getwijfeld zullen afvragen, waarom men er eerst
thans na 4 jaar crisis een proef mee neemt. Immers
zoo zal men redeneeren: het is toch veel beter, dat
de werklooze, in. plaats van rond te loopen, aan het
werk wordt gezet, en wanneer daardoor nog steu.ngel-den worden bespaard, geeft het van twee kante.n voor-
deel. Het feit echter, dat de Regeering blijkbaar zeer
voorzichtig is dezen weg te betreden, wettigt het ver-
moeclen, dat de zaak lang niet zoo eenvoudig is als
ze lijkt.
In de eerste plaats zijn er tal van moeilijkheden hij
de practische uitvoering. De bedoeling toch is werk-
loozen te werk te stellen. Een werkgever, die met vele
opofferingen zijn arbeiders aan het werk heeft ge-
houden, krijgt dus geen uitkeering, terwijl zijn collega,
die op ruime schaal heeft ontslagen, thans kan pro-
fiteeren van de geboden gelegenheid om op goedkoope
wijze de werkzaamheden weer te laten verrichten,
Welken norm moet men verder aanleggen voor de
noodzakelijke werkzaamheden? Speciaal in het land-
bouwbedrijf worden in het voorjaar steeds een groot
aantal arbeiders te werk gesteld. Moet men zonder
meer voor al deze arbeiders een toeslag geven, of
moet een onderscheiding worden geniaakt tusschen
de werkzaamheden, die toch in elk geval zouden zijn
verricht en die welke zonder de uitkeering, waar-
schijnlijk achterwege hadden gebleven? Het is dui-
delijk, dat deze onderscheiding in vele gevallen zeer
moeilijk gemaakt zal kunnen worden. Bij de normale
economische verhoudingen zal . de eene ondernemer
bij een bepaald loon nog rendabel kunnen producee-
ren en dus arbeiders te werk stellen; een andere
ondernemer zal bij dit zelfde loon geen kans daartoe
zien.
Dit zal nu echter geen bezwaar meer zijn, im-
mers de loontoeslag is er om dien anderen werk-
gever over het doode punt heen te helpen en zelfs
zoo, dat het zeer wel
mogelijk
is, •dat hij per slot van
rekening nog goedkooper zou produceeren dan zijn
collega, die door de inrichting van zijn bedrijf of
hoe dan ook, de voortbrenging op een meer economi-
sche wijze kan doen plaats vinden. Waar zal op die
wijze de prikkel voor den ondernemer blijven om zijn
bedrijf zoo economisch mogelijk in te richten? Zal
niet elke ondernemer trachten zooveel
mogelijk
van
den aangeboden stun te profiteeren?
* *
*
Er is echter nog een bezwaar van principiëelen
aard, dat er toe leidt dat naar mijne meening deze
wijze van wrerkloosheidsbestrijding zoo weinig moge-
lijk zal mogen worden toegepast. Zoo langzamerhand
toch is wel gebleken, dat de huidige crisis niet een
eenvoudige,
tijdelijke
malaise is, die wel spoedig weer
tot het verleden zal behooren, •doch dat zij veel meer het karahter heeft van een zuiveringsproces, waaraan
slechts een einde kan worden gemaakt door een zoo
volledig mogelijke aanpassing aan de gewijzigde om-
stancligheden. Elke maatregel, die deze aanpassing
vertraagt, zal het verdwijnen van de crisisomstandig-
heden evene
Q
us vertragen. Wanneer nu een onderne-
mer bepaalde werkzaamheden onder de geldende om-standigheden, met name bij het geldende loonpeil niet
rendabel kan doen verrichten, dan beteekent dit, dat
de aanpassing bij hem nog niet in voldoende mate
heeft plaats gevonden. Men, en in dit geval de Over-
heid, moge dan bijspringen, doch het is duidelijk, dat
daardoor de aanpassing, en dus de oplossing der
crisis geen stap verder wordt gebracht. De Regeering
ziet dit zeer goed in, immers bij de werkverruirning
door middel van het ,,60 millioenfonds” zal ccii aan-
zienlijk beneden het geldende loonpeil liggend loon
als uitdrukkelijke voorwaarde voor de uitvoering der
werken worden gesteld.
i)
Men kan nu beweren, dat het loonpeil in het land-
bouwbedrijf, waarvoor de proef wordt genomen, reeds
zoo laag is, dat een verdere verlaging daarvan on-
mogelijk is, doch dan gaat men uit van bepaalde
denkbeelden omtrent het arbeidsloon, die meer op
ethische wenschen dan op economische mogelijkheden
gebouwd zijn cmi die, gezien het karakter van de hui-dige crisis, op den duur wel eens tot een nog grootere
verarnhing zouden kunnen leiden dan wij thans reeds
ondergaan.
Naar mijne meening zal men dan ook hij de hier-
hoven beschreven proefneming de uiterste voorzich-
tigheid moeten betrachten en er in geen geval toe
mogen rnedewerken om economisch niet te verant-
woorden verhoudingen te bestendigen. Het is zoo
langzamerhand toeh wel duidelijk gebleken, dat op
die wijze de bestaande crisis, niet ken worden over-
wonnen. B.
BöLOER.
1)
Tn Het Volk” van
5
April wordt n.a.v. deze voor-
waarde cle beteekenis der loonsverlaging voor de bestrij-
ding dcr werkloosheid betwist o.a. omdat cle werkloosheid
in landen met een laag loon.peil even groot is als in landen
meteen hoog loonpeil. Daarbij wordt echter vergeten, dat
het niet gaat oma de absolute loomishoogte zonder meer. Het
is heel goed mogelijk, dat, alle omstandigheden, die de kost-
prijs bepalen in aanmerking genomen, een land niet een
hoog looupeil geruimen tijd kan concurreeren met ccii land
met een laag loonpeil. VÔÔr de crisis was dit bijv. voor
Nederland, Engeland en cle
V.
S.
Amerika ten opzichte van
bij’. Japan grootendeels het geval. In deze crisis, niet al
de gewijzigde economische verhoudingen komt het er echter
op aan zich daaraan aan te passem. Een land, dat zich niet
aanpast,
zal,
onverschillig
of
er een hoog dan wel een laag
loonpeil geldt, onverbiddelijk achteraan komen en met
groote werkloosheid te kampen hebben.
11 April 1934
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
307
DE WERKING EN UITVOERING DER LANDBOUW-
CRISISMAATREGELEN.
De Minister van Economische Zaken heeft een
driemaandelijksch verslag aan de Staten-Generaal
uitgebracht omtrent de werking en uitvoering der
landbouwcrisismaatregelen. In de verwachtingen, die
door dezen titel bij ons waren gewekt, zijn wij na
lezing van het boekje van 150 bladzijden teleurge-
steld. Wij hadden meer en andere gegevens omtrent de uitvoering en werking verwacht dan hier worden
geboden. Met zekere verbazing hebben wij ons afge-
vraagd, of het noodig was een dergelijk verslag aan
de Staten-Generaal uit te brengen. Weten de leden
der beide Kamers dan niet aan welke maatregelen zij
hun goedkeuring hebben gehecht? Is het noodig, om
de beweegredenen voor de diverse wetten en besluiten,
die toch in de Memorie van Toelichting en van Ant-
woord bij de verschillende wetsontwerpen in den
breede
zijn
uiteengezet, eii waarover de mondelinge
discussies in de Kamers hebben geloopen, in dit drie-
maandelijksche verslag te herhalen?
In de inleiding deelt de Minister mede, dat dit
verslag, het eerste allesomvattende, wat uitvoerig is
geworden, cii doet hij de toezegging, dat volgende
driemaandelijksche overzichten zich slechts tot het
afgesloten kwartaal zullen beperken en daardoor wel-
licht beknopter kunnen
•
worden. Wij hopen echter,
dat de
inhoud
daarbij ook vollediger zal zijn, ten-
minste wat de zoo belangrijke feiten omtrent uitvoe-
ring en werking der maatregelen betreft.
Wij zullen ons in deze besp:reking tot die werking
cii uitoefening beperken. Een discussie over de grond-beginselen der landbouwcrisiswetgeving en de onmid-
cleilijke aanleiding van de verschillende maatregelen
afzonderlijk heeft reeds in de Kamers en in de pers
plaats gevonden en is hier dus niet op haar plaats,
temeer niet, omdat wij thans voor de vraag staan, hoe de praktijk van deze maatregelen zich ontwikkelt.
Er zijn enkele onderwerpen, die voor de beoordee-
ling van de uitwerking •der crisismaatregelen op het
geheele economisch leven van ons land van het groot-
ste belang zijn, doch die in het rapport slechts ter-
loops worden aangeroerd. Wij zullen deze hier trach-ten te belichten.
Positie van den handel.
Tengevolge van de crisismaatregelen zijn verschil-
lende groepen in hun economische activiteit, soms
zelfs in hun broodwinning, belemmerd. Wij behoeven
slechts te verwijzen naar de voortdurende actie der
varkeushandelaars, wier taak voor een deel door de Varkensce.atrale is overgenomen, om
duidelijk
te
maken, dat er inderdaad zulke groepen bestaan. Nu
blijkt uit het verslag, dat sommige van die groepen
ecu schadeloosstelling van regeeringswege ontvangen
wegens het feit, dat zij door de crisismaatregelen niet
meer i.n staat zijn op de vroegere wijze hun zaken
voort te zetten.
Dit is b.v. het geval met de meelimporteurs. Deze
kunnen bijna geen meel meer invoeren, omdat slechts
meel mag worden gebruikt, dat voor 35 pOt. uit bin-
nenlandsch graan is vermalen. Volgens blz. 10 van
het verslag ontvingen
en ontvangen
de betrokkenen
een schadeloosstelling. Deze uitgaven worden gedekt door een heffing op ingevoerd tarwemeel voor de fa-
bricage van biscuits, vermicelli, e.a. artikelen, voor
welke producten buitenlandsch onvermengd meel be-
slist noodzakelijk is. Door de heffing wordt dit bui-
tenlandsche meel even duur gemaakt als het Vita-
meel en de opbrengst ervan wordt onder de vroegere
meelimporteurs verdeeld. Op blz. 27 wordt medege-
deeld, dat varkensexporteurs, die door den gecentrali-
seerden export van de Varkenscentrale gedeeltelijk
uitgeschakeld zijn, eenige schadeloosstelling ontvangen.
Wij vragen ons af, hoe groot die uitkeeringen zijn
en gedurende welke periode zij worden toegekend. Zeer terecht stelt de regeering zich bij uitkeeringen
aan werklooze arbeiders op het standpunt, dat die
uitkeering niet zoo hoog mag zijn en zoo lang mag
duren, dat de prikkel om zich in te spannen opnieuw,
desnoods ander, werk te vinden zou verslappen. Het
komt ons voor, dat iets dergelijks in niet mindere
mate voor handelaars geldt. De meelimporteurs heb-
ben nu bijna drie jaar tijd gehad om naar ander
emplooi om te zien; de varkenshandelaars kunnen
toch trachten zich op den handel in andere dierlijke
producten toe te leggen. Bestaat er geen gevaar, dat
dergelijke uitkeeringen, waarvan de hoogte in het
regeeringsverslag niet wordt bekend gemaakt,
het
karakter van een soort pensioen gaan aannemen, en iederen prikkel voor de betrokkenen om hun activi-
teit op ander terrein te gaan ontplooien, wegnemen?
Daarnaast bestaat het bureaucratische gevaar van het scheppen van een ,,precedent”. Wanneer andere
•groepen door crisismaatregelen worden geschaad, zul-
len zij trachten, op dezelfde gronden voor schadeloos-
stellingen in aanmerking te komen.
Zoo ziet men, dat de maatregelen, op het gebied
van den landbouw ingevoerd, consequenties hebben,
die tot ver in andere deelen van het economisch leven
van ons land reiken. Wat de regeering de landbou-
vers tracht te geven, ccii gegarandeerd minimum-
inkomen, dat verlangen ook anderen, hetzij met be-
hulp van ondersteuning, hetzij door invoering van
een gilde-achtige Organisatie van hun bedrijf met uit-
sluiting van ,,indringers”. Zeer gevaarlijk lijkt ons
deze soort Organisatie op het terrein van den export,
waar zij ook reeds begint door te dringen. Wij heb-ben hierbij liet oog, behalve op den uitvoer van var-
k-ensvleesch, ook op dien van groenten en fruit, welke
uitvoer thans uitsluitend via de betrokken regeerings-
centrale mag plaats vinden. Deze maatregel is afge-kondigd na de samenstelling van het hier besproken
verslag, zoodat men daarin op hiz. 65 nog alleen de
inededeeling vindt, dat een doe] treffende contrôle op
den handel in cii de verwerking van die producten in
voorbereiding is.
Wij vinden dit vooral voor den export z66 scha-
delijk, dat wij het ergste voor de toekomst vreezen, wanneer het initiatief, het zoeken naar afzetgebied,
hier ook maar eenigszins wordt belemmerd of tegen-
gewerkt. Wij achten het behoud van onzen export
van nog grooter belang dan de agrarische questie en
zijn van meening, dat, indien de Landbouw slechts
gesteund kan worden met maatregelen, die de levende
kracht van onzen export ondermijnen, de landbouw-
steun aan het economisch leven van ons land den
doodsteek dreigt toe te brengen.
Men kan van de regeering, die zelf de bewuste
maatregelen heeft getroffen, niet anders verwachten
dan dat zij met het resultaat in groote lijnen tevre-
den is. Het verslag ademt naar ons gevoel echter te
veel den geest van: Kijk eens, wat wij allemaal heb-
ben gepresteerd! Niet, dat wij de arbeidsprestatie, die eruit spreekt, willen kleineeren
.
of voorbijzien,
niaar het gaat om het resultaat van dezen arbeid in
vergelijking met den omvang der problemen, waar-
voor men getracht heeft een oplossing, te vinden. In
dit opzicht gelooven wij, dat meer bescheidenheid en
zelfcritiek bij de regeering geen overdaad zou zijn.
Het moge waar zijn, dat de steun genietenden in
vele opzichten tevreden zijn gesteld, gelijk op ver-
schillende plaatsen in het verslag met nadruk naar
voren wordt gebracht, wij begrijpen niet, wat zulks nu eigenlijk in een regeeringsoverzicht heeft te be-
teekenen. Wij .zouden gaarne gegevens hebben gehad
over omvang en heteekenis van den steun in ver-
schillende bedrijven, maar daaromtrent blijven alle
mededeelingen achterwege.
Tarw esteun.
Het geeft in dit verban.d te denken, dat geen enkele
verklaring wordt gegeven voor het feit, dat de tarwe-
richtprijs eerst op
f
12,50, vervolgens op
f
12,— en
thans op
f
11,— per 100 KG. is vastgesteld. (De
308
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 April 1934
lactste verlaging staat nog niet in het driemaande-
lijksche verslag vermeld). Hoe moet men dan een
rgeeringsmededeeling beschouwen op hlz. 10, dat de
landbouwers ,,in den allermoeilijksten tijd in de tarwe
een gewas (hebben) gehad, dat hen
zonder al te groote
verliezen
door de moeilijkheden heen bracht?” Waar-
om heeft men den richtprijs van
f 12,50
tot
f 11,-
verlaagd, wanneer het eerste bedrag nog exploitatie-
verlies opleverde, dat alleen iet ,,al te grôot” was?
Varkenssteun.
Wat de resultaten van de Orisis-Varkenswet betreft
gevn wij toe, dat organisatie hier noodig was en is met het oog op de vrijwillige contingenteering van
den bacon-invoer in Engeland. Bij een dergelijke
regeling kan men de activiteit van individueele ex-
porteurs niet onhelemmerd laten bestaan; ook in
Denemarken geschiedt zulks niet. Maar de vraag, of
het zeer vèrgaande ingrijpen in ons land in de var-
kenshouderij door dit alles gerechtvaardigd is gewor-
den, laat men geheel buiten beschouwing. De feiten
toonen die noodzakelijkheid geenszins aan. Volgens de
tabel op blz.
22
zijn de prijzen voor Hollandsche
baconin Engeland in
1933
ca.
25-30
pCt. hooger
geweest dan in
1932.
Daar de bereidingskosten on-
veranderd zijn gebleven volgt hieruit, .dat de varkens-
prijzen op een Vrije markt met veel meer dan dit per-centage zouden zijn omhoog gegaan. De varkenscen-
trale heeft zijn inkoopsprijzeu in den loop van dit
tijdperk echter slechts met
20
pOt. verhoogd. Zonder
diep ingrijpen in de varkenshouderij, wanneer men
slechts de exporteurs tot samenwerking had gebracht
met het oog op de beperking van den export naar En-geland, zouden vermoedelijk de varkensprijzen op de
Vrije markt in de tweede helft van
1933
en thans de-
zelfde hoogte hebben als nu de richtprijzen van de
Varkenscentrale.
En vat cie teeltheperking betreft,
blijkt
uit de me-
decieelingen op hlz.
23
duidelijk gecoeg, dat men in
dit opzicht in het begin te ver was gegaan, waardoor
de higgenprijzen zoozeer omhoog liepen, dat ontdui-
king van de crisis-varkenswet niet meer te voorkomen
viel. Men heeft clan ook het aantal oormerken voor
1934 op 210.000
per maand gesteld, tegen
200.000
in
de periode April-December
1933.
Op blz.
19
woedt verklaard, .dat in Augustus en
September
(1933)
de N. Varkenscen.trale het doel be-
reikt had ,,vraag en aanbod in evenwicht te brengen
I)ij een prijsniveau, dat in overeenstemming was met
de werkelijke voederkosten”.
Op
hlz.
28,
aan het einde
van het overzicht der Crisis-Varkenswet, wordt ech-
ter medegedeeld, dat de noodzakelijkheid van steeds
verdergaande beperking, met het oog op den vermin-
dereuden export, de noodzakelijkheid schept om de
varkenshouderij te beperken ,,tot die bedrijven, waar-
van zij een noodzakelijk onderdeel vormt”. Het ge-
zochte evenwicht is dus blijkbaar nog niet gevonden.
Ook
01)
de vrije markt zou er wel een periode van een
paar maanden zijn aangebroken, dat vraag en aan-
bod met elkaar. in evenwicht waren. Is er echter
reden om te verzekered, gelijk de regeering op hlz.
23
doet, dat het probleem om de bekende varkens-
cyclus uit te schakelen, is opgelost? Bewijzen voor die
stelling vindt men in de cijfers en gegevens niet.
Zuivel en rundvee.
De wijze van voorstelling, die de Zuivelcentrale van haar werk geeft, kan niet door den beugel. Op
blz.
43
en
44
komen een drietal tabellen omtrent
boterproductie, margarineproductie benevens export
voor. De.tabel op blz.
43
bevat de gegevens tot en met
einde
1932,
die op blz.
44
tot en met
1933.
Heeft
men de gegevens omtrent het boter- en margarine-
verbruik in
1933
niet? Wel zeker, zij staan onder de
tabel op hlz.
43
vermeld, maar niet er in. De reden
hiervan is zeer eenvoudig. In het verhaal onder de
tabel staat, dat er in
1933
in ons land
60
millioen
kilo boter is verbruikt en
57;9
millioen kilo mar-
garine; Waarom dat dan niet ingevuld? Samen is
het
117,9
millioen kilo, niet slecht in vergelijking
met de
120
millioen van
1932.
Dit durfde men ech-
ter niet aan; men laat deze opteiling aan den belang-
stellenden lezer over om zelf niet de verantwoordelijk-
heid te dragen. Want op blz.
45
vindt men, wegge-
stopt in een nootje, waarover de meesten zullen heen-
lezen, de mededeeling, dat in die
57,9
millioen kilo
margarine
15
millioen KG. boter verwerkt zijn, die
reeds in de consumptie van
60
millioen over
1933
zijn medegeteld. Wij zijn daarom zoo vrij de tabel op
blz.
43
met de elegant verspreide cijfers aan te vullen
en het resultaat mede te deden, dat onder aan de
kolom had behooren te staan.
Verbruik in miii. KG. Ivlatgarine Boter .I3oter en itiargatilic
1932
55,0
65,0
120,0
1933
57,9
47,0
105,9
Hierbij is margariue genoemd wat als zoodanig
wordt verkocht, dus het me.ngsel van boter en mar-
garine; boter slechts datgene, dat als boter wordt
verkocht.
De crisis-zuivelcentrale heeft dus bereikt, dat, ter
compensatie van de sterk ingekrompen uitvoermoge-
ljkheid van boter, ook het hinneulandsche verbruik
sterk is
gedaald.
Zelfs met de menging in de marga-
rine bedraagt het hoterverbruik ruim
62
millioen
KG. tegen
71
millioen KG. in
1932.
Men speelt het
echter klaar aan de hand van de hoeveelheid van
62
millioen KG. vergeljkingen met vroeger te maken,
toen boter boter was en hetgeen in de margarine
werd bijgemengd onder de millioen KG. bleef, (zie
de jaaroverzichten der margarineproductie van het
Centraal Bureau voor de Statistiek), en wijst op de
pessiniistn, die hij invoering van de Crisis Zuivel-
wet een vermindering van het boterverbruik voor-
spelden. Dat echter de vermindering van het boter-
verbruik geen .grooter afmetingen heeft kunnen aan-
nemen ligt hierin, dat de margarineproductie voor
biunenlandsch verbruik op ruim 1000 KG. per week
is gecontingenteerd. Dit heeft de Crisis- Zuivel-Cen-
trale moeten doen, omdat anders de vermindering
van het boterverbruik nog veel grooter zou
zijn
ge-
weest.
