Ga direct naar de content

West-nederlandse doofheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 17 1983

D. J. Wolf son

Westnederlandse
doofheid

Oud en Nieuw kom ik meestal nog wel redelijk door, maar aan het begin van de vakantie vraag ik mij wel eens af wat ik in het afgelopen jaar eigenlijk heb gedaan. Veel tijd is
er, als altijd, gaan zitten in het onderwijs, en
dat is dan misschien nog nuttig geweest.
Daarnaast heb ik mijn aandeel geleverd in de
wetenschappelijke, produktie — artikelen gepubliceerd die vrijwel niemand leest en die
dan ook eigenlijk slcchts dienen als uiterlijke
tekenen van academische welstand: bewijsstukken voor de Grote Akela Deetman dat
ook dit welpje zijn best doet en in de toekomst voorwaardelijk gefinancierd mag worden. Maar het somberst is de herinnering aan
de zogenaamde maatschappelijke dienstverlening, het meetateren in de dialoog der doven over economische politick. U ziet het, ik
ben aan vakantie toe.
Sommige collega’s-economisten onttrekken zich aan de maatschappelijke dialoog —
dat is ook niet goed. Om drie redenen niet.
Een gemeenschap die — ook na hard aankomende bezuinigingen — altijd nog miljarden
uittrekt voor universiteiten en hogescholen,mag van de — ook altijd nog — geprivilegicerde werkers aldaar eisen dat zij van tijd
tot tijd beschikbaar zijn wanneer er een beroep wordt gedaan op expertise of contra-expertise (vooral dat laatste). Studenten mogen
van hun docenten verwachten dat zij de
maatschappij waarvoor zij opleiden ook kennen. Maar de belangrijkste reden voor actieve maatschappelijke participatie is wel dat
democratic en pluriformiteit geen vanzelfsprekende zaken zijn. De democratic is op de
roofridders bevochten, en de pluriformiteit
op het leergezag van welke pontificerende
elite dan ook. En beide staan nog dagelijks
onder druk van al diegenen die er geen belang bij hebben om tegengesproken te worden. Naieve theorieen van het democratisch
proces verhalen van volkomen concurrentie
om de gunst van de kiezer, die o zo soeverein
zou zijn en volledig geinformeerd zou bepalen wat er gebeurt — via ,,median voter”-modellen en dat soort rimram. In werkelijkheid
is de macht in beleid en bestuur niet atomistisch gespreid, maar oligopolistisch verdeeld.
Toetreding is moeilijk, wie er doorheen glipt
wordt na verloop van tijd door de gevestigde
orde overwoekerd (PPR, DS’70, D’66), wie
het bestaande tracht open te breken wordt ingekapseld (Nieuw Links, loyalisten). En de
ESB 24-8-1983

