Ga direct naar de content

Jrg. 11, editie 545

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 9 1926

9 JUNI1986

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

Beri
‘6
chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

ORGAAN VOOR DE
MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART

UITGAVE VAN HET INSTITUUT VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN

11E JAARGANG

WOENSDAG 9 JUNI 1926

No. 545

INHOUD.

BIz.
Mededeeling van de Centrale Commissie voor de Rij nvaart
512
DE BELGISCHE REGELINGEN
door
Prof. Jhr. Dr. W. J.
•M..van Bysinga…………………………….
513
Het Nederlandsch-Belgische Tractaat en de Memorie
van Antwoord door
Jan ,Schilt/vuis …………….
515
Kilometerboekjes door
Mr. E. F. M. van Aleerbeke ….
520
De Aflossingsvoorwaarden voor de Pandbrieven onzer
– Hypotheekbanken door
Mr. H. R. van Maasclijk ….
521
BUIPENLANDSCHE MEDEWERKING:
De zesde week van de staking door
Prof.
Dr. T. E.
Gregory
…………………………………
523
AANTEEKENINGEN:
Het nieuwe goederentarief der Nederi. Spoorwegen 524
Indexcijfers van groothandeisprijzen ……………
524
BOEKAANKONDIGING:
J. H. F. Kohlbrugge: Practische Sociologie, Dl. III,
bespr. door Prof. Mr. D. van Blom………… ..
525
Prof. H. W. C. Bordewijk: Welvaart, duurte en eco-
nomisch herstel, bespr. door
Prof. Mr. D. van Blom 525
OVERZICHT VAN TIJDSORRIFTEN
…………………
526
MAANDCIJFERS:
Productie der Steenkolen-, Bruinkolen-en Zoutmijnen
527
STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN….
………..
527-534
Geidkoersen.

Bankstaten.

Goederenhandel.

Wisselkoersen.

I
Effectenbeurzen.

Verkeerswezen.
INSTiTUUT VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN.

Algemeen Secretaris: Mr. Q. J. Terpstra.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

COMMISSIE VAN ADVIES.
Prof. Mr. D. van Blom; J. van Hasselt; Jhr. Mr. L. H. van
tennep; Mr. K. P. van der Manciele; Prof. Dr. E. Aloresco;
Mr. Dr. L. F. ii. Ilegout; Dr. E. van Welderen Baron
R.engers; Prof. Mr. H. R. Ribbius; Jan Schilthuis; Mr.
Q. J. Ter pstra; Prof. Mr. F. de Vries.
Gedelegeerd lid: Prof. Mr. G. M. Verrijn Stuart.
Redacteur-Secretaris: D. J. Wan.sink.
Secretariaat: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.
Telefoon Nr. 3000. Postrekening 8408.

Abonnementsprijs voor – het weekblad franco p. p. in Nederland f 20,—. Buiteni and en Koloniën f 23,— per
jaar. Losse nummers 50 cents. Leden en donateurs van het
Instituut, ontvangen het weekblad gratis.

Adveatenties f 0,50 per regel. Plaatsing bij abonnement.
volgens, tarief. Administratie van abonnementen en adver-
tantics: Nijgh
ct
van Ditmar’s Uitgevers-Maatschappij, Rot-
terdam, Arnstcrdam, ‘s- G’ravenhage. Postchèque- en giro.
rekening No. 6729.

8 ,TUNI
1926.

• Al spoedig na de •maandwisseling is de geldmrkt

ruimer geworden. De laatste dagen der week was er

zhlfs voor
2uh/1e
pOt. geld beschikbaar. Heden was er
echter meer aanbod van wissels en was de noteerin

2% pOt..

Prolongatie sloot eveneens op 2% pOt.

.* *
*

De balans vai De Nederlandsche Bank geeft weinig

verandering van beteekenis te zien. De post binnen-

landsche wissels daaldd met
f
1,6 millioen. De belee-

uingen blijken met
f
1,2 millioen te zijn afgenomen.

De voorraad gouden munt verminderde met
f
200.000.

De posten muntmateriaal en de zilvervoorraad bleven

p dezelfde hoog-te,. evenals de post papier op het bui-

tenland. De diverse rekeningen onder het actief ver-

toonen een teruggang van
f
600.000.

De biljettencirculatie daalde van
f
844,3 millioen

tot
f
821,2 millioen. Het tegoed van het Rijk vermin-

derde met
f
1,3 millioen, terwijl de rekening-courant-

saldi van anderen zich
f
9,3 millioen hooger stelden.

Het besdhikbaar métaalsaldo klom met
f
1,8 millioen.

Het dekkingspercentage bedraagt ruim 52.

* *
*

De beide franks-deviesen hadden weder aller aan-

dacht. De Fransche frank, die de laatste paar weken

steeds iets boven België noteerde, is ondanks den steun

na. de publicatie van den laatsten baukstaat, de een

keer slechten indruk maakte, weder tot onder den

Belgischen frank gedaald; van 8,05 liep de koers tot

7,524 terug. Brussel kwam van 1,70 op 8,05 en daalde

tot 7,60.

1-let blijft met deze beide deviezon nog maar steeds

sukkelen. Vermoede]ij.k zal dat voorloopig nog wel zoo

blijven; daarvoor is het wantrouwen van het publiek
te groot. Worden posten van eenige ‘beteekenis aan-

geboden, dan daalt de koers onherroepelijk.

Ponden iets hooger: 12,11.

Vor Deensche en Noorsche Kronen was tamelij:ke

vraag; aanvankelijk voor Amerikaansche rekening,

•doch later door de speculatie hier overgenomen; Ko-

penhagen kwam op 65,85, Oslo •op 55,30.

Lires aanvankelijk prijshoudend; na 9,50 kwam het

slot echter op 9,25.

LONDE, 7 JUNI, 1926.

Na het passeeren van de maandwisseling is de geld-
markt weder belangrijk gemakkelijker geworden, zoo-

dat terugbetaliri gen aan de Bank of England konden

plaatsin den.

– Geld w’ordt weder ruim aangeboden tot zelfs 3%

pOt. toe. Ook disconto is dientengevolge zwakker en

voor 3 muds.wissels werd 4Y4 pOt. genoteerd.

De vreemde wisselmarkt had den ‘bewogen verloop

voor francs, terwijl ook -veel omging in Madrid er

Oslo, waarvan het eerste devies een reactie toonde na

liet vroegere krachtig herstel, terwijl Oslo zeer vast

was en in sympathie waarmede ook ‘Stockholm opliep.

1
512

ECONOMISCH-STA1ISTISCHE BERICHTEN

9 Juni 1926

MEDEDEELING VAN DE CENTRALE COMMISSIE

VOOR DE RIJNVAA.RT.
2 VERSLAG VAN I)E EERSTE ZITTING IN 1926.
t;

De Centrale Commissie voor cle Rijnivaart (zetel te Straats
burg, Palai.s (Iii Rhin) heeft ouder voorzitterschap van den
heer Jean Gout, buitengewoon gezaut, van 12 Lot 27 .Apr(
hare eerste zitting in 1926 gehouden.

De Commissie heeft een groot gedeelte van hare zittin
besteed aan de herziening van de Akte van Man n.heim.

Een sub-commissie, samengesteld uit bevoegde douane
deskundigen, welke reeds enkele weken geleden in Keulen
bijeengekomen was, heeft, hare werkzaamheden gedurendé
den geheelen duur der zitting voortgezet. De voonbereid
teksten moeten nog na een onderzoek ter plaatse nadei
bezien worden; dit onderzoek zal door de sub-coinmisrie,
met me:lewerki lig van verschillende Rijnvaartbelanghebbep,
dcii, in de macind September plaats hebben en heeft tot.
doel de voordeelen van de verschillende douanedocumen;
ten en der verschillende eiitrepotsystemen op den Rijn ge-bruikelijk, na te gaan.
11

i3ehalvo beslissingen van internen aard en de vonnissen
uitgesproken in hooger beroep in de voor cie Commissjè
gebrachte processen, zijn de volgende besluiten genomen: T

Havens van Straatsburg en Kehi.

Gezien liet verzoek van de Fransche delegatie van dii
6en Januari 1926, betreffende de verlenging van 10 Januai’i
1927 tot 10 Juij 1929 van ‘het overgangsstelsel, ingesteld
voor de havens van Straatsburg en Keihl bij artikel 65 vafi
het. vredesverdrag van Versailles, lbesluit de Centrale Com-
missie voor 1e Rijnvaart voor den tijd van 10 Januari
192
7
tot 10 Juli 1928 onder de hieronder volgende voorwaarden,
het hij artikel 65 van het vredesverdrag van Versailles in
gestelde overgangsstelsel, welker bepalingen bij onderling
overeenkomst van tien len Maart 1920 te Baden-Baden zijn
vastgesteld, te verlengen:
– 1

to. Wat betrelt de begrenzing van cie Fransohe dobane
zône te Kehl, zullen met ingang van 1 Juni 1926 cle los
en laadinrichtingen

van den Oodtelijken oever van •bassin
No. 1, ontruimd worden, m.a.w. het entrepôt met een
oppervlak van 10000 M
2
. en een kadelengte van .160
M;,
drie kranen, waaronder een met een laadvermogen van
5 ton, de silo’s niet gebruik van de bijbehoorende eievators.;
op denveifden datum zal op den westelijken oever het
emplacement van een azijnfabriek, zijnde een oppervlak vail
ongeveer 5000 M
2
. en een kadelengte van 40 M., ontruimd
worden. Van 1 Juni 1926 tot 10 Juli 1928 zullen dus de
navolgende terreinen, gebouwen en los- en laadinrichtingen;
nader bepaald in artikel Ii van de overeenkomst van Ba
den-Baden van den len Maart 1920
.

in de Fransche zône

blijven, te weten:

1
Entrepôt ,,Gebrüder Röchling”;

1
Kolenomslagpiaats van Mathias Stinnes met 2 completej
laaclbruggen;
Entrepôt en onislagplaats voor kolen en andere goederen
van de ,,Rheinhafengesellschaft” met 2 kranen No. 7 en .91
een kolenzeefinrichting, een zweefbaan voor koleritransport
en bijbehoorende gebouwen;
Emplacement van de i3adensche spoorwegen;
Emplacement ,,Severin” te Saehach;
Brikettenfabriek ,M. Stromeyer, Lagerhausgesellschaft”
te Constanz, met een in aanbouw zijnde uitbreiding en een
complete laadbrug; .
Kolenom sI agpl acts ,,M. Stromeyer,

Lagerhausgeseli-
schaft” te Constanz, (Preussisches Bergfiskus) met een
complete laadbrug.

2o. Vanaf 10 Januari 1927 kan cle Duitsche Regeering
voor de haven van KehI een vertegenwoordiger benoeme4
om de betrekkingen met den Directeur van de havens van’
Straateburg en Kohl te vergemakkelijken en met wtien cle’
Directeur ‘in briefw’isseling kan treden. Deze benoeming
zal aan de goedkeuring van cle Centrale Commissie vor:
tien onderworpen.
3o De Commissie neemt er nota van, dat de Fransch,
Regeeiring den tOen Januari 1927 en zoo mogelijk vroeger,
•het bureau te Kehl van de ,,Commission Interalliôe de Na-‘
vigation de Campagn&’ (GING.) zal opheffen. Zij neemt
er eveneens nota van, .dat de Frohsche Regeering zich ver
bindt de bemoeiijig der militaire autoriteiten ten aanziet
van de in de haven van Kohl uit te voeren werken in dier
,
voege te beperken, dat alleen de eventueele nieuwe werken’
betreffende de rangeerspoien, gelegen tusschen de ‘bekkens
No. t en No. 2 en de sporen, welke deze rangeersporen
met de spoorlijn Kelil-Appenweier verbinden, aan een voor-,
afgaande goedkeuring zullen worden onderworpen; een be’ slissing zal onverwijid genomen worden.

Wijziging van het Rijnvaart.politie
reglement.

Het Rijnvaartpolitieregle’ment wordt als volgt gewij’zigdl:
Na artikel 25 wordt een artikel 25’bis toegevoegd, dat als
volgt luidt:
,,Tussehen Kin. 240,3 en Km. 243,3 is het laten drijven
van schepen van 50 ton of meer laadiveriiiogen verboden.”
Deze bepaling treedt den ten Augustus in werking.
De Commissarissen der Oeverstaten worden verzocht zon
spoedig mogelijk de in hunne verschillende landen uitge-vaardigde reglementen, ter uitvoerIng van dit besluit, aan
de Commissie mede tej deelen.
Noot van het secretariaat: Dit artikel is aan het Rijn-
vaartpolitiereglement toegevoegd om de ongelukken, welke
zich bij Dusseldorf voordeden, te voorkomen. (Zie ook 4o.
van het besiuit over de stroombevaring in .ht nummer van
13 Januari 1926, ‘bladz. 27).

IJkin.g vicn B’inne.nschepen.

Gezien de onmogelijkheid voor verschillende Rijnstaten
om de Overeenkomst van Parijs van den 27en November
1925,- betrekking hebbende op cle ijking van binnensche.
pen’) binnen een dusdanig tijdstip te bekrachtigen, dat
de inwerkingtreding van de administratieve uitvoerings-
reglementen op den ten October 1926 zal kunnen plaats
hebben;
vaatstellende, ciat artikel 7 van de Overeenkomst zich
verzet tegen de erkenning van de ijkingscertificaten, ver-
strekt nit den len October, voigens een andere methode;
dan die welke is voorzien in de ‘bijlage van de Overeen-
komst,

in overweging nemend, dat om deze redenen de certif i-
caten, verstrekt nt tIen len October 1926 door enkele
Rijnstaten niet zouden kunnen worden erkend, zooais onder
de heden ten dage in voege zijnde overeenkomsten en
reglementen, –
in overweging nemend, dat de Rijnvaart niet aan een
dergelijk groot nadeel mag -worden blootgesteld,
acht. de Commissie het wenschelijk, dat door middel van
een additioneel protocol, den datum van 1 October 1926,
genoemd in artikel 7 van de Overeenkomt van Parijs,
wordt vervangen door den datum van 1. October 1927 en
draagt haar Bureau op het voorgaande ter kennis van
liet Secretariaat van den Volken’boncl te brengen en het te verzoeken zoo spoedig mogelijk het nood.ige voor de’
onclerteekening van een dergelijk protocol te doen;
anderzijds in overweging nemend, (lat uit een technisch
oogpunt cle bijlage van de Overeenkomst van Parijs geheel aan de gestelde eischen voldoet en dat wat betreft de admi-
nistratieve bepalingen ‘het niet practisch noodzakelijk is,
dat deze bepalingen voor alle Staten gelijkluidend zijn
rit dat er dus geen reden is om voor de toepassing der arti-
kelen van genoemde Overeenkomst een règlement, betrekt
king hebbende op de ijking -van Rijnsohepen, op te stellen,
liet wensohelijk achtend, dat Duitschiand, België, Frank-
rijk, Nederland en Zwitserland roo spoedig mogelijk en
gelijktijdig (le Overeenkomst van Parijs bekrachtigen en
eveneens gelijktijdig dé ad-ministratieva bepalingen, nood-zakelijk voor de inwerkingtreding, bekend maken,
besluit de Commissie, dat het reglement door haar aan-
genomen den Oen October 1899 en iten Mei 1900, zes
maauden na cle inwerkingtreding van de Overeenkomst van
Parijs in de bovengenoemde landen zijn geldigheid ‘zal -ver-
liezed, terwijl, de gelijkluiclende reglementen ‘in ‘Franktj)c
en in Nederland, zoowel als in België, voor zoovri be-
treft de vaartuigen, varende op den Rijn, hunj,e. geldig-
heid eveneens op denzelfden datum zullen verliezen en dat
de bijlage van de Overeenkomst van Parijs de op ‘het oogen.
blik geklige teksten zal vervangen, terwijl de Staten – de
administratieve bepalingen zullen voorschrijven en de dooi
hen noociig geachte technische instructies zullen uitvaar
digen, waarvan de tekst aan de Commissie zal medegedeeld
worden. (Zie ook het nummer van 27 Januari 1926, bladz.
76).
Rapport van den ‘heer Walker Hines.

to. De kwestie ,,concur,rentie der spoorwegen” zal op de
dagorder blijven om besproken te worden, eoodra de stand van de werkzaamheden van het speciale Comité, ‘ingesteld
door den Volkenbond, deze bespreking nuttig maakt. –
2o. De kwestie van de ,,Fransche surtane” zal in den
loop van de volgende zitting behandeld worden.
3o. De kwestIes betrekking hebben(e op de douanefor-
maliteiten zullen bezien worden in- het licht van de werk-
zaamheden van cle sub-commissie van de douanekwesties.
(Zie ook het nummer ‘van 27 Januari, ‘bladz. 76).

1)
Noot van het secretariaat: Deze Overeenkomst zal
iii een volgend nummer gepubliceerd worden.

9 Juni 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

513

Wijziging van den Rijnoever bij cle haven
van Straatsburg.

I)e Centrale Commissie hecht hare goedkeuring aan het
ontwerp, betrekking hebbende op de wijziging van den
Rijaoever bij de haven van Straatsburg, welk ontwerp
haar door de Fransche delegatie was onderworpen over-
eenkomstig artikel 359 van het Verdrag van Versailles.

HycIrometrische dienst.
De Commissie,
kennis genomen hebbende van het rapport van het
Comité van den hydrometrischen dienst, acht termen aan-
wezig om bij wijze van proef den dienst nog een jaar te doen
fitnetionneeren,
verzoekt het Comité het noodige te doen om dozen dienst
in te stellen en haar definitieve voorstellen te doen bij cle
beëincligii.g van het proefjaar. (Zie ook het
nummer
van
27 Januari 1926, bladz. 76).

Deelname van de Commissie aan de Interna-
tionale Tentoonstelling van I3innen-
scheepvaart en van exploitatie van
waterkracht te Bazel.

lo. De Commissie neemt dle haar, door de Zwitsersehe
delegatie overgebraohte uitnoocLiging van de Regeering van
het Canton Bazel-Staci om zich den lOen en 20en Juli naar
cle in Bazel te houden tentoonstelling van binnenseheep-
vaart en van exploitatie van waterkracht, te begeven, aan.
2o. De Commissie besluit bovendien aan cle tentoonstel-ling, als exposante, deel te nemen.

Datum van cle volgende zitting.
In verband met het op den 9en December te honden
Scheepvaarteorigres te Caïro, besluit de Centrale Commis-
sie in beginsel Maandag
15
November om
3
uur bijeen te
komen.

DE BELGISCHE REGELINGEN.

Gaarne wordt in de volgende regelen voldaan aan
het verzoek van cle redactie der ,,Economisch-Statis-
tische Berichten” om in aansluiting aan hetgeen op
20 en 27 Mei 1925 werd geschreven over het Belgische
tractaat van 3 April 1925, op ‘den
aternatioaaal-poljijeken
kant van de zaak terug te komen, nu de
Memorie van Antwoord van Minister van Karnebeek voeschenen is en het aanvullend protocol van 18 Mei
1926, alsmede het verdrag van Parijs van 22 Mei
1926 met België, Frankrijk en Groot-Britannië ge-
teokeizd zijn, en in de Memorie Yan Antwoord ook
reeds zijn kunnen worden verwerkt.
Verleden jaar vestigden w’ij in de eerste plaats de
aandacht op het feit, dat, wanneer de nadere vorm
der afschaffing der tractaten van 1839 ten opzichte
van de groote mogendheden, afschaffing, waarin
Groot-Britannië en Frankrijk op 3 April 1925 in
beginsel toegestemd ‘hadden, vastgesteld zou zijn, de
Belgi sch-Nederi andsche betrekkingen, na gedurende
ruim eerc eeuw onderworpen te zijn geweest aan een regeling met medewerking der groote mogendheden,
thans zouden zijn een zuiver Belgisch-Nederlandsche
zaak, een oplossing, die voor alle partijen
hoogstwaar-
schi.ljk de beste te achten zou zijn. Het tractaal
van Parijs van 22 Mei 1926 verwezenlijkt nu volko.
men dat voortaan ,,vrij zijn van vreemde medezeggen.
schap” der Nedei-landsch-Belgische betrekkingen, ge-
lijk de heer Van Karnebeek het uitdrukt in de laatste
woorden der peroratie van zijn bijna doorloopend
mooie, met overtuiging geschreven, soms ietwat ge-
forceerde Memorie van Antwoord. Het tractaat van
Parijs is in zijn kortheid ten deze afdoende: ,,op den
grondslag van de volkomen en onschendbare onafhan-

kelijkheid van België” worden er de tractaten, die
eenerzijds Nederland en andererzijds België in 1839
met de groote mogeridheden gesloten hebben, als ver-
vallen erkend, zoodat met name ook ‘de neutralisatie
van België en het bijnondere regime van de haven van
Antwerpen een einde nemen. De ietwat vooibarige,
immers buiten Nederland om, geconstateerde afschaf-
fing ‘dier verdragen in het Ri.jnpact van Locarno is
dus thans gewettigd. Het bij het traktaat gevoegde
Protocol van Onderteekening, dat vaststelt., dat de
rivierrechtelijke bepalingen van de artt. 108-117 der
Slotacte van Weenen van 9 Juni 1815, evenals in het

verleden de grondslag zullen blijven van het regime

voor de bevaarbare stroomen en rivieren, die het Bel-

gische en het Nederlandsche grondgebied scheiden of

met elkaar verbinden – de vervanging van het klas-
sieke ,,travei-ser” door ,,faire communiquer” zal wel

als bloot taalkundige verfraa.iing zijn op te vatten -‘

heemt alle onzekei-‘heid weg, die kon geacht worden

gelegen te zijn in de omstandigheid, dat art. IV
van het Belgische tractaat art. IX van het vredes-

verdrag van 1839, dat de rivierbepalingen van Wee-
nen toepasselijk verklaarde op de Belgisch-Nederland-

sche internationale rivieren, deed vervallen. Aan de

waarheid, dat een door een coliectiviteit van staten
tot stand gebracht tractaat iiechts kan worden ge-

wijzigd door diezelfde collecti vite.it, waarheid, waar-

aan Lord Grey in zijn onlangs verschenen werk over

de jaren 1892-1916 zulke juiste beschouwingen ge:
wijd heeft, maar die in 1918 door de overwinnaars
maar al to veel werd vergeten, wordt herinnerd door
de bepaling, dat Dui tachiand, Oostenrijk, Hongarije

en Rusland zuilen worden uitgenoodigd om tot het
Parijsche verdrag toe te treden, waarbij de toetre-
ding der drie in de eerste plaats genoorade staten

reeds vaststaat. Zonder eenigen twijfel is hot goede

politiek van ‘de groote mogendheden geweest om zich
op verzoek van België en Nederland uit de Belgisch-
Noderlan’dsehe zaken terug te trekken.

In de tweede plaats wezen wij er verleden jaar op,
ho
e blijkens het tractaat nagenoeg niets overgebleven
was van de Belgische politiek-militaire desiderata,
het Belgische annexionisme ook, dat na ‘de zege van
1918 wederom zoo fel was opgelaaici; op dit punt
hoeft onze regeering, de Memorie van Antwoord her-
haalt het en de Belgische toelichting van het trac-
taat bevestigt het, geen enke]o concessie gedaan niet-
tegenstaande den aandrang, ‘dien de groote mogend-
heden op ons uitgeoefend hebben. Welke groote waar-
cle België hechtte aan dien politiek-militairen kant
‘der zaak bewijst ook weer hetgeen de Mernorie van
Antwoord thans mededeelt over de gebeurtenissen

ussc’hen het afbreken dier onderhandelingen ‘door Bel-
gië in 1920 en het weer aanknoopen ‘diei- onderhande-
li ngen: het opwerpen van het Wielingen-incident blijkt
slechts voorwendsel geweest te zijn voor de Belgische
regeering van toenmaals ‘om de reeds losgelaten poli-

tiek-militairedesiderata wederom naar voren te kunnen
brengen; ook blijkt uit de mededeelingen in ‘de Me-
movie van Antwoord, dat de Belgische iegeering op het formeele voorstel onzer regeering van Mei 1922

om de Wielingenkwestie te onderwerpen aan arbi-
trage nooit geantwoord heeft. Toen ‘cle Belgisc’he re-
geering ten tweedeu male, en wij hopen than’s voor-
goed, besloten had de politiek-militaire ‘desiderata te
laten vallen, verv:iei vanzelf de Wielingenzaak, en kon
de afgebroken ‘draad weer woiden aangeknoopt.
Het is begrijpelijk, dat de Minister in zijn Memo-
rie van Antwoord beide genoemde, voor Nederland
zeker gelukkige en, wiji voegen er bij, grootendeels
aan zijn beleid te danken punten – het onttrekken
‘der Belgisch-Nederlan’dsche zaken aan ‘de groote mo-
gendheden en het ons houden buiten bijzondere mili-
taire afspraken – in het licht stelt als voordeelen,
die zwaar moeten meetellen bij de beoordeeling van
het z.g. economische ‘deel van het ti-actaat, met name

de artikelen over het watei-wegenregime, artikelen,
die sedert een jaar aan een in allerlei toonsoort, ‘bin-
nen maar vooral ook buiten de Staten-Generaal, ge-
oefende critiek op het Belgische verdrag hebben aan-
leiding gegeven. Deze critiek illustreert zeker ten
duideljkste het groote belang, ‘dat ook het z.g. econo-

mische deel van het tractaat voor ons land heeft;
ze heeft aanleiding gegeven tot het aanvullend protocol
van 18 Mei 1926, dat het tractaat preciseert op een
wijze, die op verschillende punten aan gerechtvaar-
digdo ‘bezwaren tegemoetkdmt.
Twee der bepalingen van het aanvullend protocol
hebben betrekking op het Schelderegime. Vooreerst
had het zeer op den voorgi-ond brengmi van het scheep-

514

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Juni 1926

vaartbelan de vrees doen ontstaan, dat de gemergd

Oommissie van beheer en c.q. de schèidsrechters hij

•het besluiten toV nieuwe S’chel.dewerken, zich uitslui

tend zouden moeten laten leiden door dat scheep

vaartbelang alleen, desnoods met, verplichte, veron

achitzaming van andere belangen, met name de Z’eeiiw
1

sche oeverbelangerL Het wil ohs voorkomen, dat de

onderhandelaren fn het protocol onder II – in den

geèst van art. 10 lid 3 in het Barcelonasche waterw6
2

genstatuut, .dat de Neddrlandsohe Regeering overigens

terecht niet hehft aanvaard – een gelukkige formule

hebben gevdnden om de voor België zoo waar wegende

scheepvaartbelangen en de voor Zeeland zoo uiterst,

vitale oeverbelangen met elkaar in overeenstemming
te brengn. Ditzelfde geldt van het protocol onder III,

dat de Nederlandsche baggerverplichting tot onde-

houd der Schelde op redelijke wijze beperkt.
1

Met veel talent vestigt de Memorie van Antwoord

de aandacht op positieve voorde’elen voor Nederland,
die staan naast onze Scheldetegemoetkomingen aan
België. Zoo het bevrijd raken van allerlei bepalingn

uit art. IX van het vredestractaat van 1839, die te

oeniger ‘tijd misschien heel wat meer aan onze schat-
kist zouden kunnen gekost hebben dan de welomlijnde

bealingen van het nieuwe tractaat; zoo de ideëele

vboidèelen van het voortaan actief deelnemen aan de
zorg voor de bevaarbaarheid van de Nederlandsche