Over de verdere uitvoering der wet wordt luchtig
heengeloopen. Dat men een oogenblik het mengper-centage in de margarine tot
40
meende te moeten op-
voeren en zich toen blijkt vergist te hebben, wordt
met den mantel der liefde bedekt. Het resultaat van
het geheele beleid is geweest de noodzakelijkheid van
afslachting van
210.000 stuit
mckgevende en cirach-
tige koeien. Dat ons land .daarbij de Belgische hoeren
van een deel van hun ondeugdelijk vee tegen fan-
tastische
prijzen
heeft bevrijd, gaat men met stilzwij-
gen voorbij. Intusscheu blijft het volkomen onduide-
lijk, hoe dit alles tot beperking van de melkproduc-
tie zal moeten leiden, want de Rundveecentrale zal
al zijn best doen om de melkproductie per koe te
helpen opvoeren. Op ‘blz.
54
wordt het bovendien
,,vanzelfsprekend” genoemd, dat ,,bij vrijwillige leve-
ring de veehouder het eerst het minst produceerenci
vee opruimt”. De geheele maatregel komt dus neer
op een cadeau aan de binnen- en buitenlandsche vee-
houders voor ondeugdelijke dieren, die ter verwer-king in blik worden aangeboden. Wij kunuemi naar
de circulaire van de Crisis-Rundvee-Centrale zelf ver-
wijzen, na de samenstelling van dit verslag gepubli-
ceerd, waarin gedreigd werd met krasse maatregelen,
wanneer men voortging koeien te leveren met opge-pompte uiers en dergelijke met ,,schoonheidsmidde-
len” bewerkte dieren. De invloed der veevernietiging
op de toekomstige melkproductie zal uiterst klein
blijken te zijn.
,,De aflevering van vleesch in blik is bevredigend
tê noemen”, aldus het verslag op hlz.
59,
midden tus-
schen de cijfers in. Het hangt er maar van af, wat
men bevredigend noemt. Er waren tot eiucl Januari
70.790
runderen tot vleesch in blik verwerkt, dus
een derde van het totaal, dat voor dit doel is voor-
bestemd. Zij hebben opgeleverd
13,1
millioen blikken.
11 April 1934
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3C9
Dc voorraad bedroeg op 27 Januari 9,2 millioen, er
zijn dus vanaf 15 October 1933, of in 3 maand tijds,
rond 4 niillioeu blikken verkocht. De 210.000 run-
deren zullen opleveren rond 39 millioen blikken. Gaat
cle levering dus in hetzelfde tempo door – men
hoort verluiden, dat de verbruiker reeds beu wordt
van dit vleesch in blik – dan zal het ca. 10 X 3l
maanden of 3 jaar duren, alvorens de blikken uitver-
kocht zijn. Wij weten niet, hoeveel van dien voorraad
in de destructors terecht zal komen.
Zooals men het surplus aan boter heeft trachten
weg te werken door
verlaging
van de binuenlandsche
boterconsumptie, zoo weet men van den grooten vee-
stapel niet anders af te komen dan door maatregelen,
die het verbruik van rundvleesch doen
afnemen.
Ten-
gevolge van de verdrievoudiging van den
accijns
op
rundvieesch, zal het verbruik daarvan met ca. 8 pOt.
achteruitgaan, aldus wordt op biz. 00 laconiek mede-
gedeeld.
Daarmede vervalt echter de geheele basis van de
berekening, waarop de vermindering van den rund-
veestapel is gebaseerd. In bijlage T wordt op. ‘blz. 133
medegedeeld, dat in 1934 in totaal 940.000 kalveren
,,zullen verdwijnen”. Dat is een beetje te zelfverze-
kerd verklaard, er had moeten staan ,,zullen dienen
te verdwijnen, indien deze berekening wil kloppen”.
Bij deze 940.000 kalveren zullen er dan nog 410.000
runderen moeten verdwijnen, door slachting, ziekte
of export, en op die wijze blijft de veestapel op peil.
Prachtig, maar 940.000 en 410.000 is tezamen
1.350.000 oude en jonge iunderen, terwijl de- totale
vermindering in 1931 en 1932 respectievelijk
1.030.000 en 1.170.000 stuks bedroeg en alleen in het
topjaar 1929, hij hooge prijzen van varkensvieesch,
het aantal van 1.4 millioen werd overschreden. Wan-neer -echter de binnenlandsche consumptie 8 pOt. zal
verminderen, hoe speelt men het dan klaar die hoe-
veelheid te doen
verdwijnen
anders dan in destruc-
tors? Staat ons misschien een ,,nuchtere kalveren
regeling” te wachten zooals wij de biggenregeliog der varkenscentrale hebben gehad?
Van alle crisismaatregelen is zonder twijfel de
melk- en rundveeregeling de grootste mislukking.
Gaat men zoo door als tot nu toe, dan zal men erin
slagen ‘de ‘gezonde basis van het belangrijkste Neder-landsche Landbouwbedrijf danig te verzwakken.
Aardappelen en tuinbouw.
Bij de aardappelenregelingen vinden wij de fraaie
constructie, dat de verbouwers maar drie kwart van
den richtprijs uitbetaald krijgen. De rest wordt tot
het eind van het jaar bewaard en uitgekeerd als
vergoeding voor de overgebleven aardappelen ten-einde ook daarbij den richtprjs zooveel mogelijk te
benaderen. Men rekent er dus
blijkbaar
op, dat meer
dan
Y4
van den oogst overblijft.
–
Wat moet daarmee
gebeuren? Geen antwoord. De ,,bona-fide” aardappel-
handel zal in de toekomst tegen te groote concurren-
tie door nieuwkomers worden berekend. Niet ieder
zal in het vervolg als aardappelhandelaar worden
erkend.
Wat den tuinbouw betreft wordt slechts over de
noodzakelijkheid van teeltbeperking gesproken, die
inmiddels in een teeltbeperkingsbeschikking is afge-
kondigd. Door die beperking ‘hoopt de-regeering, dat
cle prijzen op den duur loonend zullen worden en
verderen steun overbodig zullen maken, vooral als de
export iets mocht verbeteren. Waarop die hoop ge-
grond is wordt niet medegedeeld.
Overige maatregelen.
De eierenteelt moet eveneens sterk worden inge-
krompen, waarbij contrôle noodig ‘blijkt over broed-
machines, die niet meer dan een bepaald aantal malen
kuikens zullen mogen broeden. Geen wonder, dt
daarbij een leger van controleurs noodig zal zijn.
Bij het hoofdstuk haring stuiten wij op de moei-
:
liikheid, dat deze crisisvisch zoo ondeugend was om
zich in het Engelsche Kanaal in het najaar van .1933
in groote hoeveelheid en goede kwaliteit te laten van-
gen. Nu had -de regeeriog eenmaal een prijs voor
haring vastgesteld, die natuurlijk hoog was, en dat
zou misloopen als er te veel haring aankwam. Dies
werd eerst de aanvoer van pekel- en steurharing ver-
boden, en toen de visschers zoo snugger bleken om de
haring versch aan te voeren en ze hier in het land te
gaan pekelen, volgde een verbod van invoer van ver-
sche haring. De maatregel in het belang der visscherij
liep dus uit op een vischverbod en vergrootte werk-
loosheid gedurende een paar maanden, daar alle
haringvangst nu begin December stopgezet werd en
anders tot eind Januari had kunnen doorgaan (blz.
114).
Ten aanzien van het crediet aan hloemkweekers te
Aalsmeer wordt op blz. 90 ndegedeeld. ,,Van deze bedrijven zullen er, ondanks het crediét, toch weer
een aantal in financiëele moeilijkheden komen; enkele
zijn thans reeds zoover.” Op blz. 64 vindt men plot-
seling de naïeve opmerking met betrekking tot den
tuinbouw: ,,Het dekken van de verliezen door het
systeem’ van toeslag, hoewel noodzakelijk om de over-
gan-gsperiode te overbruggen, -dient door andere maat-
regelen te worden aangevuld.”
Alsof tarwesteun, zuivelsteun, varkenssteun, bieten-
steun en welke steun -dan ook iets anders is dan dek-
king van verliezen door toeslag!
Samenvatting
Het was niet
mogelijk
in het bestek van dit artikel
alle maatregelen, in het verslag behandeld, te memö-
reeren. Wij hebben slechts een greep uit het materiaal
gedaan; de voorbeelden zijn nog door vele andere aan
te vullen. Wij hopen te hebben aangetoond, dat de
crisismaatregelen tot een beperking van den Land-
bouw over nagenoeg de geheele lijn trachten te lei-
den, – of men -daarin slaagt is een andere vraag –
zonder dat wovdt aangegeven, wat dan moet geschie-
den met het overschot aan grond, aan mirbeidskracht
en aan inventaris. Het geheele systeem, voor zoover
er dan systeem in valt te bespèuren, is statisch, is
doordrongen van de gedachte uit het gildetijdperk,
dat de productie jaar na jaar denzelfden omvang
moet hebben. Wil men in den tegenwoordigen tijd
van snellen groei en verandering, van een in hooge
mate dynamische economie, deze gedachte met regee-
ringsgeweld doorzetten, dan moet dit op een misluk-
king uitloopen, al ontkennen wij de mogelijkheid niet,
dat men het economisch leven in dien tusschentijd
daardoor een geduchten knauw kan geven.
In de maatregelen ontbreekt iedere poging om de
-economische wetten van vrije prijsvorming, welke
men terzijde stelt, te vervangen door iets anders, dat
tenminste eenigszins een soortgelijke selecteerende
werking heeft als het stelsel, waaronder wij tot voor
kort leefden. Dé mogelijkheden van groei, aanpassing
en verbetering van het bedrijf, om daardoor de moei-
lijkheden te boven te komen, worden misschien niet
geheel en al weggenomen, dan toch in hooge mate
heknot, de prikkel om het bedrijf op peil te houden
wordt sterk verzwakt.
En dit alles is, volgens de regeering, noo-dig, om-
dat het prijsniveau bij expoït dermate is gedaald, en
dientèngevolge ook, het binnenlandsche prijspeil, dat
algemeen met groot verlies in den Landbouw werd
gewerkt. Men heeft ,,experifflenten” op monetair ge-
bied afgewezen. Men heeft zich ook langen tijd ver-
zet tegen aanpassing der han.delspolitiek aan de me-thoden, die door andere landen worden gevolgd, tén-einde onzen ,uitvoer op peil te houden. In dit opzicht
is de regeering tenslotte over stag gegaan, maar wat
,,monetaire experimenten” betreft, blijft men onwrik-
baar. Om die te vermijdeu is men ‘echter met expe-rimenten op economisch gebied bezig, waarvan het
einde niet is te overzien, en waarvan de gevolgen
voor het geheele bedrijfsleven van ons land de ergste
vrees dreigen -te ove’treff.en. , A. B.
310
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 April 1934
DE ROTTERDAMSCHE TRAMVOORSTELLEN
VAN MAART 1934.
Men schrijft ons:
Het trambedrijf te Rotterdam is steeds een bron
van veel zorgen voor de gemeente geweest. Toen in
1927
de gemeentelijke exploitatie begon, zat men met
een vrijwel verouderd wagenpark en met een net, dat
voor Rotterdam totaal onvoldoende was. In 1928 ver-
scheen het groote plan, dat beoogde de stad een be-
hoorlijk lijnennet en een aan de eischen des tijds
heantwoordend tram- en autobusmaterieel te verschaf-
fen. De uitvoering van het grootste deel van dat plan
(‘het z.g. plan B) is in den loop van 1930 gereed ge-
komen.
Het jaar daarop begon de malaie zich te doen ge-
voelen en de stad geraakte steeds meer in de moeilijk-
heden. Het trambedrjf, dat opgezet was voor een ver-
voer van 90 â 100 millioen reizigers per jaar (in
1930 werden inderdaad bijna 98 millioen passagiers
vervoerd), zag reeds in 1931 zijn aantal passagiers
dalen, en deze daling zette zich in de volgende jaren
in steeds heviger mate voort. Het is duidelijk, dat
het werk, dat in 1930 gereed gekomen was, weer voor
een deel afgebroken moest worden. In den loop van 1932 werden reeds enkele onrendabele lijnen opge-heven, doch dit beteekende geen merkbare bezuini-
ging. Het was noodzakelijk met een algemeen plan tot reorganisatie van het net te komen, en de eerste
poging hiertoe was het voorstel van B. en W. van 13
September 1932 (Ver; Gedr. Stukken 1932, No. 254),
dat opheffing of samenvoeging van verschillende
lijnen beoogde. Dit voorstel is door den Gemeenteraad
aangehouden, ten eerste orhdat er ten aanzien van
de voorgestelde
lijnen
te veel gegronde bezwaren be-
stonden, ten tweede omdat er geen tariefswijziging
werd voorgesteld, waardoor aan de nadeelen van de
netswijziging eenigszins zou worden tegemoetgeko-
men. B. en W. werden in de gelegenheid gesteld om met betrekking tot het tarief met nieuwe voorstellen
te komen.
Sedert deze raadsbeslissing is er niets anders ge-
beurd dan de opheffing van de lijnen 7 en N, de
doortrekking van
lijn
8 naar het Station Maas en de
inkorting van de lijnen 5 en A. Het eenige resultaat
van deze maatregelen is geweest ongerief voor het
publiek en vermoedelijk weinig bezuiniging: dit ver-
moeden wordt versterkt .dooi het feit, .dat thans voor-
gesteld wordt het eindpunt van lijn 8 weer terug te brengen van het Station Maas naar het Beursplein,
waardoor het doorvoeren van al het zware materieel
van deze
lijn
naar de Oosterkade niet meer noodig zal
zijn. Wat lijn 5 betreft valt het onmiddellijk op, dat
deze lijn in het Westen belangrijk slechter bezet is
dan vroeger.
Na Setember 1932 zal er tusschen B. en W. en den Directeur der R.E.T. waarschijnlijk heel wat
onderhandeld zijn. De buitenwereld vernam van deze
lijdensgeschiedenis slechts, dat in het najaar van 1933
een deskundige werd aangewezen om een gedetail-
leerd rapport betreffende den bedrijfstoestand der
R.E.T. te maken en eventueel middelen in overwe-
ging te geven ter verbetering, echter zonder de
arbeidsvoorwaarden aan te tasten.
Intusschen is het vervoer
blijven
dalen: werden in
1931 nog 86 millioen reizigers vervoerd, in 1932 was
dit getal 73 millioen en in 1933 ongeveer 64 millioen.
En steeds ontbrak de kans om door een wijziging van
het net radicale bezuinigingen aan te brengen, al-
thans het College zweeg. Het is duidelijk, dat de
Directeur den toestand nog zooveel mogelijk trachtte
te redden door verlaging der frequentie en vermin-
dering van het aantal bijwagens. Wel werd een groot aantal overcomplete beambten op wachtgeld gesteld,
doch de hieruit verkregen bezuinigingen zijn pas op
den langen duur merkbaar. De frequentie-verminde-
ring tot het uiterste, zooals thans in Rotterdam is
toegepast, is echter een
gevaarlijke,
hoewel door de
omstandigheden geboden, bezuiniging, die vele passa-
giers van de tram vervreemdt en het vervoermiddel
in ieder geval impopulair maakt. Een lage frequentie
is, vooral in een stad als Rotterdam, waar vertragin-
gen op vele
lijnen
als gevolg van openstaande brug-
gen, druk verkeer en slechte verkeersregeling onver-
mijdelijk zijn, voor het
bedrijf
funest en verdrijft het
grootste deel der korte-afstand-passagiers.
Als deskundige werd gekozen de oud-directeur der
iI.T.M., de heer A. W. E. Weyerman, die op 17
Januari 1934 zijn rapport indiende. Dit rapport
wordt, evenals het advies, dat daaromtrent door den
Directeur der R.E.T. is uitgebracht, voor het publiek
angstvailig geheim gehouden (,,publicatie is te duur”,
zeggen B. en W.) en men verneemt er niet meer uit
dan de sobere passages in het voorstel aan den Ge-
menteraad (voorstel van 23 Maart 1934, Verz. Gedr.
Stukken 1934, No. 59).
Uit dit alles
blijkt
duidelijk, dat het gemeentebe-
stuur het den Directeur der R.E.T. niet toevertrouwt
maatregelen ter bezuiniging te nemen of voor te stel-
len, en dat het zichzelf wantrouwt, zodat het de hulp inroept van een niet-Rotterdammer, hetgeen den be-
lastingbetalers te staan komt op het ronde bedrag van
.f
6500,— (zie het Rotterdarnsch Nieuwsblad van
4 April 1934).
Wanneer men nu beziet wat B. en W. van het
rapport-Weyerman meen en te kunnen publiceeren,
dan doet zich in de eerste plaats de vraag voor aan
den lezer: hoe durft een niet-Rotterdaminer, die de
stad, haar locale eigenaardigheden en de typische
mentaliteit van haar bevolking niet kent, zich het
recht aan te matigen om te oordeelen over het lijnen-net en om te aciviseeren tot opheffing van
lijnen,
die
de Directeur der R.E.T. wenscht te behouden? Slechts
iemand, die lang in Rotterdam gewoond heeft en die
zich door Rotterdainmers laat voorlichten, mag, mits
met de grootst mogelijke voorzichtigheid, over het net
een oordeel uitspreken en de frequentie der lijnen
bepalen of wijzigen. Gelukkig zijn B. en W., wat dit
• punt betreft, geheel met het advies van den Direc-
• teur der R.E.T. meegegaan. Het voorgestelde net
beteekent een flinke inkrimping, •die natuurlijk voor
het publiek bezwaren zal meebrengen; men zal dit echter moeten aanvaarden, omdat handhaving van het bestaande ljnenstelsel een onredelijke eisch is,
nu het vervoer sedert de instelling van dat stelsel
met meer dan 30 pCt. gedaald is.
Wat de interne reorganisatie van het bedrijf aan-
gaat, dit gedeelte uit het rapport-Weyerman zal aan de buitenwereld wel nooit volledig bekend worden. Wanneer echter waar is wat booze tongen beweren,
1 nl. dat de deskundige nooit op het kantoor der R.E.T. en nooit in de remises en werkplaatsen een onderzoek
in loco heeft ingesteld, zullen de voorstellen te dezen
aanzien nauwelijks op een goed gefundeerde meening
kunnen berusten.
Het belangrijkste deel uit de rapporten van den
heer Weyerman en van den heer Nieuwenhuis en uit
het voorstel van B. en W. is wel dat, hetwelk handelt
over de tarieven; het is belangrijk zoowel voor het
bedrijf als voor het publiek en het is van vér strek-
kende heteekenis.
De heer Weyerman adviseert tot
verhooging
van
den enkelen ritprjs tot 1234 cent, tot invoering van
10- en 5-rittenkaarten voor resp.
f 1.—
en 50 cent,
overstapjes van 15 cent op de doorgeknipte lijnen, een vastrechttarief, en dagkaarten voor 75 cent. In
groote trekken is dit dus de copie van het Haagsche
tarief, met o.a. één door niets gemotiveerde afwij-
king: het vastrecht, dat in den Haag
f
3.— kost,
moet in Rotterdam
f
4.— kosten. Dit alles bevat een
aanmerkelijke tariefsverhooging, waardoor de rappor-
teur de R.E.T. niet minder dan de som van
f
530.000
in het laadje meent te kunnen brengen. Hoe hij aan
dit bedrag komt, is nergens vermeld.
De Directeur der R.E.T. stelt voor
verlaging
van
den prijs der 12-ritteukaarten van
f 1.10 tot
f 1.—;
11 April 1934
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
311
invoering van een algemeen overstapkaartje met gel-
digheidsduur van 1 uur voor 15 cent; invoering van 3-rittenkaartjes met geldigheidsduur van 2 uur voor
20 cent; verlaging van cle abonnementstarieven. De
heer Nieuwenhuis blijkt dus een voorstander te zijn
van een kleine tariefsverlaging door middel van over-
stapkaartjes. Deze maatregel vormt derhalve een tege-
moetkoming aan de bezwaren van de netswijziging
(vooral voor de bewoners van den Linker Maasoever)
en toont tevens aan, dat hier de wil bestaat om met
den tijd mee te gaan. In een tijd van sterk vermin-
derde koopkracht moeten de tarieven daaraan worden
aangepast. En dit klemt te meer, daar Rotterdam een stad is met een overwegende arbeidersbevolking, die
meer dan in Je andere Nederlandsche steden door de
crisis getroffen is. Boven.dien getuigt het van een
juist inzicht om niet over te gaan tot een verlaging
van het grondtarief, aangezien dit een gevaarlijk
experiment is. Meer vervoer is er in ieder geval mee
te krijgen( men zie de R.E.T.-bussen te Schiedam,
clie na de tariefsverlaging in October 1933 een be-
langrijk grooter aantal passagiers zijn gaan vervoe-
ren), maar of dit zal opwegen tegen de verminderde
opbrengst per reiziger is twijfelachtig. Zou na eeuige
maanden blijken, dat het vervoer door de invoering
van het overstaptarief zoo was toegenomen, .dat de
ontvangsten er beter of althans niet minder door
geworden zijn, dan kan altijd nog een verlaging van het grondtarief in overweging genomen worden.
