Ga direct naar de content

WIR

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 16 1988

WIRt
De ontmanteling van de WIR, in het weekend van 28
februari jl., heeft een eind gemaakt aan een van Nederlands meest omstreden sociaal-economische wetten. In
de tien jaar van haar bestaan heeft de WIR vrijwel onafgebroken ter discussie gestaan. Bij de invoering in
1978 was het vooral de beoogde maatschappelijke sturing van de investeringen die grote weerstanden opriep,
daarna de ingewikkeldheid van de wet, vervolgens het
oneigenlijke gebruik en misbruik, daarna de vermeende ineffectiviteit en ten slotte de overschrijding van de
toegemeten budgettaire ruimte. Talrijke malen is de
WIR gewijzigd: er werden nieuwe toeslagen ingevoerd,
oude toeslagen afgeschaft, er werden maatregelen genomen om de wet te vereenvoudigen en de mogelijkheden tot misbruik te beperken. Uiteindelijk verschilde de
WIR in bijna niets meer van haar voorganger: de investeringsaftrek. En nu is de basispremie op nul gesteld in
afwachting van de definitieve afschaffing van de wet. Alleen de kleinschaligheidstpeslag is nog gehandhaafd.
In politiek Den Haag zijn weinig tranen om het afscheid van de WIR gelaten. Oe geloofwaardigheid van
de WIR als instrument om de investeringen te bevorderen was al zpdanig afgebrokkeld dat geen enkele politieke partij zich nog sterk maakte voor het behoud ervan. Alleen de werkgeversorganisaties VNO en NCW
huilden krokodilletranen in het kader van hun strategic
om de gelden voor het bedrijfsleven te behouden. Toch
wekt de achteloze wijze waarop het kabinet zich nu van
de WIR heeft ontdaan, verbazing. Als de WIR werkelijk
zo weinig betekende als instrument om de investeringen en de werkgelegenheid te bevorderen, waarom
hebben CDA en VVD dan in het regeerakkoord opgenomen dat er tot 1990 niet aan getornd zou worden? En
waarom is er in de afgelopen tien jaar meer dan / 40
mrd. gemeenschapsgeld in gestoken?
Illustratief voor de problemen rond de WIR was de
permanente discussie over de effectiviteit ervan als middel om de bedrijfsinvesteringen te stimuleren. Verschillende studies daarnaar lieten zeer uiteenlopende uitkomsten zien . Optimistische schattingen kwamen voor
bepaalde typen investeringen uit op een elasticiteit van
meer dan 2, dat wil zeggen dat een gulden premie meer
dan twee gulden aan investeringen uitlokt. Andere ramingen daarentegen wezen op een effectiviteit in de
buurt van nul. Uit enquetes onder ondernemers en micro-economisch onderzoek bleek dat de WIR-premies
op zich zelf niet van invloed waren op de beslissing om
bepaalde investeringen al dan niet te verrichten. Veeleer was het zo, dat als men eenmaal had besloten een
bepaalde investering te doen, de WIR-premie als een
welkome aanvulling werd beschouwd om de rentabiliteit van het investeringsproject te verhogen.
De waardering voor de WIR verschilde ook sterk per
sector. De landbouw en visserij en de Industrie bij voorbeeld hebben veel meer van de WIR geprofiteerd dan
arbeidsintensieve sectoren als de handel en de overige
diensten. Herverdeling van de WIR-pot in de vprm van
verlaging van werkgeverspremies voor de sociale zekerheid, zou dan ook een forse herschikking van middelen over sectoren betekenen. Landbouw en visserij
zouden er per jaar meer dan / 400 mln. op achteruitgaan, evenals de Industrie. Transport en communicatie
zouden er meer dan / 300 mln. bij inschieten. Bouwnijverheid en handel zouden er elk ca. / 300 mln. op vooruitgaan. De grpotste winnaar zou de sector van de overige diensten zijn, die er meer dan / 750 mln. beter van
zou worden . Dat verklaart ook waarom sommige ondernemers de WIR zo’n nuttig instrument vinden, terwijl
andere geen moeite met haar verdwijning hebben.
Hoe het ook zij, de WIR is buiten werking gesteld en
de strijd om de erfenis is losgebrand. De belangrijkste
varianten die momenteel in discussie zijn, zijn verlaging
van de sociale-verzekeringspremies voor werkgevers,