Schelde, welke zorg tot nu toe aan België werd over-

gelaten: ,,I’n deze negatieve opvabtin, welke den
schijn wekte van onverschilligheid, lag een politiek

gevaar, dat na den oorlog acuut aan den dag is getre

den, en voor het forum der Mogendheden tot uit

drukking kwam in eenen greep van België naar de
Schelde zelf ten ‘einde zich vah haar afhankelijkheid

vaii Nederland te bevrijden”. Gelijk d’e Memori’e vah

Antwoord het ook uitdrukt, ,,bevestigt en versterkt’!
het nieuwe verdrag de pdlitieke positie van NederL
land aan de Schelde”. Juist’ met het oo ‘op deze over

weginen treft het zoo, dat uit hiets in de Memorié

van Antwoord blijkt, .dat onze regeering ‘bij de be
sprekingen, die tot het aanvullend protocol leidden,
ook t’er spraké heeft gebracht de verplichting, dis
art. IV par. 1 van het verdrag aan ‘de twee landen oilet om zich ben’eden Lillo te onthouden van elk
&litioneel optr’eden tegenover doorgaande handels
vaartuigen. Op 27 Mei 1925 schreven wij, dat deze

bepaling .i. te er ging en in haar absoluutheid ook
niet noodig was voor de Scheldevaart; ook in het
Voorisopig Verslag ider Tweede Kamer en elders vond
zij gerechtvaardigde critiek; en wat thans de Memorie
van Antwoord tegen deze criEiek in het midden brengt’
lijkt ons zeer weinig overtuigend. Art: IV pr. 1
onttrekt, ons tot de Nederlandsché Westerschelde te bepalen, de géheele doorgaande vaart van niet

oorlogsschepen
1),
dat is dus prac’tisch gesproken d
geheele zeevart van en naar België, aan elk poli-

‘tioneel ‘eanhouden van Nederlandschen kant, en dit
niet alleen, zooals reeds voorheen het geval was, aaii
aanhouding wegens fiscale en sanitaire belangen, als
mede aan privaatrechtelijk beslag, maar aan
elke
soort aanhouding, dus ook die welke verband houdeh
met strafbare feiten,
hetziJ1
dit overtredingen van po litiereglementen dan wel zware misdrijven zijn. Het
verband tussc’hen ‘het tweede en hef derde lid van par’.
1 .ian’ art. IV souligneert nog eens het absolute van
het verbod van lid 2, dat
elke
politioneele aanhoudin
verbiedt. Nu kan men ‘den ‘minister gereedelijk to-geven, dat ,,het vanzelf spreekt, dat éeh doorgaalid
ship zich zal hebben te ‘gedragen naar de regeien die
voor de vaart eh het verkèer gelden”, maaï anneei
wat hij daarop laat volgen, ‘dat ni. ‘,,’deze eelend6o
de ‘bevoègde autoriteit zullen ‘kunnen worden ge-
handhaafd”, ‘mede moet brengen het ré’cht van poli-

1)
Met het oog op deze oorlogsschepen is volkomen juist
de opmerking in de Mesnorie van Antwoord, dat de be-
voegde autoriteit het recht behoicit zich van ‘het, karakter van een schip te vergewissen, wanneer daartoe aanleiding
bestaal.

tioneele aanhouding, dan kunnen wij deze meeiiing

niet anders dan’lijnre’et in strijd ‘met het absolute

verbod ‘daartoe in het tweede lid a’ par. 1 van art. IV

noemen. De Memorie van, Antwoord weerlegt ook
geenszins de door ‘de critiek’ gemaakte opmerking, dat

op de volle vrije zeeP de Néderlandiche sterke arm

meer vermag dan volgens ‘het nieuwe ttactaat op de
Nederlandsche Westerschelde, o een, stuk Neder-

landsch gebied dus, dat politiek en strategisak ge-

sproken altijd een van de meest geëxposeerde doelen

van den Nederlandschen staat zal, ‘blijven, waar dus

de minister ‘terecht belangstelt op bevestiging en ver-

sterking van onze politieke positie. En is het wel in
het belang van de twee landen, dat zij zich beide de

handen politioneel z66 binden, a]is het tractaat voor-

stelt? Is dit ook in ,het belahg van de vrije vaart, die
toch
orde
veronderstelt en noodig heeft? Er is een zin

in ‘de Memorie van Antwoord, ‘die er op duidt, dat de

minister zelf deze vraag ‘ontkennend zou willen be-
antwoorden en het schijnt redeljkerwijze te verwach-

ten, dat ook België dat zou doen. Waarom blijkt dan

niets van pogingen om deze zaak bij de onderhande-
lingen over het aanvullend protocol rec’ht te zetten?
Van beide kanten was ‘de wil bij’ ‘die onderhandelingen

blijkbaar goed; dit zoo zijnde ware ‘men er stèllig in
geslaagd een passende formule te vinden, die de poli-

ti’oneele belangen in overeenstemming zou hebben ge-

bracht met die der vrije vaart, evenals het potocol,

gelijk bleek, er ook in is geslaagd, de leeuwsché oever-
belangen naast het scheepvaartbelang tot hun recht

te doen komen. De minister
wijst
er bij’ herhaling op,
dat
bij
de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen,
‘die voorzien zijn en noodig zullen zijn, nog nadere
correcties
zullen kunnen worden aangebracht, even-

als dat in de jaren na 1839 geschiedde; dit worde in
het algemeen niet teghngesproken, maar hier geldt
het toch een punt van 7,66 eminesat politiek belang,
dat ‘de
correctie aan,stoisds
behoort te worden gemaakt.

Het wil ons ‘dan ook voorkomen, ‘dat de Kamer hier behoort aan te ‘dringen op nadere ,,omschrijving van
de stiekking der bepaling”.

Op27 Mei 1925 vestigden wij ook ‘de aandacht op het gemis aan reciprociteit in het waterwegenregime
van het verdrag, ‘bezwaar, dat ook in veel andere be-

schouwingen over het tractaat is geuit; en al zegt
de Mernorie van Antwoord in par. 11 in een ander
verband, dat de klacht, dat het verdrag eenzijdig zou
zijn, niet opgaat, het aanvullend pretocol komt onder
IV in belangrijke mate aan het wederkeerigheidsbe-
zwaar tegemoet. Echter niet volkomen; terwijl toch
krachtens art. VI par. 7 van het verdrag het daar
bedoelde differentieerverbod ten ‘bate van België komt,

te rusten op ‘bijna ‘het geheele Nederlandsche water-wegennet, zal dit verbod op Belgisch gebied ten bate
van ‘Nederland krachtens het aanvullend protocol
slechts gelden voor het Moer’dijk- en het Venlo-ka,naal,
niet voor allerlei andere bestaande of te maken kana-
len. Het, is bekend, dat België ‘door zijnen kostoloozen
sleepdienst voor de scheepvaart tusschen Antwerpen
en Straat’sburg
zelfs
op Nederlartdsch gebied ten na-
deele der Nederlandsche havens differentieert;
in ver-
band hiermede is het zeker ‘toe te juichen, ‘dat het pro-
tocol onder IV lid 2 bepaalt, ‘dat België op de in art.
VI par. 7 van het ‘tractaat ‘bedoelde waterwegen —,dus’
ook op bijna het geheele Neder]andsche waterwegen-
net is dit in par. 5 van de Memorie van Antwoord
niet over ‘het ‘hoofd gezien? — aan de scheepvaart
geeû enkèl ander gemak of voordeel zal verleenen; uit
hoofde van dc’ bestemming of de herkomst van het
sc’hiji of ‘deszelfs lading, en een kostelooze sleepdienst
daar ook ‘ni’et zal kunnen werden ingesteld.
De loop ‘der dingen heeft meegebracht, dat’ de Bel-
isch-Nederlandsche onderhandelingen gebracht zijn
op een ‘hooger plan dan waarop ‘men ze aanvankelijk
te ‘Parijs wenshte te plaatsen, en het is één dr ver-
diensten an Jhr. van Karnebeek, ‘dat hij’ vartaf ‘den
aanvais’g daaiop af heeft gestuurd. ijzoii,der ‘gelukkig
is in dit verban’d de passage in zijn Memorie van

9 Juni 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

55

Antwoord, waarin hij wijst op de belangengemeen-

schap van do Noderlandsche en de Belgische zeeha-
vens, ingoperst als deze liggen tuaschen het groote
Frankrijk en hot groote Duitschiand, welke beide

alles doen om het verkeer naar hun eigen zeehavens te

leiden; of het stuk der Memorie van Antwoord, waar-
in gewezen wandt op den noodzakelijken arbitrage-

sluitsteen voor het gemeenschappelijke Scheldebeheer

der oeverstaten; of waar zij er den nadruk op legt,

dat, waar moeilijkheden tusschen
twee
landen bestaan,
die verband houden met hun ligging, met name met

het geopolitisehe probleem bij uitnemendheid,
den
uitweg naar
,
zee,
do geest van dan Volkenbond mede-
brengt, dat men tracht tot eene schikking te geraken.

En dat ook van Belgischen kant begrepen wordt, dat
het zich op hooger standpunt heeft te plaatsen dan
hot aanvankelijk deed, bewijst het feit, dat het onder
van der Velde’s ministerschap er eindelijk toe is over-
gegaan de verplichte jurisdictie van hot Haagscho

Hof van ,Justitie te aanvaarden, het feit ook, dat het
thans berust in Nederland’s zoo begrijpelijken ,,on-
verzettelijken afkeer” van politieke en militaire corn-
bi.naties, en verklaart genoeg waarborgen te bezitten

in het Groudverdrag van dan Volkenbond en de trac-
taten van Locarno.

Men kan dit alles beamen en uit dien hoofde de

Belgisch-Nederlandsche regeling eene gelukkige en
navolgenswaardige vinden, en toch niet voorbijzien,
dat, gelijk minister van Karnebeek het op 3 Juni 1920
in de Tweede Kamer uitdrukte, ,,Nederland in het ver-
drag belangrijke concessies aan België gedaan heeft
zonder zijnerzijds veel daartegenover te bedingen”.
Nu zullen wij in
deze weinige
int ernationaal-politielce
opmerkingen niet pogen een antwoord te geven op
do vraag of het kanaal naar den Moordijk ‘of dat langs
Venlo en al de andere gedane concessies, te nadeolig
voor ons eigen land zijn om te worden aanvaard, dan
wel of di.t niet het geval is. Maar waar .00k de regee-
ring niet kan ontkennen, dat de aan België te doene
concessies bepaalde economische nadeelen voor Ne-
dorla’nd medebrengen, had in de Memorie van Ant-
woord o.i. niet mogen ontbreken de stellige toezegging

dor regeering, dat ze zich voorstelt die nadeelen zoo-
veel mogelijk te compenseeren door met de meeste

voortvarendheid al die talrijke maatregelen ter hand
te nomen of tot een spoedig goed einde te brengen, die in het belang zijn van de Nederlandsche zeeha-
vens, en die Nederland zonder meer énzjdig kan
verwezenlijken, of waarop Nederland althans invloed
kan uito•efenen. Die toezegging missen wij in de
overigens in groeten stijl gehouden Momorie van
Antwoord. Maar zij kan door de Staten-Generaal nog
gevraagd en door de regeering nog gegeven worden.
Eventueele goedkeuring van het Belgische verdrag
behoort o.i. gepaard te gaan met een door de Staten-
Generaal en de regeeri’ng in gemeenschappelijk over-
leg vastgesteld grootscheepsch plan soJa conpensee-
rende maatregelen:
zeer snelle afwerking van den
nieuwan waterweg naar Maastricht, zeer snelle ver-
wezenlijking van eene verbeterde verbinding tusscheu
Amsterdam en de Waal, en zoovele andere gerecht-
vaardigde desidorata onzer zeehavens.

W. J. Al.
VAN EYSTNGA.

HET NEDERLANDSCH-BELGISCHE TRACTAAT

EN DE MEMORIE VAN ANTWOORD.

Bij brief van 28 Mei 1926 heeft Minister van Kar-
nehoek zijn Mernorie van Antwoord in zake het op

3 April 1925 gesloten Nedorlandsch-Belgische ver-
diag aan de Tweode Kamer toegezonden. Zij is ge-
worden tot een omvangrijk betoog ter verdediging van
het verdrag tegen de eritiek, waartoe het in Nederland
aanleiding heeft gegeven en vormt een zeer lezens-
waardig geheel, in overtuigenden t’oon geschreven.
Ook getuigen haar inhoud en vorm van de voorbeel-
•digo wijze, waarop deze minister zijn standpunt weet
te ‘verdedigen en vooral van zijn vaardigheid om een
niet sterk in de materie doorgedrongen lezer, die niet

veel noodig heeft om van weifelend tegenstander te
veranderen in een bondgenoot, ‘door handigen betoog-
trant voor zich te winnen. Ten volle hoeft de Minis-

ter daarbij gebruik gemaakt van de tegemoetkomende

houding, welke ais gevolg der sedert het verschijnen
van het Voorloopig Verslag met België gevoerde

onderhandelingen, door de Belgische regeering op een
zeer enkel punt is aangenomen, en die is neergelegd

in het aan het verdrag toegevoegde Additioneele Pro-
tocol. Het valt niet te ontkennen, dat dit Protocol,

hetwelk dezelfde bindende kracht bezit als het ver-
drag, oenige verbetering brengt, waarbij echter niet
vergeten dient te worden, dat zij slechts een enkel
punt betreft van de
talrijke,
waarop critiek is ge-
oefend. In den loop van deze behandeling van de
economische zijden van het verdrag in het licht der
Memorie van Antwoord zal aan ‘die verbetering nadere
aandacht worden besteed, doch ik meen daaraan en-

kele algemeene opmerkingen te mogen ‘doen vooraf-
gaan.

Den lezer der Memorie van Antwoord treft in de
eerste plaats, dat do Minister zich daarin telkens

weder beroept op de onderhandelingen van 1919-
1920 ‘te Parijs, toen men ‘het na moeilijke besprekin-
gen ten slotte ‘bijna met België eens was gewôrden

over een verdrag, dat op eenige ondergeschikte pun-
ten na, overeenkwam met het nu ter tafel liggende.
Het ging op politiek gebied veel minder ver ‘dan do
oorspronkelijk door België gestelde eischen en be-
schouwd in het licht der toenmalige politieke ver-
houdingen was dat een vooruitgang van niet geringe
beteekenis. Het Verdrag kwam toen door do in België
daartegen opgekomen oppositie niet tot stand, doch
toen eenige jaren later van Belgische zijde word ken-

baar gemaakt, ‘dat men nu wel bereid was, het alsnog
te aanvaarden, meende Minister van Karnebeek, met
het oog op de onderhandelingen van 1910-1920,
het toenmaals aangeboden verdrag nu niet te kun-

nen weigeren. De Nederlandsche regeering stond
dus, naar ‘s Ministers meening, niet vrij tegen-

over de vraag, of nog op de Belgische bereidverkla-
ring ‘moest worden ingegaan en misschien had het
meer in het belang van ons land gelegen, indien daar-

uit de conclusie ware getrokken, dat de nadere uit-
werking en beantwoording ‘dier vraag liever moest

worden overgelaten aan personen, ‘die .de vorige onder-
handelingen niet hadden meegemaakt. Doch daartoe
is het niet gekomen en een ‘der zwaarst wegende argu-

menten der Memorie van Antwoord ligt nu in het,
verband tussc’hen de onderhandelingen van 1919-1020

en het onder zoo geheel andere ‘tijdsomstandigheclen
ingediende wetsontwerp ter ratificatie van het verdrag
van 3 April1925. Op politiek gebied moge het ver-
drag, aooals het in 1920 werd geformuleerd, voor Ne-
derland een vooruitgang zijn geweest tegenover het
oorspronkelijke Belgische standpunt, do economische
bepalingen beteekenen ook nu nog, nadat het Addi-
tioneele Protocol op een enkel punt verzachting heeft
gebracht, groote tegemoetkomingen aan België ten
nadeele der Nedenlandsche Volkswelvaart.

Do Minister schrijft in ‘den aanvang van zijn be-
toog, dat het verdag geen do-ut-des contract is ter
regeling van wederzijdsche belangen, doch dat daarbij
rekening viel te houden met de Belgische eisehen van
1919 (hierin ligt reeds een gedeeltelijk toegeven aan
die eisehen en dus een ongewenschte beïnvloeding van
den grondslag van het verdrag) en met het scheidings-
verdrag van 1839. Voortdurend verwijst de Minister

verder naar ‘dat verdrag en zelfs vindt men in dc’
Momorio telkens weder rIo argumentatie, dat bepalin-
gen van •het verdrag van 1925 niet anders zi,jn dan
logische uitvloeisels van de beginselen van hot trac-
taat van 1839. Op verschillende punten ligt ‘daarin
zelfs ‘s Ministers voornaamste verdediging. Raadple-
ging van het verdrag van 1839 leidt ‘dan echter tot
de conclusie, ‘dat hier van een verder voorthouwen

op of van een natuurlijk uitvloeisel van ‘het scheidings-

516

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Juni 1926

verdrag geenszins mag worden gesproken. Dat ge-


noemcI verdrag zeker de Nederlandsche positie bij
de

nieuwe ‘onderhandelingen tot zekere hoogte moest be-
palen, ligt voor ‘de hand. Rechten, door België reeds
in 1839 verkregen, kenden niet werden verkort en

tegenover ‘die rechten kon Nederland geen tegenpres
;

taties eischen, doch voorzoover het nieuwe verdrag,

boven het tractaat van 1839 uitging dienden de on

.derhan’delingen geheel op voet van gelijhheid te wor-

den gevoerd. Juist voor bepalingen, met welke dat

het geval is, betoogt de Minister, ‘dat zij als ui.tvloei sel en verdere uitwerking ‘der beginselen van het vei

‘drag van 1839 zijn te beschouwen. Reeds dadelijik komt

‘dat aan het licht op blz. 3 der Memorie van Ant-

woord, waar ‘de Minister schrij±t, dat in 1839 in ver:

hand met de omstandigheid, dat ‘de verbindingen van

België met de zee, met den Rijn en met ‘het Duitsche
achter]an.d over Nederl’and’sch gebied zouden loope.n,

speciale voorzieningen getroffen waren in het’ econo-

misch belang van België, welke ‘samenwerking tus-

sôhen ‘de beide landen ‘ondersteliden en waaraan België
zekere rechten ontleen’de. Daartegen is weinig in te

brengen.
In de paragrafen 4, 5 en 8 van art. IX van
het verdrag van 1,839 staan ‘de bepalingen, waarop de

Minister ‘doelt. De eerste twee bevatten voorschriften

omtrent ‘de vrije vaart op de waterwegen tusschen Ant-

welpen en ‘don Rijn en. paragraaf 8 verplicht Neder
land om aan de Belgische scheepvaart gelijkwaardi.ge

waterwegen aan te wijzen, indien door natuurlijke go
beurtenissen of kunstwerken ‘de bestaande vaarwegen

onbruikbaar mochten worden gemaakt. Die voorschrif-

ten is Nederland nauwkeurig nagekomen en verdere

eisch’en kan België daaraan niet ontieenen. Geen en-

kele algemeene bepaling of begin’solverklaring komt

Op
dit gebied in het verdrag van 1839 voor en toch verklaart nu ‘de Minister, dat op grond ‘der aan dat
ve.tdrag ton grondslag liggende beginselen aan zekere

Belgische ‘des.i’derata, betrekking hebbende op verdere

volm.aking der waterwegen tusschert Antwerpen en

den Rijn, moest worden tegemoetgekomen: Daarbij
wordt dan geweren op hot verschil in ligging vai
Antwerpen ‘en Nederland ton opzichte van ‘den Rijn,

hot feit, dat ‘de Belgische scheepvaart op weg naai
het Duitsche achterland en naar de zee Noderlandsch

gebied heeft to passeeren en ‘dat het op grond vai
het verdrag van 1839 op onzen weg ligt, zooveel als

in ozo macht ligt mee te werken tot hot wegnemen
van ‘dit door de geografische ligging veroorzaakte ver
schil. In antwoord op die argumentatie, verdient het

de aandacht, ‘dat Nederland alle op de waterwegen ‘hot
trokking hebbende voorschriften van 1839 tea volle
is nagekomen, zoodat alle verdere Belgische desidera-
ta op ‘dit punt geheel buiten verband met het verdrag

van 1.839 kunnen worden beschouwd en onderhande
lingen tuascheri heide staten zonder Nederlandsche
gebondenheid aan oenige vroegere verdragen of ver:
pliciiti.ngen dienen te worden gevoerd. Indien .dat
geschied was, zou het nieuwe verdrag er op het punt
der wateiwegon waarschijnlijk anders hebben uitgezien
en zouden daarin niet zulke vèrgaande tegemoetko-
mingen aan de Belgische ei.schen zijn neergelegd. In de volgord’e’van het verdrag en .de Memorie van
Antwoord trekt hier in ‘de eerste piaats het Schelde-
regime de aandacht. Op .dit punt is het, ‘dat het Addi
tioneele Protocol welkome verbeteringen brengt. Dè
Nedoriandsche verplichting tot onderhoud is ‘rct.melijk
door .dat Protocol naast het in goeden staat houden
van tonnen, bakens, lichten, orlz. ‘en het opruimen van
wrakken, ‘beperkt tot baggerwerk, zool’ang dit, teikord
‘berekend voor periodes van 20 jaar, een hoeveelheid

van 15 millioen M
3
. niet te boven gaat. Verder hag-
gerwerk wordt als uitbreiding en verheterin van den
waterweg beschouwd en komt ton laste van België.
Do andere bepaling van het Additioneele Protocol,
die op het Schelderegi’me ‘betrekking heeft en tot
zekere hoogte ‘als verbetering dient te worden aan-
gemerkt, betreft het veelbesproken gevaar, “dat het

verdrag meebrengt voor de waterstaatsbelangen der

provincie Zeeland. Onveranderd lblijft gelden ‘het in

artikel IV paragraaf 2 neergelegde hoof’dbeginsel, dat
de Westerschelde met haar ‘toegangen uit volle zee
alsmede ‘de ‘Schelde beneden ‘de haveninrichtingen van

Antwerpen, wat de bevaarbaarhei’d ‘betreft, te allen

tijde moeten beantwoorden aan de eischen, welke zoo-
wol ‘door den vooruitgang van den scheepsbouw als

door de toenemende behoeften van ‘de ‘scheepvaart wor-

‘den gesteld. Hieraan hebben do verschillende instan-
ties, ‘die te beslissen zullen hebben over verlangens,

welke België ter doorvoering van dit hoofdbeginsel

ter tafel mocht brengen, zich te houden en ‘dus ook

de hoogste instantie, ‘het bijl hot verdrag ingestelde
scheidsgorecht. Bij de nadere uitwerking van het

hoof’dbeginsel schrijft paragraaf 4 voor, dat ter be-

reiking daarvan Nederland zelfs verleggingon en ‘door-
snijdi.ngen, zelfs lan’dwaarts van de ban’dij’ken, in dit

laatste geval voorzoover zoodanige werken voor de

verbetering ‘onmisbaar worden geacht, hoeft toe te
staan. Het was ‘deze ‘bepaling, die, ten opzichte van
het ‘daaruit voor Zeeland ‘dreigende gevaar, onrust ‘had

gewek.t en het Ad’di.tioneele Protocol bepaalt nu, dat,
ofschoon uiteraard do belangen van do scheepvaart
boven do andere belangen, welke op ‘den waterweg .he

trekking hebben, uitgaan, ‘de besluiten, die over Bel-
gische verlangens ton opzichte van verbetering van de

Schelde genomen zullen worden, andereechima’tigo
belangen, waarvan ‘de miskenning een gevaar zou op-

leveren voor do aanwonenden, ‘als daar zijn veiligheid

van het oevergobioci van den waterweg en ‘de water-
loozing van ‘de op ‘de Schelde afwatorende lan’dstrekeri,

niet uit het oog mogen verliezen, met ‘dien verstande,
dat ‘alle beslissingen, ‘die deze belangen in gevaar zou-

den ‘kunnen brengen, rekening millen moeten ‘houden
met de te nemen maatregelen om ‘dat gevaar to kce-
ren. Kosten van die maatregelen komen, als zij’ onder-
houdswerken betreffen, voor rekening van Neder-

land, anders gedeeltelijk ‘ten laste van België. Met

de genoemde belangen moet dus wel rekening worden
gehouden, ‘doch tot het achterwege laten der door
België verlangde verbeteringen zullen ‘zij niet leiden,.

‘daar zij ,,uiteraard” achterstaan bij de belangen ‘dci
Belgische scheepvaart. Al mag dus het gevaar in
zooverre zijn getemperd, dat de Noderlandsche be-
langen niet geheel worden voorbijgegaan en de kos-

ten van maatregelen om het gevaar af te wenden,
indien zij niet het onderhoud betreffen, gedeeltelijk
ten laste van België komen, zoo dient toch niet
vergeten ‘te worden, .dat het Belgische scheepvaart-belang het zwaarst blijft wegen en het ‘dikwijls, zeer

bezwaarlijk zal zijn om met zekerheid vast te stellen,
‘dat .de te nemen veiligheidsmaatregelen werkelijk vol-
doende zullen zijn om het gevaar te keeren, ‘dat, zoo-
als de ervaring van eeuwen leert, in Zeeland zeer
moeilijic in zijn vollen ‘omvang en aard te onderkennen
valt en’ waartegen afdoende maatregelen slechts ria
veel proefnemingen en mislukkingen gevonden kunnen
worden. Deze tweede verbetering, ‘die het Additioneele Prot,oeol bevat, is dus niet meer dan een ‘beperkte ver-
mindering van een groot gevaar. Het reeds genoemde ho’ofdheginsel van Artikel IV paragraaf 2 blijft de in-structie vormen voor het scheidsgerecht, dat i:nhoog-
ste instantie ‘over ‘door België verlangde verbeterin-
gen zal ‘hebben te beslissen. De critiek op dit schei’ds-
gerecht heeft voornamelijk ‘diie .instructie betroffen en

‘s Ministers reden’eeri.ng, dat ‘de regeeringen een
woordje hebben mee te spreken, v66r ‘besluiten omtrent
verreiken’de verbeteringen worden getroffen, ‘gaat .niet
op, daar boven de Regeeringen het ‘scheidsgerecht
staat ‘en dit heeft nog steeds in de eerste plaats reke-
ning te houden ‘met de belangen der Antwerpsche

scheepvaart.

Als grove onbillijkhei’d is sedert het bekend wor-
‘den van het verdrag van 3 April 1925 de bepaling om-
trent ‘de hoogte der l’ood’sgelden uit volle zee naar
Antwerpen en omgekeerd gevoeld. ‘s Ministers verde-

diging van ‘dit voorschrift, volgens hetwelk die loods-
gelden niet hooger mogen zijn dan ‘die, welke uit volle

9 Juni 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

517

zee naar Rotterdam. en omgekeerd worden berekend,
is zwak en weinig afdoend. Hij brengt haar in ver-

hand met do in 1839 vastgestelde regeling, welke ge-
leid heeft tot de bekende en voor beide landen kost-

bare concurrentie der Noderlandshe en Belgische
loodsen. Hot was toch voor beide partijen een voor-

deel, dat biji het nieuwe verdrag aan ieder een deel
van het terrein werd toegewezen en voor Nederland
bestond er niet de minste aanleiding om tegenover

België genoegen te nemen met het verlaten van het

principe va.n 1839, volgns hetwelk bij de vergelijking
der Rotterdamsche en Antwerpsche lood’sgelden de

afstand van de beide havens naar zee in aan’merkin
moest worden genomen. Geheel sonder grond wordt
•hier aan België een voordeel verschaft, waartegen-

over geen enkele tegemoetkoming staat en die de Bel-
gische haven in ‘betere positie brengt dan de Neder-
landsohe. De weinig welwillende Belgische bewering,
dat Nederland
schijnbaar
door het hoog ‘houden ‘der
A’ntwerpsche ioodsgel’den zijn eigen haven wilde be-

voordoeien ten koste van Antwerpen had niet de aan-
dacht verdiend, ‘die de Minister ‘haar blijkbaar heeft
toegekend; ten eerste reeds niet wegens ‘haar aard
en ‘bovendien
11
jet ‘omdat haar onjuistheid dadelijk in
het oog springt, wanneer men nagaat, dat ‘de afstand
van zee naar Antwerpen aanzienlijk grooter is ‘dan van
zee naar Rotte:rdarn. Vergoelijkend merkt de Minister
op, dat de loodsgel’den immers njet
eenzi5di.g
door
België mogen worden vastgesteld en bovendien, dat zij van te weini.g heteekenis zijn, om een factor van
beteekenis te vormen bij’ ‘de keuze van ‘do haven, die
een schip zal aanloopen. Op de eerste tegenwerping
valt te antwooi,den, ‘dat zij onjuist is. Do ioodsgeide’n
worden volgens art. IV paragraaf 9 vastgesteld op
dezelfde *ijve als de besluiten omtrent ‘do ‘verbetering
van het vaarwater cii dus in hoogste instantie door
het seheidsgerec’h’t, ‘dat volge:ns zijn instructie ‘de ‘be-
langen ‘der Aiitwerpsche scheepvaart in de eerste
plaats in het oog te houden heeft. Die belangen
eischen natuurlijk lage looclsgelden en dan mag nog
wel eens opgemerkt worden, dat volgens genoemde
paragraaf do loodsgelden na’a.r Antwerpen niet ‘hooger
maar ‘dus wei lage.r mogen zijn ‘dan naar Rotterdam.