Men zou nu verwachten, dat B. en W., die Rot-
terdam toch waarschijnlijk door en door kennen, van
de tariefvoorstellen van •den heer Weyerman niets
moeten hebben. Immers, de bevolking is voor een
groot deel werkloos en zij, die nog werk hebben, zien
hun inkomsten steeds meer dalen en bezuinigen op
alle mogelijke manieren; de fietsen zijn ongekend
goedkoop en nemen in aantal enorm toe (sinds 1932
zijn er 24.000 rijwielen bijgekomen); de goedkoope
taxi ontwikkelt zich steeds meer; de tram heeft hier
geenszins een monopolie, doch wordt op alle denkbare vijzen beconcurreerd: door particuliere autobuslijnen,
door snorders, door garage-houders, die met oude en
volkomen wrakke autobussen arbeiders vervoeren
(aan de Heyplaat kan men dit vervoer ‘dagelijks gade-
slaan), enz. enz.; de tram is hier impopulair door de
te lage frequentie op sommige lijnen. Iemand, die
gezond verstand heeft, zou alles in het werk stellen
om de tram tegemoet te komen en zou hiertoe de
medewerking verlangen van alle instanties (Gedepu-
teerde Staten, besturen van omliggende gemeenten,
verkeerspolitie, enz.). Men zou trachten door lagere
tarieven in de eerste plaats fietsen, taxi’s en parti-
culiere autobussen te beconcurreeren, en in de tweede
plaats de bezwaren van de netswijziging te verzach-
ten; kortom, men zou de menschen weer leeren met
de tram te rijden.
Doch wat gebeurt er? Burgemeester en Wethou-
ders van Rotterdam gaan mee met de tariefsverhoo-ging, ondanks het tegenadvies van den Directeur der
R.E.T. en ondanks het algemeene verzet onder alle
lagen der bevolking. Dat hierdoor de concurreerende
autobuslijnen naar Schiedam en Hillegersberg ster-
ker komen te staan dan ooit, wordt vergeten: zelfs
de heer Weyerman adviseert om ,,de uit een concur-
rentie-oogpunt geschapen tarieven op de intercom-
munale lijnen” (bedoeld wordt het gewone tarief 1)
te handhaven ‘), doch hiervan is in het voorstel van
B. en W. niets te vinden. Vergeten wordt, dat hier-
door het rijwiel- en taxiverkeer nog meer zullen toe-
nemen, waardoor onmogelijke verkeerstoestanden’ zul-
len ontstaan, die veer in de toekomst groote kosten
voor verkeersverbeterin.gen. en waarschijnlijk beper-
t)
Een rit in de stad moet dus volgens den heer
Weyer-
man duurder zijn dan een rit naar een randgemeente. Een
beter middel om de alreeds verontrustende trek uit de
stad naar buiten te bevorderen is wel nauwelijks denk-
baar. Zou de heer Weyerman dit voor den Haag ook dur-
ven voorstellen?
kende bepalingen noodig zullen maken. Vergeten
wordt, dat het tramvervoer nog meer zal gaan ‘dalen,
waardoor het bedrijf nog meer zal moeten worden
ingekrompen en neg meer personen ontslagen zuilen
moeten worden. Vergeten wordt, dat de train nog
meer in discrediet zal geraken; dat de populariteit
niet of slechts op den langen duur met zeer groote
offers terug te winnen zal zijn; dat er zelfs een
groote kans is, dat binnen afzieubaren. tij.d het be-
drijf opgeheven zal moeten worden, zoodat weer met
vergunningen gewerkt zal moeten worden, waardoor
er een chaos zal gaan heerschemi, zooals nog vrijwel
nergens is vertoond. Er is waarlijk weer een zwarte
bladzijde aad het geschiedhoek der stad toegevoegd, een bladzijde, die als het ware het suppiement vormt
van die van 15 October 1927 (begin der overheids-
exploitatie van de tram) en die geen kwaad figuur
maakt tusschen die, waarop de woorden ,,Ford” en
,,kali” geschreven staan.
Het is mogelijk, dat verlaging van het tarief het
nadeelig saldo zal vergrooten; het omgekeerde is ech-
ter evenzeer mogelijk en zelfs waarschijnlijker, al
zullen eventueele goede resultaten niet onmiddellijk
merkbaar zijn. Bovendien zou er altijd een proef ge-
nomen kunnen worden met tariefsverlaging, zooals
de Directeur der R.E.T. voorstelt, mits voorafgegaan
door een uitgebreide gedocumenteerde reclame-cam-
pagne. ,,Verhooging van het tarief kan het passa-
giersvervoer doen terugloopen zonder de inkomsten
te doen dalen”, oordeelen B. en W. Het staat er zoo
eenvoudig, maar tevens zoo hekrompen, zonder eenige
gedachte aan den zekeren teruggang van het ver-
voer en zonder gedachte aan de belangen van het
publiek, waar men tenslotte van afhankelijk is.
Het vervoer, dat zich thans nog steeds in dalende
lijn beweegt, zal nog sterker gaan dalen, waardoor de inkomsten nog meer zullen verminderen, ondanks het
verhoogde tarief. De Rotterdammer laat zich nu een-
maal niet dwingen; dit is bewezen door ‘de prijsver-
hooging der 12-rittenkaarten in October 1931, waar-door de omzet van ‘deze kaarten met 40 pOt. daalde: men vond
f
1.— gemakkelijk,
f
1.10 wenscht men
niet te betalen en dus neemt men ze niet meer. Door
de nog steeds verder gaande daling van het vervoer
wordt aangetoond, dat de tarieven, die naar het oor-
deel van B. en W. laag te noemen zijn, nog te hoog
zijn, al
zijn
er natuurlijk nog vele andere oorzaken
voor den teruggang aan te wijzen.
Men gaat het net inkrimpen, wat helaas noodig is,
maar men gaat tevens het tarief verhoogen. Welis-
waar worden voor verschillende ‘directe verbindingen,
die vervallen, overstapkaartjes voorgesteld, doch
maakt men hierdoor de zaak goed? In 1932 werden
de voorstellen aangehouden, omdat er bezwaar tegen
gemaakt werd, dat geen tariefswijziging werd voor-
gesteld om tegemoet te komen aan de nadeelen van
de inkrimping van het net; nu bestaan deze bezwa-
ren blijkbaar niet meer, want men stelt precies het
tegenovergestelde voor. Waarlijk, het is een droevige
inconsequentie!
Er komt in het voorstel tenslotte nog een passage
voor, die de aandacht verdient. Men stelt ni. ‘den
eisch, dat frequentieverlaging niet dan in uiterste
noodzaak toegepast wordt, en dat in het algemeen de
frequentie verhoogd wordt. Het gevolg van de tariefs-
verhooging, zoo deze aangenomen zou worden, zal
echter zijn, dat het verminderde vervoer eerder ver-
lag,in’g der frequentie noodig zal maken, zoodat er op
dit punt geen verbeteiug verwacht behoeft te wor-
den en dat de klachten zullen voortduren. Het is mis-
schien daarom, ‘dat B. en W. over het groote vraag-stuk der frequentie een volkomen stilzwijgen bewa-
ren en geen enkele toezegging doen.
Laten wij hopen, ‘dat de gemeenteraad deze zoc,
belangrijke voorstellen vooral nuchter en van den
practischen kant zal bezien, want één ding is zeker:
•tariefsverhooging beteekent den nekslag •voor het
Rotterdamsche trambedrijf.
312
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 April 1934
ARBEIDSVERMINDERING AAN DE NEDERLANDSCHE
MIJNEN EN DE INVOER VAN KOLEN.
Onze medewerker voor kolen schrijft ons:
De dagbladen hebben het bericht gebracht, dat het
Kamerlid de heer Hermans de Ministers van
‘ST
a
te
r
staat en van Economische Zaken eenige vragen ge-
steld heeft met betrekking tot opnieuw aan mijn-
werkers in het Nederlandsche kolengebied gegeven
ontslag. De interpellant is van meening, dat men
maar den invoer van huitenlandsche kolen wat te be-
perken heeft om die ontslagen mijnwerkers weer aan
den gang te krijgen.
De man in de straat, die geacht mag worden buiten
alle kolenpolitiek te staan, vindt die vragen al lang
goed. Ze 1hebben immers tot doel nog wat méér na-
tionalisme in onze oecononiie te brengen, nôg meer
alles wat van buiten komt te weren. Of daardoor de
consument een hoogeren prijs te betalen krijgt, onder-
zoekt hij niet. Indien het laatste hem aaiagetooncl
wordt, is hij nôg niet overtuigd van het verkeerde.
Immers: het komt van eigen bodem en daarmee basta.
Hoe dient een onbevooroordeeld lezer tegenover
deze vragen te staan en wat is er waars aan de be-
weringen des heeren ILermans, die toch als volksver-
tegenwoordiger op de hoogte dient te zijn?
In de eerste plaats zij er op gewezen, dat de arbeids-
vermindering waarover geklaagd wordt, juister ge-zegd: het kleiner worden van het aantal aan de Ne-
derl’andsche mijnen tewerkgestelden, niet ontstaan is
door een lagere productie van = geringere vraag
naar Nederland’sche kolen. De cijfers van het Cen.-
traal Bureau voor de Statistiek zijn er om het te be-
wijzen:
Aantal arbeiders
Totale productie:
bovengr. ondergr.
1931
12.901.000 t.
11.180
2700fl
1932
12.756.000 .
11194
25436
Geii. den laten
1933
12.574.000
10.85.5
23503
jvan elke maand.
Jan.’34 1.070.000 ,.
10.736
22.190 op 1 ‘Januari
Op basis van de Januari 1934
–
cijfers zou de totale
1934-productie bedragen 12.840.000 ton, dus nog meer
dan over 1933! Toc’t zien we, dat het aantal tewerk-gestelden vrij aanzienlijk is achteruitgegaan. Zeggen
deze cijfers onzen volksvertegenwoordiger niets? Moet
het ‘ook hem niet duidelijk voor oogen staan, .dat
daling van het arheidersgetal
niet
een gevolg is van
terugloopenden afzet en niet
een gevolg is van over-
matigen aanvoer van buitenlaridsche kolen? Moet het
hem niet duidelijk worden, dat zèlfs de overal bij ge-
haalde ,,tij.dsomstandigheden” alias ,crisis” niets te
maken hebben met het geval?
Alle ingewijden weten, dat er een andere oorzaak
is voor het hand over hand toenemen van de vermin-
dering ijan werkgelegenheid voor arbeiders aan de
Nederlandsche mijnen. Het is de streng doorgevoerde
mechaniseering van de werkzaamheden, die de hoofd-
oorzaak is. In Zuid-Limburgsche kringen,, ook die
van de. arbeiders, bestaat .daarover geen twijfel. Men
weet daar, dat de outillage z66 up to date en geper-
fectionneerd is, dat te wachten staat, dat – zelfs bij
gelijkblijvende productie – de ontslaggeving nog niet
aan haar einde is.
Waarom dan alweer de invoer van buiten er bij
gehaald?
De heer Hermans vergeet in de tweede plaats, dat
er aan het vraagstuk van al of niet invoer, van het
buitenland nôg iets vastzit, nl. een consumentenbe-
lang. Voor de verbruikers van kolen toch .is het zeker
niet onverschillig of het correctief van buitenland-
schen aanvoer wordt aangehouden of losgelaten. De
Nederlandsche mijnen zijn er niet alleen voor het
arbeidersbelang. Het product moet op economischen
grondslag voor de verbruikers, 66k voor ‘die binnen
de landspalen, verkrijgbaar zijn. Alléén door, import
van andere kolen wordt den verbruiker een mogelijk-heid gegeven de prijsstelling door •de Nederlandsche
mijnen ‘binnen redelijke pren te doen houden. Dit
gedeelte van het met zijn vragen verbonden landsbe-
lang over het hoofd gezien te hebben, is o.i. een onlis-
sie, die den vrager, gezien diens positie, moet worden
aangerekend en waarop, derhalve, dient te worden
gewezen.
TIEN JAAR OVERHEIDSBEMOEIING MET ARBEIDS-
GESCHILLEN.
Het zal dezer dagen 10 jaar geleden zijn, dat de
wet van 4 Mei 1923, Staatsbla’d 182, kortweg
Arbeidsgeschillenwet 1923 genoemd, in werking is ge-
treden. ‘) De bewindsman, wiens handteekening on-
der deze vet staat, zal zeker, indien hij zijn gedachten
laat gaan over de vele wetten, welke in zijn lang-
durige ambtsperiode tot stand kwamen, niet in de
laatste plaats zijn Arheidsgeschillenwet als een der
meest geslaagde beschouwen. Inderdaad, er is wel
geen sociale wet, waarvan gaandeweg het geheele be-
drijfsleven, werkgevers en werknemers, in die mate
de onmisbaarheid is gaan gevoelen als hier het ge-
val is.
Dat blijkt het dui•delijkste hieruit, dat meer en
meer het initiatief tot de interventie uitgaat van
partijen zelf, en niet meer van het secretariaat der
Rijksbemiddelaars, hetvelk hetzij van den burgemees-
ter der betrokken gemeente, hetzij uit de pers van
dreigende geschillen kennis pleegt te nemen. Het
symptoom, dat de betrokkènen zelf om tusschenkomst
vragen, is wel een
duidelijke
aanwijzing dat het in-
stituut der Rijksbemiddelaars zich in den lande in-
geburgerd heeft. En dit behoeft allerminst te ver-
wonderen, want ieder die onderhandelingen over loo-
neu en arbeidsvoorwaarden van nabij heeft meege-
maakt, weet maar al te goed, dat juist als de stand-
punten zich beginnen toe te spitsen en zich in het
verschiet reeds een machtsstrijd gaat afteekenen, het
optreden van een strikt onpartijdigen derde in staat
kan zijn om de onderhandelingen over het doode punt heen te helpen en zoodoende conflicten met hun em-
stige moreele en financiëele gevolgen te voorkomen. Een typisch geval, waar dit wel zeer
duidelijk
naar
voren kwam, maakte schrijver dezes enkele jaren ge-
leden mede ter zake van een dreigende staking in
het typegrafisch bedrijf, inclusief de courantendruk-
kerijen. In dit overigens zoo ,,door-georganiseerde”
bedrijf ‘bleek wegens een geëischte loonsverhooging
het verschil der standpunten van beide partijen on-
overbrugbaar. Na langdurige onderhandelingen was
men op het doode punt gekomen en stond een con-
flict op het punt van uitbreken. Toen heeft één con-
ferentie onder leiding van den Rijksbemiddelaar vol-
staan om de
moeilijkheden
uit den weg te ruimen en
de rust in dit bedrijf weer door een O.A.O. van
drie jaar te waarborgen.
Het verschijnsel van het meer en meer ,,inhu.rge-
ren” der Arbeidsgeschillenwet wordt nog onderstreept
door de opvallend ruime toepassin’g in de laatste
jaren van een bijzondere bepaling der wet, nl. het
op verzoek van partijen deze bijstaan bij het treffen van (meestal collectieve) overeenkomsten (art. 51). Deze vorm bedoelt gva1len, waar nog geen conflict
of dreigend conflict aanwezig is, doch waarbij par-
tijen, juist om deze te vermijden, den Rijkshemidde-
laar in den arm nemen om hen ‘bij te staan.
1)
Bij Koninklijk Besluit van 7 April 1924 S. 174 werd
het tijdstip van inwerkingtreding der wet bepaald op
16 April 1924.
Naar aanleiding van het 10-jarig bestaan van het’
Instituut van Rijksbemiddelaars is dezer dagen een bro-
chure verschenen van de hand van Prof. Mr. A. C. Jose-
phus Jitta’. ,,Tien jaren practijk van de Rijksbemidde-
laars”. Prof. Josephus Jitta. wijst in deze brochure, even-
als de heer Quint in dit artikel, op de gunstige resultaten van dit instituut. In de tien jaren, dat de Arbeidsgeschillenwet 1923 ge-
golden heeft, hebben de Rijksbemiddelaars kennis genomen
van ruim duizend arbeidsgeschillen. Het duizendste dos-
sier werd 12 Februari 1934 iii gebruik genomen. Voor
verdere bijzonderheden verwijzen wij naar deze vlot ge
–
schreven brochure. (Red.).
11 April 1934
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
313
V66r de Arbeidsgeschillenwet bestond, traden als
bemiddelaar veelal particulieren op of autoriteiten,
als de burgemeester, de kantonrechter, de directeur-
generaal van den Arbeid, e.d. Weliswaar bestonden
formeel als bemiddelingsorganen nog de Kamer van
Arbeid, doch deze waren in de practijk vrijwel op een
mislukking uitgeloopen en misten gaandeweg het
noodige gezag, terwijl bovendien in vele bedrijven
geen Kamer bestond. Vandaar dat incidenteel zeer
verschillende personen bij arbeidsgeschillen hun tus-
schenkomst verleenden. Het was o.a. een gevolg van
de ernstige staking in de Rotterdamsche havens, in
het jaar 1920, dat de Regeering meende niet langer te kunnen stilzitten en een wettelijke regeling aan-
gaande officiëele bemiddelingsorganen te moeten
voorbereiden. Het resultaat was de Arbeidsgeschillen-
wet, welker 10-jarig jubileum wij in dit artikel me-
inoreeren.
De vraag, iiie men ongetwijfeld zal moeten stellen
komt naar mijn meening hierop neer: Heeft de wet
aan de verwachtingen beantwoord? Heeft zij met
name ons
bedrijfsleven
in belangrijke mate bevrijd
van den last der stakingen en uitsluitingen? Ik mag
er wel aan herinneren, dat 10 jaar geleden lang niet
allen in den lande van het nut dezer wet overtuigd
waren. Het was wel verre van dien. Met name in de
kringen der werkgevers was men allerminst op dit
nieuwe product van het jonge Ministerie van Arbeid
gesteld. En ook in de Staten-Generaal vond deze
stemming haar weerslag, zoodat Minister Aalberse
een harden strijd heeft moeten voeren om het wets-
ontwerp in veiligen haven te brengen. Vooral de
Eerste Kamer leek aanvankelijk weinig geneigd om
haar goedkeuring te verleenen. Tenslotte was daar de
stemmenverhouding 22 voor en 11 tegen. En nu is
het merkwaardig, dat de bezwaren zich voornamelijk conceutreerden op een onderdeel der wettelijke rege-
ling, hetwelk in de practijk nog nimmer toepassing
heeft gevonden en bovendien eenigszins naast het
eigenlijke onderwerp van de wet staat. Wij doelen op
het enquête-recht, dat art. 45 aan den Minister ver-
leent voor conflicten, waarbij meer dan 300 man be-
trokken zijn en waarin de tusschenkomst van den
Rijksbemiddelaar geen resultaat heeft opgeleverd.
Slechts in één geval is hiervan sprake geweest, toen ni. de toenmalige Rijksbemiddelaar Van IJsselsteyu
begin 1932 aan den Minister voorstelde om een en-
ciuête in te stellen terzake van het groote conflict in
de Twentsche textielindustrie. Minister Verschuur is
hier echter niet op in willen gaan.
Van zeer vooraanstaande werkgeverszijde werd in
1922 betoogd, dat het wetsontwep berustte op een
stelsel ,,waarvan de ondeugdelijkheid en de staatsge-
vaarljke strekking zich reeds manifesteerde”, dat het ,,de overwinning was van gedachten, die den grond-
slag van ons economisch leven aantasten”. Wel een
bewijs, dat men de bezwaren van die zijde niet licht
telde. In de Kamer werd in het bijzonder van libe-
rale zijde de vrees geuit voor ,,ambtenareu-aanwas”,
kostbare uitvoering der wet, enz.
Van sociaal-democratische zijde was men vooral
bevreesd voor aantasting van de autonomie van par-
tijen bij de loononderhandelingen. Vandaar ook de
schrapping van de aanvankelijke bepaling, dat de
Rijksbemiddelaar het geschil ,,in der minne tracht te
regelen”, waarvan men als consequentie vreesde, dat de Rijksbemiddelaar steeds bepaalde voorstellen zou
doen en daardoor de vakvereenigingen zou belemme-
ren in hun stakingsvrjheid.
Hoe geheel anders dan de tegenstanders vreesden
is de practijk geweest, waarop wij thans na 10 jaar
mogen terugzien, een
practijk
waarover de hierboven geciteerde werkgeversstem zich onlangs bepaalde tot
de constateering, dat ,,de resultaten over het alge-
meen gunstig worden geoordeeld”. Voor wij op de
eigenlijke resultaten iets dieper ingaan zij allereerst
het een en ander vermeld over de kosten. Deze be-
dragen voor de geheele uitvoering der wet, dus zoo-
wel Rijksbemiddelaars als het hun toegevoegde secre-
tariaat, rond
f
14.000 per jaar. Hier staat tegenover
dat één staking van eenigen omvang al spoedig werk-
gevers en werknemers op tonnen komt te staan; zoo
heeft b.v. het groote textielconflict in Twenthe, dat
van October 1931—April 1932 duurde, verscheidene
millioenen aan stakingsuitkeerin.g gekost, de staking
in het Ijmuiden sche visscherijbedrjf pim.
f
1 mil-
lioen, ongeacht de ingrijpende schade, die aan het
reederijbedrijf werd toegebracht. Men kan dan ook
wel stellen, dat er vrijwel geen sociale wet bestaat
met een zoo hoog ,,rendement” als de Arbeidsgeschil-
lenwet. De euvelen van ,,ambtenarj” doen zich hij
haar uitvoering niet voor.