ESB 9-3-1988

verlaging van de vennootschapsbelasting en verlaging
van de loon- en inkomstenbelasting. De vraag is welke
van deze drie mogelijkheden de grootste bijdrage levert
tot het bestrijden van de werkloosheid en het bevorderen van de economische groei. Verlaging van de vennootschapsbelasting lijkt al snel af te vallen. Dat is een
stimulans voor kapitaalintensieve produktie, terwijl het
juist om het bevorderen van de vraag naar arbeid gaat.
Het argument dat ons land niet kan achterblijven bij de
landen om ons heen, snijdt weinig hout. De effectieve
belastingdruk voor ondernemingen in ons land is al laag.
Het is zeer twijfelachtig of een verdere verlaging van de
vennootschapsbelasting extra arbeidsplaatsen zou
creeren.
Zijn de effecten van inkomstenbelastingverlaging en
verlaging van sociale lasten voor werkgevers gunstiger? Volgens een studie van het CPB, die twee jaar geleden verscheen , zou vermindering van WIR-premies
met ca. / 4 mrd. in ruil voor verlaging van loon- en inkomstenbelastingtarieven op termijn het produktievolume van bedrijven met 1,5% en het aantal arbeidsplaatsen in de marktsector met 34.000 doen dalen. Combinatie van WIR-premieverlaging met vermindering van
sociale lasten voor werkgevers zou iets gunstiger uitpakken, maar ook in dat geval zou de winst aan arbeidsplaatsen als gevolg van het goedkoper worden van arbeid na acht jaar nog niet voldoende zijn om het verlies
van arbeidsplaatsen vanwege de gedaalde investeringen te compenseren. Het beste beleid zou volgens de
Planbureauberekeningen handhaving van de WIR zijn.
Er zijn echter een paar redenen waarom de CPB-uitkomsten waarschijnlijk te positief voor de WIR en te negatief voor de arbeidskostenverlaging zijn. In de eerste
plaats berusten de berekeningen over de effectiviteit
van de WIR voor een gropt deel op waarnemingen over
een periode waarin de winstgevendheid en de vermogenspositie van het bedrijfsleven veel slechter waren
dan nu. In een tijd van kapitaalschaarste zijn WIR-premies natuurlijk effectiever dan wanneer de kassen van
bedrijven goed gevuld zijn. In de tweede plaats zou de
creatie van nieuwe arbeidsplaatsen in dienstverlenende sectoren en in het midden- en kleinbedrijf wel eens
kunnen zijn onderschat. Het aantal jonge, groeiende ondernemingen in deze sectoren is nu veel groter dan in
de periode waarop het CPB zijn schattingen baseert. In
de derde plaats gaat het CPB uit van een nogal lage
substitutie-elasticiteit tussen arbeid en kapitaal. Dat is
correct voor de korte termijn als men uitgaat van een
gegevenproduktiestructuur, maar op langere termijn zal
die structuur veranderen en kan de lagere prijs van arbeid toch een aanzienlijk positief effect hebben op de
vraag naar arbeid. Het is dan echter wel van het grootste belang dat het aanbod van arbeid zo goed mogelijk
aansluit bij wat op de arbeidsmarkt gevraagd wordt.
Daarom is het zinvol als een deel van de WIR-miljarden
voor scholing wordt aangewend.
Tien jaar geleden werd de WIR ingesteld pm de investeringen te sturen. Nu moeten de WIR-miljarden de
werkloosheid helpen oplossen. We zijn een ervaring rijker en een illusie armer. En / 40 mrd. lichter.

L. van der Geest
1. Voor een overzicht zie J. van Sinderen en J.P. Verbruggen,

De economische gevolgen van premiering van investeringen,
ESB, 11 juni 1986.

2. Zie J.P.J. van den Broek en H.C.M. Pennings, Van WIR naar
wig, ESB, 3 juni 1987.

3. Centraal Planbureau, Verlaging van WIR-premies, lastenverlichting en de prijsverhouding tussen kapitaal en arbeid: een

macro-economische analyse, Werkdocument nr. 6, ‘-Gravenhage, 1986.

245

Auteur