Op het punt van de ‘heteokenis van het bedrag der
loodsgeiden valt op te merken, ‘dat iedere kostenver-
hooging, ook een kleine, er toe meewerkt om het

scheepvaartverkeer naar een haven ‘to verminderen
ton voordeelo van den goedkoeperen concurrent.

* *
*

Zeer belangrijk zijn ook de ‘bepalingen omtrent
‘de waterwegen tusschen Antwerpen en den Rijn.
In het verdrag van 1839 waren daaraan gewijd

de reeds genoemde paragrafen 5 en 8 van art. IX,
waarvan ‘het eerste de vrije vaart op die waterwegen
voorschreef en het andere Nederland verplichtte aan
België’ een nieuwen gelijkwardigen weg aan te wij-
zen, indien oenig deel van don waterweg door natuur-
lijke oorzaken of kunstwerken onbruikbaar mocht wei’-
den gemaakt. Het is van belang, zich van de draag-
kracht dier paragrafen rekenschap te geven, omdat
de Minister ‘daarop zijn verdediging grondvest van
die bepalingen van zijn verdrag, welke voornamelijk
door middel van ‘het ‘kanaal Antwerpen-Moerdijk een
zeer ernstige bedreiging bevatten voor de Nederland-

sche volkswelvaart. De Minister brengt daarbij te berde
den geest, die de onderhandelaars, die het verdrag
‘van 1839 samenstelden, heeft. bezield. Men zou toen
namelijk zijn uitgegaan van de bedoeling, voor Bel-
gië de riadeelen weg te nemen, welke ten opzichte van
do Rijnvaart voortspruiten uit zijn geografische lig-
ging. Aan ‘die ‘bedoeling zouden dan de gen’oede

paragrafen 5 en 8 van ‘het verdrag van 1839 haar be-
staan te ‘danken hebben en voortbouwende op dat-
zelfde grendbeginsel van 1839 kornt dan ‘de Minister
tot de conclusie, ‘dat wij ‘dus ook nu wel gehouden zijn,

aan België ‘het kanaal Antwerpen-Moerdijk toe te
staan. Deze redeneer’ing is een voorbeeld van •de ge-

varen, welke ‘de ontegenzeggelijk ‘handige ‘debators-

eigenschappen ‘des Ministers met zich brengen. Schijn-
baar logische uiteenzettingen, waarvan eerst bij nauw-

gezette lezing ‘de onjuistheid aan ‘den dag treedt, die-

nen ter verdediging van plannen, waarmede buiten-

gewoon groote Nederland scho economische ‘belangen
zijn gemoeid, welke een meer zakelijke ‘behandeling

verdienen. Het moge waar zijn, dat men in’dertijd de
bedoeling heeft gehad tegemoet te komen aan de be-

zwaren, die België eventueel kon ondervinden door
het feit, dat zijn natuurlijke weg naar den Rijn over

Nederlan’dsch gebied liep. Om die bezwaren te onder-
vangen, zijn in het verdrag van 1,839 opgenomen ‘de

bepalingen, waarvan zooeven sprake was, benevn s
art. XII, dat België het recht gaf door Noderlandsch

Limburg ‘hij Sittard een weg of een kanaal aan te
leggen tor verbinding van Antwerpen met Duitsch-
land. Van ‘die vrijheid ‘heeft België in 1873 gebruik

gemaakt door den aanleg van een spoorweg en aan de

twee andere ‘bepalingen heeft Nederland voldaan door
do vaart op de waterwegen tusschon Schelde en Rijn’
vrij te laten en, toen de bestaande verhindingen door
ICroekrak en Slee onbruikbaar werden, de kanalen

door Zuid-Beveland en Walcheren aan te leggen.
De, Minister beweert nu wel, en laat aan zijn bewe-

ring zelfs ‘cle woorden ,,zooals men weet” voorafaan, dat l)ij het schei’dingsverdrag aan België te allen tijde

een behoorlijke scheepvaartverbinding van Antwerpen
met ‘den Rijn werd verzeke:r.d, d’och in liet verdrag is
van zulk een verzekering niets te vinden. Niets vindt
ron ‘daar in dit verband dan ‘de Nederlandsche ver-
plichting, die tot ho.t graven der twee Zeeuwsche ka-
nalen heeft geleid. De Minister had echter de aan-
gehaalde bewering noodig om ongemorict te komen tot
‘het betoog, ‘dat ‘dus ‘bij’ het voortschrijden van cie
eischen ‘der scheepvaart en de ‘techniek van den
scheepsbouw aan België niet een geheel nieuw kanaal
van Antwerpen naar ‘don Moerdijk kon worden gewei-
gerd, dat in 1919 behoord had tot de oxorbitante Bel-
gische eischen. Nu eenmaal het kanaal Antwerpen-

Moordijk als een der uit ‘die zoo geheel andere tijden
overgebleven eisc:hen was overgegaan in hot verdrag, diende daarvoor een verdediging to worden gevonden.

Het genoemde ‘betoog is daartoe echter niet voldoen-
de, want niet ‘slechts dient aannemelijk gemaakt te
worden, dat het kanaal door Zuid-Beveland niet aan

redelijke door België te ‘stellen eischen vol’doot, of
zelfs, als men zich zou willen ‘houden aan ‘de voor-
schriften van 1839, dat het onbruikbaar is geworden,

doch oo]c zal ‘het nog .noodig zijn uiteen te zetten, waar-
om Nederland zal hebben toe te staan het graven van
een kanaal, ‘dat nooit kan genoemd worden de verbe-

tering van ‘de waterwegen tusschen ‘Schelde en Rijii,
doch een geheel nieuwe ‘schepping zal zijn. Tot aan-wijzing van nieuwe wegen aan de Belgische scheep-
vaart verplichtte Nederland zich in 1839, wanneer

een ‘der bestaande routes ‘onbruikbaar mocht worden,
doch waar is ‘hier ‘de onbruikhare route? Ver uitgaand
hoven de bepalingen van 1839 heeft Nederland steeds
gewerkt aan de verbetering en vergrooting van het kanaal door Zuid-Beveland en in het overige vaar-

water is de ‘diepgang zeer voldoende. Noeuj, niet van

het verdrag van 1839 is toestemming tot het kanaal
Antworpen-M’oordij’k een uitvloeisel doch van de over-
‘dreven eischen van België in 1919, toen dit land’ het
plan opvatte om voor zijn zeevericeer alle voordeelen
te verkrijgen, waartoe ‘de toenmalige internationale
politieke situatie ‘het de gelegenheid scheen te geven. Deze voordeelen ‘bestonden niet uit de opheffing van
bezwaren, die voortsproten uit ‘het feit, dat België’s
weg naar den Rijn over Ned’erlan’dsch gebied loopt,
volgens het beginsel, dat de Minister ‘beweert te willen
toepassen, doch er werd gestreefd naar kiinstmatige

correctie van An twerpens geografische ligging, zonder
dat ‘hier sprake was van bezwaren, die met de politieke
scheiding tusschen Zuid- en Noord-Nederland iets te
maken hadden. Ook zelfs het door Minister van Kar-
nebeek geconstrueerde beginsel van het verdrag van

518

ECONOMISCH-sTA’flSTISCHE
ËERICHTEN

9 Juni 1926

1839 kon daarbij niet volstaan en dus moest de ve-

plichting om volgens art.
IX
par. 8 van het verdrag
van 1839 ge]ij’kwaar.digè waterwegen aan te wijzen veil-

vangen worden door den nieuwen vom, dat Nedei-
land aan Antwerpen te allen tijde een ,,’behoorlijken”
weg naar ‘den Rijn had verzekerd.

Een weerlegging der veel gehoorde bewering, dat

het bedoelde kanaal van onberekenbaar nadeel zal blij-
ken te zijn voor de welvaart van Nederland,
is
in de
Memorie van Antwoord slechts in zeer geringe mate
to vinden, terwijl ook reeds in de Memorie van Toelich-

ting volstaan werd met de mededeeling, dat de regen-

ring’ gemeend heeft, zich tegen ‘het kanaal niet te

mogen verzetten. De Minister meent echter, dat de

critici wel wat duidelijker hadden mogen aangeven,
waarin ‘dan wel ‘de grooto nadeelen bestaan, ‘die het
kanaal Antwerpen-Moerdijk aankleven. Een opsom –

ming dier nadeelen is hier dus wel
op
haar plaats,
waarbij dan tevent gelegenheid zal bestaan om te wij-

zen op ‘de ‘buitengewoon grdote waarde, die het kanaal
voor Antwerpen zal bezitten. De nadeele’n voor Ne-

derland houden alle verband met de wijziging, welke
het, kanaal zal brengen in de verhouding van Ant-

werpen tot de Nederlandsche havens Amsterdam en

R.otterdarn Ten opzichte van het Rijnverkeer ligt
Amsterdam in minder gunstige positie dan Rotter-

dam en nadeelen, die Rotterdam ten gunste van Ant-

werpen ondervindt, zullen dus voorzoover gelijksoor.
tig verkeer betreft in minstens dezelfde mate door

Amsterdam worden gevoel’d. Om het nadeel voor Am-

sterdam aan te toonen
is
het du’s voldoende om te
verwijzen naar de bezwaren, die Rotterdam van het
kanaal zal ondervinden. De voornaamste daarvat wor-

den in de volgende punten naar voren gebracht:

to. De Minister geeft toe, dat Rotterdam een deel vai’
zijn voorsprong boven Antwerpen verliest, doch ontkent;
dat die vrijwel zou worden tenietgedaari. Vooral groudt
hij (lat op het feit, dat de afstand DordrechtAntwerpen
toch altijd nog’ grooter zal blijven dan Dordrecht-Rot-totdam. Zoo eenvoudig is de kwestie echter niet. Rijn
;

sohepen, die op weg naar Antwerpen, Dordrecht naderen,
verwisselen daar van sleepboot. De sleepboot, die ze tot
Dordrecht heeft gebracht, wordt door een •kleiere vei

vangen, die ze naar Antwerpen sleept. Bij aankomst al-
daar moeten, vddr de ligplaats in de havens ‘kan worden
bereikt, sluizen ‘worden gepasseerd en in verband’ met
het wisselend getij gaat dikwijls veel tijd verloren, vÔÔr
daartoe de gelegenheid bestaat. Als ‘het kanaal Antwer-
pen-Moerdijk gereed is eohter, zal de Rijnsleepboot het
sohip brengen tot bij de sluis te Mnerdijk. Daar wordt zij
door een lichte kanaalboot vervangen of tractors als in
het Panamakanaal brengen het schip op de goedköopste
en snelste wijze direct in cle Antwerpsche haven. Zij vin
dan daar een prachtige ligplaats, want door zijn directen overgang in de Antwerpsehe haven, waarbij sluizen niet
meer gepasseerd behoeven te worden, is het einde van het
kanaal als voorbcschikt nam te worden verwijd tot een
Rijnscheepvaart.’haven voor Antwerpen met de best denk-
bare gelegenheid voor de overlading van massagoederen.
Niet slechts voor de Rijnvaart ligt een belang van groote
beteekenis in het feit, dat bij het bereikefi’ der haven geeii
sluizen te passeeren vallen, waarbij het getij zijn moei-
lijkheden verorzankt, doch , daarvan ‘profiteert ook de
Â.nt’werpsehe – zeevaart, die eveneens naar binnen moet
worden geschut en tegenwoordig daarbij dikwijls te’ wach-
ten heeft op voor de sluis wachtende binnenichepen. Een
groot voordeel ligt dus voor Antwerpen daarin, dat het
‘vobr de Rijrivaart ophoudt getijhaven te zijn. Hoe is nu
de toestand te Rotterdam? Het losgooien van de Rijn-
sleepboot geschiedt daar
ma
de Steenplaat ‘boven de brug

gen, w’aar zij vervangen wordt door een havensleepboot,
die’ in verband met het getij een zware ‘boot dient te
zijn. Deze brengt het schip naar de Jigpiaats. Met de reis
vali Dordrecht naar de Steeiiplaat is evenveel tijd ge-irioejd als met die van Dordrecht naar Moerdijk. Van
laatstgenoemd punt is het schip dan goedkoop’ en spoe-
dig in een centrale binnenscheepvaarthaven te Antwer-
pen, terwijl in het ver uiteengelegen Rotterdamsche ha-vencomplex in zeer veel gevallen op verren afstand van
de definitieve los- of laadpiaats moet worden geankercl.
Stroomopwaarts tot Slikkerveer liggen tegenwoordig cle
Rijnschepen van Rotterdam geankerd, vanw’aar zij per
sleepboot moeten worden gebracht naar een der Rotter-

damsche havenbekkens. HeiL ligt dus voor de hand, dat het
kanaal Antwerpen- Moerd ijk, als het goed – ‘wordt inge-
richt, aan de Rijnvaart groote voordeelen zal bieden bo-
veu Rotterdam. Men denke dan nog aan de mogelijkheid
eener goede verliohti’ng langs het kanaal, die het opsle-‘
pen van Moerdijk naar Antwerpen ook des nachts moge-
lijk zal maken, wat naar Rotterdam onmogelijk is. Met
zekerheid mag worden aangenomen, dat hij tot standko-
ming van het kanaal de Rijnvrachten naar Antwerpen
vrijwel dezelfde zullen zijn als naar Rotterdam.
2o. iedere verbetering van den vaarweg van den Rijn
naar Antwerpen ontneeut natûurlijk aan Rotterdam en
Amsterdam een deel van die soort van verkeer, waar-
voor zoowel Antw’erpen als de Nederla.ndsche havens zijn
geoutilleerd, dus ook van ‘het stukgoedverkeer, dat voor
Rotterdam zoo buitengemeen belangrijk is, omdat het de
meeste werkgelegenheid meebrengt, doch waarin die
haven achterstaat bij Antwerpen, dat gesteund wordt
door:

zijn vele stukgoed van eigen ‘bodem, zijn goedkoope
‘spooi-wegtarieven uit Oost- en Noord-Frankrijk en zijn
eigen spooi

weg- uitzonderi.ngstarieven,

zijn diep landinwaa.rtsohe ligging, die -het dichter bij
de inclustriegebieden brengt,
door het grootere aantal stoomvaartljnen, dat Ant-
werpen aandoet voor het laden van stukgoed, dat om de
onder a. genoemde redenen in Antwerpen in meerdere
mate wordt aan-gebracht.

3o.. Rotterdam doet zijn best, zijn stukgoedverkeer te
doen toenemen en Ilieer stoomvaartilijnen zijn ‘haven te
doen aanloopen, doch zoocira door het kanaal de vaart
naar Antwerpen wordt verbeterd, zullen die pogingen
falen en Antwerpen ‘zal in nog hoogere mate dan nu het
stukgoeclver-keer tot zich trekken. Een ‘belangrijk nadeel
ligt daarin ook vooi- cle Nederlandsche exportindustrie,
die do frequentie der verselepingsgelegen’heden uit de
Niderlandsohe havens zal zien afnemen.

4o. Dergelijke nadeelen zal het verkeer der massa-
goederen op de Nederlandsche havens ondervinden. Reeds
nu heeft Antwerpen daarin een aanzienlijk verkeer naar
den Rijn, alleen reeds omdat de talrijker lijnbooten ook
niassagoederen aantbrengen. Vele van die goederen, welke
nu nog hun weg over Rotterdam nemen, zullen zoodra
Atitwerpens pos’itie ook slechts een kleinigheid vem-he-
tert, over die haven gaan. Iii de eerste plaats zal daarbij
Rotterdam clie niasscugoederein verliezen, welke greusge-
vallen vormen, m.a.w. tegenwoordig nog juist over Rot-
terciam komen en deze rubriek vormt een groot gedeelte
van het geheel.
50.
De Minister betoogt, dat men bij het tot stand ko-
men van het kanaal niet te bevreesd moet zijn voor cle toekomst van Rotterdam, omdat die haven immers ge-
legenheid zal hebben, zich verder in te richten en te vol-
maken, zooclat, wanneer het kanaal gereed is, Rotterdains
positie voorgoed en voldoende gevestigd is. -Dit is een
gevaarlijke redeneering, die met cle werkelijkheid geen
rekening houdt. Het verkeet-‘ gaat nauwkeurig te rade
met het kostenvraagstuk en als na voltooiing van het
kanaal Antwerpen meer voordeelen ‘biedt dan Rotterdam,
kan een gevestigde positie Rotterdam niet helpen.
Go. Men vindt in het betoog van den Minister een pas-
sage over verdeeling van ‘het verkeer tusschen A.ntw’erpen
‘en cle Nederlandsche haveps, waarbij blijkbaar vaag ge-
dacht woi-.clt aan een belangeugemeenschap, waarin iedere
haven, zich zou specialiseeren ‘in die soort van verkeer,
waarvoor zij het best is ingericht. Waar zijn de teekenen,
c!ie op de mogelijkheid van zulke samenwerking wijzen
in
l)laatS
van op het voortduren- der onderlinge mccle-
dinging, waarover de Minister zich vat smalend uitlaat?
Iii de feiten ligt niet cle minste aanleiding om aan te
nemen, dat niet ook in de toekomst’ Antwerpen zooivel
als de Nederlandsche havens ‘haar best’ zullen doen, haai
aandeel van het vér’keer te doen toenemen en het kanaal
Ant.werpen-Moerdijk zou voor Rotterdam en Amsterdam
daarbij cle kans op succes sterk doen afnemen.
7o. Eenig voordeel door aanvoer van uit te voeren of
afvoer van dverzee aangebrachte goederen langs liet
kanaal is voor de Nederlandsche havens in geerien cleele
te verwachten. België zorgt er wel voor, dat zijn spoor-
i”eguitzondei

ingstarieven alleen gelden voor goederen, die
oi’er Belgisohe havens ter zee worden aangebracht of
verscheept en zoodra de goederen hun weg nemen naar
of van een niet-Belgische haven, gelden de uitzoncterings-
tarieven niet meer.

Zeer zwak is het betoog in de Memozie van Ant-
woord over de bij’komstige voordeelen, die het kanaal
voor Nederland zal meebrengen. Er wordt gewezen ûp

9 Juni 1926

ECONOMISCH-STATIST[SCHE. BERICHTEN

519

de gelegenheid, die de Nederlandsche binnenscheep-

vaart zal verkrijgen voor deelname aan de vaart naar
België en Noord-Frankrijk, doch op het Binnen-

scheepvaai-tcongres, in begin Mei te Groningen gehou-
den, is duidelijk genoeg tot uiting gekomen, dat de

belanghebbenden er anders over denken en juist tegen
het kanaal zijn gekant, omdat zij daarvan medediuging

dor Belgische en Fransche binnenscheepvaart op Ne-
derlandsch terrein duchten.
Dit hangt samen met het feit, dat de licht gebouw-

do en goedkoope Belgische en Franscbe binnonsc’hepen
niet zeewaard.ig genoeg zijn voor de vaart op de Zeeuw-

scho stroomen en dus ons land •nu slechts kunnen

binnenkomen over de Zuicl-Willemsvaart. Het kanaal
Antwerpen-Moordijk zou aan die schepen de gelegen-

heid bieden om in grooten getale uit Antwerpen, waar
steeds vele hunner aanwezig zijn, ons land binnen te

komen en aan de Nederlandsche binnenscheepvaart
deel te nemen.

Als novum ten opzichte van het kanaal Antwer-

peii-Moerdijk vindt men in de Memorie van Antwoord
vermeld, dat gedacht wordt aan een aftakking op

Noderiandsch gebied naar de Wester-Schelde, die een

veel vei’beterdo vaargelegenheid zou openen naar
Zeeuwsch-Vlaanderen. Afgezien nog van het feit, dat
de TesterSeheIde
ter plaatse zeer weinig water heeft
en dus zeer kostbare werken noodig zouden zijn, heeft

zulk een verbinding voor de Nederlandsche scheep-
vaart geen waarde. Zij zou toch de geheele Wester-
Schelde moeten volgen en schepen, die daarvoor ge-
schikt zijn, kunnen evengoed ook de Ooster-Schelde
bevaren en zullen den meer directen weg nemen door
het kanaal van Zuid-Beveland.
Voordeelen voor Nederland biedt het kanaal dus
niet en het is geen wonder, dat de Minister, ofschoon
hij het Nederlandsche belang wel duidelijk vindt,

schrijft, die voordeelen maar liever niet ,,nader te
ontwikkelen”.

Opmerkelijk is de rhetorische vraag, die de Minister
stelt op blz. 19 der Memorie van Antwoord en die
luidt: ,,Moest, nu België met het oog op de toekomst
,,op een anderen weg bedacht meende te moeten ‘zijn
,,en geen bezwaar zag in de zeer hooge kosten, aan de
,,uitvoering daarvan verbonden, daartegenover een af-
,,wij’zen.de houding worden aangenomen en voor de

,,vervull.ing va dit verlangen vn het Nederlandsch
,,territoir een struikelblok worden gemaakt?” De laat-
ste zinsnede heeft blijkbaar, zooals ook uit de verdere
argumentatie duidelijker wordt, betrekking op ‘s Mi-

nisters betoog,. dat de toestemming tot het kanaal
voortvloeit uit art. IX par. 8 van het verdrag van
1839, welk betoog reeds werd bestreden. Ook overigens

ligt een ontkennende beantwoording der vraag voor de
hand. België kon namelijk voor een bevestigend ant-

woord geen enkel recht op grond van verdragen doen
gelden en zulk een antwoord sc:haadd•e vitale Neder-
landsche belangen. Het feit, dat België geen bezwaar
zag in de hooge kosten, had trouwens den. Minister
reeds te denken moeten geven. Dat ook op grond van
art. IX par. 8 van het verdrag van 1839 het kanaal
Antwerpen-Moerdijk niet verdedigd kan worden blijkt
uit de bepaling van art. IV par. 12 van het nieuwe
verdrag, volgens welke nog op Nederland de verplich-
ting wordt gelegd, de kanalen door Zuid-Beveland en
Walcheren te verruimen, zoodra België dat verzoekt.
Do Minister schrijft nu in de Memorie van Antwoord,
dat, wanneer een verruiming van het kanaal van

Ilansweert aan de •rde wordt gesteld, overleg zal
worden gepleegd over de participatie der kosten. Dit
wekt den indruk, alsof ook over de verruiming zelf
overleg mogelijk is. Daarvan is echter geen sprake,

want het verdrag schrijft uitdrukkelijk voor, dat Bel-
gische verlangens te dien opzichte vervuld moeten

worden. Ook wanneer het kanaal Antwerp.en-Moei-dijk
er is, zullen wij dus verplicht blijven, het kanaal door
Zuid-Beveland te blijven verruimen en daaraan mee to betalen. Er kan dus geen sprake zijn van het trou-
wens aangevochten verband, dat de Minister steeds

Fegt tusschen het nieuwe kanaal en art. IX par. 8
van het verdrag van 1839, want van een vervanging

van den ouden waterweg door een nieuwen kan, nu

art. IV par. 12 van het nieuwe verdrag bestaat, toch
niet worden gesproken 1

Van zeer groote beteekenis zijn, zooals betoogd, de

nadeelen, die in dit kanaalpian voor Nederland liggen
opgesloten. Dat onze welvaart voor een groot gedeelte

samenhangt met de mate, waarin het Rijnverkeer zich
over onze havens beweegt, behoeft na de aanschouwe-
ljke lessen, die
wij
daarover in de laatste 10 jaren ont-
vingen, nauwelijks meer betoogd. Daarmede hangt

samen, dat ons volk zich sterker bewust is geworden,
hoezeer het belang onzer havens samengaat met het
nationaal ‘belang, zoodat een tegenstelling in dezen
niet bestaat. Het nationale belang, verbonden aan den

bloei onzer havens, is na de Memorie van Antwoord en

het bekend weiden van het Additioneele Protocol nog
evenzeer in gevaar als v66r dien tijd.

Bij zijn verdediging wijst de Minister intuaschen

op eenige voordeelen, die hij zegt sedert het bekend

worden van het verdrag verkregen of zoo goed als
verkregen te hebben. Een daarvan heeft betrekking
op het bekende vrije slepen voor rekening der Belgi-

sche regeering tusschen Antwerpen en Dordrecht van
schepen van en naar Straats’burg. De Memorie van
Antwoord zegt hierover, dat België bereid is geble-

ken, in het Additioneele Protocol te verklaren, dat
het aan dien gratis sleepdienst een einde zal maken
uiterlijk nadat het kanaal Antwerpen-Moerdijk in ge-
bruik zal zij. Daarbij wordt vermeld, dat verplich-
tingen tegenover derden ‘het aan België onmogelijk

maakten, het vrije slepen reeds terstond te doen sta-ken. Die derde nu is Frankrijk, tegenover welk land,

toen Antwerpen werd vrijgesteld van de surtaxes
dentrepôt et dorigine voor het verkeer naar Frank-
rijk (vooral den Elzas), België zich tot het Vrije sle-
pen verplichtte
tot op het tijdstip waarop het 1ccsnaol
Aniwerpen-Moerdijk gereed zou zijn. Geen wender,
dat België tegenover Nederland tot de genoemde ver-
klaring bereid werd gevonden.

• Verder spiegelt de Minister ons voor, dat gelijkstel-
ling van de Nederlandsche havens met Antwerpen op

het punt der sutaxes d’entrepôt et d’origine mogelijk
zal zijn, zoodra het verdrag geteekend zal zijn, doch
in de eerste plaats heeft niet België doch Frankrijk

daarover te ‘beslissen en wat beteekenen verder vrij
slepen en de surtaxes voor onze havens tegenover het

vele malen grootere en tot in lengte van dagen reiken-
de nadeel van het kanaal Antwerpen-Moerdijk.

Ook de geldigheid der Belgische spoorweg-uitzon-
deringstarieven voor Terneuzen komt in de Memorio

van Antwoord ter sprake. Het besluit, die tarieven
voor Terneuzen te laten gelden, zou reeds in België
gereed liggen om te worden uitgevaardigd, zoodra het

verdrag geratificeerd is. Op geen enkele wijze blijkt
eëhter, dat daaromtrent zekerheid bestaat en de On-derhandelingen omtrent het Duitsch-Nederlandsche
verdrag van November 1925 hebben ons geleerd, dat
op dit gebied plannen niet steeds tot uitvoering ko-
men. Deze zelfde onzekerheid geldt trouwens voor het
punt der surtaxes d’entrepôt et d’origine. De eenige
verbeteringen, die de Memorie van Antwoord brengt, ‘blijven dus beperkt tot het Schelderegime.

* *
*

De vraag is nu, wat het Nederlandsche standpunt
tegenover het verdrag in zijn tegenwoordigen vorm
dient te zijn. Het past daarbij niet, met een zekere
minachting te spreken over ‘het tegen elkaar afwegen
der voor- en nadeelen. Blijkens de economische gedeel-
ten van het verdrag is België er op uit, zich voordee-

len te verschaffen en er bestaat geen aanleiding om
het in ‘de tegenpartij te laken, wanneer zij zich er
rekenschap van geeft, of die eischen haar misschien
in sterke mate benadeelen.