Wij komen nu tot de resultaten der wet. Vermeld
werd reeds, dat er geen staking of dreigende staking,
waarbij meer dan 50 arbeiders betrokken zijn, aan de
aandacht van het Rijksbemiddelingsapparaat ont-
snapt.
1)
De 110 á 120 geschillen, waarvan de Rijks-bemiddelaars per jaar kennis nemen (een merkwaar-
dig constant aantal) omvatten dus vrijwel alles wat
zich aan strijd van eenigen omvang op het terrein
van den arbeid voordoet. Als wij nu het door de
Rijksbemiddelaars bereikte nader willen toetsen, moet
allereerst worden opgemerkt, dat het in 50 á 60 pOt.
der gevallen niet tot een conferentie komt, zoodat de tusschenkomst zich bepaalt tot telefonisch en schrif-
telijk contact van het secretariaat met partijen. Dat
vindt meestal daarin zijn oorzaak, dat partijen nog
voldoende onderling met elkaar voeling houden en
dus het intermediair van een bemiddelaar voorbarig
zou
zijn.
Toch kan ook in die gevallen het voorloopig
optreden van de bemiddelingsinstantie van nut zijn
en meermalen het elkaar vinden van partijen bevor-
deren.
De eigenlijke werkzaamheden van de Rjksbemidde-
laars vangen echter eerst aan, als het tot mondelinge
besprekingen komt. Als regel geschiedt dit als het
conflict nog dreigend is, d.w.z. dat staking of uit-
sluiting nog niet ingegaan zijn. Mocht dit laatste
onverhoopt wel het geval zijn, dan is uiteraard het
verzoenen van de strijdende partijen veel moeilijker. Ook hier geldt, dat voorkomen beter is dan genezen.
Gelukt het den Rijksbemiddelaar een dreigend geschil
te voorkomen, dan boekt hij een volledig succes. Even-
zoo indien hij een staking of uitsluiting weet te be-
eindigen. In de meeste gevallen gaat dit laatste echter
niet direct. Dan kunnen een reeks van conferenties
noodzakelijk
zijn,
die uiteraard in de sfeer van den
strijd een moeizamen loop hebben. Maar indien het
dan na verloop van tijd gelukt den strijd eerder te
beëindigen dan zonder bemiddeling het geval geweest
zou zijn – één der Rijksbemiddelaars pleegt als ge-
vleugeld woord den strijdenden partijen voor te hou-
den, dat aan iedere staking een einde komt – dan
kan toch minstens van een gedeeltelijk succes gespro-
ken worden. Men komt aldus tot het resultaat, dat in ongveer de helft der gevallen, waarin de Rijks-
bemiddelaars daadwerkelijk optreden, zij een succes
geboekt hebben. Prof. Mr. Josephus jitta, één der
Rijksbemiddelaars, noemt dit, rn.i. terecht, een zeer
bevredigend resultaat.
2)
Het spreekt vanzelf, dat een
en ander
moeilijk
in ‘geldelijke bedragen is uit te
drukken, doch dat het ‘bedrijfsleven hier de groote
voordeelen van ondervindt, kan b.v. gedemonstreerd
worden aan de funeste gevolgen van een langdurige
staking, waarbij de bemiddelingspogingen van den
Rijksbemiddelaar vergeefsch gebleven zijn. Men denke
om een der sterkste voorbeelden te noemen aan het
visscherjbedrjf te Ijmuiden, dat van de sthking in
1933 vrijwel den nekslag kreeg, aan het langdurige
conflict 1931/’32 in de stroocartonindustrie, waar de
economische positie der betrokken fabrikanten em-
t)
Indien een staking van kleiner omvang toch van vol-
doende beteekenis is, kan de Minister den Rijksbemidde-
laar krachtens art.
7
sub e machtigen zijn tusschenkomst
te verleenen.
2)
,,Tien jaren practijk van de Rijksberniddelaars”,
blz. 65.
314
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 April 1934
stig verzwakt werd, om nog te zwijgen van de ellende,
die Twenthe heeft ondervonden van het groote tex-
tielconflict.
Een gelukkig verschijnsel is, dat bij onoverbrug-
bare verschillen partijen meer en meer geneigd blij-
ken om zich aan arbitrage te onderwerpen, onder
stimulans van de Rijksbemiddelaars. Wij noemen uit
de laatste jaren om. de arbitrage ter zake van het
groote conflict in de sigarenindustrie (1930), het op-
treden der arbitrage-commissie Suyling naar aanlei-
ding van het Extra Rood Contract in de steenindus-
trie (1931), de omvangrijke arbitrage in het Groning-
sche en Drentsche landbouwbedrijf (1933), en vele
andere gevallen. Arbitrage of bindend advies is in de
•eerste drie jaren, dat de wet gold, vier keer toegepast,
in de laatste driê jaar
vijftien
keer.
Conciudeerend meen ik de hierboven gestelde vraag
of de wet het bedrijfsleven in belangrijke mate ten
goede is gekomen, volmondig bevestigend te mogen
beantwoorden. In de zware crisisjaren van tegen-
woordig komt daar nog bij, dat, nu de bestrijding der
werkloosheid een der centrale problemen van onze
gemeenschap is geworden, niets mag worden gelaten
om de vrijwillige werkonderbreking, waarop tenslotte
staking en uitsluiting neerkomen, met alle middelen
te bestrijden. Zoo kunnen de Rijksbemiddelaars er be-
langrijk toe bijdragen om het aanpassingsproces, dat
ons loonniveau op het oogenblik doormaakt, langs
lijnen van geleidelijkheid te doen verloopen.
Mr. Ir. A. W.
QWNT.
BUITENLANDSCHE MEDEWERKING.
DE ECONOMISCHE TOESTAND VAN SOVJET-
RUSLAND EN HET TWEEDE VIJFJARENPLAN.
Prof. Dr. B. Brutzkus te Berlijn schrijft ons:
Het eerste vijfjarenplan, waarvan de duur verkort
is, werd op 31 Dec. 1932 beëindigd. Nadien zou he
tweede vijfjarenplan in werking treden. Zijn richt-
lijnen werden reeds in Januari 1932 gepubliceerd en
in den loop van dat jaar op talrijke conferenties b
e
handeld. Het in werking treden daarvan werd echter
uitgesteld. ,,Ik wil het land niet meer geeselen, niet meer aanzetten”, op deze wijze verklaarde Stalin in
zijn rede van 7 Januari 1933 het uitstel van het
tweede vijfjarenplan.
Indien het eerste vijfjarenplan echter zoo geslaagd
was, als de communistische leiders het willen doen
voorkomen, dan zou deze terughouding geen zin heb-
ben, want volgens het plan zou het reëele inkomen
per hoofd der bevolking, dat voor consumptie te
harer vrije beschikking staat, met twee derden stijgen.
De bevolking zou zich feitelijk na de verwezenlijking
van het vijfjarenplan voortreffelijk moeten voelen en
gaarne met een tweede vijfjarenplan genoegen willen
nemen, dat haar nog grooteren rijkdom belooft.
Dat het tweede vijfjarenplan moest worden uitge-
steld, was een gevolg van het feit, dat het eerste
vijfjarenplan niet werd verwezenlijkt. Juister gezegd;
het werd verwezenlijkt, doch zeer eenzijdig, in zoo-
verre het de ontwikkeling van een nieuwe ,,zware”
industrie bevorderde. Dienovereenkomstig was de toe-
neming van de productie van bepaalde voortbrengse-
len van de ,,zware” industrie zeer aanzienlijk; bij
steenkolen met 79 pOt., bij naphta met 91 pOt., bij
ruwijzer met 88 pOt., bij zaaghout met 111 pOt. Wan-
-neer de productieprogramma’s in deze bedrijfstakken
(met uitzondering van de naphta-industrie) ook hier
lang niet werden verwezenlijkt, en de kwaliteit van
de prod{icten bovendien sterk is achteruitgegaan, dan
is toch de silelle uitbreiding van het productievolu-
men van de ,,zware” industrie een ongewoon ver-
sdhijnsel in de economische geschiedenis. Dit resul-
taat ging echter niet gepaard met •de uitbreiding,
doch met den achteruitgang van al die bedrijfstakken,
welke de consumptie van de bevolking rechtstreeks
dienen. De textielindustrie stagneerde geheel en al;
de uitbreiding van de schoenen- en ‘de kleedingindus-
trie ging ten koste van het gelijktijdig te gronde rich:
ten van de particuliere kleinindustrie. Bij den groei
van de stedelijke bevolking met 40 pCt. onder het
vijfjarenplan, ten koste van de plattelandsbevolking
en bij de grootere behoefte van de eerste aan indus-
triëele producten, moest de schaarschte daarvan zich
zeer scherp ‘doen gevoelen. Wat den grooten Russi-
schen landbouw betreft, deze was gedwongen derge-
lijke offers voor de industrialisatie van het land in
den vorm van enorme belastingen te brengen, waar-
door ‘deze te gronde werd gericht.
In het ‘begin van 1933 verkeerde Oaet land in een
kritieken toestand. Sedert •den winter van 1932 leed
het onder een zwaren hongersnood en de oogst van
1932 was zoo gering, dat een verbetering van de
voedselvoorziening voor het nieuwe jaar 1933 niet
mocht worden verwacht. De boeren waren ontmoe-
digd; en de collectieve bedrijven verkeerden in een
chaotischen toestand. De moeilijke voedselvoorziening
werkte ongunstig op de prestaties van de industriëele
arbeiders. Hoewel juist in 1932 veel nieuwe groote
industriëele bedrijven in
bedrijf
zouden worden ge-
steld, was er in dat jaar geen ‘directe toeneming van
de industriëele productie te boeken. Dit waren de
feitelijke oorzaken, welke de Sovjetregeering hebben
genoopt het tweede vijfjarenplan uit te stellen.
In vergelijking met den geschetsten toestand heeft in de laatste maanden een zekere ontspanning plaats
gevonden; dienovereenkomstig werden alle mededee-
lingen op de XVIIe bijeenkomst van de partij, welke
in Januari en Februari is gehouden, in een verheven
stemming verstrekt, terwijl zij als verregaan’de ver-
heerljkingen van de roode dictatuur van Stalin
klonken.
Wat is de oorzaak van deze ontspanning? De com-
munisten verzekeren, dat Sovjet-Ruslan’d tfhans reeds
van een landbouwstaat in een industrieland is ver-
anderd. En toch
blijkt
steeds weder, dat de oogst-
resultaten voor den economischen toestand van Sov-
jet-Rusland beslissend zijn. De graanoogst is in het
afgeloopen jaar goed geweest. Het gunstige resul-
taat in den Landbouw, – dat van invloed zal zijn op
andere gebieden, willen de communisten aan de han-
dige politiek van hun leider toeschrjven.
Is deze opvatting juist? Het is bekend, dat de
weersgesteldheden het vorige jaar gunstig waren. Vol-
doende regen verzekert in ‘de Russische steppen,
waar de akkers niet hemest worden, steeds een goeden
oogst. Dat ‘de Landbouw na de gedwongen collectivi-
satie zich nog steeds in een catastrophalen toestand
bevindt, kunnen wij afleiden uit de gegevens, die
Stalin in zijn rede op den P’artijdag over -den toestand
van de veeteelt heeft medegedeeld. Deze cijfers laten
wij hieronder volgen:
1929
1932
1933
1933
in procenten
in millioenen stuks
van
1929
Paarden
34.0
19.6
1.6.6
48.8
Rundvee …..
68.1
40.7
38.6
56.7
Schapen …..
147.2
52.1
50.6
34.4
Varkens
20.9
11.6
12.2
58.6
Sedert de gedwongen collectivisabie van ‘de boe-renhoven is dus het aantal paarden met de helft, het
aantal run’deren bijna met de helft, het aantal scha-pen met % en het aantal varkens met % gedaald. En
‘de daling duurt nog steeds voort.
Het is ‘dus ‘duidelijk, dat de akkers thans in Rus-
land onvoldoende worden bemest. Worden zij mis-
schien goed bewerkt?
De Sovjetregeering vestigt er de aandacht op, dat
zij den Landbouw een zeer groot aantal tractoren
heeft verstrekt. De 204.000 tractoren, welke het vo-
rige jaar in den landbouw werden gebrui’kt, konden
echter in het gunstigste geval 4 millioen paarden ver-
vangen. Indien wij de tractoren mederekenen, dan
blijkt de trekkracht in den Russischen landbouw toch
ruim een -derde kle’iner te zijn dan v66r de collectivi-
satie. Het is ‘dus vanzelfsprekend, dat een ieder, die
den Russischen landbouw gadeslaat, van een verwaar-
11 April 1934
ËCONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
315
Ïoosden en verwilderden toestand van de Russische
akkers melding maakt.
De goede graanoogst van 1933 is dus slechts een
gelukkig toeval. En inderdaad, de oogsten per opper-
vlakte,-eenheid van de intensieve cultures, de suiker-bieten, de katoen, het vlas, euz., welke een goede be-bouwing van de akkers en een goede verzorging ver-
eischen, bleven ook in het afgeloopen jaar zeer laag.
De mechanisatie van de bebouwing dezer cultures
oefende op de oogsten geen invloed uit.
De goede graanoogst vaii 1933 zou zich echter toch
tot het uitgangspunt van het algemeen herstel van
den Russischen landbouw kunnen ontwikkelen, van-
neer de Sov.jetregeering een overeenkomstige econo-
mische politiek zou voeren. Thans maakte de com-
munistische partij echter van ‘de momenteele veilich-
ting van den toestand gebruik, om het verleden jaar
uitgestelde vijfjarenprogramma aan de orde te stellen.
Dit plan is weder buitengewoon overdreven opge-
zet. ,,De Unie van ‘de Socialistische Sovjetrepublieken
zal zich na ‘de tweede vijfjarenperiode”, lezen wij in
de resolutie van Ien Partijdag, ,,ontwikkelen tot een technisch-economisch onafhankelijk land en tot het
meest vooraanstaande land van Europa”. Men wil
voorts ‘de industrie van productiemiddelen enorm uit-
breiden. Het tempo van ontwikkeling blijkt uit •de
volgonde cijfers:
1932
1937 1937
in %
Productie Plan van 1932
Steenkolen Millioen ton ……63,4
152,5
237
Naphta
,. ……22,1
46,8
210
Ruwijzer
,, ……
6,2
,
16
260
Walsijzer
,.
.,…,,.
4,2
13
303
Koper
Duizend .,…… 46,7
155
232
Machinebouw Milliard Roeb..
9,3
19,5
207
De omvang van de verschillen-de takken van de
,,zware” industrie zal
–
in vijf jaren met het, dubbele
tot ‘drievoudige toenemen. Inzonderheid wil men de
,,zware” industrie in het Oosten (het vereenigde Mag-
nitogorsk—Kusnetzk) op groote schaal ontwikkelen,
hetgeen wegens ‘de groote af-standen een buitengewoon
moeilijke taak beteekent. De in de eerste vijfjaren-
periode absoluut verwaarloosde uitbrei-ding van de
overige industrie wil men thans in een nog iets
sneller tempo ‘dan de uitbreiding -der zware industrie
bevorderen en haar ook naar ‘het Oosten verplaatsen.
Van de 15 nieuwe katoenfabrieken zullen er 10 in
Turkestan, Siberië, Traus-Kaukasië, in de buurt van
de aanwezige grondstoffen, worden opgericht. In
West-Siberië zal ook een groote nieuwe suikerindus-
trie worden voltooid; van ‘de plannen in het trans-
portwezen zijn de beide volgende van beteekenis. Men
wil Moskou door middel van een breed kanaal met
een lengte van 120 KM. met den Wol-ga verbinden en
zoo doen-de het spoorwegnet ten -dienste van de hoofd-
stad ontlasten.
Verder is men van plan niet ver van Stalingrad
(Zarizyn) den Wolga met den Don -door een kanaal te verbinden om op deze wijze voor het hout van de
onmetelijke Noord-Oostelijke wouden den weg naar -de
landen aan -de Middellandsche Zee ontsluiten.
– In -de eerste vijfjarenperio-de werden 50,5 milliard
Roebels in bouwwerken geïnvesteerd; in de tweede
vijfjarenperiode vil men hiervoor een bedrag van
133,4 milliard Roebels (evenwel in iets meer gede-
preciëerd geld) beschikbaar stellen. – En toch belooft ook het nieuwe plan tegelijkertijd een groote stijging
van ‘den levensstandaard der volksmassa’s.
Hierbij dient te worden vermeld, dat men ditmaal
geen uitvoerige motiveering voor het tweede vijf-
jarenplan heeft gegeven, zooals in vier omvangrijke
-cleelen voor het eerste vijfjarenplan is geschied. Door
-het ontbreken van een stabiele valuta was het bedrijfs-
leven zoo oroverzichtelijk, dat het opstellen van een
uitvoerig gemotiveerd plan -onmogelijk geworden is.
– Wat zijn de vooruitzichten van dit tweede groote
vijfjarenplan? Zonder meer is het duidelijk, dat het
in wezen evenmin te vervullen is als het eerste.
Der-
gelijke enorme – investeeringen zijn niet te vereenigen
met de gelijktijdige opvoering van den levensstan-
daard der volksmassa.
En toch moet men ook dit plan
ernstig opvatten. Men -moet er steeds rekening mede
houd-en, -dat de Sovjetregeerin-g, ‘die over alle hulp-
middelen van het ‘groote land beschikt, een almach-
tige regeering is. Ook zij kan geen wonderen verrich-
ten, maar zij is in staat ‘de -doeleinden, d’ie haar het
naast aan het hart liggen, te volbrengen, doordat zij
de volksmassa tot de grootste offers kan dwingen.
Aldus was het onder -het eerste vijfjarenplan en zoo
zal het waarschijnlijk ook onder het tweede vijfjaren-
plan worden, indien zich in deze periode geen poli-
tieke stoornissen voordoen.
Ook in het tweede vijfjarenplan worden eenige
doeleinden gesteld, die de communistische regeering
het naast aan het hart liggen. In de eerste plaats de
voltooiing van de groote ,,zware” industrie in het
Oosten. Om overwegingen van militairen en autar-
kischen aard acht de Sovjetregeering deze voltooiing
zeer belangrijk. Al moge -de verwezenlijking van deze
taak nog zoo duur en moeilijk zijn, goed of slecht
zij zal worden volbracht. De takken van het bedrijfs-
leven, welke rechtstreeks ten dienste van de bevol-
king staan, zullen echter weder niet worden ontwik-
keld.
Het eenige middel voor een ‘dergelijke in wezen on-
natuurlijke ontwikkeling van de volkshuishoudiug is de verscherping van het -dwangsysteem. De kiemen
van het vrije marktverkeer, waarvan de ontwikkeling
sedert ‘den zomer van 1932 weder wordt geduld, zal
o
men nder de leus van logische planhuishouding met
de wortel-s uitroeien.
– De bevolking van Rusland ziet de aankondiging
van het tweede vijfjarenplan, dat het buitenland
wegens zijn opzet verbaas-d -doet staan, met den groot-
sten kommer tegemoet. Millioenen menschen zijn in
‘de jaren 1932 en 1933 als offer van ‘den hongers-
nood te gron’de gegaan, en thans opnieuw vijf jaren
van ontberingen, nood en honger. Het geluk en het
leven van een generatie worden aan -de verwezenlijking
van grootsche plannen ten offer gebracht, waarvan de
economische waarde ook voor de toekomst van het
land niet steeds zon-der meer vast staat. J’uist de ren-
tabiliteit van de ,,zware” in’dustrie in het Oosten,
welke het voornaamste punt van het tweede vijfjaren-
plan vormt, ‘doet -door de enorme afstanden tussehen
-de erts- en kolenvoorraden (2400 KM.) -den grootsten
twijfel ont,staan. Het land zal niet alleen, voor dc
oprichting, doch ook bij de uitvoering van deze in-
dustrie ‘de grootste offers moeten dragen.
De communistische – planhuishouding is inderdaad
een uitstekend middel, om politiek gemotiveerde pro-
jecten te verwezenlijken; zij is echter niet in staat in
de behoeftebevrediging van de bevolking te voorzien,
AANTEEKENINGEN.
Enkele opmerkingen over het pacht- en hypotheek,
vraagstuk in den landbouw.
Zooals bekend, is het pachtvraagstuk in den Land-
bouw door de Crisispachtwet in zooverre ôpgelost,
dat de pachten, die de boeren te betalen hebben, niet langer meer in een wanverhouding staan – tot de op-
brengsten van den grond. Ditzelfde kan echter niet
gezegd worden van de hypotheekboeren; in vele ge-
vallen drukt de te betalen rente onevènredig zwaar
in verband met de inkomsten. Reeds v66r de catas-
trophale prijsdaling van landbouvproducten verkeer-
den de pachters in een betere positie dan de hypo-
theekboeren. De pacht is nl. in de periode van 1927
tot 1931 zeer aanzienlijk gedaald de hypotheekrente
daarentegen veel minder.
