Ga direct naar de content

Zelf doen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 25 1982

D. J. Wolfson

Zelf doen
Toynbee ontwikkelde destijds een beroemde theorie waarin de ontwikkelingsgang der historic werd gezien als een
reeks van antwoorden op uitdagingen.
De toekomst is dan wat we van het heden
weten te maken. Achteruitgang is het gevolg van behoudend en beleidsarm reageren. Weten we evenwel wat van tegenslag te maken, dan bepaalt dat de vooruitgang.
Laten we als gegeven aannemen dat er
in de komende jaren fors moet worden
bezuinigd op allerhande overheidssubsidies. Dat lijkt een lelijke tegenslag voor
al datgene wat er zou moeten gebeuren in
de welzijnssector; niet alleen voor het
Schone, het Ware en het Goede, maar
ook voor het maatschappelijk werk, de
recreatie, de sport en alles wat verderdes
welzijns is. Het geweeklaag is dan ook
niet van de lucht. Maar die ombuigingen
zouden ook een uitdaging moeten zijn
voor de werkers in die sector om voor
him zaak te staan. Niet voor hun gesubsidieerde eigenbelang, maar voor hun
Zaak, voor het Nut dat zij geacht worden
te stichten.
Misschien hoeft de kwaliteit van zorg,
sport en cultuur helemaal niet zo in het
gedrang te komen als we ook de zonzijde
van de heroverwegingsoperatie tot onze
gedachtenwereld toelaten. En dan heb ik
het niet over de macro-economische
rationalisatie waarom bezuinigen uiteindelijk zo goed voor ons is; nee, gewoon
over het dagelijkse nut dat we gesticht
zouden willen zien. Het is een uitdaging
om eens na te denken over de waarde van
wat minder subsidie en wat meer zelfrealisatie, decentralisatie en eigen verantwoordelijkheid bij de uitvoering van
het welzijnsbeleid. Dit wordt nu eens
geen verhaal over financiele prikkels om
de vraag terug te dringen. Het gaat mij
om de wijze waarop het aanbod van
voorzieningen functioneert, en om wat
daaraan zou kunnen gebeuren.
Als gevolg van het subsidiebeleid is
onze welzijnszorg gaandeweg verbureaucratiseerd en geprofessionaliseerd. In de
sociale zorg wordt de naastenliefde inmiddels gediplomeerd bedreven. De begeleiding van de sport dreigt dezelfde
kant op te gaan. Wat daar vroeger door
talloze vrijwilligers met heel veel inzet
werd gedaan, dreigt te worden verdrongen door gediplomeerde en betaalde (gesubsidieerde) trainers. Dat leidt tot abESB 1-9-1982

surde situaties. Johan Cruyff mag niet
optreden als trainer — hij heeft geen diploma (echt waar). En vrijwilligerswerk
raakt besmet.
Die professionalisering komt allemaal
omdat publieke subsidieverleners zich
politick verantwoordelijk gaan voelen
voor alles wat er met hun subsidie gebeurt. Om geen vervelende vragen te
krijgen als er iets misgaat, stellen ze dure
eisen aan bureaucratisch toezicht en professionele bevoegdheid. Dan heeft het
daar tenminste niet aan gelegen, dan zijn
de handen schoon. Op de vraag of de
client daar veel mee opschiet is uitvoerig
ingegaan door Achterhuis, Peper en anderen. Een ander slachtoffer blijft vaak
wat verborgen: de niet-professionele
dienstverlener die onbetaald voor zijn
plezier werkt en die de ene deur na de andere ziet dichtslaan. Voor hem of voor
haar is het terugtreden van de subsidieverleners een uitkomst. We moeten met
hangende pootjes terug, we hebben ze
weer nodig om de voorzieningen op peil
te houden. Juist nu de mogelijkheden
voor betaalde arbeid zo sterk zijn teruggelopen, is het wreed en onzinnig om gemotiveerde mensen, die zich in hun vaak
onvrijwillige vrije tijd nuttig willen
maken, uit te sluiten met barrieres van
bureaucratische voorschriften en diploma’s. En dat in naam van ons welzijn.
Ook voor decentralisatie zijn er nieuwe perspectieven. Al jaren charmeert de
regering met plannen voor een grotere
autonomie van de lagere overheid om
het cultuur- en recreatiebeleid en het
maatschappelijk werk naar eigen inzichten in te richten. Toch wil het doorknippen van de vele zilveren koorden waarmee het oude subsidiebeleid gemeenten
nog steeds knevelt nog niet vlotten. Als
het er op aankomt, blijken de Haagse
Machten niet zo’n haast te hebben om de
zaken uit handen te geven. Alles met
mate, natuurlijk, want wie zou een nationaal instituut als het Concertgebouw-

orkest uit willen leveren aan de wat verbleekte heldhaftig- standvastig- en barmhartigheid van het Amsterdamse stadsbestuur? Maar een eindweegs kunnen we
gaan. Het is te hopen dat de gemeenten
geen achterhoedegevechten zullen leveren over geld dat ze toch niet meer
krijgen, maar in ruil daarvoor ruimte
zullen eisen voor een welzijnsbeleid met
een eigen gezicht en een eigen verantwoordelijkheid jegens de mensen die het
direct aangaat. Daarbij komt dat het
actief inschakelen van liefhebbers en vrijwilligers om de produktie en dienstverlening op peil te houden bestuurlijk alleen voorstelbaar is bij een herwonnen
flexibiliteit op lokaal niveau.
Ten slotte de eigen verantwoordelijkheid van de professionele werkers en managers in het veld. Die zullen zich eens te
meer waar moeten maken. De Haagse
Comedie verwees woedend naar haar
totale inzet bij de produktie van Kinderen van een mindere God, toen de Raad
voor de Kunst haar vroeg zich in de keuze van het repertoire wat minder te richten op de,.bourgeois satisfait’Mnde Hofstad. Dat soort knuppels moet wat vaker
in het hoenderhok, want ongeacht het
gelijk in deze kwestie heeft vechten voor
artistieke erkenning nog nooit een kunstenaar kwaad gedaan. De centralistische zorg voor het welzijn, en voor de
werkers in cultuur, recreatie en maatschappelijk werk, was allemaal een beetje te vanzelfsprekend geworden. Daarom moeten we ons niet van de wijs laten
brengen door valse tonen in het koorder
weeklagers. Er is schoonheid inzelf doen.

903

Auteur