Van twee der voornaamste economische onderwer-
pen van het verdrag heb ik in dien geest de beteeke-

520

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Juni 1926

nis nagegaan, een derde onderdeel bleef nog on-

besproken, en wel de verbetering der kanalen in
Limburg en Oostelijk Noord-Brabant. De bepalingen,
die daarover in het verdrag voorkomen, bevatten vele
voordeelen voor België met welke opofferingen

van Nederlancischo zijde samengaan. Zij zullen in

liet volgende nummer van dit blad nader ter bespre-
kiiig komen. –

V.00rdeelen voor Nederland op economisch gebied

heeft de Minister ook in de Memorie van Antwoord

niet kunnen aanwijzen en het bestaan der lichtzij.den,

die het verdrag naar zijn beweren bevat, heeft hij op
economisch gebied nergens bewezen.

Welke dient nu de eindconclusie te zijn, tot welke de Nederlandsche lezer der Memorie van Antwoord

komt? Tegen vervulling van redelijke Belgische ver-
langens, ook wanneer zij voor ons eenige opoffering
beteekent, zal in Nedérland nauwelijks iemand gekant

zijn en van de wenscheljkheid eener vriendschappe-

lijke verhouding tot het buuiland is men algemeen

doordrongen, doch daarin ligt niet opgesloten, dat een
aanzienlijk deel onzer welvaartsbronnen dient te wor-
den
prijsgegeven
ten behoeve van de ontwikkeling van
België’s zQehaven tot een volmaakte Rijnhaven, welke

in haar geografische ligging geen rechtvaardiging

vindt en alleen ten koste van de Nederlandsche volks-
welvaart te verkrijgen is. Niet tot het scheppen eener

volmaakte verbinding van Antwerpen met den Rijn
verplicht ons het verdrag van 1839, doch hoogstens
tot het medewerken aan en het in goeden staat hou-den van de bestaande waterwegen tusschen Schelde

en Rijn. Laat Nederland met het Schelderegiem in
zijn
gewijzigden
vorm, behalve• inzake de loodsgelden,

genoegen nemen, evenals met de bepalingen van

het verdrag omtrent de Zuid-Oostelijke kanalen,
•doch tegen het kanaal Antwerpen-Moerdijk blijft on-
verminderd verzet geboden. Op blz. 34 van de Memo-
rie van Antwoord verklaart de Minister trouwens, dat

bij de onderhandelingen de waterwegen niet de hoofd-
zaak vormden, en men mag dus denken aan de waar-
schij.nlijkheid, dat ook zonder dit kanaal overeenstem-

ming mogelijk is. En laat ons er vooral aan denken,

dat de zin aan den voet van blz. 7 der Memorie van
Antwoord op een voor Nederland gevaarlijken gedach-

tengang wijst. Men leest daar: ,,Het zou met de conse-
,,quentie en de betrouwbaarheid, die de Nederland-
,,sche internationale politiek kenmerken en die in de
,,na-oorlogsche jaren aan de verheffin.g en het aanzien

,,van ons land ten goede zijn gekomen, niet hebben
,,gestrookt, wanneer
wij
van houding waren veranderd
,,op het oogenblik, dat aan het, geding eindelijk een
,,ein’de scheen gekomen.” Aanzien in de internationale

politiek zal toch nauwelijks verkregen worden door
het toegeven aan exorbitante eisehen van anderen en
bovendien zou het met het prijsgeven van een deel on-
zer commercieele positie in de weield, die wij als een
kostbaar bezit hebben te verdedigen, daar zij een der
steunpilaren is van ons voiksbestaan, wel wat al te
duur zijn betaald.

De Minister besluit zijn Memorie van Antwoord
met een slottirade, waarin nog eens een korto samen
vatting wordt gegeven van de hoofdzaken, waarom het
naar zijn meening bij de samenstelling van het ver-
drg ging. Wij vinden daarin weder de onjniste be-
wering, dat het verdrag eigenlijk voortvloeide uit liet
tractaat van 1839. Gevaarlijk is dit slot omdat het
veel beweringen bevat, die schijnbaar juist zijn, doch

die nauwkeurig onderzoek niet verdragen. Zoo leest

men, dat de in het verdrag geregelde kwesties elemen-
taire behoeften van België raken. Voor de economi-

sche punten van het verdrag is dat niet het geval.
Antwerpen heeft zich onder het regime van 1839 ont-

wikkeld tot een wereldhaven, met welke het moeilijk
concurreeren is en het is dus voor België allerminst
een elementaire behoefte om de mogelijkheid te ver-
krijgen, die haven verder in staat te stellen, door
kunstmatige bevoordeeling boven haar concürrenten,

deze. laatste te gaan overvleugelen ten koste van de
burgers van het nabuurland.

Ook beweert de Minister in het slot der Memorie
van Antwoord, dat het verdrag ,,derhalve” niet een-
zijdig in het voordeel van België zou zijn. Het woord
,,derhaive” heeft hier geen zin, want nergens in de

Memorie is daarvan het bewijs geleverd. Gezien den

inhoud van het verdrag zou dat ook niet te leveren
zijn, doch daartegen richt zich niet het verzet. Slechts
valt niet te accepteeren, dat op economisch gebied de

eenzijdigheid te ver is doorgevoerd en met het kanaal
Antwerpen-Moerdijk de grenzen der redelijkheid over-
treft. Daarin wreekt zich de ook in het slot telkens

weer optredende gebondenheid, die de Minister ge-

voelt tegenover de verhoudingen van 1919-1920. Men vergete toch niet, dat België toen heeft gemeend meer

te kunnen verkrijgen, dan het reeds aangeboden kreeg.

Toen later bleek, dat dit een misrekening was, tracht-
te het nog het eenmaal onder zeer bijzondere omstan-

digheden aan gebodene terug te krijgen. Er bestaat
geen verschil tusschen die Belgische onderhandelings-
wijze en een Nederlandsche weigering om het ver-
drag in de hoofdzaken geheel onveranderd nog te aan-
vaarden.
JAN SCmLTIIufs.

KILOMETERBOEKJES.

Bij den gestadigen achteruitgang van het reizigers-

verkeer is – het ligt voor de hand – ook ernstig
overwogen of het wenscheljk zijn zou wederom kilo-

meterboekjes verkrijgbaar te stellen.

Herhaaldelijk is daarop aangedrongen, want men vindt het kilometerboekje een aantrekkelijk plaats-

bewijs en men verwacht ook voordeel er van voor het
spoorwegbedrjf, omdat het bezit van een boekje prik-kelt tot, reizen.

Ware de zaak zôô eenvoudig, dan zou het moeilijk
te verklaren zijh, waarom tot de maatregelen, die

thans tot verlaging van de tarieven genomen worden,
niet behoort de invoering van kilometerboekjes.

Men moet echter bedenken, dat een kilometerboekje

voor het publiek slechts aantrekkelijk is, indien het
gebruik van het boekje meer voordeelen oplevert dan

dat van anderp plaatsbewijzen, en dat het spoorweg-

bedrijf door de afgifte van kilometerboekjes slechts
gebaat wordt, indien zij leidt tot eén bevredigende
verkeerstoeneming.

Van groot belang is dus, op welke voorwaarden de
kilometerboekjes verkrijgbaar gesteld worden.
Voorheen had S.S. retourkaarten, welke hooger in

prijs waren dan die van H. S. Door kilometerboekjes
in te voeren tegen den halven retourprijs van H. S.
stelde S. S. hen, die zich van deze boekjes voorzagen,
in staat bij haar even goedkoop te reizen als bij H. S.,
ja zelfs nog goedkooper, want door middel van de

kilometerboekjes konden ook enkele reizen afgelegd
worden tegen de helft van den retourprjs van H. S.
Dit gold tot 1 Januari 1911, toen de Nederlandsche

Spoorweg-Maatschappijen gemeenschappelijke tarie-
ven invoerden en kilometerboekjes verkrijgbaar stelden,
welke op de lijnen van alle Maatschappijen geldig
waren.

Zij schaften ook de retourkaarten af maar stieten daarbij op het bezwaar, dat voor reizen over groote
afstanden, zooals tusachen Amsterdam, den Haag,

Rotterdam, enz. eenerzijds en Zuid-Limburg, Twente,
Groningen, enz. anderzijds tweemaal de nieuwe enkele
reis-prijs niet onbelangrijk honger
zijn
zou dan de
af te schaffen retourprijs. Ten einde aan dit bezwaar

tegemoet te komen, bepaalden zij, dat in de kilometer-
boekjes, welke overigens slechts 8 pOt. lager in prijs

waren dan de nieuwe enkele reis-kaarten, voor een
reis boven 200 K.M. toch slechts 200 K.M. in rekening
gebracht zouden worden.
Zoowel in het eerste als in het tweede tijdvak
waren dus de kilometerboekjes door de voordeelen,
welke zij voor de koopers opleverden, zeer aantrekkelijk
en daardoor werd het publiek dan ook geprikkeld tot

9 Juni 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

521

het koopen van deze boekjes op uitgebreide schaal.

Dit was echter niet voldoende, want indien de koopers

met de kilometerboekjes niet meer reizen afiegden
dan zij maken zouden, indien de boekjes niet bestonden,

zou de afgifte daarvan voor de spoorwegen op verlies
neerkomen.

Er was dus een bepaling noodig, welke hen tot een

veelvoudig gebruik van de gekochte boekjes aanzette,
en deze prikkel moest krachtig
zijn,
want de kilo-
meterbôekjes beteekenden een belangrijke prijsverla-

ging en er was dus ook een aanzienlijke uitbreiding

van het reizigersvervoer noodig om deze tariefsver-
laging goed te maken.

Weliswaar is deze prikkel tot zekere hoogte

steeds bij de kiometerboekjes. aanwezig, want het bezit
van een boekje, dat reeds betaald is en dat goed-

kooper is dan gewone plaatsbewijzen, wakkert wel
eenigermate den reislust aan, maar deze prikkel alleen

is toch te zwak om het verkeer belangrijk te doen
toenemen, vooral omdat het vooruitzicht, dat na het

opgebruiken van het boekje wederom een betrekkelijk

hoog bedrag voor een nieuw boekje betaald moet
worden, op den reislust remmend werkt.

Daarom werd bepaald niet alleen, dat een kilo-
meterboekje opgebruikt moest worden binnen zes (500 K.M.) of twaalf (1000 K.M.) maanden, maar
ook, dat er slechts van gebruik gemaakt mocht worden

door den houder en zijn gezinsleden, dus door een
zeer beperkt aantal personen.

Zoo waren de spoorwegen er van verzekerd, dat

met het boekje gereisd werd in de mate, welke hun
voldoende voorkwam, terwijl tevens voorkomen werd,

dat een kilometerboekje afgestaan werd aan personen,
die, omdat zij niet zelf een boekje koopen, op de
duurdere gewone plaatsbewijzen aangewezen zijn.

De voorwaarde, dat een kilometerboekje persoonlijk
is, was moeilijk te handhaven en gaf vaak aanleiding
tot onaangenaamheden; toch zou zij, indien nog ooit

tot de invoering van kilometerboekjes besloten werd,
evenmin als voorheen gemist kunnen worden. De

vraag is echter, welke geldelijke voordeelen thans
aan het gebruik van kilometerboekjes verbonden zouden

kunnen worden, opdat zij voldoende gekocht zouden
worden.

Wenscheljk zou wederom zijn een voordeel van
bijzonderen aard, zooals in het eerste tijdvak, toen
de kilometerboekjes de voordeelen van concurrentie-
plaatsbewijzen opleverden, of in het tweede tijdvak,
toen aan het gebruik van deze boekjes het voordeel
van den maximum-afstand van 200 K.M. verbonden
was.

Noch het een noch het ander komt thans echter
in aanmerking, want er is geen concurrentie meer
tusschen de Nederlandsche Spoorweg-Maatschappijen en van een concurrentieplaatsbewijs kan dus ook geen
sprake
zijn;
en tegen een maximum-afstand bestaan
overwegende bezwaren, omdat toepassing daarvan in
beginsel onbillijk geacht wordt en in de praktijk tot
ernstige misbruiken geleid heeft.

Er zou dus niets anders overblijven dan voor de
kilometerboekjes een zekere vermindering van het
gewone tarief toe te passen.

Daarbij doet zich echter de moeilijkheid voor, dat,
indien het verschil tusschen het gewone tarief en de
prijzen van de kilometerboekjes gering is, deze weinig

aantrekkelijk zijn zullen en dus niet voldoende ge-
kocht zullen worden, terwijl, indien dit prjsverschil
belangrijk is, zij wel genoeg genomen zullen worden,
maar een zôô groote verkeerstoeneming noodig zijn zal, dat deze wel niet verkregen zal worden.
e
r
de
n
b.v., zooals reeds geopperd is, de kilometer-
boekjes 40 pOt. goedkooper dan de gewone plaats-
kaarten, dan zou, om deze tariefsverlaging goed te
maken en dus een gelijke opbrengst te behouden, het
gedeelte van het verkeer, dat naar de kilometerboekjes
overgaat, met
bijna
70 pOt. moeten toenemen.
Dat bij een prjsverschil van 40 pOt. de kilometer-
boekjes in grooten getale gekocht zouden worden is

wel waarschijnlijk, dat de koopers zôôveel met de
gekochte boekjes reizen zouden, dat het vervoer met
ongeveer 70 pOt. vermeerderen zou, is echter nauwe-
ljks denkbaar.

De bepalingen zouden dus nog strenger gemaakt

moeten worden, b.v. door een aanmerkelijke verkorting
van den geldigheidsduur, om de houders tot veel-
vuldiger reizen te nopen.

Dan echter zouden de kilometerboekjes veel van

hun aantrekkelijkheid verliezen en zouden zij bijna
zeker niet in bevredigende mate gekocht worden.

Daarbij komt, dat zich voor de Spoorwegen ook
bezwaren van administratieven aard voordoen, welke
niet licht geteld mogen worden.

Zoo vorderen de afgifte van een kilometerboekje
en de inschrijving van de af te leggen reis meer tijd
en werk dan de verkoop van gewone plaatsbewijzen,

terwijl ook de contrôle van de ingeschrevenen reis en
van de geldigheid van het boekje moeilijk en om-
.slachtig is.

Voorts ontstaat een uitgebreide en tijdroovende
briefwisseling tusschen het publiek en de spoorwegen

over onjuistheden, voorkomende in de ingeschreven

reis of de ingevulde of samengetelde of getranspor-
teerde aantallen kilometers, over onleesbaarheid van

de ingevulde gegevens, over waarborgsommen, welke

niet tijdig teruggevraagd zijn, over kilometers, die
ongebruikt gebleven zijn, enz. enz.

Daarenboven moeten alle van de reiziger terug-

ontvangen boekjes geverifieerd worden, omdat anders
geen zekerheid bestaat, dat het spoorwegpersoneel de

reizen behoorlijk inschrijft en het publiek zich van
het plegen van bedrog onthoudt. Dit is een zeer om-
vangrijk werk, waarvoor een talrijk en duur bureau
noodig is.

Nu is wel waar, dat tengevolge van de vooruit-
betaling van den prijs van de kilometerboekjes en

van de waarborgsom de spoorwegen de beschikking
krijgen over een bedrag, waarvoor zij geen rente be-
hoeven te betalen, en dat van verscheidene kilometer-

boekjes enkele kilometers ongebruikt blijven, wat voor
de Spoorwegen zuivere winst oplevert, maar de waarde,

waarop deze voordeelen geschat kunnen worden, is

blijkens de ervaring niet belangrijk genoeg om veel
gewicht in de schaal te leggen; het komt trouwens
bij gewone plaatsbewijzen ook niet zelden voor, dat
zij gedeeltelijk ongebruikt blijven.

Om over de talrijke en ernstige bezwaren, welke
de afgifte van kilometerboekjes medebrengt, te kunnen

heenstappen, moeten de spoorwegen dan ook op zeer
gunstige uitkomsten kunnen rekenen, wat echter,
zooals reeds opgemerkt werd, niet het geval is.
Men moet zich overigens geen overdreven voor-

stelling maken van de beteekenis, welke de kilometer-
boekjes voor het reizigersvervoer gehad hebben: in
1913 ni. bedroeg de opbrengst van de kilometerboekjes
slechts ruim 13 pOt, van de opbrengst van het reizigers-
verkeer in zijn geheel.
E. F. M. VAN MEERBEKE.

DE AFLOSSINGSVOORWAARDEN VOOR DE
PANDBRIEVEN ONZER HYPOTHEEKBANKEN.

In het nummer van dit blad van 26 Mei j.l. zijn
door den heer Mr. A. S. van Nierop eenige bezwaren
ingebracht tegen de aflossingsvoorwaarden, opgenomen

aan het slot van mijne behandeling van het onder
bovenstaanden titel vermelde vraagstuk in de nummers
van 12 en 19 Mei j.l.
De bezwaren van den geachten schrijver hebben geen aanleiding kunnen geven mijne zienswijze te

wijzigen.
De Heer v. N. stelt voorop dat het hem onmogelijk
toeschijnt aflossingsvoorwaarden te maken, welke voor
alle tijden voor elken rentestand de meest juiste zijn,

daar in tijden van stjgenden rentestand het belang
van de geidbeleggers sterke ,nitloting is, doch voor
de hypotheekbank juist niet, terwijl daarentegen in

522

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Juni. 1926

tijden van dalenden rentestand het publiek geen enkel

belang bij sterke uitloting heeft, .daar dit voor den

belegger slechts last, kosten en schade met zich brengt

en zoodanige uitloting dan echter voor de bank juist
gewenscht kan zijn. Een bepaald stelsel zal dan ook’
naar zijne meening bij aanmerkelijk gewijzigde om-

standigheden naar de dan heerschende tijden moeten.

worden
gewijzigd.
Het belang van het publiek, aldus

merkt de Heer v. N. op, zal dus steeds tegenoverge-
steld zijn aan het belang van de hypotheekbank.
iDeze laatste opvatting nu acht ik als grondslag

voor het drijven eener hypotheekbank verkeerd.

De hypotheekbanken toch moeten haar gelden ver-

krijgen van de beleggers en deze hebben de banken

noodig om die gelden rustig en veilig te kunnen uit-

zetten. Beide partijen zijn op elkander aangewezen

en dan
moet
en
kan
ook een weg worden gevonden

om die belangen te vercenigen.

Een voor nieuwe series pandbrieven telkens wijzigen
van de voorwaarden van uitgifte, al naar gelang de
rentestand op het
tijdstip
der uitgifte laag dan wel

hoog is, moet zich, zooals uit dein mijnebeschouwingen

weergegeven geschiedenis der laatste 40 jaren is ge-

bleken, wreken en de banken op den duur in haar
bedrijf benadeelen. Een pandbrief is nu eenmaal niet

te vergelijken met een gewone koopwaar van een

bepaald merk, dat op een gegeven tijdstip bijzonder
in trek is en dat men later zonder morren met verlies

inruilt tegen een ander alsdan meer gewild merk.

Een pandbrief is eene schuidbekentenis met onzekeren,

gewoonlijk langen,
looptijd,
die tijden van hooge zoowel

als van lage rente heeft mee te maken en nu zijn

de houders van stukken, die
zijn
uitgegeven onder

den invloed van eene periode van goedkoop geld zonder

behoorlijken amortisatieplicht, er niet mee gediend
wanneer eene periode van duur geld is ingetreden,

hun stukken in koers
zijn
gedaald en de bank alsdan
nieuwe met sterke aflossingsvoorwaarden tegen pan

aan
andere
gegadigden afgeeft.
Mij
is bijv. een be-

legger bekend, die reeds ruim 30 jaar houder is van

3Y2 pOt. niet-uit-lootbare pandbrieven van een onzer
instellingen en die hierdoor nooit meer pandbrieven

van deze bank heeft willen nemen.
In de tweede plaats acht Mr. v. N. voor een amor-
tisatiesysteem eene combinatie van uitloting en in-
koop onjuist, omdat de bedoeling eener uitloting

niet alleen zou zijn, den belegger te waarborgen dat
hij zijn geld tt 100 pOt. terugkrijgt, doch tevens, hem

mede te laten deelen in
stijging
en in daling van

den rentestand.

Dat dit laatste juist is, meen ik te mogen ont-
kennen. Verreweg het meerendeel der houders wacht
de uitloting niet af. Het grootste gedeelte der stukken

is alsdan reeds in andere handen overgegaan en der-
zelver opbrengst voor andere doeleinden gebruikt.
Daarom juist mag men zich niet uitsluitend blind

staren op uitloting, doch moet eene bank hare aan-
dacht evenzeer richten op de belangen van hen, die
in de eerste plaats bij eene vlotte opname hunner
stukken tegen goeden koers belang hebben.
De belangen dezer beide categorieën van pandbrief-

houders nu zijn het best te vereenigen door het aan-

bevolen aflossingssysteem, waarvan het hoofdbeginsel

is:
eene verplichte amortisatie van het fonds met een
zooveel mogelijk vast jaarlpksch percentage, waarbij
de inkoop met de uitloting mag worden gecombineerd,
bij voorkeur met een eindtermijn, en geen uitlotings-
verplichting wanneer het fonds pari of daarboven staat.

Hierdoor wordt de reeds lang
bij
de jongere banken

gevolgde praktijk in de amortisatievoorwaarden tot

uitdrukking gebracht.
Bij dit systeem wordt ten eerste met de belangen
van hen, die kunnen wachten totdat het tot eene

uitloting hunner stukken komt, rekening gehouden,
want telken jare wordt een vast percentage der cir-

culatie
ingetrokken,
waardoor wordt belet dat de
stukken die de bank ter amortisatie heeft ingekocht,

weer
bij
nieuwe trekkingen meegerekend worden.

Tevens worden hierdoor de belangen van hen, die

tusschentijds verkoopen, behartigd, omdat bij de bank

een prikkel aanwezig is den koers ter beurze op een

behoorlijk peil te houden. Ten slotte zijn door dit

systeem èn de bank èn de houders gediend wanneer

de stukken pari of daarboven noteeren, omdat alsdan

de amortisatie achterwege mag
blijven.
Alsdan kunnen
beide
categorieën van houders hunne stukken ter

beurze â pari of daarboven kwijt.

Indien de daling van den rentevoet zôô sterk is
dat de bank haar hoog rente-type niet meer in omloop

kan houden, geeft de slotbepaling der eerste alinea

van de voorgestelde aflossingsvoorwaarden, evenzeer

als
bij
andere aflossingssystemen, haar de vrijheid

stukken van dat type vervroegd af te lossen. Van

deze bevoegdheid zou voor het 6 pOt. type door de
banken thans ongetwijfeld gebruik
zijn
gemaakt; zij

zouden echter hare 5 pOt. pandbrieven, die thans

boven pari noteeren, niet behoeven uit te loten, doch

deze in omloop hebben gehouden, inplaats van nu

verplicht te zijn in doellooze en kostbare uitlotingen
ook van deze stukken te vervallen.

Dat eene vaste uitlotingsverplichting van ten minste

4 pOt. der circulatie, door Mr. v. N. voor dezen tijd en de naaste toekomst aanbevolen, voor eene bank,

die den koers van haar fonds tevens door een vlotten

inkoop wil steunen, nimmer een te zwaar obligo kan

zijn, zou ondergeteekende niet gaarne onderschrijven.

Uit de hieronder volgende uitlotingspercentages der

Nationale, Rotterdamsche en Hollandsche Hypotheek-

banken over de jaren 1907-1924, welke instellingen

alle ontvangen aflossingsgelden tot uitloting van pand-

brieven moeten aanwenden, blijkt
immers dat bij die

banken het percentage meermalen dicht bij en nu en
dan zelfs beneden de 4 pOt. der circulatie bleef.
Nationale

Rotterd. Hollandsche
Hyp.bank

lTyp.bank

Hyp.bank

1907..

5,86

4,57

5,21

1908..

8,27

5,50

7,50

1909..

8,56

6,79

11,90

1910..

8,46

6,72

6,53

1911..

7,32

5,86

5,79

1912..

7,05

5,80

5,41

1913..

8,10

5,39

4,08

1914..

4,31

3,81

4,42

1915..

5,40

3,36

2,63

1916..

11,47

8,83

3,25

1917..

12,16

10,21

4,36

1918..

13,44

13,38

4,10

1919..

11,83

12,17

4,84

1920..

11,06

11,80

3,81

1921..

8,95

7,-

3,47

1922-

7,67

6,81

3,74

1923..

9,10

7,15

3,79

1924..

7,11

5,36

2,45

Zou eene bank, met deze
cijfers
voor oogen, zich
aan een onvoorwaardelijk vast uitlotingspercentage
van 4 pOt. ‘s jaars mogen binden, waar zij toch
bovendien aan den koers van het fonds ter beurze
regelmatig de hand zal moeten houden en dit laatste
juist in tijden van geldschaarschte, met weinig af-
lossingen op de hypotheken, dubbel noodig is?
Is in het algemeen het zich onvoorwaardelijk binden
aan een vast jaarlijksch percentage voor amortisatie

gewenscht, waar blijkens voormelde
cijfers
de aflos-

singen op de leeningen
jaarlijks
zoo belangrijk uit-

eenloopen?
Maakt men bindende bepalingen, die met den gang

van het
bedrijf
niet kloppen, dan moet zich dit op

den duur wreken.
De door mij aanbevolen verplichting tot inhaling

in volgende jaren van een in een vorig jaar te weinig
geamortiseerd bedrag en het stellen van een eind-
termijn nadat de betrokken stukken aan 30 uitlotingen
hebben deelgenomen, zijn onderdeelen, strekkende om

het voorgestelde systeem zoo volledig
mogelijk
te
maken. Zij kunnen echter gemist worden indien eene

instelling van meening is daarbuiten te kunnen,

9 Juni 1926

ECONOMISCHTSTISjERiCHTEN

523

zonder dat het hoofdbeginsel wordt aangetast. Ook

kan ik mij zeer goed denken dat eene instelling het

systeem wil verzachten door het kiezen van een an-
der amortisatie-percentage. Het hoofdbeginsel ech-

ter, hierboven cursief aangegeven, blijf t, ook na kennis-

neming van Mr. v. N.’s bezwaren, voor ouderge-

teekende voor onze banken het voor alle tijden en
omstandigheden meest aannemelijke.

Den Haag, 2 Juni 1926.

H. R. VAN MAASDIJIC.

BUITENLANDSCHE MEDEWERKING.

DE ZESDE WEEK VAN DE STAKING.

• Prof. Dr. T. E. Gregory te Londen schrijft ons:

Sedert ‘den
Zaterdag,
waarop tot de algemeene sta-
king werd bes]eten, is de stemming van het land
tegenover de gevolgen dezer staking aan eenige wis-
seling onderhevig geweest: sympathie, wrok, algemeen

huipbetoon bij het uitbreken van de staking, en ten

slotte een stemming van groote afmatting over den
langen duur van het conflict. Indien de staking of

uitsluiting in de mijnen – niemand toch weet eigen-

lijk wat of het precies is – nog langer duurt, zoo zal
de vermoeide stemming van thans opnieuw omslaan

in een gevoel van wrok. Alvorens de gevolgen van
het conflict voor de mijnen te bespreken is het, van
belang voor onze lezers om nog eens een terugblik

op de algemeene staking te werpen, hetgeen thans
beter mogelijk is dan vroeger.

Vier punten trekken de aandacht. Het eerste en
belangrijkste is dit, dat ondanks het vertoon van
groote solidariteit, de staking werd begonnen en be-.
eindigd, zonder dat de leiders der mijnwerkers en die
der andere arbeiders het ooit met elkander eens va-
ren, met welk doel de staking eigenlijk werd afgekon-

digd en onder welke voorwaarden zij diende te wor-
den beëindigd. Gevolg hiervan is, dat de spanning
tusschen de verschillende groepen van vakvereeni-•gingsleiders grooter is dan ooit te voren. De inner-

]jke eenheid der vakvereenigingsbewegin.g is over-dreven voorgeste1d niet alleen door hare tegenstan-
ders, die er belang bij hadden om ons kippenvel te
•doen krijgen, maar ook door de aanhangers der arbei-dersbeweging, die meenden, dat eenheid van gevoelen
hetzelfde was als eenheid in de leiding der vakbe-
weging. Deze allen zijn thans tot het besef van hun
verkeerd inzicht gekomen.