Het hypotheekvraâgstuk is in zooverre gecompli-
ceerd, ‘dat verschillende boeren boven hun eerste
hypotheek vaak nog credieten hebben opgenomen en
zich zoodoen-de overbelast hebben. Een derg1ijke
situatie, -die zonder
twijfel
veel voorkomt, was ook
316
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 April 1984
onder normale verhoudingen reeds ongezond en moest
noodzakelijk ingeval van een aanzienlijke prijsdaling
tot catastroplies leiden. Bij de beschouwing van het
hypotheekvraagstuk moet echter niet van deze, maar van normale gevallen worden uitgegaan.
Normaal was, dat een hypotheekboer zijn land tot 50 of 60 pOt. van de waarde had belast. Dit percen-
tage is thans tengevolge van de gedaalde grondprijzen
tot 80 á 100 pOt. gestegen, m.a.w. zijn bezit is thans
vaak geheel of bijna geheel met hypotheek belast.
Hét valt dan ook niet te verwonderen, dat steeds
weer opnieuw om bescherming van de hypotheekboe-
ren wordt geroepen. De twee belangrijkste groepen
van pacht- eti hypotheekboeren worden ni. niet op de
gelijke wijze behandeld; het principe, dat aan den
laudbouwsteun in het algemeen ten grondslag ligt,
wordt hier niet toegepast.
Immers, de landbouwsteun is uniform: Zoowel de
welgestelde als de arme landbouwer ontvangen
den-
zeifden prijs
voor Mm producten; het is geen steun naar draagkracht, maar een steun aan het bedrijf in
zijn geheel. M.a.w. de landbouwsteun draagt geen
sociaal, maar een
economisch
karakter.
Hetzelfde principe geldt echter niet bij het pacht-
en hypotheekvraagstuk. De Crisispachtwet had dui-
delijk een sociaal karakter; zij beschermde een bepaal-
de groep landbouwers in tegenstelling met een andere
groep tegen de gevolgen van «de catastropale prijs
–
daling. De vraag rijst, of deze verschillende behande-
ling juist is.
In dit verband wijzen wij er op, dat men vaak
een verkeerde voorstelling heeft van pacht en hypo-
theek. Men zegt ni., dat de pacht in een natuurlijke
verhouding staat tot de opbrengst van den grond, en
dat d.it
bij
cle hypotheekrente niet het geval is.
t)
In-
dien men de zaak zoo stelt, heeft men volkomen ge-
lijk. Maar het gaat hier niet in de ee.rste plaats om
den rentestand van ‘hypotheken, maar om de in totaal
te betalen hypotheekrente. En dit bedrag staat wel
degelijk in verband met de opbrengst van den grond,
zij het weliswaar in een niet zoo nauw verband als
de pacht.
Dit moge uit het volgende blijken. De waarde van
de opbrengsten van agrarische producten bepaalt niet
alleen de hoogte van de pacht, maar ook voor het
belangrijkste deel de waarde van den grond. Degene,
die in tijden van betrekkelijk hooge graanprijzen enz.
grond heeft gekocht, en deze met hypotheek heeft be-
last, moet bij gelijkblijvenden rentestand, een veel
grooter bedrag aan rente betalen dan degene, die
grond heeft gekocht, toen deze tengevolge van de
geweldige.
prijsdaling
van agrarische producten 30 tot 50 pOt. in waarde was gedaald. Beschouwt men het pacht- en hypotheekvraagstuk
dus van den economischen kant, dan is er geen reden om de pacht- en hypotheekboeren verschillend te be-
handelen. De zaak zou nog anders liggen, indien de
hypotheekrente sterk was gedaald. Dan zou het te
betalen bedrag voor de hypot’heekboeren – bij hypo-
theken op grond komt bijna geen aflossing voor –
ook zijn verminderd. Dit is helaas niet het geval en
ook de vooruitzichten voor een verlaging van de
hypotheekrente zijn niet gunstig, ondanks de dalende rentestand voor overheidsleeningen, omdat het risico
van de bestaande hypotheken zoo groot is.
Wij willen hiermede geenszins een verdediging
geven van een steun ‘aan de hypotheekboeren. Dit
vraagstuk is te gecompliceerd om hier te behandelen,
) Dat deze meening zelfs in hooge regeeringakringen
heerscht, moge blijken uit cle rede vau Jhr. Mr. D. J. de Geer
in de Tweede Kamer van
15 Nov. 1933
(Handelingen blz. 367),
die o.a. hierover het volgende opmerkte: ,,Tusschen
de pachtsom en de opbrengst van den grond bestaat een
latente natuurlijke verhouding, die in het bestaande recht
reeds tot uiting kwam in het remissierecht en die in de
practijk zich doet gelden in de periodiek zich vernieuwende
pachtsommen naar de opbrengst. Een dergelijke verhou-
ding tusschen de hypotheekrente en de opbrengst van den
grond bestaat niet.”
omdat het niet op zichzelf staat, maar in een veel
grooter verband moet worden gezien. Indien de hypo-theekhoeren zouden worden. geholpen, hebben de hy-
1)Otheeknemers op huizen eveneens het recht op be-
scherming. Deze ‘groep wordt in ‘den laatsten tijd ‘door
het deflatieproces sterk gedupeerd, eenerzijds door de
dalende huren, anderzijds door de vaak nog stijgende
lasten. Eveneens zouden andere debiteuren dan voor
steun in aanmerking komen. Zoo ziet men, dat de
Cri sispachtwet tot consequenties heeft geleid, die,niet
te aanvaarden zijn.
De lasten van de hypotheekboeren zijn in den laat-
sten tijd niet onaanzienlijk verlicht door den vergroo-
ten landbouwsteun. Immers, sedert het najaar van
1933 is de steunverleening een gesloten geheel gewor-
den; er zijn bijna geen agrarische producten meer aan te wijzen, wier prijzen niet op de een, of andere wijze
kunstmatig zijn verhoogd. De verbeterde toestand, die
deze bescherming heeft teweeggebracht, heeft o.a.
reeds geleid tot een stijging van de grondprijzen.
Het hypotheekvraagstuk is echter wel min of meer
van beteekenis, indien men het in verband brengt
met den landbouwsteun. In het Voorloopig Verslag
van het Landbouw-Crisisfonds wordt erop gewezen,
dat de bewering, dat een groot of zelfs een zeer groot
gedeelte van den landbouwsteun ten goede komt aan
het grondkapitaal, tot nu toe door geen van de be-
strijders van den landbouwsteun met
cijfers
is ge-
staaf d.
Inderdaad, is dit nog niet geschied, maar het
is voor een particulier ook een onbegonnen werk.
Daarvoor zou men voor elk boerenbedrijf moeten be-
schikken, eenerzijds over gegevens betreffende de
grootte van den steun, hetgeen op zichzelf al een
ingewikkelde berekening is in verband met het ver-
schil tusschen binnen- en buitenlandsche prijzen, an-
derzijds over het bedrag der betaalde pachten en/of
hypotheekrente.
Het zou van groot belang zijn, indien over dit
onderdeel van de agrarische politiek eens wat meer
licht werd versprei’d. Daarom zou het o.i. alle aan-beveling verdienen, indien de regeering een derge-
lijk onderzoek, mede in verband met het nog steeds
onopgeloste hypotheekvraagstuk, ter hand nam. Daar
op het oogenblik vrijwel ieder agrarisch product, en-
sisproduct is, is het
mogelijk
een dergelijk on’derzoek,
hetzij van hoven’genoemden, hetzij van meer uitge-
breiden aard, door middel van de verschillende orga-
nisaties onder leiding van het Landbouw Crisis Bu-
reau uit te voeren. v. d.
V.
Koffie-statistiek over Maart 1934.
De dezer ‘dagen verschenen Statistiek van de Firma
G. Duuring & Zoon te Rotterdam geeft aan, dat in
Maart de aanvoer geweest is als volgt:
1934
1933
1932
bn.
bn.
bri.
in Europa ……………
1.350.000 1.077.000 1.061.000
Ver. Staten van Amerika
1.341.000 1.042.000 1.043.000
Totaal….
2.691.000 2.119.000 2.104.000
De Aanvoeren in Europa en in Amerika tezamen
gedurende de eerste drie maanden van het jaar be-
droegen 7.388.000 balen tegen 5.857.000 balen ver-
leden jaar en 6.280.000 balen in 1932.
De Afleveringen in Maart waren:
1934
1933
1932
bn.
bit.
bu.
in Europa ……………
1.044.000
867.000
914.000 Ver. Staten van Amerika
1.296.000 1.115.000 1.106.000
Totaal….
2.340.000 1.982.000 2.020.000
De Afleveringen in Europa en in Amerika tezamen
gedurende de eerste ‘drie maanden van het jaar waren
6.812.000 balen tegen 5.473.000 halen verleden jaar
en 6.142.000 balen in 1932.
Vanaf 1 Juli tot 31 Maart waren de Aanvoeren in
Europa en ‘in Amerika tezamen 18.318.000 balen tegen
14.588.000 balen in 1932133 en 17.488000 balen in
1931132, terwijl de Afleveringen bedroegen 17.695.000
11 April 1934
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
317
balen tegen 16.014.000 balen in 1932/33 en 17.107.000 balen in 1931/32.
De zichtbare voorraad was op 1 April in Europa
2.684.000 balen tegen 2.378.000 balen op 1 Maart. In
Amerika bedroeg hij 1.025.000 balen tegen 980.000 balen op 1 Maart. In Europa en in Amerika tezamen was de zichtbare voorraad dus op 1 April 3.709.000
balen tegen 3.358.000 balen op 1 Maart.
Hij
bedroeg
op 1 April 1933 – 3.119.000 balen en op 1 April
1932 4.192.000 balen.
De zichtbare wereidvoorraad was op 1 April
8.113.000 balen tegen 7.585.000 balen op 1 Maart en
6.096.000 balen verleden jaar .in deze cijfers zijn niet begrepen de voorraden in het binnenland van
Brazilië, waarvan de cijfers van 1 April en 1 Maart
nog niet bekend zijn, doch die op 1 April 1933 be-
droegen 18.592.000 balen).
Rotterdam, 5 April 1934.
Raming van de met suikerbieten te beplanten
oppervlakte in Europa.
F. 0. Licht publiceert de ondervolgende raming van
het met bieten te beplauten areaal in Europa: 1934/35 1933134 1932133 1931/32
H.A.
H.A.
IILA.
H.A.
i)uitschlaiid
330.000 280.197 219.992 318.079
Tsjecho-Slowakije
.
141.000 139.013 138.248 179.677
Oostenrijk ……..
49.000
46.382
42.988
43.413
Hongarije ……..
38.000
37.712
33.234
56.038
Frankrijk ………
260.000
246.500 244.680 222.540
België ………….
56.000
53.007
55.000
50.952
Nederland ……..
44.000
47.333
40.063
36.917
i)enemarken
43.500
43.500
37.500
29.200
Zweden ………..
50.000
50.514
40.585
35.076
Polen …………
110.000
99.160
114.899
138.239
Italië …………
85.000
79.000
75.000
106.700
Spanje ………..
98.000
94.600
81.500
118.000
Gr. i3ritt. en Ierland
178.000
152.570
108.141
95.747
Andere landen
119.500 121.522 102.768 88.481
Europa z. Rusland
1.602.000 1.491.010 1.334.598 1.519.059
Riuslaiicl ……….
1.176.000 1.210.000 1.536.000 1.376.000
Europa
mcl.
Rusland
2.778.000 2.701.010 2.870.598 2.895.059
De vermeerdering bedraagt voor Europa zonder
Rusland ca. 7I pOt. en voor Europa met Rusland ca.
3 pOt. Van de landen, welke den aanplant vergrooten,
staat Duitschland aan de spits mët een 20 pOt. groo-
ter geraamdeii aanplant. Hierdoor kan weer een
exportsurplus ontstaan. Verdere uitbreidingen wor-
den verwacht voor Polen (11 pOt.), Italië, Spanje,
Groot-Brittannië, terwijl Ierland wil trachten ‘den
oogst bijna te verdrievoudigen om meer self-suppor-ting te worden. Nederland wordt met ca. 8 pOt. min-
deren aanplant aangenomen, hetgeen daarmee ver-
band houdt, dat de Regeeringssteun bepaald is voor
een 10 pOt. kleineren bietoogst dan verleden jaar.
De Rotterdamsche haven in 1933.
Het jaarverslag over 1933 van de ,,Scheepvaart
Vereeniging Zuid” begint ‘met dê opmerking, dat
waarschijnlijk in geen tijdsgewricht in het verleden
de goederenbeweging over onze haven zoo sterk be-
invloed is geweest door de zich in
vrijwel
alle landen
steeds meer openbarende politiek van economisch ver-
weer, dan in het afgeloopen jaar het geval is geweest.
Dit in aanmerking nemende, is het in zeker opzicht
‘des te opvallender, dat in totaalcijfers het goederen-
verkeer over onze )haven, in vergelijking met 1932,
over 1933 met
‘bijna
9 pOt. is toegenomen, zooals uit
onderstaan’den staat moge blijken.
De beweging van •de afzonderlijke posten is geheel
verschillend geweest. De invoer van graan, zaden enz.
is tengevolge van •den Landbouwsteun weder afgeno-
nien. Daarentegen is de invoer van erts sterk toege-
nomen en ‘die van hout zelfs verdubbéld. Het verslag
wijst er op, dat al moge de stijging van het totale
goederenverkeer wellicht als symploom eener kente-
ring ten goede, gunstiger verwachtingen voor de toe-
komst wekken, ‘de vrij ernstige teruggang in het uit-
gaand stukgoedverkeer, in
vergelijking
met het voor-
afgaande jaar, daarover helaas weer onmiddellijk een
schaduw werpt. Ook het totaal aspect is, ondanks de
stijging met bijna 9 pOt. ten aanzien van 1932, in vergelijking met ‘de katastrophale dalingen in het
goederenverkeer in ‘de jaren v66r 1932, slechts als een
schuchteren keer ten goede te zien.
De
cijfers
van )het afgeloopen jaar, vergelijkende met die van het jaar 1929, d.w.z. het jaar, waarin de depressie zich in wezen nog niet liet gelden, wijzen
voor het totaal goederenverkeer over onze haven nog
een vermindering van circa 40.5 pOt. aan; voor mas-
sagoed en stukgoed is deze vermindering resp. bijna
45 pOt. en bijna 26 pOt.
Statistiek van de zichtbare suikervoorraden.
De Zichtbare Voorraden per 1 Maart zijn volgens
i. Ozarnikow:
1934
1933
1932 tons
,
tons tons
:Duitschland
…………..
1.051.000
1.109.000
1.533.000
Tsjecho-Slovakije
……..
375.000
485.000
672.000
Frankrijk
…………….
602.000
661.000
688.000
Nederland
:
…………..
337.000 272.000 269.000
België
………………
167.000 180.000
170.000
Hongarije
……………
107.000 90.000
89.000
Polen
………………..
332.000
403.000 390.000
U.K. Geïmp.
Suiker
……
505.000
422.000
191.000
Binnenl…
……
148.000
103.000 12.000
Europa….
3.624.000
3.725.000
4.014.000
Ver. Staten alle havens
3/3
320.000
294.000 364.000
Cubaansche havens
313
347.000
717.000
1.020.000
Cuba Binnenl.
3
(geraamd)
775.000
1.370.000 1.360.000
Java
………………..
2.570.000
2.694.000
1.853.000
Totaal..
7.636.000
8.800.000
8.611.000
waarvan geblokkeerd
1.665.000
3.257.000
1.944.000
INGEZONDEN STUKKEN.
DE BETEEKENIS VAN IN- EN UITVOER BIJ
DEVALUATIE.
De Heer Th. Ligthart schrijft ons:
Wij leven in zeer moeilijke tijden. Elke dag brengt
ons nieuwe pro’blemen, die om oplossing vragen en
Vergelijkend overzicht van het goederenverkeer, doorvoerverkeer inbegrepen, te Rotterdam bij in- en uitvoer
ter
ree over de jaren
1932
en
1933,
uitgedrukt in cijfers van
1000
ton.
Inkomend
1)
Uitgaanci
1)
1932
,
1933
Percent. Percent. Perc. gewijze
Totaal
Totaal van het van het vermeerder.
of
1932
1933
1932
1933
inkom. en inkom. en totaal
totaal
verminder. ’33
uitgaand uitgaand
1932
1933
bij
’32
vergelek.
Massagoed:
4605
3934
213
136
4818 4070 23.33
18.09
–
15.53
Erts ……………..
2092 2666
4
9
2096
2675
10.15
11.89
+
27.62
Graan, zaden, enz……
901
900 5387
6399
6288 7299
30.45
32.45
+
16.08
Kolen
…………….
797
.
898
140
178 937
1076
4.54 4.78
+
14.83
Oliën ……………..
Hout
……………..
561
1223
12 16
573
1239 2.77
5.51
+
116.23
Totaal massagoed
8956
9621
5756
6738
14712
1
16359
71.24
1
72.72
1
+
11.19
Totaal stukgoed
3215
3778
2723
1
2358
5938
1
616
28.76
1
27.28
1
.
3.33
Algemeen totaal …….
12171
1
13399
1
8479
1
9096
1
20650
1
22495
1
100.-
1
100.-
1
—
8.93
1)
Deze cijfers zijn ontleend aan de maandstatistieken van den in-, uit- en doorvoer, samengesteld door het Cen-
traal Bureau voor de Statistiek.
318
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 April 1934
die ons als het ware dringen in de richting van ge-
legenheidspolitiek. Wij trachten voortdurend ons be-
dreigende moeilijkheden te overwinnen en komen
daarbij tot daden, die in normale tijden slechts aan-
leiding tot critiek en verontwaardiging zouden geven.
Het ongeluk is, dat wij gewennen aan dat op oppor-
tunistische wijze oplossen van de vragen van den dag
en daardoor de groote ontwikkelingslijn in het maat-
schappelijk leven uit het oog verliezen en dat wij
door de vele kleine problemen het ééne groote pro-
bleem niet scherp blijven zien. Het is daarom mis-
schien wel nuttig hier eens de aloude vraag te stel-
len: waarom exporteeren wij? Wat is het doel van
allen export?
Ik wil deze vraa’g niet, beschouwen van het stand-
punt van den fabrikant. Deed ik dit wel, dan zou
het antwoord luiden: winst maken, en het zou dien
fabrikant koud laten of die winst gemaakt werd ten
koste van het eigen land of ten koste van den vreem-
deling. Als’ hij bijv.
f 50.000
aan zijn uitvoer zou
verdienen, terwijl om dien uitvoer te bereiken
f 100.000
aan lasten op zijn landgenooten zou worden
gelegd, zou hij toch tevreden zijn, vooral als die
f 100.000
zoo werden verdeeld, dat hij de verarming
bezwaarlijk bij zijn buren zou kunnen constateeren.
Ik wil het probleem zien uit het oogpunt van de
natie. Wel, dan is het duidelijk, dat export dienen
moet om ons invoergoederen te verschaffen, om schul-
den te betalen of om kapitaal te exporteeren. Het
eerste geval is het belangrijkste. Wij weten, dat Ne’
derland niet leven kan op de basis, waarop wij ons
he’bben ingesteld, zonder invoer en die invoer moet
betaald worden. Daarom is het noodig, dat wij goede-
ren, die wij voordeelig maken kunnen als betaling naar het buitenland exporteeren. Invoer is dus pri-
mair! Beziet men het vraagstuk in Indië, dan wordt
uitgevoerd om schulden te betalen, daar komt de in-
voer van goederen eerst op de tweede plaats, maar
toch is het ook daar duidelijk, dat export alleen een
onhestaanbaar iets zou zijn. Het gaat om de ruiling!
Ik ben me er ten volle van bewust, dat ik hier
openstaande deuren intrap en het lijkt haast belache-
lijk deze grondwaarheden neer te schrijven. Het wordt
echter noodig, nu men algemeen ziet, dat deze een-
voudige axioma’s vergeten worden. Men tracht overal
ter wereld te exporteeren. Het gaat niet meer om het
voordeelig ruilen, neen, men legt zich op den export
toe alleen om den export zelf. Ik dreef in een arti-
keltje over ,,Het heil van den export” ‘daarmede de
spot en gaf eenige voorbeelden van de dwaasheden,
waartoe men komt, als men wel de boomen maar het bosch niet ziet. (Zie E.-S. B. van 4 April jl.).
Zakelijk uitgedrukt moet export winst laten, d.w.z.
de ruiling moet voor de landen, die er aan deel nemen
voordeelen geven. Neemt men echter maatregelen om
te ruilen zonder te vragen of het voordeel geeft, dan
loopt men gevaar zichzelf te verarmen en zou beter
doen het ruilen na te laten. Bovenstaande gedachten schrijf ik neer naar aan-leiding van de artikelen van Dr. J. G. Stridiron over ,,Nieuwe feiten over devaluatiepolitiek en -export”.
De schrijver vergeet m.i. de primaire vraag te behan-
delen of het tegenwoordig voordeel geeft om veel te
exporteeren. De meeste producten brengen zoodra ze
buiten de beschermde grenzen komen vrijwel niets
meer op, het forceeren van den uitvoer beteekent dus
in den regel aansturen op versnelde verarming. Wij
worden herhaaldelijk gewezen op de opleving in En-
geland. Ik vraag me echter af of het daar werkelijk
beter gaat. Engeland heeft gedaan als een kruidenier,
die zijn inkoopprijzen omhoog zet en zijn verkoopprij-
zen verlaagt. Is dat een goede politiek? Ik doel hier
niet alleen op de devaluatie, maar ook op de protec-
tie die de invoer duur maakt en beperkt. In het deva-
luatie-vraagstuk, dat in dit tijdschrift reeds van ver-
schillende kanten is bekeken wil ik me nu niet ver-
diepen, het staat echter voor mij vast, dat devaluatie
een ondeugdelijk middel is om uit de huidige crisis
te komen. Ik wil er alleen op wijzen, dat de cijfers
van Dr. Stridiron niet overtuigend zijn. Men zal me
de vraag stellen: geef dan wel overtuigende cijfers.