voorzitter van de Tweede Kamer moest er
onlangs nog aan herinneren dat het aan bewindsheden is om politieke verantwoordelijkheid af te leggen, en niet aan ambtenaren.
Machtvorming is nodig om dingen gedaan
te krijgen, maar macht en democratic staan
op gespannen voet, dat wisten de Romeinenal: Quis custodiet ipsos custodes? Wie heeft
de machthebbers in zijn macht? Macht continueert zich zelf. De optics waaruit we mogen
kiezen, worden geformuleerd door de aanbieders van beleid. „ Any color you want”, zei
Henry Ford, ,,provided it’s black”. Zo gaat
het ook in de politiek: ,,Je kunt het krijgen zoals je het hebben wilt, maar ze komen in
Woensdrecht”. Dat voorbijgaan aan wat het
plebs wil is niet altijd slecht; de politieke elite
heeft Engeland tenminste voor herinvoering
van de doodstraf weten te behoeden. De
moeilijkheid is uit te maken wanneer het
slecht is. Daar zouden we evenwichtige procedures voor moeten hebben, en daar ontbreekt het aan, want in ons politieke bestel is
de toetsing van het beleid door het informatie-overwicht van het beleidsaanbod gaandeweg geendogeniseerd. (Wie kan mij een helder beeld geven van de machtsverhoudingen
tussen Oost West, of van het gevaar van ,,uitverdieneffecten” en vraaguitval bij een verkeerd gestructureerd ombuigingsbeleid?
Niet het modale Kamerlid, zelfs niet de zogenaamde specialist.) Dat vraagt om oog voor
het belang van exogenisering en objectivering van de tegenmacht. Wie democratic en
pluriformiteit ter harte gaan, en het voorrecht heeft onafhankelijk te zijn, dient zich
dan ook in de discussie te mengen.
Waarom dan toch die somberheid over het
nut van maatschappelijke dienstverlening?
Omdat we de Oostindische doofheid van
vroeger gerepatrieerd hebben naar West-Nederland, en daar word je wel eens horend-dol
van. In de Westnederlandse ,,corridors of power” — het Binnenhof, de departementen, de
burelen van werkgevers en werknemers, de
SER, en niet te vergeten de media en het koor
van zich al dan niet zelf opwerpende dienstverleners — dreigt het selectieve luisteren de
voornaamste verdedigingsh’jn voor het eigen
gelijk te worden. Bovendien wordt op die selectiviteit geanticipeerd, door wat anders te
zeggen dan bedoeld wordt, in de hoop dat het
selecterende filter de juiste bedoeling eruit
haalt. Op die manier wordt een dialoog in-

derdaad tot getater, en wordt wat als bijdrage
tot het democratisch proces bedoeld was ontoegankelijk en oncontroleerbaar voor derden. Dat is niet verheffend.
Een voorbeeld is het schimmengevecht
rond de arbeidsduurverkorting. Aanvankeh’jk was er slechts vreugde over het novemberakkoord in de Stichting van de Arbeid,
dat onderkend werd als een keerpunt in de
heilloze polarisatie tussen werkgevers en
werknemers. ledereen wist dat arbeidsduurverkorting slechts accommoderend zou zijn
— geen nieuwe welvaart zou scheppen —
naarmate de vakbeweging geen weerstand
zou kunnen bieden aan de druk van individuele bonden om de gunstige inverdieneffecten
(minder werkloosheidsuitkeringen) pro tanto in te zetten om het bijbehorende loonoffer
te compenseren. ledereen kon dus ook begrijpen dat het zaak was geen slapende honden wakker te maken door de vakbeweging
te pressen om eens precies uit te leggen wat ze
bedoelde met een ,,overeenkomstige looninlevering”. ledereen wist bovendien dat zelfs
indien het bruto loon per werknemer niet zou
dalen, de produktiviteit van overlevende bedrijven kon stijgen naarmate de vakbeweging stilzwijgend zou gedogen dat niet alle
vrijvallende arbeidsplaatsen zouden worden
herbezet (een ,,koude” versoepeling van het
ontslagrecht). ledereen kon tenslotte bedenken dat de toekomstige produktiviteit van het
bedrijfsleven cruciaal afhangt van de mate
waarin we de nieuwe generatie vertrouwd
maken met het arbeidsproces. En daarvoor is
— nu en onmiddeUijk — arbeidsduurverkorting nodig, anders gaat er een generatie verloren.
Ondanks alles wat er op het spel staat, zie
je dan toch weer het getater losbarsten. Arbeidsduurverkorting is niets, het gaat er niet
om een complex maatschappelijk proces in
goede banen te leiden, je moet gewoon tegen
zijn, en je daarbij niet laten verleiden tot mogelijke nuanceringen in de oordeelsvorming.
Maatschappelijke dienstverlening is wat
anders dan meehuilen met de wolven in het
bos. De arbitrerende rol die er in besloten
ligt, begint met luisteren, vooral zorgvuldig
luisteren. Audite et alterem partem, ook dat
stond de Romeinen al duidelijk voor ogen.
Was het daarom dat D. J. B. Schouten bij zijn
25-jarig SER-jubileum benadrukte dat hij
daar, al luisterend, zoveel geleerd had? Dat
kan ik hem nazeggen. Niet klagen dus. Het
was toch een goed jaar, after all.

743

Auteur