Het tweede punt van belang bestaat hierin, dat het
einde van de staking aan het licht bracht, in welke

belangrijke mate de vakvereenigingsbeweging thans
afhankelijk is van den goeden wil der groote werkge-
vers. Weliswaar is het feit, dat bijv. de spoorwegar-

‘beiders weder aan het werk gingen op voorwaarden,
die in verschillende opzichten niet anders dan ver-
nederend kunnen worden genoemd, te verklaren uit
de omstandigheid, dat de leiders waren bevangen dooi een hevigen schrik voor de wettelijke gevolgen van dc
contractbreuk, waaraan de arbeiders zich hadden

schuldig gemaakt. Doch anderzijds blijft het feit, dat de vakvereenigingen voor de eerste maal beseft heb-
ben, dat de werkgevers, indien zij het gewild hadden,
den omvang der werkloosheid belangrijk grooter had-

den kunnen maken, dan zij zulks feitelijk gedaan
hebben. Het spreekt boekdeelen ovei de stemming bij
de groote meerderheid der werkgevers in dit land, dat
zij naar geest en letter terstond uitvoering hebben
gegeven aan het beroep van dan Eersten Minister op
gezond verstand en edelmoedigheid. Maar ten slotte
blijft het een feit, dat de kracht der vakvereenigingen
voor een deel, en wellicht voor het belangrijkste deel,
‘berust op de verdraagzaa.mheid van hun tegenstanders.
Zonder twijfel getuigde het van wijs inzicht der werk-
gevers om hun macht niet ten volle te gebruiken.
Maar belangrijk is het, dat voor het eerst sinds vele
jaren de vakvereenigingen hebben ingezien, dat deze
macht veel
belangrijker
was dan men gedacht had.
In de derde plaats toonde de staking, hoe weinig

revolutionnair de geest van de arbeidersbeweging
eigenlijk is. Wij bedoelen hiermede niet, dat geduren-

de de stakin.g weinig of niets bleek van opstootjes;
er waren wellicht meer incidenten bij de regeling van

het transport dan het publiek, niet voorzien van
eenig persnieuws, steeds heeft geweten. Ook bedoelen

wij niet het feit, dat •de leiders van destaking alle
revolutionnaire bedoelingen hebben geloochend, aldus

den linkervleugel teleurstellende, doch terzeifder tijd

duidelijk toonende, hoe gering de beteekenis van dit

deel hunner Partij in werkelijkheid is. Het wezenlijk
belangrijke is, dat geduren.e •en na de staking heel

weinig werd vernomen van de nationalisatie van de
mijnen. De geheele zaak werd behandeld, alsof over

de nationalisatio der mijnen nog nooit gesproken was.
Slechts ‘het onmiddellijk doel hield de leiders bezig,
en zulks in ree belangrijke mate, dat zij hebben na-
gelaten om van hun eigen, vroeger aangeprezen ge-

neesmiddelen tegen de ‘bestaande euvelen in de mijnen

gebruik te maken. Dat gedurende de grootste en-
tastrophe in de Britsche industrie zooveel gesproken
werd over den levensstandaard en zoo weinig over ‘de

voordeelen van nationalisatie, levert een afdoend be-

wijs van het feit, dat een als ,,iideaal” gesteld doel
niet te zeer in den weg mag staan aan de oplossing
van practische kwesties.

In de vierde plaats heeft het mislukken van de
algemeene stakin.g de lucht gezuiverd. Ondanks de

moeilijkheden van de oogenblikkeljjke situatie, afne-
menden handelsomzet, toenemende werkloosheid, het
vooruitzicht op belastingverhoogjng in het volgend
jaar, kan men veilig zeggen, dat de stemming in het
land opgewekt is gebleven, omdat gebleken is, dat
zelfs een staking op groote schaal het land niet met
lamheici kan slaan, mits slechts het door de stakers
beoogde doel van dien aard is, •dat niet alle sym-
pathieën naar één kant uitgaan. Het schrikbeeld, dat
de industrie van tijd tot tijd door algemeene staking

zal worden stopgezet, is afdoende weggevaagd. Van
dit, standpunt gezien was de staking wellicht zeer
nuttig.

Thans overgaande tot het koienconflict valt voor-
eerst melding te maken van een tweetal punten van
algemeenen aard.

Vooreerst dan is het moreele gezag van het Rap-
port der Kolencommissie gaandeweg aan het verdwij-
nen. Dit valt niet slechts te wijten aan het feit, dat
‘dit rapport op ‘de twee ‘belangrijkste punten – te
weten ‘de wijze, waarop de onderhandelingen dienden
te worden gevoerd en het bedrag, waarmede de loo-

nen verminderd zouden moeten worden – vaag of
‘dubbelzinnig is. Zelfs is het niet een gevolg van het
feit, dat het nu toch wel duidelijk is, dat geen van

de drie partijen, de mijnwerkers, de eigenaars en de
Staat, bereid is om het rapport zonder reserve te aan-
vaarden. Het komt in hoofdzaak hierdoor, dat door
het rapport de staking niet werd voorkomen. Voorts
is door het feit van •de staking het rapport alweer
verouderd en ten slotte rijst de vraag, op welke wijze
de aanbevelingen van het rapport in bijzonder-

heden zouden moeten worden uitgevoerd. Het
feit, dat alle verschillende voorstellen, welke
sindsdien werden gedaan, noodzakelijkerwijze in
de eerste plaats de vraag betroffen, hoe men do
arbeiders weer aan het werk kon krijgen, heeft tot
gevolg gehad, ‘dat het publiek het rapport heeft ver-
geten en zijn aandacht heeft gericht op loonvoor-
stellen. De Staat is thans, naar het schijnt, tot de
conclusie gekomen, dat de nationalisatie van de
,,royalties” niet gewenscht is: de arbeiders zijn nog
altijd uitsluitend ‘bezig met het vraagstuk van den
werktijd en van de bonen, en de eigenaren hebben
in hun antwoord aan den Eersten Minister met klem
naar voren gebracht, dat het karakter van ,,particu-
liere onderneming” der mijnen niet mag worden aan-
getast, wil men uit de tegenwoordige moeilijkheden
komen. Hoewel Sir Herbert Samuel in de onderhan-
delingen tusso1ienbeide gekomen is, heeft de Kolen-

524

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Juni 1926

commissie als zoodanig sinds het verschijnen van haar

rapport geen enkelen stap meer •gedaan ter voorlich-

ting van het publiek. Het zou wat sterk zijn te be-
weren, dat het rapport dood is, maar indien de sta-

king in de mijnen nog wat traineert, zal men het
stervende aantreffen, op ‘het •oogenblik, waarop de’

verschillende partijen hun onmiddellijk geschil zul-

len hebben bijgelegd.
Het tweede punt, dat maar al te duidelijk is, be-

staat hierin, dat, ook al wordt het rapport ten slotte

aan de reorganisatie

ten grondslag gelegd, de kans

op ‘betere betrekkingen tusschen werkgevers en arbei-

ders verkeken is, waarmede de arbeiders een belang-
rijk deel van de sympathie, welke zij hebben genoten,

weder verloren hebben. Hiervoor zijn de leiders der

mijnarbeiders vrijwel geheel aansprakelijk.
Zij
wei-

gerden aanvaarding van het Rapport; zij weigerden

de ,,formuie”, welke het T.U.O,, voorstelde aan den

vooravond van de staking; zij weigerden het voor-
stel van Samuel, he’twe].k, indien zij -het aanvaard had-

den, aan de Regeering had kunnen worden opgedron-
gen; zij weigerden de voorstellen der Regeering, en
die door een van hun eigen leidslieden op 28 Me:i ge-
daan; zij staan op uiterst gespannen voet met hun

vroegeren secretaris, Mr. Frank Hociges. Onder deze
omstandigheden is het werkelijk vrijwel onmogelijk

te zeggen, wat men vdor de mijnwerkers zou kunnen

doen. –
Zou
er uit dezen warboel nog iets bruikbaars voor
den dag komen als resultaat van de nieuwe onderhan-

delingen, wâartoe de eigenaars thans een voorstel heb-

ben gedaan? TIet wordt; geloof ik, meer en meer dui-
delijk, dat ec.n -dadelijk vergelijk, wanneer men daar-
toe moht getaken, de volgeii-cle voorwaarden zal ‘ho-

vatten.
Ten eerste, een Nationale Loonraad. Het Kolen-
rapport zeif, als ook het Memorandum van Samuel,
het voorstel der Regeering en dat, van Variey behel-

zen bepalingen, om de loonregeling in meerdere of
minderè mate te onttrekken aan de directe beslis-

sing van arbeiders en eigenaars en om een organisatie
te schejpen, waarin neutrale elementen naar voren

kunnen komen.
Ten tweede overeenstemming met betrekking tot
de bonen van de laagst betaalde arbeiders. Men is het
er, naar het schijnt, vrijwel algemeen over eens, dat
de bonen van de laagst betaalde arbeiders niet zullen
mogen dalen beneden 45/- per week.
Ten derde de een of andere commissie, om die voor-
stellen van de Kolericommissie, die nog niet onder
de gebeurtenissen van de laatste weken bezweken zijn,
na-der uit te werken. Waarschijnlijk zullen wij zeer
weinig hooren over winstdeeiing en pensioenen, maar,
sinds de arbeiders zelf eenig belang getoond hebben
in verkoopssynclicaten en sedert deze alle aantrekke-
lij.kheid hebben van de uitschakeling van tusschen-
personen, daar is het waarschijnlijk, dat een corn

mis-
sie dit en andere punten zal onderzoeken.
Met betrekking tot bonen en werktijden is alles

nog duister. Het voorstel van het G-ouverrienient, om
een beperkt subsidie te geven, is reeds verstreken,
maar -do mogelijkheid -blijft open voor bijdragen in
verband met het houden van een onderzoek om arbei-

ders over te brengen naar andere industrieën en, om
in die distr.icten waar weinig kans op opleving ‘be-
staat, oudere arbeiders pensioen te geven.

Duidelijk is hét, -dat de arbeiders zelf tot de con-
clusie zijn gekomen, dat het l)eter is te riskeeren, dat
een groot aantal menschen zullen worden ontslagen,
dan dat cle bonen zullen worden verlaagd, terwijl
men omtrent hunne geneigdheid tot verlenging van
-den arbeidstijd nog geenerlei. grond tot optimisme
heeft. Praktisch zijn alle moeilijkheden, die tot het
conflict aanleiding gaven, er ook nu nog. Inmiddels
vermindert de lcolenvoorraad van liet land en wordt
cle toestand der industrie hoe langer .hoe moeilijker.

Het nieuwe Goederentarjef der Nederlandsche
Spoorwegen.

Naar wij vernemen is ddor de Nederlandsche Spoor-

wegen nader besloten, in het nieuwe goederentarief
– zie het artikel in E. S. B. o. 542 van 19 Mei

1926 – steenkolen enz. niet
alg
e’nmeen
in de nieuwe

klasse D op te nemen, doch alléén voor zoover het
gaat om producten’ van Nederlandschen oorsprong,

verzonden van de Limburgsche mijnstations. Neder-

landsche steenkolen enz. bij verzending van andere
stations of van anderen dan Nederlandschen oorsprong

zullen in de klasse
0
vallen. Er zullen geen speciale
tarieven voor steenkolen enz. zijn.

Indexcijfers van groöthandeisprijzen.

De uitwerking van de Algemeene Staking op de
handelsprijzen is niet zoo groot geweest als men wel

had kunnen verwachten; de totale verandering, die

het indexeijfer van einde Mei onderging, was n.l. een
daling van 24 punten, die geheel voor rekening komt

van een verdere daling in jute, welk artikel geener-

lei verband houdt met de toestanden van de binnen-landsche industrie. Het totaal indexcijfer is nu 4029
tegen 4251 einde December – en 4458 verleden jaar

om dezen tijd. Zooals uit de volgende tabel te zien
is, waren de
wijzigingen
in de vijf groepen, met uit-
zondering van weefstoffen gering. –

Data
Granen
en
vleesch

Andere
i

dings.
en
ge-
notm.

Wee!-
stoffen
Delf-
stoffen

Dive,-
sen:
olltn,
hout,
rubber,
enz.

Totaal

Alge-
meen
index.
cijfer

Basis (gemidd.

1901-5) …
500 300 500 400
500
2200
100,0
EindeJuli1914
579 352
616*
464*
553
2505
110,0
Nov.1918
1289
782*
1848 903
1389* 0212
282,6
Dec.1923
853
815*
1
382*
774 755
4580 208,2 Dec. 1924
992
789*

1452

815*

806
4855
220,7
Mei 1925
950
708
1201*
.745
789*
4458
202,6
Juni

,,
885*
70
4
*
1234
730
791
4351
197,8
Juli
908
098
1274*

750
809j
4440 202,1
Aug.
952
718*
1235*
748
796
4450
202,3
Sept.
934
70
2
* 1250*
752
788
4427
201,2
Oct.
886
699*
1203*
749J

788*

4327
196,7
Nov.
9
1
8*
70
4
*
1174*
737J
787
4322
196,4
Dec.
936*
679
1120
733
782*

4251
193,2
Jan.1926
89
2
*
69
4
*
1117

7
2
6*
758*
4189
190,4
Febr.
884
899 1058
736
762
4139
188,1
Mrt.


880
688
1025* 723*
771
4088
185,8
Apr.
894
678*
1000
714
766*

4053 184,2 Mei
885*
681

978*
718*
765* 4029
183,1

Van de voornaamste voedingsmiddelen waren tarwe,

haver en bloem iets hooger,
terwijl
de andere groepen
zich daarentegen in dalende richting bewogen. De

voornaamste daling was een seizoendaling van 6

punt in aardappelen. In de tweede groep werd een
stijging in koffie ruimschoots gecompenseerd door een
daling in jute. In de weefstoffengroep waren katoenprij –
zon per saldo hooger, maar deze
stijging
werd tenietge-
daan door dalingen in Engelsche wol, vlas en hennep
en de reeds genoemde daling van 25 punten in jute.

ii

1
o,
o
c:’
0
0:.
0
I.E
+

Tarwe (btl.
107

3
Katoen(Am.)
935
+
25
Koper
47

(Eng.)
1046
+
6
,
(Egypt.)
119
6

+
761
Delfstoff.
ji
Meel
100
+
2
Garen
97
+
3 1
Gerst
72

2
Laken
109
+
3
Hout Haver
80
+
46
Wol (Eng.)
102′

55
(Baltisch)
93
Aardapp.
56

66
,,

(Austr.)
102
Hout
(Amerik.)
776
Rijst
Rundvl.
117′
73

55
+
2
Zijde
Vlas
74
.

1
Leder
60
6

Schapenvi.
84
5


16
Hennep
52

6
Petroleum
108
6

Varkensvi.
91

46
jute
132
—25
Olifn
83

Gran. en W.
8855
=
3′
Weefstoffen
-‘
Oliezaden Talk
76 70
6

+
6

Thee
14
Ruw-Ijzer
18
TT6
Indigo
g
Koffie
138
5

.f. 6′
Stalen rails
69
+
26
Soda
85
6

Rietsuiker
89

hz. staven
84
6


Rubber
21

1
5

Bietsuiker
936

holen (st.)
125
Diversen

::Tï

Boter
Tabak


79
116
6


4

,,
(huisbr.)
Lood
90
120
+
2
Totaal
i659
24

And. voed.
Tin
105
— 2
en genot in.
681
+26

9 Juni 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

525

Ruwijzer en stalen rails waren iets hooger, terwijl
de niet-ijzerhoudende metalen een nog geringere stij-

ging vertoonen. De kolenprijzen van de vorige maand
zijn herhaald, daar er geen noteeringen aanwezig

waren. In de diversengroep was de eenige vermel-deuswaardige verandering een verdere geringe val

in ruwe rubber. De tweede tabel geeft de wijzi-
gingen in de verschillende handèlsartikelen te zien,

vergeleken met die van einde April, waarbij het cijfer

50 telkens den gemiddelden prijs gedurende de periode
1901-05 aangeeft.
De
stijging
boven het v5roorlogsniveau is nu op
57,1 Pct. teruggebracht, zooals de volgende tabel
aantoont, waarin het
cijfer
voor Juli ’14
gelijk
100 is
gesteld.

Data
Granen
0100
e”,ci,

Andere
00e-

nolm.
Weef-
,toffen
Delf- ,toffen

Dh’er-
sen:
ol1n,

ene.

Totaal

Juli

1914
100
100 100 100 100
100
December

1918
226 222 293
186
241
236
December
1923
148
231
225
167
136
178,6
December
1924
171
224
235
175
146
189,3
Mei

1925
165
201
205
160
143
173,8
153
200
200
159 143
169,6
Juli

,…..
157
198
207
163
146
173,3
164
204
200
161
144
173,5
161
199
203
162
143
172,6
October

,…..
153
199
195
161
143
168,7
159
200
191
159
142
168,5

Juni

,
……
.

162 193 182
158
141
165,8

Augustus

,……
September

,……

Januari

1926
154
197
181
156 137
163,3

November

,……
.

153 199
172 158
138
161,4

December

,……

152 196 167
156 140
159,4

Februari

,……
Maart

,……
154
193
162
154
139
158,0
April

,……
Mei

,……
153
194
159 155
139
157,1

Verleden jaar om dezen tijd stonden granen en
vleesch op 165, de andere voedingsmiddelen op 201,
weef stoffen op 205, delfstoffen op 160, diversen
op 143 en het totaal op 173,8.
Voorts laten wij nog volgen een overzicht der in-
dexcijfers in eenige der voornaamste landen.

U.

•0

0

cd
0.

1913
100
1005
100

————

1005)
100
6
)
100
100

100
Novemb.
1918
206 272 358
591
438


367
392
214
Hoogste

1920
{
679

325 366
297
322
Mei)
(Apr.)
(Apr.)
Uan.) (Juni)
(Juli)
(Mrt.)
Decemb.
1923
151
458
577
140
183
160
154 211
Decemb.
1924
157
507
640
147
171
168
160
214
Ail

1925
4
Mi
156
512
658
142
163
163
151
202
155
520 660
141
162
162
151
199
Juni
157
542 683
143
161
161
153
200
Juli
160
557 707
143
160
160
155
198
Augustus
160
557
731
144
159
159
155
200
September,
160
555
721
145
158
157
155
201
October
158
572
716
144 159
.
154
154
200
November
158
605
712
145
157
155 154 197
Decemb.,,
156
633
715
143
156 156 155 194
Januari

1926
156
634 708
141
155
153
153 192
Februari

,,
155
636 704
139
151
152
149 188
Maart
152
632 693
138
148
149
145
April

650 692
135


143
1)
Bureau of Labour.
1)
Frankfurter Zeitung. Sedert Januari
1924
ge-
baseerd op 100 artikelen in plaats van op
98.
Sedert
1922
gebaseerd op
48
artikelen in plaats van op
53.
Sedert October
1923:
Juli
1914 = 100.
5)
Midden
1914.

Wat Nederland betreft, merkt het Oentraal Bureau
voor de Statistiek op, dat bij beschouwing der cijfers,
betrekking hebbende op de maand April 1926 blijkt,
dat het algemeen indexcijfer, in vergelijking met de
vorige maand, met 2, dat der voedingsmiddelen met
3 punten is gedaald. Vat het algemeen indexcijfer
betreft, staat, tegenover een prijsstijging van 9 ar-
tikelen met in totaal 66 punten, een prijsdaling van
22 artikelen met in totaal 174 punten,

Met 10 of meer punten stegen de artikelen: tar-
we (16), rogge (17) en haver (10); met 10 of meer punten daalden: peper (31), kalfsvleesch (10) var-
kensvleesch (11), eieren (12), melk (18), boter (16) en vlas (22 punten).

BOEKAANKONDIGING.

Practische Sociologie
door J. H. F.
Kohlbrugge, Dl. III: De zorg voor het
abnormale kind; Wolters, Groningen,
Den Haag, 1926.
1)

Het voorwoord behelst eene verzuchting, eene toe-

lichting en een verzoek”. De heer K. heeft, herinnert

hij, het onderwijs in de sociale aardrijkskunde te

Utrecht op zich genomen, teneinde te verhoeden, dat

door de weigering der regeering om een docent in
de sociologie te benoemen, dit onderwijs daar te niet
zou gaan. Gesalarieerd wordt deze aparte werkzaam-

heid niet; wêl brengt zij kosten mee, vooral door

de noodzakelijkheid om veel rond te reizen in binnen-
en buitenland”, Om de middelen hiertoe te vinden,

besloot de schrijver, zijn colleges in boekvorm uit te
geven. Tot allen, die het wenschelijk achten, dat het
boek wordt voortgezet, richt hij het verzoek hem
,,zoowel met hun aanmerkingen als met aanvullende
feiten te wilen blijven dienen”.

Zou de gedrukte stemming van dit voorwoord niet

mede moeten worden verklaard uit de omstandigheid,

dat de studenteu in dè sociale aardrijkskunde” voor
wie het boek bestemd is, aan andere ,,sociologische”
wetenswaardigheden behoefte hebben dan die, welke
door den heer Kohlbrugge met zoo groote naarstig-
heid worden verzameld? v. B.

Welvaart, duurte en economisch her-
stel,
door prof. dr. IT. W. C. Bordewijk.
Rede, gehouden voor het departement
Groningen der Maatschappij van Nijver-
heid en Handel op 5 Februari 1926.
Leidsche Uitgevers-Mij., Leiden, 1926.

De rede was het uitgeven zeker waard. Menig lid

van ,,Nijverheid,” die ze hoorde uitspreken, zal bij
het luisteren gedacht hebben: de kost is
mij
zwaar
genoeg, ik zal ze beter kunnen verwerken thuis of

op kantoor. Aan deze wenschen is thans voldaan en
niemand zal de lezing of herlezing berouwen.
Het is niet de eerste keer, dat de bekende Maat-
schappij bij haar departementen en leden het duurte-

vraagstuk aanhangig maakt. Kort vôôr den oorlog
– toen het verschijnsel, zij het in kleiner afmeting,
zich ook reeds vertoonde – heeft zij het gedaan. En
thans was er reden te over om het andermaal te doen,
thans nu het verschijnsel zooveel scherper naar voren
treedt en
zijn
samenhang met de economische oorlogs-
ontwrichting aandacht en opheldering vraagt.
Tot deze opheldering is Mr. Bordewijk’s rede een
bijdrage van beteekenis. En vooral twee der door hem
behandelde onderwerpen (ten gezamenlijken getale van

heel wat meer dan twee) verdienen opmerkzaamheid:
de tekortkomingen van ons geld als waarde-standaard
en de vraag of de nationale rijkdom van Nederland
sinds 1914 is geslonken of vooruitgegaan.
Bij de bespreking van het eerste punt wordt scherp
onderscheiden tusschen geld- en credietbehoefte en
tusschen de periode, toen het Nederlandsche ruil-
middel het verband met het goud kwijt was, en die,

toen dit verband weer was hersteld. Deze onderschei-
dingen met name zijn het, die, met haar talrijke

cijfer-illustraties, den luisteraar bij eerste kennis-
making met het betoog moeilijkheden hebben kunnen
berokkenen, maar den opmerkzamen lezer rijke leering
en goed inzicht brengen.

Bij de bewerking van het tweede punt treft vooral
de geheide polemiek tegen het optimisme, waarvan
prof. Bonger ter vergadering van ,,Staathuishoud-
kunde en Statistiek” in 1924 bleek bezield te zijn.
Binnen niet te langen
tijd
verschijnt een uitvoeriger
studie van prof. Bordewijk over dit onderwerp in
een uitgaaf der Carnegie Endowment. Naar dat
betoog doet deze voorproef verlangend uitzien.
v.B.
1)
Vgl.
de nummers van
2
Sept.
’25
en
24
Febr.
’26
over
din. 1 en II.

526

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Juni 1926

ONTVANGEN:

Rest auration financière de l’Autriche.
(Quatrième

année). Trente-neuvième rapport du Oo’mmis-
saire-Général de la Société des Nations pour

1’Autriche. (Troisième mois de la sixième étape.
– Période clu 15 février au 15 mars 1926). Ge
;

nève, 1926; Société des Nations.

Restauraiion financiâre de la Hongrie.
Vingt-troi

sième rapport du Commissaire-général de la
• Société des Nations pour la Hongrie du ier au
31 mars 1926. Genève, 1926; Société des Nations.

Welvaart, Duurte en Economisch Herstel,
door Prof:

Dr. H. W. 0. Bordewijk. Rede, gehouden voor

• het departement Groningen der Maatschappij

voor Nijverheid en Handel op 5 Februari 1926.

Leiden, 1926; Leidsehe Uitgeversmaatscihappij.

Doel en wezen van de Rekeningwetenschap.
Openbare

les gehouden hij de aanvaarding van het ambt

van Lector aan de Nederlandsehe Handels-I-Too-

geschool te Rotterdam, op Dinsdag 21 April 1926.
door R. A. Dijker. ‘s-Gravenhage, 1926; Mat-

tinus Nijhoff.

Kanaa.lvcrbinding Groningen—de Le?nmer
door U.

G. Schilthuis.

Die dcutsc1v-rusischen, Rechts- und Wirtschaftsver

trüge
von Georg Oleinow. Nummer 5 der deut-

schen Wirtsdhafts-Gesetze. Berlin S. W. 61; Ver-

lag von.Reimar Hobbing.

Bedrijf sleer als theoretische en als toegepaste weten-

schap.
Rode, uitgesproken hij de aanvaarding van
het arn!Ist van buitengewoon hoogleeraar aan de

Nederland echo Handels-Hoogescho’ol te Rotter-

dam, op 23 April 1926, door Dr. Ir. J. Goudriaan
Jr., Rotterdam, 1926; Nijh en van Ditmar’s

Uitg.-Mij.

Préde’ric le Play en zijne Volgelingen.
De methode

der Monographieën door Dr. W. R. Heere. Gro-

ningen, 1926; P. Noordhoff.

Jaarboek voor Scheepvaart en Scheepsbouw 1926.
Samengesteld met medewerking van de Neder-

landsche Reodersvereeniging en de Hoofdinspec-
tie ‘voor de Scheepvaart. ‘s-Gravenhage, 1926;

TJitg.-Mij. ,,Moorman’s Periodieke Pers”.

Het Wetsontwerp-1925 op de Naamlooze Veninoot-
schappen
door Mr. E. J. J. van der Reyden,
Hoogleeraar aan de Keizer-Karel-Universiteit te

Nijmegen. Roermond, 1926; J. J. Romen & Zonen.

Jaarboek van het Mijnwezen in Nederlan.dsch-Indië

19934.
Algemeen gedeelte. Weltevreden, 1925;

Landadrukkerij.

Uitkomsten van het Mijnbouw kundig Onderzoek van
Goudhoudende terreinen in de zoogenaam.de Chi-
neesche Districten van de Residentie Westeraf-
deeling van Borneo.
No. 19 v. d. Verslagen en
Mededeelingen betreffende Indische Delfstoffen
en hare toepassingen. Weltevreden, 1926; Lands-

drukkerij.

De Acsrdbevingen van Wonosobo op 12 November en

2 December 194
door Ir. N. J. M. Taverne en
De Aardbeving von Maos op 15 Mei 1933
door

Dr. Oh. E. Stehn. No. 8 van de Vulkanologische
en Seismologische Mededeelingen. Weltevreden,

1925; Landsdrukkerij.

Practische Sociologie
door J. H. F. Kohibrugge. Deel
III; De zorg voor het abnormale kind. Gronin-

gen, 1926; J. B. Wolters.

Eenige
Bedrijfseconomische
Beschouwingen naar aan-
leiding van de Ordonnantie Vennootschapsbelas-

ting 1925
door A. E. 0. van Saarloos, Accountant
der late klasse bij den Dienst der Belastingen in

Ned.-Indië. Weltevreden, 1926; Uitg. G. Kolff

& Co.

Het Ch.ineesche Zakenleven in, Nederlandsch-Indiö
door den belasting-accountantsdienst onder lei-

ding van J. L. Vleming Jr. Uitgave Volksiec-

tuur. Weltevreden, 1926; Landedrukkerij.