Ik moet dan erkennen, dat me dit niet
mogelijk
is,
omdat de statistiek ons die cijfers niet verschaft. Men
moet toch bewijzen, dat Engeland thans door protec-
tie, en devaluatie heeft bereikt, dat er een einde is
gekomen aan de verarming, en vooral dat de export
voordeel geeft. Ik bedoel hier niet voordeel voor den
fabrikant maar voor het land.
Zoolang bij de groote massa de meening heerscht,
dat export altijd een voordeel, import
altijd
een na-
deel is, zullen de Regeeringen in de funeste richting
van grensaf sluiting en exportbevordering cinand même
gestuwd worden, waardoor de verarming voortgang zal vinden. Ik vrees, dat wij zullen moeten wachten
tot men de ontdekking doet, dat welvaart alleen te
bereiken is door een gezond ruilverkeer, alvorens er
hoop is, dat deze crisis voorbijgaat. Wij bewegen ons
nog in de richting ‘van de autarkie, dat heteekent dat
de toestanden nog erger gaan worden. Niet alleen,
zooals Dr. Stridiron meent in de goudlanden, maar
in alle landen.
Naschrift. Het doet mij leed, dat, nu de heer
Ligthart mij de eer bewijst tegen de door mij aange-
voexde cijfers en grafieken in het krijt te treden, hi:j
alle vapenrusting van cijfers en feiten achterwege
laat en mij alleen bestookt met enkele alinea’s mis-
moedig proza. En is dit, proza van overtuigende
kracht? Men oordeele:
,,Engeland heeft gedaan als een kruidenier, die zijn
inkoopprijzen omhoog zet en zijn verkoopprijzen ver
laagt. Is dat een goede politiek?”
Wij zouden geneigd zijn ‘te vragen: Is dit een goe-
de vergelijking? Want het is toch zpnneklaar, dat de
devaluatie van het Engelsche Pond voor het Engel-
sche bedrijfsleven slechts in zeer geringe mate kost-
prijsverhoogend heeft gewerkt en wat de opbrengsten
betreft geen enkele verlagende, maar uitsluitend een
verhoogende tendens heeft gehad.
Door mij is niinnier betoogd, dat devaluatie een
middel is ,,om uit de huidige crisis te komen”, maar
wel, dat het in het huidige tijdvak in Nederland een
middel i’s om den, door devaluatie van vreemde munt-eenheden, voor Nederland
verscherpt en
invloed van de
crisis weder te niet te doen.
,,De meeste producten brengen, zoodra zij buiten de
beschermde grenzen komen,
vrijwel
niets meer op.
Het forceeren van den uitvoer beteekent dus in den
regel aansturen op versnelde verarming”. Aldus de
heer Ligthart.
Maar hij heeft nagelaten de vraag te onderzoeken,
hoe het komt, dat speciaal de Nederlandsche en Ne-
derl.-Indisdhe export zooveel sterker teruggegaan zijn
dan die der niet-goudlanden. En hierop is riaaar één
antwoord mogelijk: omdat de rentabiliteit van den
Nederlandschen export in veel sterker mate dan die
der niet-goudianden gedrukt wordt door de veel te
hooge waarde der Nederlandsche valuta.
Men kan door alle mogelijke en onmogelijke midde-
len probeeren een verlaging van bonen, prijzen en
kapitaalrente in een bepaald economisch milieu tot
stand te brengen. Het is evenwel, welke offers, welke
desorganisatie, welke wanhoopstemming men daar
ook voor over heeft, toch altijd uitgesloten, dat men
deze verlaging in hetzelfde tempo tot stand brengt
als waarmede buitenlandsche exporteurs hun prijzen
hebben kunnen verlagen dank zij de devaluatie hun-
nec munteenheid.
Laat men dan dit spel ad absurdum voortzetten.
Laat men rustig de geheele Nederlandsche economi-
sche politiek vastknoopen aan den strijd, voor de
handhaving van den ,,gaven” gulden, er zal een
oogenblik komen, waarop de geschiedenis over deze
politiek oordeelt, zooals zij reeds geoordeeld heeft
over de politiek onzer 18e eeuw.
Dr.
J. G. STRIDIRON.
11 April 1934
ECONOMISCH-STATISTISCHË BERICHTEN
.
319
AANVOEREN in
tOfl8
van 1000 KG.
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
1j7
April
Sedert
Overeenk.
h
117Apr
il
•
1
Sedert
Overeenk.
h1934
1933 1934
1
Jan.
1934
tijdvak
1933
1
Jan.
1934
tijdvak
1933
33.846
318.501
317.079
2.080.
19.009
8.589
337.510
325.668
Rogge
…………….
10.493
117.738
fl
8.623
1.557
10.557 1.000
128.295
119.623
.
930
6.067 8.973
–
–
25
6.067
8.998 17.663
265.175
294.931
3.381
71.804
69.412
336.979 364.343
15.685
90.513
84.844
5.673 14.974
9.730
105.487
94.574
Tarwe
………………
…294
40.465
56.316
–
650
1.248
41.115 57.564
Boekweit …………….
Maïs ………………..
9.404
67.037
R5.263
13.247
95.927
120.880 162.964
206.143
Gerst
……………..
Haver
……………….
893
31.968
18.815
_
.
31.968
18.815
Lijnzaad
……………
Lijukoek
……………
357
4.448 6.750
•
36
649
2.638 5.097 9.388
Tarwemeel
………….
Andere ineelsoorten
. . .
552
15.451
13.025
16
1.656
2.573
17.107
15.598
Laatstbekende noteeringea
te Amsterdam
en
Rotterdam
op
STATISTIEKEN.
3 April 1934 voor
telegrafisohe
uitbetaling_op:
OPE.N MARKT.
.
1
Gulden per
Pari
Koers
Bank
disconto
1934
Apr
.
317
26131
1
9124
I
j933
iF
1932
914
Europa
.
01
to
*)
Londen
£
12.10
8
7.631
2
.
April
Mrt.
Mrt.
April
April
Berlijn *)
100 Mark
59.26
58.77
4
Amsterdam
100 Franc
9.747
9.751
Partic.disc.
2-11
8
1
5
1$2118
15
116
5
18
111618
1
1_
5
1
3
I-1(t
3
1
I8-118
Brussel
*)
100
Belga
34.59 34.57
34
Prolong.
2
1112.211
4
112
1
t
1
214-14
100
li’ranc
–
6.914
Londen
Dageld.
. .
S/el
3
/4-1
3
/4.1
3
14-1
!1-1
1′!4-2112
1314-2
Zürich
100
,,
48.-
47.87
2
Part,c.disc.
/l6-1
151
1
-1
/s-1
7I8-‘-/16
5/
5
_31
4
23116-11
41/4.3/4
100 Kronen
–
6.16
34
Berl/In
Weenen
8)
100 Schilling
35.-.-
27.85
5
Daggeld…
41
18
–
51s
4
1
14.5
3
14 41(4.61/82 411_511
4′!,-5I8
6-711
–
Praag ………….
100 .Pengö
43.51
43.-
‘4
Maandeld
4/2-5./4
41(
3
.53/
4
41(
4
_53j
4
2 41/4.53/4
4
1
/2-5/4
6u/,.7’/,
–
..
100 Lei
1.4880 1.474
6
ParL disc.
3718
371
37/
s
2)
37/
s
37/
g
51/
4
_1/
3
2t/
9
_t/,
Warenw…
4-114
4d/
4
4.i4
4
2)
4.1/4
4..i/4
6-/4
–
100 Leva
1.79
7
1.80
7
Ne
York
/
Belgrado ……….
100 Dinar
4.379
3.39
7
Dageld’)
1
1
1
1
3
21/
5
-.3/
4
I1/e2’/s
.Turkseb
£
10.93
1.19 Partic.disc.
3/
‘f2/s
‘/2
/2
1
1
12.2
1
/4
21/4
1
–
100 Drachme
3.23
1.40
7
1)
Koers van6April en daaraan voorafgaande weken tjm. Vrijdag.
………….
100 Lira
13.09
12.77
WISSELKOERSEN.
………….
Parijs *)
…………
Luxemburg
………
*)
………
Milaan
…………
Peseta
Escudo
48.-
2.684
20.274
0.069
6
54
KOERSEN IN NEDERLAND.
Data
1
New
Londen
Berlijn
Parijs Brussel
Batavia
Kopenhagen
)
100
Kronen
66.67
34.15 24
Boedapest
………
I3oekarest
……….
Oslo *)
100
,,
66.67
38.40
34
York)
)
)
)
)
1)
Sofia
………….
100
..
66.67
39.40
24
3 April 1934
L48′
5
7.6371
8
100h
Istanbul ………..
Athene
…………
Stockholm
)………
100 IJsl.
Kr.
66.67
34.50
4
,,
1934
1.47
7
18
7.66%
58.784 9.764
34.59
1001/
8
Madrid
………..100
100
Zloty
27.91
28.-
5
,,
1934 1.48 7.64
58.774 9.764
34.60
1005/
8
Lissabon
………..
Reickjavick
……..
Kovno (Litauen)
..
100
Lita
24.88 24.75
6 6
,,
1934 1.47%
7.61%
58.724
9.754
34.59
100l/
……..
Warschau
……….
Riga (Letland)
….
100
Lat
48.-
48.-
54-6
,,
1934
1.47K
7.63%
58.69 9.74
;
34.57
100
2
1
8
Tallinn (Estland)
..
100
Estl. Kr.
66.67
43.-
54
9
1934
1.47s11,
7.64%
58.59
9.744
34.58
lOOs/,
100
Finnrnrk.
6.264.
3.34
44
Laate d.w
1
)
1.47%
7.60%
58.50
9.74
34.50
1
Helsingfors
……..
Tjerwonets
12.80 12.80
Hoogste d.wl)
1.48%
7.67
58.90
9.77
34.624
100
5
18
Moskou
………..
(10
Roebel)
Muntpariteit
2.4878
12.1070 59.263
9.747
34.592
100
Danzig
……….
100
Gulden
48.42 48.35
3
Data
_
Zwit-
serland
Weenen
)
Praag
1)
Boeka-
rest’)
Milaan
)
Madrid
)
4 merika.
New’York
*j
$
146.944
1.484
14
Canad.
$
2.4878 1.484
3 April 1934
47.87
–
6.16
1.48
iV
20.271
Mex. Dollar
1.24
0.414
4
,,
1934
47.90
–
6.17 1.474 12.754
20.224
Buenos Aires ……
.Peso (papier)
1.0568′
0.374
5
,,
1934
47.92
–
6.16
1.474 12.754
20.20
La Paz (Bolivia)
3)
Boliviano
0.9080
–
6
,,
1934
47.88
–
6.17
1.474
12.73
20.20
Rio de Janeiro.,.,
Milreis (pap.)
0.80752
0.13
7
,,
1934
47.85
–
6.17
1.474
– –
Peso (papier)
0.30 0.15
9
,,
1934
47.81
–
6.17
1.474
12.714 20.20
Bogota (Columbia) 8)
Peso
2.42
1.024
Laagste d.wl)
47.77%
–
6.10
1.45
12.674
20.10
Quito (Ecuador)
..
Sucre
0.498
–
Hoogste d.w’)
47.95
28.-
6.20
1.53
12.80
20.40
Mexico
………..
Valparaiso
………
Sol
0.69
7
0.354
Muntpariteit
48.12%
35.007
7.371 1.488
13.094
48.52
Lima (Peru)
…….
Montevideo (Urug.)
Peso
2.5725
1
l’I
Caracas (Veneguela)
Bolivar
0.4795
0.464 Data
Stock-
1
Kopen-
Os1o8
ngç
Buenos-
Mon-
Gulden
1.-
1.0082
holm
*lh
agen
*)
Aires’)
_______
treal’)
3 April 1934
ö
flT
3.36
37%
1.48
San
José
(C.
Rica)
Colon
–
1.48
Quetzal
2.484
–
4
,,
1934 39.55
34.25
38.524
3.39
37%
1.48
Willemstad (Curaç.)
Gulden
1.-
1.014
5
,,
1934 39.40
34.10
38.40
3.36
1
373%
1.48%
Montreal
………
Guatemala
………
Managua (Nicar.)
3)
Cordoba
2.484
6
,,
1934 39.25
34.-
38.29
3.37
37%
1.48i1
San Salvador 8)…,
Colon
1.2440 0.55
7
,,
1934 39.35
34.10
38.35
3.37
3751,
1.48
Azië.
9
,,
1934 39.45
34.15
38.45
3.364
378%
1.48
Rupee
0.91
0.574
3
Laagste d.wl) 39.-
33.75
38.-
3.324
37
1.47
Gulden I.G.
100
1.004
44
Hoogste d.w
1
) 39.70
34.50
38.70
3.424
38
1.49
Yen
1.24
0.45 3.65
Muntpariteit 66.671 66.671 66.671
6.266
958%
2.4878
Paramaribo
…….
Hongkong
.
……..
Dollar
0.584
•)
Noteering te Amsterdam.
**)
Not, te Rotterdam.
1)
Part, opgave.
Dollar
0.52
in ‘t late
of
2de No. van iedere maand komt een overzicht
Straits Doll.
1.4125
0.894
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
Calcutta
………..
Phil. Peso
1.24
0.76
–
KOERSEN
TE
NEW YORK. (Cable).
Batavia
………..
Teheran
4)
(Perzië)..
Pahlavi
Baht
– –
9.85
0.704
Data
_
1
Londen
1 1
($
per
£)
I($
Parijs
p. 100
fr.)I’$
1
Berlijn
p. 100 Mk.)Ij’$
1
Amsterdam
p. 100
gld.)
Kobe
………….
Shanghai
………
Afrika.
.
3 April
1934
5,17′
6,60%
39,83
67,67%
Singapore
………
Manilla
………..
Bangkok
………..
£
12.104
7.634
34
4
,,
1934
5,16%
6,59%
39,73
67,58
Alexandrie……..
7.834
5
,,
1934
5,1534
6,61%
39,83
67,70
Kaapstad
………….
Australië.
6
,,
1934
5,1634
6,60%
39,77 67,73
Melbourne, Sidney
Egyp
.t.
£
12.42
7
,,
1934
5,17i1
6,60 39,78
67,89
en Brisbane
….
£
12.104 6.114
9
,,
1934
5,17%
6,60 39,70
67,74
Nieuw Zeeland
….
1)
Goudpeso. 2)Milreis Goud.
£
12.104
8)
Not, te
A’dam.
0v.
6.134
not, part.
opg.
10
April
1933
3,4115/
1
3,93
23,63 40,38
3) Zichtkoers.
4)
Munteenheid
=
Rial
(
een
Kran.)
Muntpariteit..
4,86
3,9051
23.81%
403118
320
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 April
1934
STATISTISCH OVERZICH
–
GRANEN EN ZADEN
TUINBOUWARTIKELEN VLEESCH
TARWE
R000E
MAIS.
OERST.
LIJNZAAD
(Loosduinen)
RUND-
VLEESCH VARKENS-
VLEESCH
Plat
74 K.G. Bahia
La Plata
L
Plata La Plata
BLOEM-
KASKOM-
SAL 0
(versch)
Rotte
anij
1d
Rdadam
Amsterdam
e
m
1eoort
1925
17,20
100,0 13,07
5
100,0
231,50
100,0
236,00
100,0
462,50
100,0
–
–
1926
15,90
92,4
11,75
89,9
174,25
75,3.
196,75
83,4 360,50 77,9
–
–
1927
14,75
85,8
12,47
5
95,4
176,00
76,0
237,00
100,4
362,50
78,4
–
–
1928
13,47
5
78,3
13,15
100.6
226,00
97,7
228,50 96,8 363,00
78,5
26,47
100,0
23,08
100,0
5,83
100,0
93,
100,-
77,50
100,- 1929
12,25
71,2
10,87
5
83,2
204,00
88,1
179,75
76,2
419,25 90,6
26,32
99,4
23,83
103,3
7,60
130,3
96,40
103,7
93,12
5
120,
1930
9,67
5
56,3
6,22
5
47,6
136,75
59,1
111,75
47,4
356,00 77,0
16,32
61,7
18,28
79,2
3,51
60,2
108,
116,1
72,90
94,1
1931
5,55
32,3
4.55
34,8 84,50
36,5
107,25
45,4
187,00
40,4
18,49
69,9
16,89
73,2
4,33
74,3
88,
94,6
48,-
61,
1932
5,22
5
30,4
4,62
5
35,4
77,25
33,4
100,75
42,7
137,00
29,6
16,71
63,1 11,87
51,4,
3,57
61,2
61,
65,6 37,50
48,
1933
5,015
29,2
3,54
27,1
68,50
29,6 70,00
30,0
148,00
32,0
14,47
54,7
9,96
43,2
1,86
31,9
52
55,9 49,50
63,
Jan.
1932
5,05
29,4
5,07
5
38,8
71,25
30,8
114,00
48,3
142,50
30,8
70,-
75,3
40,-
51,(
?ebr.
•
5,30
30,8
5,07
5
38,8
74,00
32,0
108,50
46,0
142,25
30,8
68,-
73,1
34,-
43,
Maart
5,52
5
32,1
5,80
44,4
86,75
37,5
118,00
50,0
143,25
31,0
67,-
72,0
32,-
41,
April
,,
5,65
32,7 6,22
5
47,6
88,75
38,3
124,50
52,8
135,25
29,2
20,38 77,0
15,06
65,3
5,27
90,4
63,-
67,7
28,-
36,1
Mei
5,60
32,6
5,30
40,5
78,00
33,7
116,00
49,2
130,25
28,2
13,03
49,2
14,78
64,0
3,71
63,6
67,7
26,-
33,
Juni
,,
5,22
5
30,4
4,15
31,7
80,75
34,9
105,75
‘44,8
128,75
27,8 5,76
25,0
1,73
29,7
67,-
72,0
34,-
43,5
)ul
4,90 28,5
4,-
30,6
78,75
34,0
100,25
42,5
129,75
28,1
68,8
35,50
45,1
Aug.,,
5,20 30,2
4,07
5
31,2
77,50 33,5 98,25
41,6
133,00
28,8
‘-‘
‘-‘
‘
62,-
66,7
40,50
52,
Sept.,,
5,475
31,8
4,20
32,1
78,50 33,9 88,50
37,5
150,75
—————————
55,-
59,1
42,50
54,1
Oct.,,
5,25 30,5
3,92
5
30,0
74,50
32,2
79,50
33,7
‘
138,25
29,9
—————————
—————————
51,-
54,8
44,-
56,1
Nov.,,
4,90 28,5
3,90
29,8
71,25
30,8 79,00
33,5
135,25
29,2-
–
–
—
–
—
53,-
57,0
46,-
59,
Dec.,,
4,72
5
27,5
3,80
29,1
66,25 28,6 75,25 .31,9
135,00
29,2′
–
–
–
–
‘-
–
53,-
57,0
46,-
59
1
Jan.
1933
4,95
28,8
3,75
28,7
73,00 31,5 75,25
31,9
136,50
29,5
50,50
54,3 44,75
,57,
Pebr.,,
4,775
27,8
3,70 28,3
71,00
30,7
74,75
31,7
130,25
28,2
– .
——————-
-,
49,25
53,0
45,-
58,
Maart
5,05 29,4 3,82
5
29,3
73,50
31,7 76,25
32,3
130,50
28,2
–
–
—
—
–
–
–
–
—
—-
–
–
–
—
–
–
—
–
–
–
–
–
–
–
—
—-
–
–
—
‘-
‘
‘
46,50
50,0
46,-
59,
April
5,15
29,9
3,75
28,7
72,75
31,4
71,25
30,2
129,50
28,0
.14,62
55,2
13,59
58,9
3,27.
56,1
49,50 53,2
48,25
62,
Mei
5,40 31,4
3,775
28,9
70,50
30,5 73,25
31,0
146,75
31,7
14,32
54,1 10,74
46,5
1,51
25,9
52,25
56,2
49,-
63,
Juni
,,
5,25
30,5
3,55
27,2
66,00
28,5 75,75
32,1
163,25
35,3
5,56
–
—
—
—
–
—-
—
–
–
—
–
–
—
24,1 0,81
13,9
51,25
55,1
48,-
61,!
Juli
•
5,82r
33,9
3,85
29,4
64,25
27,8 78,00
33,1
176,25
38,1
32,6
–
–
—
–
–
–
–
–
–
–
–
–
—
–
–
–
—-
–
–
–
—
–
—
–
–
–
–
–
–
–
–
–
—
—-
—-
–
–
–
—
-.
‘–
49,25
53,0
48,50
62,1
Aug.
5,30
30,8 3,55
27,2
61,25
26,5 67,75
28,7
161,50
34,9
.
.
49,-
52,7
49,25
63,
Sept.
,,
4,95
28,8
3,475
26,6
61,00
26,3
65,25
27,6
159,00
34,4
–
—
—
–
–
–
–
–
–
—
–
–
—
–
–
—
–
–
—
–
50,25
54,0
54,-
69,’
Oct.