Het nieuwe Wetboek van
Strafvorderin.g
en het
Wet-
boek van Strafrecht
(Nieuwe tekstuitgave). Uit-
gegeven onder toezicht van Mr. Dr. J. Donner

en Prof. Mr. J. V. van Dijck. Suppiement bevat-
tende de uitvoeringsbepalingen van het Nieuwe

Wetboek van Strafvordering. Alphen aan den
Rijn, 1926; N. Samsom.

De ontwikkeling van de Electriciteitsvoorziening van
Nederland tot het jaar 1925.
Gedenkboek, uitge-
geven naar aanleiding van het 10-jarig bestaan

van de Vereeniging van Directeuren van Elec-
triciteitsbedrijven in Nederland. Amsterdam,

1926; P. N. van Kampen & Zoon.

The Port of Amsterdam.
Amsterdam as Seaport and
Trade and Industrial Oentre, uitgegeven door

het Gemeentebestuur van Amsterdam.

OVERZICHT VAN TIJDSCHRIFTEN.

D e Ee o n om i s t. – ‘s-Gravenhage, 15 Mei 1926.
Dr. Ir. M. J. W. Roegholt,
De structuur der ge-
meenitelijko huishouding;
Dr. R. A. Fockema,
Zuid-

Afrika als emigratiegebied voor Nederland;
E. P.
Weber,
Radicale bezuinigingen II;
Mr. R. van Ge-
nechten,
Vlaamsche economische literatuur.

Arch.iv für So2ialwissenschaft und

S o z .i al po 1 i t i k. – Tübingen, April 1926.

Dr. H. Heller,
Die Krisis der Staabslehre;
Prof.

Dr. R. Michels, Elemente zu einer S’oziologie des Na-

tionalliedes;
Prof. Dr. N. von
Bubnoff,
Der Geist der

volkstümlichen russischen Sozialismus;
Dr. W.

Krom,phardt,
Der logische Emariatismus und die Sys-
temati siei’ungsform bei Marx;
Prof. Dr. W. Versho-
fen,
Das Prinzip des kleinsten Mittels in der Wirt-

schaft;
Dr. H. 0. Zie gler,
Die Bedeutung des gelten-

den Wahlverfuhrens für die politische Struktur
Deutschlands (Staatlichkeit der Demokratie und

Wahlverfahron);
Prof. Ph. D. F. W. Taussig,
Die

Zolltarifkommission der Vereinigten Staaten und der

Zolltarif.

Schmollers Jahrbuch. – München, Leip-
zig, Februari 1926.
Briefs,
Proletarischer Sosialismus. Eine Aus-

einandersetzning mit Werner Sombart;
W. Loew,
Der

soziale Mensch;
0. Spari,n,
Ein stndisches Programm der Agrarreform;
K. Denneter,
Zur Soziologie der

sozialpolitischen Begriffsbildung;
F. K. Mann,
Die

Grundsatse der Besteurung;
0. Hin.ize,
Max Webers

Soziologie;
K. Bloch,
Soziologie des Wissens.

1 d e m. – München, Leipzig, April 1926.

R. Streller,
Zur Lehre vom Unternehmergewinn;

A. Günther,
Die wirtschaftliche Seite der deutsch-

österreichischen Anschlussfrage;
H. von Beckerath,

Schutzsoll und Freihandel;
E. Heinsanin,,
Problematik

der Arbeitszeitfrage;
H. Ritschl,
Zum Abschluss der
Saxschen Steuerwertlehre;
W. Mitscherlich,
Persön-

lichkeit und Entwieklung.

3ouinal de la Société dé Statistique
d e P a r is. – Parijs, Mei 1926.
E. Michel,
La situation financière et l’achèvement
de la reconstitutiori des régions dévastées au 31 dé-

cembre 1925;
Dr. Ichok,
luflation et natalité.

De Naamlooze Vennootschap. – Roer-

mond, 15 Mei 1926.
Prof. J. G. Ch. Volmer,
Een Bankverslag (De In-

casso-Bank);
Mr. D. J. Sav,nes,
De grenzen der meet-
derheidsmacht iii de Moeder- en Dochtermaatschappij-
verhouding;
J. van der Poel,
Overschrijding van in

belastingwetten gestelde termijnen;
Dr. K. Mauter,

De Bankwetgeving in Duitech-Oostenrijk. II;
Drs.

H. A. Kaay,
Verkoopcontracten tusschen Dochter-

maatschappijen.

The Geographical 3ournal. – Londen,
Mei 1926.
J. L. Beadnell,
Oentral Sinai;
H. S. L. Winter-

9 Juni 1926

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

527

botham,
The surveys of Canada;
C.
St. B. Shields,

The western Gonja (Bok) district of the northern

torritories of the Gold Ooast;
J.
E. T.
Philipps,
Ge-

ographical narnes in the Zande Country;
L. Austen,

Recent explorations in the north-west district of

Papua.

K o 1 o iii a 1 o S
t u d i ë n. – ‘s-Gravenhage, Fe-

bruari 1026.

Mr. A. J. R. Heinsius,
Domeinverklaring van het

water bestemd voor industrieele doeleinden en be-

vloeiing;
Mr. C. T. Bertling,
Onopgeloste oplossing

(Over art. 100 Regeeringsreglement);
W. Zwart,
Over

v.ildhoutbosschen en hcrbossching op Java;
D. J..

Gerritsen, Belastingen in eenige tropische Britsche

koloniën;
S.
J. Schoon,
De Chetti en zijn ‘bedrijf;

W. Wynaendts van. Resandt,
De plaats van de auto

onder de verkeersmiddelen, speciaal in Nederlandsch-

Indië;
Ir.
E. P.
Wellenstein,
Het rapport Meyer Ran-

neft-fluender nopens den belastingdruk op de inheem-

scho bevolking van Java en Madoera; In memoriam

A. L. WawoToentoe.

The Amorican Journal of Internati-

en al L a w. – Coricord, NH., April 1026.

Ch. Ch. Hyde,
The part of international law in

the further limitatian of naval armament;
W. S.
Pen-

field, The legal status of the Pan American Union;

Q.
Wright,
The bombardme’nt of Damascus;
C. M.

.Rishop, Arnerican extraterritorial jurisdiction in

China;
G.
W.
ilutherford,
Spheres of influence: an

aspect of semi-suzerainty.

F i n a n z-A r c h i v. – Stuttgart, Berlin, Jahrg.

43, Band 1.
Dr. Joh.
G.
Krans,
DioStaatshaushaltkontroile in

Bayern seit dem Ausgang des 18. Jahrhunclorts;
Dr.

C. Kniimer,
Die Finanzen van Reichsbahn unid Reicbs-
post seit der Wiihrungssta’bilisierung;
Dr. C. H. P.
inhulsen, Aus der englischec Steuerpra.xis.

MAANDCIJFERS.

PRODUCTIE DER STEENKOLEN-, BRUIN-
KOLEN- EN ZOUTMIJNEN.

(Gegevens verstrekt door den Hoofdingenieur der mijnen.)

1. Gezamenlijke Steenkolenmijnen.

April

1

Jan./Apr.
Jan./Apr.

1

1926
1926

1925

Netto productie in tonnen..
683.821
2.694.016
2.189.801
20.854
101.786
87.849
waarvan kolenslik ………
Aantal normalewerkdagen
25
1
)
100 100

1)
Met uitzondering van de mijn Laura en Vereeniging en
de mijn Willem-Sophia, waar 24 dagen geregeld werd gewerkt.

II. Bruinkolenmijn ,,Carisborg”.

April
Jan./Apr. Jan./Apr.
1926
1926 1925

Netto-productie in tonnen.
.
17.285
68.833
74.425
Aantal normale werkdagen
25
97
100

III. Zoulsmijnen.
(Kon. Ned. Zoutindustrie te Boekelo.)
April Jan./Apr. Jan./Apr.
1926
1926
1925

Afgeleverd:
Geraif.

zout ……..(ton)
2.536
9.734
9.607,65
Industriezout

……(
,,
)
31
120,5 175,5
Afvalzout

……….(

,,
)
44
191
440,5
Aantal normale werkdagen
24
99
101

Arbeiders.

1
Gezamen-
1

Bruin-
Aantal.
lij ke
SteenkolenJ
kolenmijn Zoutmijnen
mijnen I,,Carisborg”
1

1 Mei 1926
…………..
{

8.5981)
138 104
22.4 182)

1 Mei 1925
…………..
8.2751)

.

154
92

1)
bovengronds.
2)
ondergronds.

STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN.

N.B.
48

beteekent: Cijfers nog niet ontvangen.

GELDKOERSEN.

BANKDISCQNTO’S.
Ned (Disc. Wissels. 34
3 Oct.’25
Zwits. Nat.Bk.
3422 Oct.
1
25
Bel. Binn.Eff. 4
3 Oct.’25
N.Bk.v.Denem. 54
7Sept.’25
Vrscb inR.C. 5
3 Oct.’25
ZweedscheRbk 44
8 Oct.’25
Javasche Bank….
4420 Oct.’24
Bank v.Noorw.
5420 Apr.’26
Bank van Engeland 5
3Dec.’25
Bk. v. Tsjecho.
DuitscheRijksbank 64
7Juni’26
slowakije . . 6
13 Jan.’26
Bank
v.
Frankrijk. 6
9Juli’25
N.Bk.v.O’rijk.
7428 Mrt.’26
Belgische Nat.Bnk. 7
23Apr.’26
N.Bk.v.Hong. 7
22 Oct.’25
Fed. Res. Bank N.Y.
3422Apr.’26
Bank v. Italië.?
17Juni’25
Bank van Spanje.. 5
23Mrt.’23
Z.-Afr.Res.bnk 54

OPEN MARKT.

1926
1925 1924 1914

5 Juni
31 Mei-
24-29
17-22
1-6
2-7
20-24
5Juni
Mei Mei
Juni Juni
Juli
Amsterdam
Partic.dlc.
2
11
116
2518-3
31/
2
3
14-3
3.114

318

116
Prolong.
2
1
(2-3
2
)
2115-3114
2314-311
4

2
1
1-314
2314-3
2
1
12_3
1
14
211
4
-3/
4

Londen
Daggeld ..
3-4
35
315
3
1
12.4
3.41/4
1
1
122
1
12
181
4
-2
Partic. disc.
411
4

4
1
14.
5
116
4114_3/5

4114.5116
4
/8
-116
3
1
I16
21
4
-!
4

Berlijn
Daggeld ..
4
1
12-5
4
1
1-7
1
1
3
1
12-6’12
3
1
1.•5
8-10
– –
Partic.disc.
304% d…
4
5
18
4
1
I6
4
‘/8
4
5
/s
8


56-90 d..
.
4
5
18
4
5
18
4’/s
451
s

731471$

2118-1/2
Waren-
wechsel.
5
3
18
51
l
4-
/8
5
14
.51
12
5
1
1
1
12
8
71


Neus Yorkl)
Cali money
4.1/
4

3
1
12.5
1
14
31I2-4j4
331
4
_431
4

33/
4
_431
4

212-3
1
/4
1
3
12
1
13
Partic.disc.
3
1
1
3
1
12
3
12
3
18
3
18
– –
1) CalI money-koers v. 4 Juni en daaraan voorafgaande weken t/m.Vrijd
2) Noteering van 4 Juni.

WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.

Da
a
New
‘Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Batavia’)
York)
)
)
)
)

1
Juni 1926
2.48%
12.104 59.23
8.13
7.85
100
1
/
8

2

,,

1926
2.48%
12.104
59.23 8.16
8.07
100
1
/8
3

1928 2.481s/,
12.104 59.25
7.94
7.93
100 ‘/8
4

1926
2.48
1S/,
12.104
59.254
7.75
7.77
1001,
5

1926





10011
8

7

,,

1926
2.48
7
/
8

12.11
59.244
7.614
7.73
1001/
8

Laagste d.w.1)
2.4811/
16

12.10
59.21
7.45
7.60
100
Hoogste d.wl)
2.49
12.11
59.264
8.20 8.10
1008/,
31
Mei

1926
1
.
1
.48%
12.104
59.224
8.05
7.70
1001/
6

24

,,

1926






Muntpariteit
2.48% 12.10
59.26
48.- 48.-
100

Data
Z7If_
ser an
Weenen
Praag
Boeka-I
Milaan
Madrid
S)
1)
rest
1)
5*)
)

1
Juni 1926
48.19
35.20
7.37 1.05
9.43
37.70
2

1926
48.18
35.20
7.38
1.06
9.50 37.45
3

,,

1926
48.20 35.20
7.38
1.05
9.50 37.45
4

1926
48.20 35.20
7.37 1.05
9.50
37.55
5

1926
– –
7.37
1.024


7

,,

1926
48.20
35.20
7.37
1.-
9.374 37.75
Laagsted.w.l)
48.15
35.10
7.36
0.95 9.20 37.25
Hoogste d.wl)
48.22 35.20
7.40
1.10
9.60 37.80
31 Mei

1926
48.20
35.20
7.37
0.90
9.20 36.20 24

,,

1926
– –


.–

Muntpariteit
48._
35.-
50.41
48.-
48.-
48.-

D ata
Stock-
holm) Fzagen)
Kopen-
50 )
o
t

Hel- Buenos-
Aires’)
Man-
treal’)

1
Juni 1926
66.624 65.60

54.55
6.27 9918
2.49
2

1926
66.65 65.65

54.524
6.27
997/
8

2.49
3

,,

1926
66.65 65.75

54.85
6.274
100
2.49
4

1926
66.65
65.80

54.90 6.28
99/8
2.49
5

1928



6.27
100
2.49
7

,,

1926
66.65 65.85

55.274 6.274
100%
2.49
Laagste
d.w.l)
66.55
65.40

54.30 6.25
995i

2.48%
Hoogste d.wl)
66.70
65.95

55.30 6.30
1002/
8

2.49%
31 Mei

1926
66.624
65.40

54.20
6.274
99%
2.49
24

,,

1926

– –
– –

Muntpariteit
66.67 68.67

66.67
48.-
105
2.48’i,
)
Noteering te Amsterdam. “) Noteering te Rotterdam.
1) Particuliere opgave.
In het eerste nummer van iedere maand komt een over-
zicht voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wissel-
koersen.

528

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Juni 1926

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

Data

1
I($
;.7oyfr.)I(s;Io

Mk.)f(sp.;oogid.)

1 Juni

1926
4,867/
1
,
3,30e
23,80
40,1934
2

1926
4,867,,
3,26
23,80
4018
M
3

1926
4,867/,
3,24
23,80
40,18
4

1996
4,86
11
/
16

3,06
23,80
40,19
5

1926
4,865/
5

3,08k
23,80
40,15
7

,,

1926
4,869/
16

3,04
23,80
40,18

8 Juni

1925
4,86
1
/
16

4,89
23,80
40,18
Muntpariteit
.
.

4,8667
19,30

1
23,81%
402/
19

TE LONDEN.
KOERSEN

Plaatsen en
Noteerings-
22Mei
29Mei
1
31
Mei15 Juni’26
5Juni
Landen
eenheden
1926 1926
1
Laagsteffoogste
1926

Alexandrië.
.
Piast.
p. X,
97%
9714
9771
979j
9714
Athene

•..
..
Dr. p.
£
3783,
377
374
393
388
Bangkok … Sh.p.tical
1111j,
1/914
11’9%
1110 1110
Budapest
.
..
Pen. p.
£
27.80
27.80
2 7.6 5
27.95
27.84
B. Airesl). ..
d. p.
$
4431132
45
44’h6

45%
/82
Calcutta
. . . .
Sh.
p. rup. 115
57
/
54

115
59
/
11’5
29
/
32

115
31
1
82

1/585/,,
Constantin..
Piast. p.
£
907%
875 870 900 895
Rongkong ..
8h. p.
$

2
1
,
3
1

2136/
9

212%
2/334
212+
Kobe

……
1j11
9 7
1111
7
,
1/11,
1/1lP
1/11j
7

Lissabon
1)
. .
.Sh.p.yen
d
.
per .Esc.
2171
33

217/
33

2
83
/
64

235/64
217/33
d. per
$
24 24
23 25
24
Mexico .. …
….
Montevideo
1)

d. per
$
50%
50%
4934
501/
9

508/
9

Montreal..
.
$
per £
4.86%
4•85H
4.858/
8

4.86s/
4.86k
R.d.Janeiro
1)

d. per Mii.
7
1
/
7L1
715132
79/
1

734
Shanghai
. . .
Sh. p. tael
21114k
2/I1s/
2111
2111/b
2111
Singapore. ..
id. p.
$
2/3291
93

2137j
213
21
13
2

214
2/3
27
/
82

Vaiparaiso
2).
$
p.
£
39.80
8
)
39.80 39.80
39.90
39.80
Warschau
. .
ZL p. £

1

50
4
)
50
4
)
50
2
)
55
53
1)
Telegrafisch
transfert.
2)
90
dg.
3)

Nominaal.
4)
Bieden.

ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
8)

Londen’)
NYork
2
)
Londen
31 Mei

1926..

308/,,
65.
31 Mei

1926….
84/11%
1 Juni 1926…

301/
65
1 Juni 1926…
84/11%
2

1926..

301/
9

658/
9

2

1926….
84/11%
3

1926..

301/
16

658/
9

3

1926….
84111%
4

1926..

301
1

65
1
/
9

4

1926….
84/11%
5

1926- 301/
8

65%
5

1926….
8411134

6 Juni 1925..

315
68%
5 Juni 1925-
84111%

20Juli

1914..

2485/
16

54
1
/
20 Juli

1914….
84/10
1)
in pence p. oz. stand.
2)
Foreign silver in $c. p. oz. line.
3)
in sh.
p. oz. line

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
De Minister van Financiën maakt bekend:

Vorderingen.

22Mei 1926
31 Mei 1926

Saldo bij de Nederlandsche Bank
f

16.513.568,35
f

14.154.425,67
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,,

502.124,10
18.326,55
Voorschot op uIt. Apr. 1926 aan de ge-
meenten op voor haar door de Rijks-
administratie te heffen gemeentelijke
inkomstenbelasting en opcenten op
50.820.966,03
,,

50.820,966,03
8.022.142,90
,,

8.344.688,09
Voorschotten aan dekoloniën…………
Voorschotten aan het buitenland ……
198.966.005,89
,, 197.423.488,27

de Rijksinkomsten bel3sting………..

Daggeldieeningen

tegen onderpand
van Staatsschuldbrieven

………..
,,

14.000.000,-
,, 21.030.000,-
Saldo der postrekeningen van Rijks-
43.663.414,87
,, 42.483.685,34
coniptabelen

…………………….
Vordering op. het Staatsbedrijf der P.,
T. en
T.2)


…………………………..
Id. op andere Staatsbedrijven 1)
3.928.348,03
,,

4.108.348,03

V
e r
Pl
i c
h t 1 n ge n.

Voorschot door de Nederl. Bank
– –
Schatkistbiljetten

in Omloop) ……..
fl35.473.000,-
f 135.473.000,-
65.330.000,-
,,
65.330.000,-
Waarvan direct bij de Ned. Bank


14.404.141,-
,,

14.249.057,-
Schuld a. d. Bank
v.
Ned. Gemeenten
2)
..
,,

.

Schatkistpromessen in omlooE
………

Zilverbons in omloop
………………..

Id. a. h. Alg. Burg. Pensioenfonds
2)
..,,
6.481.267,79
,,

5.029.298,73
Id. a. h. Staatsbedrijf d.
P., T.
en
T.
2)..,,

69.428499.-
,,
75.635.967,67
80.600,-
80.000,-
Id. aan andere Staatsbedrijven
2
).

………..
Id. aan diverse instellingen
2)
.,,

2.867.999,23
2.870.033,90
Waarvan
f
12.056.000 vervallende
op 1
Juli 1929.
In rekg.-crt. niet
‘s
Rijks Schatkist.

NEDERLANDSCH.INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.
De Minister van Koloniën maakt bekend:

29 Mei1926
t

5 Juni 1926

Voorschot uit ‘s Rijks kas aan N.-Indië

f
2.829.000,-
Indische Schatkistprom. in omloop
fl8.650.030,-
,,16.850.000,-
Voorschot Javasche Bank aan N.-lndië
,,
11.013.000,-
,,15.158.000,-
Muntbi1jetten

in

omloop

……………
32.431.000,-
,,32.546.000,-
Ten voordeele van Ned.-Indië ge-
boekte beleggingsgelden van het
,,
4.406.000,-
Ned.-lnd. muntfonds……………….4.671.000,–
Ideni van de Ned.-Ind Postspaarbank.,,
776.000,-
,,

808.000,-
f65.724.000.- f72.597.000,-
Totaal ……..
……………..
Tegoed

bij
‘s
Rijks kas
……………
,,

1.817.000,-
1

NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans
op
7 Juni
1926.

Activa.
Binuenl.
Wis- f
Hfdbk.
f

30.396.141,57
sels,Prom.,’Bijbnk.

14.465.892,75
enz.indisc.Ag.sch.

21.851.961,67

f
66.713.995,99
Papier
o.
h. Buiteni. in disconto

Idem eigen portef.
.
f
195.132.495,-
Af :Verkochtmaar voor
de bk. nogniet afgel.


195.132.495,-
Beleeningen
ncl.
vrsch.
Hfdbk.
f

45.661.223,48

in rek..crt.
Bijbnk.

10.879.848,94

op
onderp.
Ag.sch.

72.801.039,36

f
129.342.111,78

Op
Effecten
……..

f
126.846.911,78
Op Goederen en Spec.
,,

2.495.200,-
129.342.111,78
Voorschot.ten a. h. Rijk
…………….

Munt en Muntmateriaal
Munt, Goud
……
f

65.764.260,_
Muntmat., Goud
.. ,,
366.249.722,59

f
432.013.982,59
Munt, Zilver, enz.
• ,,

26.833.793,22
Muntmat., Zilver..


Effecten
45k. 847. 7 7 5,8
1

BeleggingRes.fonds.
f

6.480.860,67
id. van

5
v.
h. kapit.,,

3.997.828,37
10.478.689,04
Gebouwen en Meub. der Bank
………
5.17 1.000,-
Diverse rekeningen
……………….
64.150.048,27

f
929.836.115,89
Pauiva.
Kapitaal
…………………………
f
20.000.000,-
Reservefonds
…………………….,,
6.483.597,96
Bijzondere

reserve
……..
……………
12.000.000,-
Bankbiljetten in omloop …………..

,,
827.151.415,-
Bankassignatiën in omloop… … …..,,
310.341,42
Rek..Cour.
j
Het Rijk
f
14.447.830,-
saldo’s:

‘l
Anderen,,

32.599.137,80
47.546.967,80
Diverse rekeningen
…………
…..
16.343.793,71

f
929.836.115,89

Beschikbaar metaalsaldo
………….
f
283.309.262,16 Op cle basis van
2/

metaaldekking….
,,
108.307.517,32
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop
dan waartoe de Bank gerechtigd
is.
1.415.546.310,-

Voornaamste posten in duizenden
guldens.

Ooud
Andere
Beschikb.
Dek-
Data
Munt
Muntmat.
Circulafie
opelschb.
schulden
Metaal-
saldo
king.
perc.

7 Juni ’26
65.764
366.250
827.151 47.857
283.309
52
31

Mei ’26
65.968
366.260 844.262
40.528
281.552
52
24

’26
62.175
365.207 820.149 61.285
276.975
51
17

’26
62.315 365.212
838.978
39.945
277.161
51
10

’26
62.502 363.210 854.087 25.488
277.015
51
3

’26
55.703 372.210
887.518
26.110
270.423
50

8 Juni ’25
56.284
411.112
887.169 39.436
303.306
53

25 Juli

’14
65.703
96.410
310.437
6.198
43.521
1
)
54

Totaal
Schatktst-
Bele
Papier
Di,’erse
Data bedrag
promessen
I
i
nn
g
op het
reke- discon
to’s
rechtstreeks
bulten!.
nin’en
8)

7 Juni 1926
66.714
.L.
129.342
195.132 64.150
31
Mei

1926
68.352

136.528
195.094
64.765
24

1926
69.716

140.466
196.527
59.800
17

,,

1926
70.238

139.771
196.376
63.906
10

1926
73.387

135.357
184.233
76.483
3

,,

1926
74.118

172.837 184.029
64.452

8 Juni 19251
92.902 5.000
157.312
167.007
54.645

25 Juli

19141
67.947
14.300
61.686
20.188
509
1) Op
de basis
van
21

metaaldekking.
2)
Sluitpost
activa.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste, posten in duizenden guldens.

Data
Metaal Circu

latie
Andere
opeischb.
schulden
Discont. Div. reke-
ningen’)

1
Mei

1926..
1.030
1.621
513
955
390
24 April 1926..
1.031
1.543
551
954
341
17

1926-
1.010
1.526
549
950
351
10

1926-
1.010
1.638
620
954
358
3

,,

1926..
1.010
1.766
550 956
373

2 Mei

1925…
1.038 1.593
784
1.033
278

5 Juli

1914-
645
1.100
560
735 396
‘)
Sluitpost der activa.

4.

9 Juni 1926

ECONOMISCH-STATISTIiSCHE BERICHTEN

529

JAVASCHE BANK.

Voornaamste posten in duizenden guldens. De samengetrok-
ken cijfers der laatste weken zijn telegrafisch ontvangen.

Andere lBeschikb.
Data

I

(loud
I
Zilver
I
Circulatie
I
opeischb. I metaal-

29 Mei 1926

234.250

324.000

45.000 160.450
22

1926

239.000

325.500

45.500 164.800
15
,,
1926

238.500

330.000

42.000 164.100

8Mei1926 200.023

38.528 331.935

48.110 163.125
1
,,
1926 200.132

38.806 331.518

49.777 163.226
24 Apr. 1926 200.166

38.730 333.840

48.201 163.004
17
,,
1926 200.469

38.721

336.643

48.639 162.668

30 Mei 1925 133.608

50.105 283.249

48.250 118.273
31
,,
1924 147.686

64.942 253.525

71.266 148.368

25 Juli 1914 22.057

31.907

110.172

12.634

4.842
3
)

Wissels,

Dek- o

Dis-

bulten

Belee-

verse

kings-
a a

conto’s

N.-Jnd.

ningen nie’)

Pce
tage

betaalb.

29 Mei 1926

•104

63
22

1926

94.910

64
15
,,
1926

96.330

64

8Mei1926 10.299 20.453

41.477

65.639

63
1 » 1926

9.845 20.960

43.080

75.144

63
24Apr.1926

9.774 21.089

42.513

75,104

63
17
,,
1926

9.498 20.446

42.234

72.692

62

30 Mei 1925 21.012 17.061

50.213

60.497

55
31
,,
1924 35.488 15.311

56.739

16.259

65

25 Juli1914

7.259

6.395

47.934

2.228

44
1) Sluitpost activa.
1)
BasIs ‘is metaaldekklng.

BANK VAN ENGELAND.
Voornaamste posten, onder bijvoeging der Currency Notes,
in duizenden pouden sterling.

Data
Metaal
Circulatie

Currency_Notes
Bedrag

Ban kbilj. Gov
. Sec.

2 Juni 1926
148.771
140.982
299.175
56.250
248.536
26 Mi

1926
149.007
140.582
300.268
56.250
249.604
19

1926
148.905
140.986
300.672 56.250
249.938
12
.

1926
148.262 141.652
303.566 56.250
252.839
5

1926
147.475 141.196
301.446
56.250
250.676
28April1926
146.372
141.097
294.473
56.250 243.681

3 juni 1925
156.473
148.831
295.464
53.950
246.648

22 Juli

1914
1

40.164
1

29.317


D ata
00v.
Other
Public
Other
Reserve
Dek-
gs
Sec. Sec.
Depos.
Depos.

2Juni’26
51.570
68.896
11.458
118.764
27.539
211/
8

26 Mej ’26
41.035
71.817
20.220
103.042
28.175
22
7
/
8

19

’26
44.210 69.065
18.852
104.336
27.670
22;
12

’26
46.130 68.672
21.264
102.151
26.361
21
5

’26
42.230 73.544
16.701
107.351
26.029
219/
28 Apr.’26
39.495 67.822
18.925
95.657 25.025
21

3 Juni’25
42.997
73.110
11.604 114.110
27.392
21i/

22Juli ’14
11.005
33.633
13.735
42.185
29.297
52e/
8

) vcuiuuuing
tUbÇIlClI flVbCfVC Cit LJCpUSIID.

BANK VAN FRANKRIJK.
Voornaamste posten in millioenen franca.

Waarv.
Te goedl
Wis-
1
Waarvan
Belee-
Data
Goud
in het
Zilver
in het
sels
ningen
bulteni.
buifenl.

3Juni’26
5.548
1.864
335
574
5.7141
18
2.316
27 Mei ’26
5.548
1.864
335
577
4.5841
17
2.272
20

’26
5.548
1.864
334
575
4.543
20
2.390
14

,,

’26
5.548
1.884
334
574
4.433
22
2.476
6

’26
5.548
1.864
334
577
3.875
18
2.487

4Juni’25
5.547 1.864
315 577
5.177
23
3.045

23 Juli’141
4.104

640

1.541
8
769

Buit. gew.I
Schat-
Diver-

Rekg. Courant
Data
voorsch.
kifbil
Sfl
Circulatie
ajd. Staatl!etten
1)1
cuneren

Staat

3Juni’26
36.900 5.338 3.220
53.390
3.106
8
27 Mei ’26
35.900 5.338 3.599
52.735
3.197
30
20

’26
35.100
5.335 3.543
52.658 2.769
14
14

’26
34.850
5.335
3.581
52.643
2.553
3
(3

1
26
35.250
5.322 4.339
53.181 2.661
20

4Juni’25
25.200
5.023 3.527
43.648
2.040
27

23 Juli’14



5.912
943
401
1)
In disc, genomen wegens voorsch. v. d. Staat a.bultenL regeeringen.

DUITSCHE RIJKSBANK.
Voornaamste posten in millioenon Reichsmark.

Daarvan
Deviezen
Andere
a a
OU
bij bui-
als goud-
wissels
Belee-
teni. circ.
de/lking
en
ningen
banken
1)

geldende
cheques

31 Mei

1926
1.491,9
260,4 387,5 1.244,4
86,8
23

1926
1.491,9
260,4
296,6 1.175,3
7,8
15

,,

1926
1.491,6 260,4
272,3 1.249,0
9,3
7

1926
1.491,5
260,4
347,7
1.219,8
6,8
30 April 1926
1.491,5
260,4
391,0
1.213,7
61,1
31 Mei

1925
1.015,7 56,5
338,6
1.648,4
27,9

30 Juli

1914
1.356,9


750,9
50,2

Door
D ta
a
Effec-
Diverse
Circu- Rekg.-
Diverse Rijksb.
ten
Activa
2
)
latie
Crt.
Passiva
geher

__________________

disc.

31 Mei

1926
89,0
517,5
2.878,0
579,0 111,8
37,7
23

1926
89,0
769,1
2.663,0
715,9
225,2
149,2
15

1926
89,0
797,3
2.783,2
671,7
218,0
149,1 1926
89,0 835,7
2.941,4
622,1 181,7 198,6
30 April 1926
89,0
872,9
3.085,9
607,0
174,1
198,1
31 Mei

1925
200,6
963,9
2.608,8 581,5
759,3
534,5
30 Juli

1914
Ifl..k..l…,4

•’.

U
330,8
..

fl

£.._t._t_._._…_
200,4
1.890,9
..
944,-
,..

.


40,0
….

,-.

254′; 409; 425; 426.400 miii.


NATIONALE BANK VAN BELGIE.
Voornaamste posten in millioenen franes.

.O.O
Z
At
4
0

Voorsch.ajdSt.
b.0

(3N
Data

o’
,
L

3Juni’26
364
30
1.570
498
5.200
626
8.370
437
27 Mei’26
364
30
1.768
451
5.200
615
8.346
603
20

’26
364
30 1.647
470
5.200
571
8.307
496
12

’26
365
30
1.443
506
5.200
539
8.171
433
6

,,

’26
365
30
1.337
510
5.200
350
7.984
332
29Apr.’26
365
30
1.479 684
5.200
1′
7.924
357
4Juni’25
350
1

30
1.127 409
5.200
541
7.531
134

VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA.
FEDERAL RESERVE BANKS.
Voornaamste nosten in millioenen dollars.

Goudvoorraad

Wettig
Wissels

Data
betaal-
middel,
Totaal
Dekking
In her-
disc. v. d.
In de
open
bedrag
F. R.
Notes
Zilver
etc.
inember
markt
banks
gekocht

19 Mei ’26
2.814,7
1.523,8
1

162,3
489,9
226,5
12

’26
2.803,6
1.518,3
163,2
478,4
228,2
5

’26
2.792,5
1.460,0
158,0
547,2
213,4
28Apr.’26
2.797,1
1.490,0 157,0
513,7
199
9
0
21

’26
2.795,2
1.551,9
155,2
449,7
229,5
14

’26
2.781,8
1.438,2
.157,0
577,3 274,1
20 Mei’25
2.834,6
11.581,9
146,0
338
9
4
276,0

Data
Belegd
in
U
S
Gestort
Goud-
Dek-
Algem.
Dek-
Gov.Sec.
in circu-
St

Kapitaal
kings-
kings-
latie
1

perc.l)
perc.’)

19 Mei’26
398,6
1.665,2
2.280,6
122,5
71,3
75,4
12

’26
398,3
1.675,5
2.245,7
122,4
71,4
75,7
5

1
26
395,3
1.672,0
2.286,0
122,2
70,5
74,5
28Apr.’26
388,8
1.662,0 2.242,1
122,1
71,6
75,7
21

’26
388,6
1.662,3
2.219,8
121,5 72,0 76,0
14

’26
377,0
1.681,1
2.347,2
120,9
68,9
73,0.
20 Mei ‘251
358,4

1
1.656,5
2.176,41
115,4
1

73,9 77,8
tCCIiUVCF upeiscn nare sCnutOen
F. R. Notes en netto deposito. ) Verhouding totalen voorraad munt-
materiaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.

PARTICULIERE BANKEN AARGESLOTEN BIJ HET
FED. RES. STELSEL.
Voornaamste posten in millioenen dollars.

Data
Aantal
banken

Dis-
1

conto’s
en
beleen.

Beleg-
gingen

Qeserve
bij de
F.R. banks

Totaal
depo-
sito’s

Waarvan
time
deposits

12 Mei’26
705
13.961
5.670
1.632 18.802
5.559
5

,,

’26
705
14.005
5.594
1.658
18.676
5.562
28Apr.’26
706
13.949 5.576 1.638 18.625
5.555
21

1
26 707
13.871
5.579
1.598 18.601
5.547
14

’26
708 13.897,
5.600
1.71,1
18.697
5.505
13 Mei’25
736. 13.167
5.448
1.616
18.135
5.134
2tau uut erna van iecier Kwartaal worat een overzicnt
gegeven van enkele niet wekelijks opgenomen bankstaten.

530

ECONOMISCH-STA’j’ITISCHE BERICHTEN

9 Juni 1926

EFFECTENBEURZEN.

Amsterdam, 7 Juni 1926.

Van de internationale fondsenmarkten heeft eigenlijk alleen (le beurs van B e r lij n in de achter ons liggende
berichtsweek meer dan gewone aandacht getrokken en wel
door een voortzetting van de izeer opgewekte stemming,
welke in de laatste weken reeds op te merken is geweeet.
Deze tendens werd ter beurze aan een complex van oor-
zaken toegeschreven. In de eerste plaats de nog steeds
ruime geldmarkt. Vervolgens hebben ook in de afge-
ioopen bericlitsperdode buitenlaaicische aankoopen ertoe
bijgedragen een bepaald opgewekte stemming in liet leven
te roepen. Het zijn echter niet uitsluitend Fransohe en
Belgische orders geweest, welke een zoo .groote levendig-
heid hebben veroorzaakt – hoewel het schijnt, dat koop-
opdrachten uit de genoemde landen wel op den voorgrond
hebben gestaan doch ook hebben Hollandsche en Ame-
rikaansche kringen getracht vrij groote posten van bepaal-
de aandeelen te verkrijgen. Vooraan stonden hierbij de aan-
deden van cle T. G. Farbenindustrie. Het was niet zoozeer
het 2 pOt.
hoogere
dividend, dat hiertoe aanleiding heeft
gevormd, doch eerder geruchten omtrent allerlei uitvindin-
gen, welke der maatschappij ten goede zouden moeten komen.
Te L o ii d en is de markt kalm gebleven. Onder den
invloed van de nog steeds voortdurende staking in de steen-
koolmijnen zijn de omzetten ingekrompen en is de belang-
stelling grootendeels geconcentreerd op de beleggingsaf dec-
licig. Hier was de stemming vrij opgewekt, mede doordat
in cle berichtsperiode de rente op de obligaties der oor-
logsieening is betaald, zoodat tal van nieuwe beleggiings-
objecten gevonden moesten worden. De verschillende aan-
deelernrtibrdeken hebben met de beleggingsmarkt wel een
scherpe tegenstelling gevormd. Vooral spoorweg- en mb-
aandeelcn waren gedrukt; daarentegen bestond er goede
belangstelling voor petroleumfondsen.
Te P a r ii s heeft liet een ongunstigen indruk gemaakt,
dat de daling van het Fransche betaalmiddel nog geen
einde heeft genomen, ondanks den steun welke van regee-
riugszijcle is verleend en ondanks de plannen, welke in
het vooruitzicht zijn gesteld. De hernieuwde daling van den
franc is ook ditmaal grooteudeels van Frankrijk zelf uit-
gegaan. Ter beurze van Parijs heeft men het uitblijiven van het vertrouwen thans toegeschreven aan den weekstaat van
de Banque de France, welke een toeneming te min heeft ge-
geven, zoowel •van den biljettenomloop als van de voor-
schotten aan de schatkist
Te N e
w
Y o r k heeft de markt een zekere opgewektheid
te zien gegeven, welke echter geen enkele keer tot bijzon-
dere gebeurtenissen of tot opmerkelijke koersverschillen
aanleiding heelt gegeven. Weliswaar is de geidmarkt nogal
stroef geweest, doch dit heeft geen onrust gewekt, omdat
deze verandering in verband werd gebracht met de gewone
verschijnselen van de niaanciwisseling. De berichten uit
industrieele kningen bleven gunstig; zoo werd gemeld, dat
de staalfabrieken op 80 pCt. van hun capaciteit werken. T e n o n z e n t heeft de markt op enkele dagen en voor
sommige afcleeliugen een iets grootere levendigheid te zien
gegeven, hoewel over het algemeen de omzetten toch niet
ruim zijn geworden. Zeker waa dit niet het geval voor
beleggiagsfond.sen,
hoewel deze wel een vaste stemming aan
den dag hebben gelegd, vooral in verband met de ruimere
geldmarkt. Ook voor Duitsche obligaties bestond grootere
vraag, terwijl de belangstelling voor Mexicaansohe en Bra-
ziliaansche papieren kleiner is geworden. 6 pOt. Ned.
Werk. Schuld 1922: 106%, 10634; 434 pOt. Ned. Werk.
Schuld 1917: 99%,
9915/1;
7 pCt. Ned.-Iadiië: 100%, 100%,
100%; 5 pOt. Brazilië 1913 £ 20-100: 66%, 65
5
/8;
8 pOt.
Sao Paulo: 105%, 105%.
Van de aandeelenmarkten zijn
rubberfondsen op
den voor

grond getreden door tamelijk groote omzetten bij een dalend
koerspeil. De rubberprijs, zoowel te Londen als te New
York, heeft een zwakke stemming aan den dag gelegd en
het vooruitzicht op een toeneming van de voorraden te
Londen gedurende de eerstvolgende weken heeft er niet
toe kuunan bijdragen omvaigrijke kooporders te stellen
tegenover het aanbod, dat reeds lang ter beurze op te mer-
ken is. Dientengevolge zijn de meeste koersen van rubber-
:candeelen achteruit geloopen, waarbij echter groote ver-
schillen voor de diverse aancieelen aau den dag zijn ge-
treden. Over het algemeen bleken fondsen met een ruime
markt beter tegen dan koersd.ruk bestand te zijn, ten deele
als gevolg van het feit, dat •in dergelijke papieren eenige
contramine was ontstaan. Amsterdam Rubber: 306, 295
5
/8,
300%, 295; Dell Batavia Rubber: 21334 (ex div.); 202%,
217, 209; Hessa Rubber: 416%, 408, 417, 410; Indische
Rubber: 356, 345, 364, 30334; Java Oaoutohouc: 166, 156,
163; Kali Telepak: 340, 317%, 335%, 325; Kendeng Lem-

boe: 373%, 364, 375; Ned.-Tncl. Rubber en Koffie: 320, 317,
330, 326; Oost Java Rubber: 325%, 321, 331, 325; R’dam
Tapanoeli: 157, 149%, 153; Serbadjadi:
298%,
288, 300%,
289; Sumatra Oaoutchouc: 293, 288, 295%, 292; Sumatra
Rubber: 325, 322, 329, 325; Vereenigde md. Oultuur On-
dernemingen: 16234, 152%, 157
3
/8, 152%.
De
tabahsma’rkt is
in den aanvang der beriohtsweek ge-
bukt gegaan ouder de meldingen omtrent schade, door
droogte aan den oogst toegebracht. In het bijzonder heb-
ben aandeelen Senembah, benevens in mindere mate aan-
deden Deli-Batavia Tabak hieronder te lijden gehad. De
reactie heeft echter niet lang geduurd en heeft plaats moe-
ten maken voor een aanmerkelijk herstel. Aandeelen Dcli Maatschappij, welke door cle berichten niet werden aan-
getast, konden de berichtsweek zelfs op een hooger peil ver-
laten. Arendsburg: 515, 510, 511; Besoeki Tabak: 225;
Dcli Batavia: 388%, 37834, 376; Deli Mij.: 39834, 402, 405; de Oostkust: 182%, 179%, 176%; Senembah: 421,
415, 385%, 37934.
Ook op
petroleurna.cndcelcn is
de aandacht gevallen. Het
hootclfonds is betrekkelijk kalm geweest, hoewel vast van
toen. 1 ii de desbetreffende aandeelen zijn nogal eenige koop-
orders uitgevoerd voor buitenlandsche rekening. De aan-
dacht concentreerde zich echter op aandeelen Perlak Pe-
troleum Mij., waaromtrent nog steeds allerlei vage ge-
ruchten de ronde deden. Het fonds heeft een aanmerkelijke
stijging kunnen ondergaan, terwijl het slot op het hoogst
bereikte niveau is gekomen. Dordtsohe Petr. Imi. Mij.:
382, 387%, 389; Kon. Ned. Petroleum Mij.: 406, 407%,
40%; Perlak Petroleum: 79%, 84, 87%; Pendawa: 42,
41, 4634.
Suikereen4eelen
zijn eenigszins verwaarloosd geweest. De
noteeringen voor Onbnsuiker hebben geen groote verschil-
len aangetoond, zooclat er geen directe aanleiding bestond
om in de suikermarkt te operearen. Zelfs aandeelen Han-
delsvereeniging ,,Amsterdam” zijn zoo goed als verlaten gebleven. Cultuur Mij. der Vorstenlanden: 172%, 171%,
169%; Handels Verg. Amsterdam: 670%,
662,
665%, 668;
Java Cultuur Mij.: 324, 326, 325%; Maron: 261, 251, 255; Moorman: 386, 392, 39034; Ned.-Ind. Suiker Unie: 277%,
228%, 228; Pagottan: 256, 255%; Poerworedjo: 108, 107%,
107%; Tjepper: 669, 665; Tjeweng Lestari: 205 (ex div.),
206; Watoetoelis Poppoli: 649, 650, 644.
De
scheepvanrtrn.o.rkt
heeft eenige opleving ondergaan,
eenerzijds door het aanbod van aa.ndeelen Java China-
Japanlijn, anderzijds door den handel in ,,claims” Neder-
landsche Scheepvaart Unie, welke laatste goed gekocht werden, hoewel de hooge prijzen van den aanvang later
ongeveer gehalveerd werden. De overige soorten hebben
geenerlei aandacht getrokken. Holland-Amerika Lijn: 4334,
4434; Java China-Japan Lijii: 115, 102%, 109; Kon. Ned.
Stoomboot Mij.: 85, 8634, 85%; Ned. Scheepvaart Unie:
173 (ex claim), 170%; Stoomvaart Mij. Nederland: 164%,
161%, 161. Van
binnenlan,clsohe industrieele aaadeelen
zijn Jurgens-
soorten en aandeelen in kunstzijdefabrieken op den voor-
grond getreden. Aandeelen Jurgens, benevens de conver-
teerbare obligaties, bleven bij voortduring vast gestemd.
Tegen het slot der berichtsweek ontstond eenige beweging in kunstzij deaandeelen, waarvan voornamelijk aandeel en
Enka de vruchten konden plukken. Centrale Suiker Mij.:
119,
119%,
119%; Hollandia Melkprocluoten: 138%, 128%
(ex div.), 128%; Roll. Kunstzijde md.: 114%, 112, 116;
Roll. Mij. t.h. maken van Werken in Gew. Beton: 148%,
157, 159; Jurgens: 164, 162, 165; Maekubee: 132%, 131%,
132; Necl. Kunstzijdefabriek: 322%, 328%, 33734; Philips
Gloeilampenfabriek: 345, 350, 352.
Mijnaaadcelen
bleven verlaten op weinig veranderde prij-
zen. Alg. E.xploratie Mij.: 105, 106, 104; Billiton le Ru-
briek: 615, 620, 614; Redjang Lebong: 250, 238, 234; Sing-
kep Tin Mij.: 282%, 287, 290.
De afdeeling voor
bankaajn.deelen
was vast, doch zonder
opmerkelijke koersverschillen. Amsterda.msche Bank: 15734,
160, 159; HoIl. Bank voor Zuid-Amerika: 74, 75, 74%;
Incasso Bank: 113, 112%; Koloniale Bank: 203,. 201%,
198; Ned.-Tnd. Handelsbank: 16334, 161%, 162%; Ned,
Handel Mij.: 149%, 148, 149%; R’damsohe Bankverg.: 64,
6234, 64; Ilwentsohe Bank: 133.
De
Amcrikaa’rcsohe onwrkt
heeft weinig aandacht getrok-ken, doordat cle beurs te New York niecle zeer kalm is ge.
weest. Anaconda Copper: 9234, 93/e,
9311/16;
Studeba.
ker: 52
5
y
s
, 53%, 52 (ex div.); United States Steel Corp.:
12
5%, 12734, 128; Atchison Topeca: 139, 13434 (ex div.);
Baltimore & Oh.io: 91%,
9134
(ex div.),
92%;
Ene: 34%,
33%, 35%; S&uthern Paci.fic Cy.: 102 34, 103; Wabash Rail-
way: 43%, 431
7

De
geldnsarkt
werd in den loop der berichtsweek ruimer; de noteering voor prolongatie daalde van 3% tot 2% pOt.

9 Juni 1926

ECONOMISCH

STATISTTSCHE BËRICHTEN

531

GOEDERENHANDEL.

GRANEN.
S Juni 1926.

Zooals het iii de vorige week vooral oogst- en veerbe-
richten waren, die aan de markt voor broodgraa.n prijscla-
ling teweegbracbten, hebben zulke berichten, nu zij vooral
voor Noorcl-imerika minder gunstig waren, jin den loop
dezer week een niet onaanzienlijk herstel veroorzaakt. De
wintertarve der Vereenigcle Staten heet kwantitatief niet
mee te vallen en uit Nebraska en Noordelijk Kansas komen
nu weder berichten van droogte. Ook verneemt men uit
de Vereenigde Staten en Canada, dat het weder met meer
neerslag den laatsten tijd wel beter is geweest voor cle
zomertarve, doch dat toch niet overal ‘de stand bevredi-
gend ‘is. Bovendien heeft men in Amerika deze week veel
waarde gehecht aan berichten over slechten stand der oog-
sten in Centraal en West-Europa. Daarin was trouwens
juist eenige verbetering ingetreden door warmer weder met
regen en slechts de Fransche berichten spreken niet van
een verbetering in de vooruitzichten. De invloed der vaste
N.00rcl-Amerikaansche markt deed zich ook in Argentinië
gelden en die prijsverhoogingen in de uitvoerlanden heb-
ben in Europa de markt verbeterd. Daar viel te verwach-
ten, dat de beperking der inkoopen van de vorige week
wel spoedig weder tot uitbreiding der zaken zou leiden en
de laatste dagen brachten dan ook in eenige invoerlanden
een grooteren omzet in buitenlandsche tarwe. De Engelsche
markt was nog vrij stil en er werd minder gekocht dan cle
zeer kleine voorraden tarwe en meel, die op 1 Juni in de
havens van het Vereenigd Koninkrijk aanwezig waren wel
hadden doen verwachten. Eerst op 7 Juni werden ook in
Engeland meer zaken in tarwe gedaan. Sterke uitbreiding
onderging vooral cle Duitsche vraag. Geleidelijk werd in den
loop der week reeds meer gekocht en op 7 Juni kwamen
naar Duitschland zelfs groote zaken in tarwe tot stand,
waarbij Manitoba’s een belangrijke rol vervulden. Neder-
land en België breidden hun zaken slechts weinig uit. Dat
aan de Engelsche markt de omzet slechts langzaam toenam
stond gedeeltelijk in verband met de groote tarweversohe-
pingen dezer week. Naar Europa werd weder ‘veel meer
afgeladen dan de reeds groote hoeveelheid der vorige week.
Vooral uit Noord-Amerika was dat het geval en ook van
Argentinië, dat in de vorige week zoo weinig tarwe •ter
verlading bracht, waren de verschepingen nu grooter. Door
het meevallen der opbrengst van Britsdh-Ind.isahe tar.we
was die in bet begin der week ruim en tot lage prijzen aan
de markt, wat naar Engeland vrij wat zaken ten gevolge had. Van 1 Juni (op 31 Mei was Chicago gesloten) tot 7
Juni is aan de termijnmarkt te Chicago tarwe 4 t 434 dol-larcent per 60 lbs. in prijs gestegen en te Winnipeg sedert
31 Mei eveneens ongeveer 434 cent. Te Buenos Aires en Ro-
sario bedroegen de verhoogingen aan de termijnmarkten 25
It
30 centavos per 100 KG.

Ook veel r o g ge werd deze week uit Noord-Amerika
verladen, wat wel zal hebben bijgedragen tot het feit, dat

Noteeringen.

Chicago
Buenos Aires

Data
Tarwe
Ma(s
Haver
Tarive
MaIs
LtJnzaad
Mei Mei
Mei
Juni
Juni
Juni

5Juni’26
141Y,
1
)!
728% 1)

41
13,401)
6,75
1
)
15,65
1
)
29 Mei’26
167X
68y
4

39
/8
13,30
6,65
15,35
5Juni’25
16834
1)
ll
6
/s’)

503/8
1)

15.15
9,40
21,75
5Juni’24
1041/
8
1
)
77
1
/
1
)

4634
l)

11,10
7,60
19,45
5Juni’23
1091/
1
)
828/
8
1
)

41l/l)
11,651)
8,351)
21,551)
20Juli’14
82
56
8
18

3634
9,40 5,38 13,70

1)
per Juli.

te Chicago de roggema.rkt ten volle de prijsbeweging voor
tarwe volgde. Zaken blijven in beperkte mate naar Duitsch. land en Nederland tot stand komen, waarbij telkens weder-
verkoopers beneden Amerikaansohe prijzen aan de markt
zijn. Te Chicago is in den loop der week Juli-rogge 334 en
September
41,
dollarcent per 56 lbs. duurder geworden.

Van m af s zijn deze week de wereld.verschepingen bui-
tengewoon groot geweest, zoowel van Argentinië als van
dn Donau en de markt onderging daarvan in sterke mate
den invloed. Daarbij is in de invoerlanden de vraag slecht
en het resultaat was overal prijsverlaging voor stoomen’e
mais. Ook latere posities daalden in prijs en in Engeland werd tot zeer lage prijzen, aanzienlijk beneden de notee-ringen der Argentijusche verschepers, Platamaïs op alla-
ding venhandelcl. Later volgde een klein prijSherstel aan de
Argentïjnsche termijnmarkten, .dat gedeeltelijk ook werd te-
weeggebracht door sterken Argentijnsohen regenval, welke
de aanvoeren aan de Argentijnsche markten belemmerde.
Toch nam ondanks de groote verschepingen de voorraad in
de Argentijusche havens nog toe. De Engelsche prijzen voor
Platamaïs herstelden aioh eenigsains door dekkingsvraag.
In Nederland en België bestaat wel eenige kooplust voor
zeer spoedig leverbare nieuwe Platamafs, doch stoomende
partijen, die nog eenigen tijd uitblijven, zijn moeilijk te
plaatsen. Van den Donau komt geen niecuv aanbod van
mais en in verband met verkoopen Don auopwaarts werden
ook deze week nog weder geregeld vroeger naar West-Euro-
pa afgesloten contracten door de Weensche verkoopers
teruggekocht. De zaken in Donau-maïs in de invoerlauden
worden echter nog steeds bemoeilijkt door ongezonde aan-
komst in de destinatiehavens. Rusland blijft met af lading
in Juli/Augustus beneden de Argentijnsche prijzen met
maIs aan de markt. In Noord-Amerika heeft mais zich
hersteld van de flauwe stemming en de laagste prijzen van het seizoen, die in ihet begin der week werden bereikt. De
oorzaak lag vooial in de vaste tarwemarkt. Eet prijsher-stel bedroeg ongeveer 3 dollarcent per 56 lbs. en aan de
termijnmarktsn te Buenos Aires en Rosario beliep de
verhooging 5
It
15 centavos per 100 KG.

Ge r s t blijft zeer vast ondanks groote versohepingen
uit Noord-Amerika. In Duitschiand blijft echter goede
vraag voor gerst bestaan, doch elders neemt wegens de hoo-
ge prijzen de gerstvraag wel af en in Engeland bijvoor-
beeld wordt bij voortduring weinig voergerst gekocht. De
termijnmarkt te Winnipeg was voor gerst vast en hooger.

In h a v e r blijven geregeld zaken tot stand komen naar
het Europeesche vasteland en de omzet is daar beter dan
nattr Engel and. Groote verschepingen van Noord-Amerika
hebben echter ten gevolge, dat eeniig aanbod van weder-verkoopers aan de markt komt. De Vereenigde Staten en
Canada waren voor haver deze week geleidelijk wat hoe-ger. Te Ohiicago was de verhooging zelfs aanzienlijk. Zij
bedroeg 1%
It
17/
s
dollarcent per 32 Ibs.

Locoprjzen te Rotterdam/Amsterdam.

Soorten
7Juni
1926
3I Mei
1926
8Juni
1925

Tarwe (Manitoba
III)
.

1
16,25 16,25
*

17,50
Rogge (No. 2 Western)
.
1
10,85
11,-
13,50
178,-
170,-
268,-
Gerst (48 Ib. malting)…
•2
198,- 192,-
253,-
Haver (Canada 3) ……..
1

10,75
10,70 12,40

Mais (La Plata)

……… ..

Lijnkoeken (Noord-Ameri-
ka van La Plata.zaad)

1
11,90

1

11,65
13,20
Lijnzaad (La Plata) …..
8

341,_
330,- 473,-
1)
per 100 KG.
2)
per 2000 KG.
2)
per 1960 KG. * No. 2
Harcl/Red Winter Wheat.

AANVOEREN in fons van 1000 KG.