4,4025,6
3,-
22,9
60,25
26,0
63,50
27,0
141,25
30,5
—
56,25.60,5
54,25..70,(
Nov.
,,
4,55 26,5
2,95
.
22,6
74,50
32,2
60,00
25,4
147,25
31,8
——
.
—–
-‘,’.
-.
-”59,50
64,0
54,375
70,
Dec.
4,5726,6
3,30
25,3
73,50
31,7
59,25
25,1
154,50
33,4-
–
—
–
—
–
——
‘-,-,t-,–.-.60,75
—
65,3
5350′
69,(
Jan.
1934
4,75
27,6
3,10
23,7
65,25 28,2 58,00
24,6
144,25
31,2′
–
–
–
—
—
–
–
–
–
—
–
—
–
–
—
–
–
–
–
—
–
—
.
62,50
67,2
53,75
69,’
Febi.,,
3,40
19,8
2,775
21,2
65,25
28,2 58,50
24,8
133,00
28,8
‘
–
63,-
67,7
53,50
69,1
Maart
3,25
18,9
2,72
5
20,8
70,75
30,6 58,75
24,9
132,00
28,5
–
-.
————-
—
—
—
–
–
–
—
—
—
–
–
–
–
—
–
—
-‘
– .
61,75
66,4
50,50
65,
3 April
,,.
3,20
18,6
2,70
20,7
71,00
30,7
57,50
24,3
132,00
28,5
–
10,23
44,3
7,2!
123,7
64,-°
68,8 49,50
6
)
63,!
9
,,
,,
3
9
20
18,6
2,65
20,3
70,50
30,5
57,25
24,3
135,00
29,2
1) Men zie voor de toelichting op dezen staat dênos. van 8, 15 Aug. 1928, 25 Febr. 1931 en 15 Febr. .1933. ) Tot Jan. 1931 Hard Winter No.2. van Jan. 1931 t
16 Dec. 1929 tot 26 Mei 193074/5 K.G. Hongaarsche vanaf 26Mei 1930 tot 23Mei1932 74 K.G. Zuid-Russische; van 23 Mei 1932tot 2Oct. 1933 No, 2 Canada.
4)
T
Canada.Van 19Sept.’32 tot 24 Juli
1
33 62163 K.G. Z.-Russ.
5)
De jaargemiddelden zijn berekend uit de gemiddelde prijzen van April, Mei en Juni van het betrefteni
Vervolg STATISTISCH OVERZICIl
MINERALEN
.
TEXTIELGOEDEREN
.
-__
DIVERSEN
‘STEENKOLEN
Westfaalschej
PETROLEUM
.
BENZINE
. .
KATOEN
.
WOL WOL
gekamde
KOE-
KALK-
Hollandsche
Mid. Contin.
¼.’1de
Gulf exp.
‘
-________
gekarn e
US
ra
Australische,
HUIDEN
SALPETER
Middling
locopriizen
_________
F.0. F.
Sakella-
–
F.
0.1
bunkerkolen,
onezeefd f.o.b.
tm
.
90
64166°
$cts, per
M
,
J
1erin
CrossbredColo- nial Carded,
Gaaf, open
kop
Old.
per
100 1(0.
R damjA’dam
5.
g.
per
arre
U.S.
gallon
New-Vork
rides
omra
verpool
CO
1h
or
per
–
50’s Av.
loco•
57-61 pnd.
netto
per
1000
K.G.
per Ib.
,
Liverpool Bradford per Ib.
f1.
01
8
°lo
$cts.
0
/0
$
cts.
ojo
pence
0/
pence
°/o
pence
0/
pence
0/
f1.
0
(0
01..
0
10
1925
10,80
100,0
1.68
100,0
14,86
100,-
23,25
100,0
29,27
100,-
9,35
100,-
55,00
100,0
29,50
100,0
34,70
100,0
12,-
100,0
1926
17,90
165,7
1.89 112,5 13,65
91,9
17,55
‘
75,5
16,24
55,5.
6,30
67,4
47,25 85,9 24,75
83,9
28,46
82,0
11,61
96,8
1927
11,25 104,2 1.30
77,4
14,86
100,-
17,50
.
75,3
16,78
57,3
7,27
77,8
48,50 88,2 26,50
89,8
40,43
116,5 11,48 95,7
1928
10,10
93,5
1.20
71,4
9,98
67,2 20,00
86,0
19,21
65,6
7,51
80,4
51,50 93,6 30,50
103,4
47,58
137,1
11,48 95,7
1929
11,40
105,6
1.23
73,2
10,-
67,3
19,15
82,4
17,05
58,2
6,59
70,5
39,-
70,9 25,25
85,6
32,25 92,9
10,60 88,2
1930
11,35
105,1
1.12
66,7
8,77
59,0
13,55
58,3
12,-
41,0 3,92
41,9
26,75
48,6
16,25
55,1
25,36
73,1
9,84
82,0
1931
10,05
93,1
0.58
34,5
5,04
33,9
8,60
37,0 7,33
25,0
3,08
33,0
21,50
39,1
12,00
40,7
18,65
53,7
8,61
71,8
1932
8,00
74,1 0.81
48,2
4,50
30,3 6,45 27,7
5,21
17,8
3,11
33,3
16,00
29,1
8,50′
28,8
11,15
32,1
6,15
51,3
1933
7,00 64,8
045
26,8
3,61
24,3
6,75 29,0
,
5,13
17,5
2,78
29,7
19,25
35,0
9,50
32,2
13,26
38,2
6,18
51,2
Jan.
1932
8,25 76,3
0.71
42,3
5,25
35,3 6,65
28,6
5,09
17,4
3,38
36,2
16,50
30,0
9,00 30,5
11,63
33,5
7,10
59,2
Febr.,,
8,25 76,3
.
0.71
42,3
4,92
5
33,1
6,90
29,7
5,31
18,1
3,51
37,6
16,25
‘
29,5
9,00′
30,5
11,75
33,9 7,25
60,4
Maart
,,
8,35 77,3
0.71
0.86
42,3
4,620
31,1
6,90
29,7
5,37
18,3
3,30 35,3
16,50 16,50
‘
30,0
8,75
29,7
10,25
9,25 29,5
26,7 7,40 7,40
61,7 61,7
April
8,65
80,1
51,2
4,34
29,2
6,25
26,9
5,08
17,4
3,08
33,0
30,0
9,00 30,5
Mei
8,30
76,9 0.86 0.86
51,2
4,25
28,6
5,80 5,25
24,9
4,57
4,44
15,6 15,2
2,76 2,55
–
29,5
27,3
15,75 15,25
28,6
27,7
8,25 7,75 28,0 26,3
8,88
9,-
25,6 25,9
7,40 7,40
61,7 61,7
Juni
Juli
8,25
8,10
76,3 75,0 0.86 0.86
‘
51,2 51,2
4,25
4,25
28,6
28,6
5,80
22,6 24,9
4,97
17,0
19,5
2,77
3,33
29,6
35,6
,
16,00
15,75
29,1
28,6
8,50 8,25 28,8 28,0
9,75
28,1
34,6
–
5,70
–
47,5
Aug.,,
Sept.
7,80
7,75 72,2 71,8
0.86
51,2 51,2 4,30
4,375
28,9 29,4
7,35 7,75 31,6 33,3
5,71
6,37
21,8
364 389
16,75
30,5
8,75
29,7
13,75
39,6
5,90
49,2
Oct.,,
7,65
70,8
0.86
51,2
4,45 29,9
6,50 28,0
5,68
19,4
3,16
33,8
15,75
28,6
8.50 28,8
14,-
40,3
6,-
50,C
Nov.
7,40 68,5 0.86
51,2
4,60 31,0
6,15
,
26,5
5,16
17,6
3,-
32,1
,
15,25
27,7
8,25
28,0
12,-
34,6
6,10
50,8
Dec.
7,25
67,1
0.74
5
44,3
4,435
29,8
5,95 25,6
4,73
16,2
2,80 30,0
–
15,25
27,7
8,00
27,1
11,50
33,1
6,20
51,7
Jan.
1933
7,05
65,3
0.53
31,5
4,16
28,0
6,15
:
26,5
5,13
17,5
2,95
31,6
15,75
28,6
8,25
8,0
11,
50
33,1
6,30
.52,0
Febr.
7,20
66,7
0.38
22,6
3,97
26,7
6,10
26,2 4,98
17,0
2,78
“29,7
15,50
28,2
8,25
28,0
10,38
29,9
6,40
53,2
Maart
,,
7,25
67,1
0.38
22,6
3,87
5
26,1
6,40
27,5
4,97
17,0
2,77 29,6
.,
15,25
27,7
7,75,
26,3
10,75
31,0
6,40
53,2
April
,,
Mei
7,25
67,1
0.37
0,235 22,0
3,67
24,7
6,65 28,6 31,4
5,18
17,7
2,68
3,07
28,7
‘32,8
15,75
.
‘17,00
28,6
30,9
7,75 8,25 26,3
28,0
11,25
12,25
32,4
35,3
6,40
6,40
53,2
53,2
Juni
7,15
7,15
66,2 66,2
0.25
5
14,0 15,2
2,95 3,02
19,9
20,3 7,30
7,85 33,8
5,60
5,85
19,1
20,0
3,25
34,8
18,50
33,6
9,00 30,5
15,75
45,4
6,40
53,3
Juli
7,05 65,3
0.41
1
24,4 3,33
22,4 7,60
32,7
5,76
19,7
3,20
34,2
.
20,75
37,7
9,75
33,1
16,-
46,1
.
6,40
53,2
Aug.
6,95
64,4
0.37
22,0
3,37
22,7
6,90
29,7
5,39
18,4
2,91 31,1
20,75
37,7
9,75
33,1
14,75
42,5 5,80
48,3
Sept.
6,85
63,4
0.52
31,0
3,50
23,6
6,60 28,4 4,70
16,1
2,54 27,2
21,50
39,1
10,50′
35,6
15,13
44,1
5,85
48,1
Oct.
•
6,60
61,1
0.66 39,3 4,04
27,2
6,40
27,5
4,55
15,5
2,48
26,5
20,75
37,7 10,75
36,4
14,50
41,8 5,90
49,2
Nov.
6,75
62,5
0.66
39,3 3,72 25,0
6,25
26,9 4,63
15,8
2,39
25,6
23,75
43,2
12,00
40,7
13,38
38,6 5,95
Dec.
,,
6,95
64,4
0.67
39,9 3,75 25,2
6,50 28,0
4,89
16,7
2,38
25,5
25,00
45,5
13,25
44,9
13,50
38.9
6,-
Jan.
1934
Febr.
6,65 6,30
61,6
58,3
0.66 0.64
39,3
38,1
3,74 3,25
25,2 21,9
7,10
7,50
30,5 32,3
5,47
5,64
18,7
19,3
2,59 2,68
27,7
28,7
27,00 23,75
49,1
43,2
14,75 12,75
50,0
43,2
13,-
37,5
37.5
6,15 6,20
51,2 51,7
Maart
,,
6,25
57,9 0.63 37,5
.
3,05
20,5
7,40
.
31,8 5,50
18,8
2,76
29,5
23,25
42,3
11,75
39,8
12,50
36,0
6,25
52,1
3 April
6,30
58,3
0.63
37,5 2,84
2
19,1
7,30
31,4
5,48
3
18,7
2,50
3
26,7
23,25
2
)
42,3
11,75
2
)
1
39,8
6,30
52,
(
9
,,
6,30
58,3
0.62
36,9
7,15 30,8
6,30
52,(
1)
Jaar- en maandgem. afger. op
1(
pènce.
2)5
Apr.
3)
4
Apr.
1
11 April
1934
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
321
AN CROOTHANDELSPRIJZEN’)
ZUIVEL EN EIEREN
METALEN
.
BOTER
BOTER
KAAS
Edammer
EIEREN
KOPER
•
LOOD
TIN
IJZER
Cleveland
GIETERIJ- ZINK
GOUD
ZILVER
per K.G.
Leeuwar-
F•i•
g
.
.
Alkmaar
Fabrieks-
Gem. not.
Eiermijn
Standaard
Locoprijzen
Locoprilzen
Iocopriizen
Foundry
1 JZER
Locoprijzen
Londen
cash
Londen
cash
Londen per
.
derComm.
Crisis
kaas
Roermond Londen
Londen
Londen per
No. 3 f.o.b.
III)
(Lux
p.
Eng. t. f.o.b.
per
per ounce
Standard
Noteering
.
kI. m!merk
p. 100 st.
per Eng. ton per Eng. ton
Eng. ton
Middlesb.
perEng.ton
Antwerpen
Eng.ton
line
Ounce
perSOK.G.
ii:
–
–
–
ii:
–
–
ii:
–
–
ij
–
fl
.
oj
0
10
f
ii
‘V
010
Sh.
01
0
sh.
01
0
0
(0
sh.
Of
pence
OJ
1925 2,31
100,0
–
56,-
100,0
9,18
100,0
62.116
100,0
36.816
100,0
261.171-
100,0
73f-
100,0
67f-
100,-
36.3/6
100,-
85/6
100,-
2’j
100,0
1926 1,98
85,7
–
43,15
77,1
8,15
88,8 58.11-
93,5
31.116
85,3
290.1716
111,1
8616
118,5
6818
102,5 34.2/6
94,3
851-
99,5
28
11
116
893
1927 2,03
87,9
–
43,30
77,3
7,96
86,7
55.14(-
89,7
24.41- 66,4
290.41-
110,8
73!-
100,0
6416
96,3 28.101-
78,8
851-
99,5
261’4
83,3
1928 2,11
91,3
–
48,05
85,8
7,99
87,0
63.161-
102,8
21.11- 57,8
227.51-
86,8
661-
90,4
62/8
93,5 25.516
69,9
851-
99,5
26
1
J1e
81,1
.
1929 2,05
88,7
–
45,40
81,1 8,11
88,3
75.141-
121,9
23.51- 63,8
203.1516
77,8
7016
96,6
6819
102,6 24.1716
68,8
85/-
99,5
24
7
116
76,2
1930 1,66
71,9
–
3845
68,7
6,72
73,2
54.13-
88,0
18.116
49,6
142.51-
54,3
67f-
91,8
5916
88,8 16171-
46,6
851-
99,5
17
18
116
55,4
1931
1,34
58,0
–
3130
56,9
5,35
58,3 36.51-
58,4
12.11-
33,1
110.11-
42,0
551-
75,3
4716
70,9 lI.I06
31,9
9216
108,2
133(8
41,6
1932 0,94
40,7
–
22,70
40,5
4,14
45,1
22.171-
36,8
8.121-
23,6
97.2/-
37,1
421-
57,5
371-
55,2
9.16,-
27,1
1181-
138,0
12
7
1
40,1
1933 0,61
26,4
0,96
20,20
36,1 3,71
40,4
22.216
35,6
7.1716
21,6
131.181-
50,1
411-
56,2
351-
1
52,2
10.1216
29,4
12417
3
14
145,8
121
38,5
Jan.
’32
1,16
50,2
–
25,75
46,0
4,71
51,3 127.1416 44,7
10.14!-
29,4
98.181- 37,8
4116
56,8
421-
62,7 10.616
28,5
12013
140,7
131
43,2
Febr.
1,34
58,0
–
27,75
49,6
3,79
41,3 26.41-
42,2
10.51-
28,1
99.216
37,9
4116
56,8
401-
59,7
10.-!-
27,6
11916
139,9
14
43,6
Mrt.
,,
0,98
42,4
–
23,65
42,2
3,42
6
37,3
24. 18j-
40,1
9.91-
25,9
96.6!-
36,8
441
60,3
401
59,7
9.1 1
/
26,4
1 14f
133,5
I3 j
4
42,8
Apr.
,,
0,99
42,9
–
19,60
35,0
2,77
6
30,2
23.81-
37,7
.8.1616
24,2
84.1516
32,4
451-
61,6
3716
56,0
9.21-
25,2
11013
129,0
13
1
18
40,9
Mei
,,
0,82
35,5
–
19,65
35,1
.2,88
31,4
21.6l-
34,3
8.-J-
22,0 89.13J6
34,2
441-
60,3
3716
56,0
9.91-
26,1
11219
132,0
125111
39,3
Juni
,,
I;I1
48,1
–
24,25
43,3
3,08
33,5
20.1216
33,2
7.51-
19,9
84.91-
32,3
441-
60,3
3716
56,0
8.131-
23,9
113(6
132,7
1251
39,3
Juli
,,
0,96
41,6
0.45
19,55
34,9
3,12
5
34,0
19.216
30,8
7.36
19,7
90.1716
34,7
42j6
58,2
371-
55,2
8.616
23,0
1161-
135,7
12
3
19
38,5
Aug.
,,
0,76
32,9
0,58
17,90
32,0
3,72
40,6
22.416
35,8
7.1716
21,6
101.-!-
38,6
421-
57,5
3616
54,5
9.1316
26,7
11816
138,6
I2
1
1j6
39,9
Sept. ,,
0,84 36,4
0,65
19,70
35,2
4,64
50,5
25.81- 40,9
9.1016
26,1
109.916
41,8
421-
57,5
351-
52,2 1121-
30,7
11819
138,8
13
40,5
Oct.
•
0,82
35,5
0,73
25,50
45,5
5,73
62,4
22.516
35,9
8.7/-
22,9
105.1316
40,4
411-
56,2
3416
51,5
10.816
28,8
12116
142,1
12
1
1,
38,9
Nov.
,,
0,81
35,1
0,78
26,50
47,3
6,65
72,4 21.191- 35,4
8.416
22,6
104.716
39,9
401
54,8
3416
51,5
10.81
28,7
12519
147,2
12
5
Jie
38,3
Dec.
,,
0,73 31,6
0,85
22,55
40,3
5,126
55,7
19.1216
31,6
7.916
20,5
100.1016
38,4
391-
53,4
3416
51,5
10.71-
28,6
12519
147,2
11112
35,8
Jan.
’33 0,73
31,6
0,89
21,75
38,8
4,27
46,7
1917f-
32,0
7.81-
20,3
100.116
38,1 4016
55,5
3416
51,5
9.191- 27,5
12218
143,5
II
11
he
36,4
Febr. ,,
0,65
28,1
0,91
20,60
36.8
435
47,4 20.31- 32,5
7.71-
.
20,2
104.716
39,9
43/
58.9
341
50,7
9.151
27,0
12015
140,8
IPIi6
31,2
Mrt.
,,
0,53
22,9
0,99
19,40
34,6
2,80
30,5
20-16
32,3
7.101
20,6
104.1813
40,1
431
58,9
3417
51,6
10.7(
28,6
12015
140,8
12
7
116
38,7
Apr.
,,
0,54
23,4
1,-
18,55
33,1
2,076
22,6
20.1116
33,1
7.1216
20,9
109.171
42,0
43j
58,9
35(6
53,0 10.8(6
28,8
12011
140,4
121Ji
39$
Mei
0,52
22,5
1,-
21,80
38.9
2,49
27,1
23.6!6
37,6
8.6S_
22,9
128.1716
49,2
4116
56,8
3616
54,5
10.131
29,4
12316
144,4
13
1
4
41,2
Juni
0,52
22,5
1,’-
23,50
42,0
2,50
272
25.71-
40,8
94
1
–
25;3
151.101-
57,9
421-
57,5
371-
55,2 11.1216
32,1
122134
143,0
1311
4
41,2
Juli
0,55 23.8
I;-
18,50
33,0
2,60
28,3
25.161-
41,6
9.21-
25,0
140.116
56,5
4116
56,8
351-
52,2
12.11-
33,3
123110* 144,9
127116
38.7
Aug.
0,63
27,3
1,-
18,90
33,8
3,575
38,9
3831-
39,1
8.416
22,6
145.31-
55,4
411-
56,2
351-
52,2
11.71-
31,4
125110
147,2
12
37,4
Sept.
.
0,66
28,6 0,95
18,40
32,9
3,91
42,6
22.16/6
36,8
7.16/-
21,4
140.1716
53,8
3916 54,1
34/6
51,5
10.18(6
30,2
130111
153,1
11151
16
37,2
Oct.
,,
0,68
29,4
0,90
19,45
34,7
4,68
51,0
22.1-
35,5
7.141-
21,1
145.51- 55,5
3916 54,1
3416
51,5 10.131-
29,4
13111
153,3
11
7
/
37,0
Nov.
0,65
28,1
0,90
20,80
37,1
5,80
63,2
20.616
32,7
7.1316
21,1
150.916
57,5
401-
54,8
3416
51,5
9.196
27,6
128154
150,1
12
1
14
38,1
Dec.
0,60
26,0
1,-
20,40
36,4
5,475
5?,6 21.11-
.
33,9
7.121- 20,9
153.81-
‘
58,6
40j6
55,5
36j-
53,7
9.191- 27,5
12612
147,6
12
9
1j6
39,1
Jan.’34 0,50
21,6
I,.-
20,40
36,4
5,05
55,0
21.71- 34,4
7.71-
20,2
148.31-
56,8
3916 54,1
361-
53,7
9.121-
26,5
12916
151,5
12
3
14
39,7
Feb.
0,47 20,3
1,-
21,55
38,5 3,68
40,1
20.916
33,0.
.
7.41-
19,8
140.131-
53,7
3916 54,1
3615
54,4
9-16
24,9
137/1
160,3
12112
38,9
Mrt.