Rotterdam
Amsterdam
Totaal

Artikelen
30
Mei15
Juni
Sedert
Overeenk.
30 Mei15 Juni
Sedert
Overeenk.
1926
1 Jan.
1926
tijdvak
1925
1926
1Jan.
1926
tijdvak
1925

Tarwe ……………..
29.065
518.704 441.980

7.568
9.498
526.272 451.478 Rogge

……………..
3.441
.
85.144
91.389

596

85.740
91.389
Boekweit ………………
678
10.873 13.854
85
585
150
11.485
14.004
Mais ………………
352.149
273.051

31.331
34.351
383.480
307.402
138.516
68.767
109
4.714
3.158 143.230 71.925
Haver……………..
79.983
78.552

2.095
150
82.078
78.702

13.
.284

93.480
76.712
3.535 105.099
24.230
198.579 100.942

Gerst

………………3.287

Lijnkoek

…………..

4
..420

105.907
98.627



105.907 98.627
Lijnzaad

……………3.509
4
..834
3.025
27.888
41.502
692 5.701
7.691
33.589
49.196
Tarwemeel

………….
Andere meelsoorten
231
6.514
3.149
– –

6.514
3.149

532

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Juni 1926

SUIKER.

NOTEERINGEN

Londen
Vew York
White
Java’s
Cuba’s
Amster-
960
Data
dam per
Tot es
f.o.b.
per
96° ci.!.
Centri-
Aug.
Cubes

I
fugals
No. 1
Mei/Juni
Juni/Juli
kristalsuiker
lSh.
lh.
$
Ct8.
basis 990
7 Juni 26
f

1617/
33/3
153
1117g
4,14
31 Mei

’26
167/
8

33,3
153
11/6 geen

not.
7 Juni’25
199
35,3
15;3
129
4,46
7Juni’241
221s
40/3
19/_
17,3
4,77

ruwsuiker
t
basis

°
88
1
4 Juli ’14
1
I’
82
/

1
181-1


3,2
basis 990

1)
Het verschil tusschen ruwsuiker 88
0
en

f 1
413/ i kri$t.suik. 99° is aan te nemen opf3 p. 100 KO.

De wereidsuikermarkten bleven deze week goed prijs-houdend gestemd, hoewel in Amerika iets lagere prijzen
betaald werden.
Op de termijnmarkt in N e v Y o r k bleven de noteerin.
gen echter nagenoeg onveranderd, hetgeen uit ondervolgende
cijfers blijkt:

Sp. C. JuÏi Sept. Dec. Jan.
Slot voorafgaande week ……4.21 2.46 2.59 2.71 2.73 Opening verslagweek ……….4.21 2.43 2.56 2.70 2.72
Slot verslagweek ……………4.14 2.42 2.55 2.70 2.73

De ontvangsten in de Atl. havens der V. S. bedroegen
deze week 70.000 tons, de versmeltingen 70.000 tons (tegen
75.000 tons in 1925) en de voorraden 370.000 tons.
In irompte Cubasuiker kwamen bij heropening der markt
na de Amerikaansche feestdagen slechts kleine zaken tot
stand tot 23/
8
$c. c. & fr. New York. Voor deze positie
bestond echter levendige belangstelling voor Europa tot
Sh. 11/6 cif, waartoe heel wat omging.
De C u b a statistiek is als volgt:

1920

1925

1924
Tons

Tons

Tons
Weekontvangsten tot 29 Mei

54.297 114.612

64.609
Totaal sedert 1/12 tot 29/5

3.521.611 3.892.740 3.160.287
Werkende fabrieken

19

40

18
Weekexport 29 Mei ……..84.736

123.439

78.288
Totale exportsedert 1
/
1 tot2915 2.079.382 2.602.077 2.230.998
Totale voorraad 29 Mei . .. . 1.449.231 1.290.663 929.239

De fabrieken, welke de campagne thans beëindigd hebben,
produceerden 372.000 tons minder dan verleden jaar en
456.500 fons minder dan door Guma geraamd.
In E n ge! a n d beïnvloedt het voortduren der kolen-
staking thans ook de industrie van suikerhoudende artikelen.
De voorraden van geraffineerde suiker zijn vooralsnog
meer dan voldoende om aan een gemiddelde consumptie-
vraag tegemoet te komen.
De termijnmarkt aldaar sloot op de volgende noteeringen:

Mei ……….Sh. 14/1

December ……Sh. 15/_
Augustus . . . .

,, 141734

Maart ’27

.. .. ,, 15/4.1
September.
…..,

14/9

Mei ’27 ……..,,

15
.
8
Volgens F.O. Licht was het weer in Europa de afgeloopen
2 maanden over het algemeen zeer gunstig voor de biet.
velden. Licht publiceert eene nieuwe raming van het voor
den as. bietoogst beplante areaal, welke hieronder volgt
in vergelijking met zijne vorige raming en de beplante
oppervlakte in 1925/26 en 1924/25:

Nieuwe Vorige
raming raming 1925/26 1924125
Duitschland

365.000 355.000 366.764 351.682
if
A
Tsjechoslowakije 280.000 295.000 311.674 299.645
Frankrijk ……225.000 235.000 214.5110 214.009
Nederland

63.000

65.000

66.217

73.930
België ……..72.000

70.000

72.478

80.591
Zweden

5.000

30.000

40.312

41.130
Denemarken .

30.000

37.000

38.000

37.400
Polen ……..186.000 170.000 174.185 168.347
Hongarije . . .

64.000

68.000

65.513

73.723
Oostenrijk . . .

19.000

20.000

20.142

18.610
Roemenië ..

00.000

60.000

64.300

53.712
Joego Slavië .

43.000

40.000

35.260

55.000
Italië ……..85.000

85.000

52.000 136.300

Totaal. . 1.497.000 1.530.000 1.521.435 1.604.079 H.A.
Rusland ……530.000 500.000 481:976 343.182
Andere landen

155.000 150.000 130.000 132.200

Totaal in Europa 2.182.000 2.180.000 2.133.411 2.079.461 H.A.

Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat het totaal der nieuwe

raming slechts 2000 HA. meer bedraagt dan dat der
vorige raming; ten opzichte der verschillende landen, zoo-
als Zweden, Tsjecho-Slowakije, Frankrijk en Denemarken,
welke alle met kleinere bietzaaiingen verschijnen, en Rus-
land, waar de raming van het oppervlak verhoogd werd,
zijn er echter niet onbelangrijke wijzigingen aangebracht.
De zichtbare voorraden zijn volgens Czarnikow:

1926

1925

1924

Tons

Tons

Tons
Duitschiand 1 Mei ……..808.000 487.000 642.000
Tsjechoslowakije 1 Mei ……566.000 407.000 268.000

Frankrijk 1 Mei ……….276.000

292.000

110.000

Nederland 1 Mei ……….165.000

364.000

92.000

België 1 Mei …………..122.000

136.000

53.000

Polen ………………….153.000

131.000

119.000

Engeland 1 Mei …………506.000

315.000

417.000

Europa

2.596.000 1.932.000 1.701.000

V.S. Atlant. havens 2 Juni

370.000 218.000 217.000

Cuba 29 Mei …………..1.442.000 1.291.000

929.000

Totaal .. 4.408.000 3.441.000 2.847.000
Sedert eenigen tijd is het surplus tegenover verleden jaar
geleidelijk aan het verminderen.
Op J a v a wordt het binnenkomen van den oogst thans
door zware regens vertraagd. De ramingen van een min-
dere opbrengst dan in 1925 varieeren tusschen 10 en 15
0
/0.
Uit oogst 1926 werden tot dusver verkocht:

14.173.000 picols Superieur

10.927.000

No. 16 & hooger en Muscovado

320.000

Melasse, Superieur, Stroopsuiker
en zaksuiker

Totaal 25.720.000 picols
en uit oogst 1927
141.700 tons Superieur

280.800

No. 16/& hooger en Muscovados

2.000

Melasse

Totaal 424.500 tons.
De V.I.S.P. verkochten uit oogst 1926 nog wat No. 16
&/ honger tot f 9′,, terwijl uit de tweede hand voor dis-
ponibele Superieure suiker 1 125j en floor No. 16 en hooger,
1l._ werd betaald.
H i e r te 1 an de had de markt gedurende de geheele
week een lusteloos aanzien en bleven de prijzen op de
termijnmarkt nagenoeg onveranderd.
De markt sloot op de volgende noteeringen:
Juni f 16

;

Aug. 1
16%17i;

Dec. f 171/.

KATOEN.

ilarktberieht van (le Heeren Sir Jacob Behrens & Sons.
Manchester, d.d. 2 Juni 1926.

Tengevolge van de Pinkstervacantie hebben wij de vorige
week geen bericht gepubliceerd. Sinds ons laatste rapport
zijn
l)riizen
van Amerikaansche katoen slechts weinig ver-
anderd. De markt is vast gebleven, hierin gesteund door
ongunstige weerberichten, hevige regens en lage tempera
turen in de katoendistricten, welke factoren opwegen tegen
de mindere belangstelling van den handel in verband met
de vacantieperiode. Het blijkt, dat Amerikaansche en Ja-
pansche spinners ruim een half millioen balen meer hebben
afgenomen dan verleden jaar; daartegenover Groot-Brit-
tannië en het Continent bijna 300.000 balen minder. Prijzen
van Egyptische katoen zijn, aaeen stijging gedurende de vorige
week, gisteren weer op basis van 14 dagen geleden terug

geloopen. De berichten over den oogst blijven nog gunstig.
Amerikaansche spinnerijen waren in verband met de
Pinkstervacantic tot gisteren gesloten en de markt is nog
niet weer op zijn verhaal gekomen. Zoowel naar grove als
medio nummers twist en wef t bestaat slechts weinig be-langstelling. Enkele ringspinners rapporteeren een goede
vraag, hoewel er nog weinig omgaat. Fabrikanten koopen
alleen voor direct gebruik en de kolenkwestie werkt er niet
toe mede om de positie van spinners te verbeteren. In ge-
twijude garens gaat iets om voor binnenlandsch gebruik,
terwijl voor deze soort ook eenige belangstelling bestaat,
zoowel voor de ,,near” als ,,Far East”. Egyptische garens
voor fabricagedoeleinden worden geregeld in kleine partij-
tjes van week tot week verkocht en enkele Spinners doen
op deze wijze hun productie geleidelijk van de hand. Cal-
cutta is nog steeds in de markt voor fijne medio garens, doch de limites vandaar zijn over het algemeen te laag.
In get.wijnde garens, zoowel voor het buitenland als voor
de binnenlandsche markt, gaat weinig om en moeten prijzen
zeer laag gehouden worden, wil men tot zaken komen.
De toon van de doekmarkt is -gezond en men is over het
algemeen optimistisch gestemd, als men de voortdurende

9 Juni 1926

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERIC14TEN

533

kolenstaking buiten beschouwing laat. Prijzen blijven vast
en toonen eerder néiging tot stijging. Van alle markten
bestaat een goede, algemeene vraag, hoewel er nog niet veel
zaken tot stand zijn gekomen. Het vasthouden aan de sta-
kingeclausule door fabrikanten is dikwijls een beletsel voor
zaken en bij het afsluiten van nieuwe orders is de kwestie
van het rationeeren van kolen een factor van beteekenis geworden. Wij moeten maar hopen, dat men spoedig tot
een schikking zal komen, daar anders de handel hierdoor
nog verder belemmerd zal worden.

19Mei 2 Juni. Oost. koersen. 18 Mei 1 Juni
Liverpoolnoteeringen. T.T.opBr.Indië 115 1/529
F.G.F.Sakellaridis 16,85 16,90 T.T. op Hongkong 2j2 y
r
, 2/234
G.F. No. 1 Oomra 7,00 6,90 T.T.op Shanghai 2/11 2/11

Noteering voor Loco-Katoen.
(Middling Uplands.)

4Juni
1926
1

28
Mei
1926
1

21
Mei
1926
I

5Juni
1925
4Juni
1

1924

New York voor
Middling…
18,80e 18,90e
18,75e
24,70e
30,85 c
New Orleans
voor Middling
17,90e
18,04e
17,97e 24,85e
30,— c
Liverpool voor
Middling…
10,32

10,21 d

d
18,37d*)
*) Voor fully niiddling ouden Standaard.

Ontvangsten in- en uitvoeren van Amerikaansche havens
(In duizendtallen balen).

1
Aug.’25
Overeenkomstige
periode
tot


28Mei’26
1924125

1

1923124

Ontvangsten Gulf-Havens
9334

9246

6600
11

Atlant.Havens
Uitvoer naar Gr.Brittannië

2140

2477

1598
‘t Vasteland ete

4232

4414

3160
Japan …….1118

856

578

Voorraden,
(In duizendtallen balen).

Overeenkomstig tijdstip
28Mei’26

-‘
1925

1924

543 364
1302
336
337
Amerik. havens………..57

161
63

Binnenland

…………..
New York……………’13
246
115
127
New Orleans ………….
Liverpool

…………….
539 576
258

KOFFIE.

In de afgeloopen week bleef de stemming vast. In Bra-
zilië liep de wisselkoers nog verder op en daar de binnen-
landsche koffieprijzen in Reis aldaar na eene kleine in-
zakloing zich weder lierstelden, was het gevolg, dat oo’k de
kost- en vraclitaanbiedingen in Engelsoh geld hooger liepen.
Aan onze markt volgden termijnen iii hoofdzaak den loop
van de markt te New-York, dat wil zeggen, dat de no-
teeringen eerst iets daalden en daarna stegen, waardoor
zij tenslotte kwamn op eene waarde, voor de meeste maan-
den wederom ongeveer 34 cent hooger dan een week ge-
leden. In loco, zoowel als op aflading, ging het een en
ander om, hoofdzakelijk in Robusta cii verder ook in Cen-
traal-Amerikaansche soorten. In Santos bleef de afzet nog
altijd zeer klein en de prijzen dezer soort volgen dan ook
slechts zeer uit de verte de stijging der termijuprijzen van
de laatste maanden.
Volgens de in liet begin dezer maand verschenen Sta-
tistiek van de Firma G. Duuring & Zoon te Rotterdam, is
in Mei de Aanvoer geweest als volgt:

1926

1925

1924
balen

balen

ba1n

in Europa ………….757.000

761.000

930.000

Ver. Statenv. Amerika

622.000

455.000

951.000

Totaal…. 1.379-000

1.216.000

1.881.000

De Aanvoei’en in Europa en in Amerika tezamen geduren-
cle de eerste vijf maanden van het jaar be:lroegen 8.572.000
balen tegen 7.552.000 balen in 1925 en 9.131.000 balen in
1924.
De Afleveringen in Mei waren:

1926

1925

1924
balen

balen

balen

in Europa …………762.000

677.000

85.000

,, Ver. Statenv.Amerika

733.000

614.000

935.000

Totaal….

1.495.000

1.291.000

1.740.000

De Afleveringen in Europa en in Amerika tezamen ge-
durende de eerste vijf maanden van het jaar ivaren 8.904.000
balen tegen 7.446.000 balen in 1925 en 8.821.000 balen in
1924.

Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat de Afleveringen in
dit jaar nog steeds bedu:iclend grooter blijven .dan verleden
jaar in hetzelfde tijdaverloop. Ze zijn zelfs grooter clan in
1924, toen ze reeds een record-cijfer aanwezen. Zooals reeds
meermalen te dezer plaatse werd gezegd, is de toename van
de Afleveringen dit jaar ongetwijfeld grootendeels toe te
schrijven aan het allerwegen ontbreken van onzichtbare
voorraden van eenige beteekenis, en waar de zichtbare
vooi’raden op 1 Juni in Amerika slechts 583.000 balen
bedroegen bij Afleveringen in de maand Mei in Amerika
van 733.000 balen, kan de voorraad aldaar worden aange-
nomen als toereikend voor een verbruik van niet meer dan
ongeveer drie weken. Het is ‘dan ok zeer iiaarschijnlijk,
dat de Vereenigde Staten spoedig als groote koopers zullen moeten optreden, al is de hoeveelheid, die op 1 dezer daar-
heen stroomend was, beduidend grooter dan verleden jaar.
in Europa zijn de verhoudingen eeuigsziiis anders, aange-
zien de voorraad aldaar op 1 Juni 1.609.000 balen be.1roeg,
hetgeen, gebaseerd op de Afleveringen gedurende de maand
Mei, altijd nog overeenkomt met een verbruik van meer
dan twee maanden.
De zichtbare Wereidvoorraad was op 1 Juni 1926
4.449.000 balen tegen 4.533.000 ‘balen op 1 Mei 1926 en
5.228.000 balen verleden jaar •(in deze cijfers zijn niet be-
grepen de voorraden in liet binnenland van Sao Paulo,
waarvan de opgave van 1 Juni 1926 nog ontbreekt, doch
(lie op 1 Mei 1926 3.531.000 balen bedroegen en op 1 Juni
1925 2.403.000 balen).
De uitgifte van dc tweede en laatste tranche van
£ 5000.000,— van de 734 pCt. obligatieleening van het Rol-
fie-Inst,ituut van den Staat van Sao Paulo (de eerste
£ 5.000.000,— werden reeds in het begin van Januari van
dit ja
ar uitgegeven), is thans aangekondigd tot den koers
van 9834 pCt. tegen 11 Juni a.s. en heeft plaats te Londen
voor £ 4.000.000,—, en in Nederland en in Zwitserland te-
samen voor j 1.000.000,—. Hiermede vloeit aan Brazilië op-
nieuw een aardige som toe voor de verdediging van zijne
koffnieprijzen.
De prijzen van gewoon goe:l beschreven Superior Santos
op prompte verseheping zijn thans ongeveer 102/- Ii 103/-
per cw•t. en van dito :Prime ongeveer 104/- ii 105/-, terwijl
zij van Rio type Now-Yoi’k 7 met beschrijving proTupte ver-
scheping, bedragen 90/- d 90/6.
Van Robusta op aflading zijn de anteeningen van Ne-
derlandsch-Tndië op het oogeniblik:
P4Ilem.bang Bobusta, Juni verscheping, 4834 ct., Palem-
bang Robusta, Juni/Juli verschepiiig, 4834 ct., alles per
34 KG., c.i.f., uitgeleverd gewicht, netto contant.
De of ficieele loco-noteeringen bleven onveranderd 64 ct.
per
34
KG. voor Superior Sautos en 56 ct. voor Robusta.
De noteeringen aan de Rotterdamsche termijnmarkt wa-
ren aan de ochtend-cail als volgt: –

Santos-eontract

Gemengd Contract
basis Good

11

basis Santos Goed

Juni
Sept.
Dec.
I
Mrtj1ni
Sept.
Dec.
lirt.

8 Juni

575/
9

5534
51
52
543
53
50
48z/
9

1 Juni

575/
9

5534
52/
9

523i
6
493.
48
25 Mei


5534
5334.
5234

523/
8

497/,
48
18

,,


5534
1
.
54
52

j
51h
49
De slot-noteeringen te New-York van
het aldaar geldende
gemengd contract (basis Rio No. 7) varen:
Juli

_

Sept.

I
Dec.
I

Maart

$
17,95
$

17,20
$16,40
$15,80
7

Juni

………
,,

17,45
16,78
15,97
15,43
28

Mei

………
24
17,80 16,85
16,10
15,67
17
17,35
,.

16,65
16,02
15,53
Rotterdam, 8 Juni 1926.

(Ivlededeeling van de Vereeniging voor den Goederenhandel
te Rotterdam.)

Noteeringen en voorraden in Brazilië.

te Rio
1

te Santos

1
Wisselkoers
Dato
Voorraad
1

Prijs
Voorraad
1
1
Prijs
te Rio
Londen
(In Balen)
1
No.71)
(In Balen)
1
No.41)
1

25.325
1.369.000
25.400
74
25.525
1.265.000
1
25.500
761
s

25.750
1.296.000 26.000
719
39.500 1.920.000 38.500
I52
517:
las

7 Juni 1
31 Mei 1 9
24 ,,

1926
8 Juni 1925

9
2626

1)
In Reis.

163.000 143.000 176.000
69.000

534

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

9 Juni 19.26

Ontvangsten uit het binnenland van Brazilië in Balen.

te Rio
te San fos
Data
Afgeloopen
Sedert
Afgeloopen
I

Sedert
week
I

1Juli
week
I

1Juli

5 Juni 1926….
43.000
1
3.743.000
149.000
8.550.000
6 Juni 1925….
28.000 3.042.000 91.000
8.903.000

Statistiek der firma G. Duuring & Zoon.

Zichtbare voorraad op 1 Juni in duizenden balen.

1926 1925
1924
1923
1922

Voorraad in Europa..
1.609 1.793
1.783
2.018
2.596
Stoomend fBrazilië ..
357
383
413
302
381
n. Europa

Oost-Indië.
25
16 19
9
14

1.991
2.192 2.215
2.329
2.991
Voorraad Ver. Staten
583 536 668 825
1.149
Stoomeud
)
naar

Brazilië ..
448 243 428
234
348
Ver.Staten)
3.022
2.971
3.311
3.388
4.488
Voorraad in Rio ….
143
105
258
833 1.640
Santos..
1.265
2.124
1.159
1.256
2.755
Bahia ..
19
28
26
10
19

Totaal

…..
‘4.449
*5.228
‘4.754
5.487
8.902
Op

1

Mei
.
……….
*4533 *5335

‘4.445
6.123
8.837

1925
1924
1923
1922
1921

Op

1

Juli

……….
‘5.085
‘5.071
0
5.340 8.639
8.750

(1 Juli
1924
4.592.000
balen
1 Juni
1925
2.403.000
*
Niet inbegrepen de binnen!.1

30

voorraden in Sao Paulo.
.
1 Juli
1925
1.786.000
Apr.
1926
3.531.000

THEE.

De theemarkt had in de afgeloopen week andermaal een
vast verloop. De Londensche veilingen werden na de Pink-
stervacantie aveclerom hervat en de stemming was vast, ter-wijl deprijzen vooral voor gewone nii.cldensoort theeën een
avans aantoonden van
Y
2
d. per lib. De •maandstatistiek van het Thee Etablissement te A.ni-
sterda.m over de afgeloopen maand Mei geeft aanvoeren te
sien ten bedrage van 25048 kn. Ned.-lnctiscihe thee, welke
hoeveelheid andermaal gunstig afsteekt tegen die van de overeenkoinstige maand van verleden jaar, toen die aan-
voeren slechts 14285 kisten beliepen. Ook de a.fleverin.gen
toonen een niet aiibelangrijk hogér cijfer dan een jaar
geleden, nl. 28.008 kn. in Mei 1926 tegenover 2,5.668 ku. in
Mei 1925. Waar de afleveringen de aanvoeren met bijna
3000 ku. overtroffen, zijn de voorraden van 58.212 kn. op
ulto. April teruggeloopen tot 55.252 kn. op ulto. Mei en
zijn die voorraden ruim 7000 kn. grooter dan verleden jaar op hetzelfde tijdstip. Het aandeel dier voorraden, waarover
de handel de beschikking heeft, bedroeg op ulto. Mei 27.192
kn, tegenover 21.557 kn. op ulto. Mei 1925, toen de handel
echter nog de beschikking had over voorraden in let Vrije
verkeer, ingeslagen vÔÔr het inwerking treden der ver-
hoogde rechten.
Amsterdam, 7 Juni.

COPRA.
De markt was ook deze week weder vast gestemd.
Er kwamen flinke zaken tot stand op aflading, terwijl
ook eenige stoomende partijen gedaan werden.
Indië gaf slechts schoorvoetend af, en dan tot beduidend
hoogere prijzen als gevolg van de geregelde aankoopen van
Amen ka.
De slotnoteeringen zijn
Nederl..Ind. f.rn.s. stoomend ……..fi. 35i
April/Mei afi….. 355j
Mei/Juni ,…….35
7 Juni1926.

4

STEENKOLEN.
De kolenstaking in Engeland duurt onverdroten voort. Men hoort nu eens van openlijke, dan weer van onders-
handsche onderhandelingen, doch zoomin het een als het
ander schijnt een uitweg uit de moeilijkheden te kunnen tot
stand brengen. De staking is nu in de zesde week en elke
voorzegging wanneer het einde zal zijn, is louter speculatie!.
De prijzen zijn:
Northumbenland Ongezeef de ..
f
-,-

Durham Ongezeefde ……….,,

,-
Cardiff Ongezeef de………… Schotsehe Gezeef de ……….
Yorkshire Gewasschen Doubles ,, -,-

Westfaalsche Vetförder

……
f12,50
Vetstukken ……
,, 14,25
Smeenootjes


.
,, 14,_
Gasvlamförder ..
,, 12,50
Gietcokes

……
,, 17,-
alles per ton van 1000 KG., franco station Rotterdam/
Amsterdam.
Westfaalsche bunkerkolen f.o.b. Rotterdam/Amsterdam

f 13.50.
Markt prijshoudend.

8 Juni 1926.

IJZER

Er is geen verandering in den toestand van de ruw-
ijzermarkt te vermelden. In Engeland is zij geheel verlaten
als gevolg van de nog steeds voortdurende kolenstaking.
In Frankrijk is met inpng van 1 Juni een belangrijke
prjsverhooging van ruwijzer tot stand gekomen, voor de
hieronder genoteerde soorten bedraagt deze respectievelijk
40 en 42,50 Ir. De Belgische markt is vast. Voor staal-
producten is de daling vrijwel gestuit.

Noteering in de week van

24/30 Mei 131 M..6 J.
1
117 Jut,i
1926

1

1926
1

1925

Ruwijzer.
f.o b. Middlesbrough
Sh. Sh. Sh.
Cleveland Foundry no. 1
7516
7516
80/-
3
731_
731-
751-
4
721_
72/-
741-
Hematite East Coast
Mixed Numbers
7713
77/6
801_

Wagon départ Longwy
(Lotharingen)
Frs.
Frs.
Fr.
Moulage P. L. no. 3…
420,-
460,-
345,-
Semi-phosphoreuse …
457,50
500,_
365,-

eb TV erk Rheinl..Westfalea
Mk.
Mk,
Mk.
Gieszerei Roheisen no. 1
88
88
93
3
86
86
91
Hilmatit …………..
93.5
99.50

f o.b.
Antwerpen
Sh. Sh.
5h.
Gietenij

ruwijzer no.

3
66/_

.

661_
68/9_69/9

Walsproducten.

..93.5

f.o. b. Antwerpen (vrijbi.)
Sh.
Sh.
Staf ijzer

…………
95-96
95-96
Plaatijzer 5 mM…….

100-101

11

3

,
……..
10
.0-101
110
109-110

METALEN.

Loco-Noteeringen te Londen:

Data
Koper
Stan-
daard

Koper
Electro-
Tin
lytisch

Lood
Zink

7 Juni 1926..
56.5/_
64.5/L
261.7/6
29._1.
32.1216
31 Mei 1926-
56.5/_
64.5/_
267.216
29./_
32._1_
25

1926..
56.3/_
64.715
268.17j6 28.12/6
32.2/6
18

1926..
56.1216
64.15/-
268.17/6
28.10/-
3215/

8 Juni 1925..
59.15-
63.51_
254.716
34.5/_
34.51_
20 Juli 1914..
61.-1-
145.15/-
19.-/-
1

21.10/-

VERKEERS WEZEN.

RIJN VAART.
Wees van 30 Mei t/m. 5 Juni 1926.

De aanvoeren, hoofdzakelijk erts, bleven ongewijzigd: In
de Ruhrhavens waren de verschepingen zeer levendig en
werd tengevolge der groote vraag naar schepen, de scheeps-
ruimte schaarsch. Dientengevolge sleepten diverse schepen
van Rotterdam op risico leeg naar de Ruhrhavens, of werden
hier in daghuur gecharterd.
Hierdoor werd in Rotterdam de scheepsruimte eveneens
schaarsch en steeg de vracht voor erts van fi. 0.25,0.35 in
het begin tot fi. 0.60/0.70 in het laatst der week.
Voor daghuur betaalde men
2
cl. per ton oploopend tot
2t4 ct. per ton.
Het sleeploon steeg geleidelijk van fi. 025 tarief tot
6. 0.323.ç tarief.
Waterstand op den Rijn bleef wassend en gunstig.
De vracht voor exportkolen naar Rotterdem bedroeg in
het begin der week Mk. 0.80 per ton met vrij sleepen en
liep op tot
Mk.
1.- in het laatst der week. Indien de
vooruitzichten niet bedriegen, zullen de vrachten in de
eerstkomende dagen nog een hooger niveau bereiken.

Auteur