0,44
19,0
1,
19,90
35,5
2,71
29,5
20.31- 32,5
7.316 19,7 144.1516
55,3
4016
55,5
3619
54,9
921-
25,2
13618
159,8
125/8
39,3
3 Apr.,, 0,43
6
18,6
1,-
2,75
30,0
20.81-
32,9
7.5!-
19,9
149.916 57,1 4116
56,8
3619
54,9
9.716
25,9
13512
158,1
1218
39,3
9
,,
.
2,75
30,0
21.-16
.
1
33,9 1
7.3/6
1
19,7
152-1-
58,0
4116
.56,8
1 3619
54,9
9.716
25,9
134/4
1157,1 12
9
116
1
39,1
5 Sept. ‘1932 79 K.O.
La Plata
van
26 Sept.
1932
tot 5
Febr. 1934
Manitoba
Np. 2
)
Tot Jan.
1928
Western
;
vanaf
Jan.
1928 tot 16
Dec. 1929
American
No. 2,
van
5fl.
1928 Malting;
van
Jan. l.28
tot
9 Febr.’
1931
American
Nô.
2, van 9 Febr.
1931
tot 23
Mei 1932
6415
K.G. Zuid.Russische.
Van
23
Mei-19
Sept.
1932
No. 3
lar.
)
7 April.
7)
5 April.
.
AN. GROOTHANDELSPRIJZEN.
.
.
BOUWMATERIALEN
.
.
.
,
.
KOLONIALE PRODUCTEN
VURENHOUT
STEENEN
CACAO
COPRA
KOFFIE
RUBBER’)
SUIKER
.
THEE
INDEXCIJFER
KoIo
basis 7″ f.o.b.
Zwedeni
binnenmuur
buitenmuur
G.F. Accra Ned.-Ind.
Robusta Standaard
Ribbed Smoked
Witte kristal-
Af!. N.-l. theev.
Finland
per
per
per
so
K.G. c.i.f.
f.m.s.
per 100 K.G.
Locoprijzen
Rotterdam
Sheets
suiker loco
R’damlA’dam
A’dam gem. pr
.
en Suma-
Grond_
nlale
per standaard
van 4.672 MS.
per 1000 stuks per 1000 ‘stuks
Nederland
Amsterdam
per
1
2
K.G.
loco Londen
per Ib.
per 100 K.G.
f
lava_
rathee P.’12 KG
.
s offen
pro-
ducten
.
f
0
/0
f.
01
0
-;:-
Olo
f
01
0
ets.
0
10
Sh.
01
f1.
0
10
ets.
°lo
1925
159,75
100
15,50
100,-
19,-
100,-
42/6
100,-
35,87
5
100,0
61,375 100,0
2111,625
100,0
18,75
100,0
84,5
100,0
100.0
100.0
1926
153,50
96,1
15,75
101,6 19,50 102,6
49/-
115,3
34,-‘
94,8
55,375
90,2
21-
67,4
17,50
93,3 94,25
111,5
96.0 102.6
1927
160,50
100,5
14,50
93,5
18,50
97,4
68/-
160,0
3262′
90,9
46,875
76,4
116,375
51,6
19,12′
102,0
82,75 97,9 87.5
109.1
1928
151,50
94,8
12,-
77,4
18,50
97,4
5713
134,9
3187′
88,9
49,625
80,9
-/10,75
30,2
15,85
84,5 75,25
89,1
84.6
91.4
1929
146,00
91,4′
14,-
90,3 21,25
111,8
45110 107,9
27,37
5
76,3
50,75
82,7
-110,25
28,8
13,-
69,3 69,25
82,0
81.9
85.5
1930
141,50
88,6
12,50
80,6 20,75
109,2
34111
82,2
22,625
63,1
32
52,1
-15,875
16,5
9,60
51,2
60,75 71,8 66.0
64.3
1931
110,75
69,3
10,25
66,1
20,25
106,6
2215
52,8
15,37
5
42,9 25
40,7
-13
.
8,4
8.-
42,7
42,50
50,3
46.8 46.6
1932
69,00
43.2
9,25
59,7
15,-
78,9
.
1916
45,9
13,-
36,2
24
39,1
-11,75
4.9
6,32
5
33,7
28,25
33,4
36.1
38.0
1933
73,50
46,0
10,-
64,5
12,75
67,1
1514
36,0 9,30 25,9
21,10
34,2
-12,25
6,3
5,52′
29,5
32,75 38,7
35.2 34.7
Jan.
’32
82,50 51,6
10,-
64,5
18,75
98,7 17/9
41,8
13,12′
36,6
23
37,5
-/2,125
6,0
7,35
39,2
32
37,9
38.5
39.1
Febr.
•
82,50 51,6
ID,-
64,5
18,75
98,7
1811
42,6
14,50
40,4
23
37,5
-12
5,6
7,05 37,6
30
35,5
38.3
38.3
Mrt.
,,
70,00
43,8 9,75
62,6
18,-
94,7
2119
51,2
14,75
41,1
23
37,5 (1,625
4,6
6,25
‘
33,3
31
36,7
37.0
39.7
Apr.
,,
70,00
43,8 9,75
62,6
18,-
94,7
2016
48,2
14,-
39,0
23
37,5 -11,5 4,2 5,90
31,5 29,25
34,6
36.2
38.0
Mei
,,
70,00 43,8 8,50
54,8
15,-
78,9
2016
48,2
13,25
36,9
23,50 38,3
-/1,5
4,2
5,62′
30,0 30,25
35,7
35.2
38.1
Juni
,,
70,00 43,8 8,50
54,8
15,-
78.9
2016
48,2
12,376
34,5
24
39,1
-/1,375
3,9
6,30
33,6 28,50
33,7
34.2 38.7
Juli
»
6750
42,3 8,50
54,8
15,-
78,9
2011
47,3
12,37′
34,5
24
39,1
-11,375
3,9
6,70
35,7
23,75
28,1
34.3
37.6
Aug.
‘
63,00
39,4 8,50
54,8
15,-
78,9
2017
48,4
12,375
34,5
24
39,1
-11,75
4,9
6,57′
35,1
22,75
26,9
35.0
37.4
Sept.
60,00
37,6
8,75
56,5
15,-
78,9
2112
49,8
12,75
35,5
25,25
41,1
-12,125
6,0
6,52′
34,8
23,75
28,1
37.8
38.5
Oct.
63,50
.39,7
.
9,-
58,1
14,50
76,3
1818
43,9
12,375
34,5
26,50 43,2
–
1
1,75
4,9
‘
6,32′
33,7
28,50
33,7
36.2
38.7
Nov.
63,50
39,7
9,50
61,3
14,25
75,0
17
1
6
41,2
12,12′
33,8
24,50
39,9 -11,75
4,91
5.87′
31,3
30,75
36,4
35.3.
37.2
Dec.
65,00
40,7
ID,-
64,5
13,75
72,4
1714
40,8
11,75
32,8
24
39,1
-11,75
4,9 5,50 29,3
28,25
33,4
34.0
35.1
Jan.
’33
79,00
43,8
9,25
59,7
13,50
711
1616
38,8
11,50
32,1
24
39,1
-11,625
4,6
5,37′
28,7
25
29,6
33.2
34.1
Febr.
,,
70,00 43,8
9,25
59,7
13,-
684
1519
37,1
10,625
29,6,
23,75
38,7
-11,5 4,2
5,60
29,9
26,75
31,7
32.1
34.4
Mrt.
70,00
43,8
9,50 61,3
12,25
64,5
1613
38,2
10,37′
28,9
23,50 38,3 -11,5
4,2
6.-
32,0
26,25.
31,1
32.4 34.9
Apr.
,,.
70,00
43,8
9,75 62,6
12,75
67,1
1515
36,3
9,50
26,5
23,50 38,3
-11,625
4,6
6,07′
32,4
27,50
32,5
32.8
34.9
Mei
70,00
43,8
‘
9,50 61,3
12,50
65,8
1616
38,8
9,50 26,5
.
23
37,5
–
1
2 5,6
6,02′
32,1
26,50
31,4
34.2 35.0
uni
,,
72,50 45,4
10,-.
64,5
13,-
68,4
18
1
1
42,6
10,-
279
22,50 36,6
-12,375
6,7
6,35
33,9
31
36,7
37.2
37.5
Juli
75,00 46,9
10,25
66,1
13,-
68,4 17/8
41,6
9,47′
26,4
22,50 36,6
-12,625 7,4
5,92
5
31,6 33,50
39,6
38.2 37.4
Aug. »
75,00 46,9
10,50
67,7
13,-
68,4
1615
38,6
8,75
24,4 20,75 33,8
–
1
2
,
625
7,4
5,27′
28,1
35,25
41,7
36.5 35.6
Sept.
,,
80,00
50,1
10,50
67,7
12,50
65,8
1415
33,9 8,25 23,0
.
19,75
32,2
-12,5 7.0
5,37′
28,7
36,75
43.5
36.7 34.6
Oct.
,,
80,00
50,1
10,50
67,7
12,50
65,8
1217
29,6 7,62
5
21,3
17,75
28,8
-12,625
7,4
4,90
26,1
42,25
50,0
36.5 33.4 Nov.
15,00
46,9
10,-
64,5
12,50
65,8
1216
29,4
8,-
22,3
16,25
26,5
-/2,75
7,7
4,65
24,8 40,50
47,9
.
36.4
32.7
Dec.
,,
75,00 46,9
10,75
69,4
12,50
65,8
1115
26,9
7,975
22,2
16
26,1
-12,875
8,1
4,75 25,3
41
48,5
37.1
31.3
Jan.’34
75,00
46,9
10,75
69,4
12,75
671
12(10
30,2 7,45
20,8
16,50
26,9
-(2,875
8,1
4,95 26,4
45,50
53,8
36.9
33.8
Feb.,,
80,00
50,1
10,50
67,7
12,50.
658
14
1
5
33,9
7,25
20,2
17,25
28,1
1
3
8,4
4,975
26,5
46,75
55,3
35.9
‘35.9
Mrt.,,
80,00
50
;
1
1411
33,1
7,
‘
19,5
17,75
28,9
/3,25
9,1
4,525 24,1
45,50
53,8
35.8
35.2
3
Apr.
80,00
50,1
‘
1418
34,5
6,50
18,1
’18
29,3
–
13,3125
9,3
4,50 24,0
43,752)
51,8
35.8
35.1
9
,,
80,00
50,1
1412
33,3 6,625
18,5
18
29,3
–
13,375
9,5
4,25
22,7
36.0
34.3
.9. Alle
Pondennoteeringen
vanaf
21 Sept
1
81
zijn op
goudbasia
omgerekend;
de Oollarnoteeringen
vanaf
20April
’33
zIjn In
verhoudIng
van
de depreclatle
sn den Dollar
tov.
den
Gulden
verlaagd.
–
322
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 April 1934
KOELRSFiN TE LONDEN.
Plaatsen en
1Noteerings-1
Landen
eenheden
24
Mrt.1
1
1934
1
31
Mrt.
1934
1
LaagstelHoogstei
317
Apr.
’34
1
7
Apr.
1934
Alexandrig..
Piast. p.
£
97
971
9
7
5
18
97%
Athene
….
Dr.
p.0
530
535 535
537 537
Bangkok….
Sh.p.tical
111011
8
111011
8
111011
8
111081
8
111081
8
Budapest
..
Pen.
p.f.
1734
17% 17%
17%
1734
Buenos Aires
d. p.$
27
2671
8
26%
27
26
88
1
88
Calcutta
. . . .
8h. p. rup.
1163132
1/6
3
1
33
116i1
116i1
116
3
1
33
Constantin..
Piast. p.
£
630
633 633 635 635
Hongkong ..
8h. p.
$
116
1/6’1
115%
1/6%
116
,
18
Sh. p. yen
11251,
1/281
18
112i1
1/2% 1/2
ij
Lissabon….
Escu.p.,C
10971
8
110
109%
110% 110
Mexico
….
$per
1
C
18%
18y
4
17%
19
18%
Montevideo
.
d.perg
38 li
g
37718
3718
379/
4
375
8
Kobe
…….
Montreal
. .
$
per
£
5.10%
5.12%
5.13
5.19%
5.16%
Rio d.Janeiro
d. per Mii.
4’/a
4
,
1
8
431, 431,
8
431
Shanghai
. .
Sli. p. tael
114%
1/4%
1/371
8
114%
1148/
18
Singapore ..
id. p.
$
214
5
1
33
214
5
1
33
21481
16
2/4%
214
8
1
33
Vaiparaiso
1).
$
per
£
– – –
– –
Warschau ..
Zi. p.
£
27
27%
27
275/
8
278/
5
‘, us.
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
8)
Londeni)
N.Yorki)
Londen
3 April 1934..
20
46l1
3 April 1934….
135/2
4
,,
1934..
191
s
4571,
4
,,
1934….
13413 5
,,
1934..
20
46%
5
,,
1934….
134/81
6
,,
1934..
20
4611
8
6
,,
1934….
135/1
7
,,
1934..
46%
7
,,
1934….
13417
0
,,
1934..
19″1
16
46%
0
,,
1934….
134/4
10 April 1933..
1751
5
27
1
1
8
10 Aprii 1933….
120111
27 Juli
1914..
24
1
81
26
59
27 Juli
1914….
84110%
1)
in pence p. oz.stand.
8)
Forelgn
silver In $c. p.oz. fine.
3)
In sh. p.oz.fine
STAND VAN ‘e RIJKS KAS
Vorderingen.
1 29Maart 1934
1
7April 1934
Saldo van’s Rijks Scflatkist
bij
De Ne-
derlandsche
Bank ………………
–
f
11.710.121.83
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
f
296.237,82
,,
974.612,42
Voorschotten
op ultimo Februari 1934a.
de gem. verstrekt op aan haar uit te
keeren hoofds.derpers. bel., aand. in
..
de hoofda. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas
tingen en op de vermogensbelasting
,, ..403.870,72
1.403.870,72
Voorschotten aan Ned.-lndie ………
261.528.067,46
,,267.474.513,74
Id. aan
Suriname ………….. . ……
11.381.948,06
11.488.148,06
4.743.246,98
,,
4.004.492,92
Kasvord. weg. credietverst. a!h. buitenl.
., 105.451.164,94 ,, 105.483.967,67
Saldo der postrek. v. Rilkscomptabelen
,,
32.646.120,75
..
,,
36,583.603,31
Id.
aan
Curaçao ………….
………….
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenfonds’)
….
–
–
,,
12.797.769,27
Vord. op andere Staatsbedrijven
1)
…….10.826.409,33
Verstr. t. laste der Rijksbegr. kasgeld-
leeningen aan gemeenten (saldo)……
45.061.432,15
,,
45.073.432,15
V e r p1
i
c h t 1 n ge n.
Voorschot door De Ned. Bank ingev
art. 16 van haar octrooi
verstrekt
f
8.391.983,61
–
Schatkistbiljetten In omloop ………
437.617.000,-
f455.983.000,-
Schatklstpromessen in omloop …. …
35.190.000,-
,, 37.370.000,-
Zilverbons In omloop …….
……..
1.363.327,-
.,
1.360.652,-
Schuld op ultimo Februari 1934 aan de
gem.weg. a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers. bel., aand. i. d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
….
..
bel, en op de verm. bel …………..
…-
–
Schuld aan het Alg. Burg. Pensloenf.’)
,,
3.303.586,99
,,
6.341.636,32
Id. a. h. Staatsbedr. der P.T. en T.’)
..
,,
107.624.029,44
,,
112.338.785.27
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
…..
–
–
Id. aan diverse Instellingen’)
……..
89.761.154,32
,,
92.372.475,20
1)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.
..
NEDERLANDSCH.INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD. 30 Maart 1934 16 April 1934
Vorderingen:
Saldo Javasche Bank
.
……………..
– –
Betaalmiddelen in
‘s
Lands kas
–
–
waaronder
Muntbiljetten
–
Verplichtingen:
…
Voorschot’s Rijks kase. a. Rijkslnstell
f261.528.000,-
1
267.475.000,-
1.000.000,-
,,
1.000.000,-
Schatkistbiljetten
………………..
10.040.000,-
,,
10.705.000,-
Schatkistpromessen
……………….,,
–
–
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds
3.657.000,-
..
,,
3.657.000,-
Muntbiljetten in omloop
……………..
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank
,,
1.504.000,-
,,
1.537.000,-
Voorschot van de Javasche Bank……
8.712.000,-
,,
10.860.000,-
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
Metaal
Circu-
lat le
Andere
opelschb.
schulden
1
J
Discont.
1
IDlv. reke-
nlngenl)
10
Mrt.
1934..
726 1.063 509
577
2.460
3
,,
1934..
726
1.104
478
579
2.435
24 Febr.
1934..
728 1.002
523 582
2.432
17
1934..
1726
1.161
540 583
2.581
10
1934..
725
1.025
492 580
2.445
5
Juli
1914..
645
1
1.100
560 735 396
, IuItp. ucr açtIva.
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 9April 1934.
Activa.
Binnenl. Wis-(Hfdbk.
f
22.871.523,83
sels, Prom., Bijbnk.
270.942,73
eu.1u uisc.(.tg.scu.
C.600.IUU,Oi
27.898.567,37
Papier
o.
h. Buitenl. in disconto
……
Idem eigen portef.
f
1.154.475,-
Af: Verkocht maar voor
de bk.nog niet af gel.
–
1.154.475,-
Beleeningen
nci.
vrsch.
Hfdbk.
f
103.097.608,891)
in rek.-crt.
Bijbnk.
2.814.135,53
op
onderp.
Ag.sch.
‘,,
42.286.446,38
f
148.198.190,80
Op
Effecten
……
f
145.110.692,33
1
)
OpGoederenenSpec.
,,
3.087.498,47
148.198.190,801)
Voorschotten a. h. Rijk
………. ……,,
–
Munt, Goud
……
f
106.715.815,-
Muntmat., Goud
..
679.600.245,96
f
786.406.060,96
Munt, Zilver, enz.
24.355.757,82
Muntmat. Zilver,.
–
,,
810.761.818,782)
Belegging
i/
kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds
……………………
en Meub. der Bank
………,,
5.000.000,-
Diverse
rekeningen
……………….,,
6.268.509,73
Staat d. Nederl. (Wetv. 27/5/’32,
S.
No. 221),,
18.331.195,17
f
1.038.870.077,85
Passiva.
Kapitaal
……………………….f
20.000.000,-
Reservefonds
……………………,,
3.749.272,82
Bijzondere reserve
………………,,
5.000.000,-
Pensioenfonds
………………….,,
8.751.253,58
Bankbiljetten in omloop …………..
,,
914.460.530,_
Bankassignatiën in omloop
……….,,
57.364,84
Rek..Cour.
j
Het Rijk
f
.0.043.006,85
saldo’s:
‘I
Anderen,,
72.867.773,85
81.910.780,70
Diverse rekeningen
………………,,
4.940.875,91
f
1.038.870.077,85
Beschikbaar metaaisaldo …………
f
413.203.067,75
Minder bedrag aan bankbiljetten in om- loop dan waartoe de Bank gerechtigd is ,, 1.033.007.665,-.
Waarvan aan Nederlandsch-lndië
(Wet van 15
Maart
1933,
Staatsblad No.
99)
……..
f
76.424.425,-
Waarvan in het
buitenland …………………….
..
6.567.252,47
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Goud
1
1
Andere
1
Beschlkb.
1
Dek-
Data
,
IClrculatleI
opelschb.I
Metaal- Ikings
Munt
1
Muntmat.I
1
schuldenl
saldo
1
perc.
9 April ‘3411067161 679.690
914.4611
81.968
I
413.203
1
81
3
,,
‘3411067151
679.600
933.4361
85.894
404.127
1
79
25 Juli
‘141
65.7031
96.410
310.437J
6.198 43.521
54
1
Totaal
1
Schatkist-
1
Belee-
a
Diverse
Data
1
bedrag
1
promessen
1
ningen
p
het
1
reke
Idlsconto’slrechtstreeksl
buit enl.
ningen
1)
9 April 19341
27.899
–
148.198
1.154
6.269
3
,,
19341
25.876
–
1172.618
1.154
6.531
25 Juli
19141
67.947
1
–
1
61.686 20.188
509
,, inuer uc scIlva.
JAVASCHE BANK.
Andere
Besch1k
Data
Goud
Zilver
Circulatle
opelschb.
metaal-
1
schulden
saldo
7Apr.’34
5
)
145.510 194.190
27.790
56.718
31 Mrt.’34
2
)
145.690 191.430
28.880
57.566
10
Mrt.1934
115.981
1
33.824
194.720 26.903
61.156
3
,,
1934
115.980
1
34.512
190.266
28.143 63.129
25 Juli1914
22.057
31.907
110.172 12.634
4.842
Data
Wissels.
bulten
Dis-
.
1
Belee-
1
Diverse
reke-
Dek-
kin ga-
N.-Ind.
con tols
nin gen
1
ningen
1)
percen-
______________
betaalb.
t
lage
7 Apr.’345)
300
79’320
11.000
66
31 Mrt.’34
3
)
270
76.420
12.240
.
66
10
Mrt.1934
242 10.953
88
9.252
I
50.165
3
,,
1934
.358
9.060
1
47.897
11.711
89
25 Juli1914
6.395
7.259
1
75.541
2.228
44
1) Slultpost activa.
1)
Cijfers
telegrafisch ontvangen.