Ga direct naar de content

Werkgelegenheid en export

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 16 1980

Werkgelegenheid en export
Vrijwel algemeen is men het erover eens dat de export
van bijzonder groot belang is voor de werkgelegenheid in
ons land. Schattingen omtrent het gedeelte van de werkgelegenheid dat afhankelijk is van de export lopen uiteen
van 40% tot zelfs 50%. Uit een (nog lopend) onderzoek I)
naar de economische betrekkingen tussen Nederland en de
Bondsrepubliek Duitsland (waarin ook is gekeken naar de
export als geheel) blijkt evenwel dat deze schattingen aan
de hoge kant zijn. In dit artikel zullen enkele resultaten
van het onderzoek worden gepresenteerd.

Berekeningswijze
Als berekeningsbasis voor onze vraagstelling geldt de
input-outputtabel voor de Nederlandse volkshuishouding
voor het jaar 1976. Aan de hand van deze tabel is de totale,
door de export van goederen en diensten gegenereerde,
produktie per bedrijfsklasse bepaald, door de z.g. ,,Leontief-inverse” van de matrix voor intermediaire goederen
en diensten te vermenigvuldigen met de exportvector voor
de te onderscheiden bedrijfsklassen. Deling van de gevonden resultaten door de totale produktiewaarde van de verschillende bedrijfsklassen en vermenigvuldiging met het
aantal binnen die bedrijfsklassen werkzame personen
geeft dan de z.g. exportwerkgelegenheid per bedrijfsklasse 2). Hierbij kan een onderscheid worden gemaaht tussen
de directe en de indirecte component. De directe compo-

nent kan bepaald worden door de waarde van de export te
delen door de totale produktiewaarde en dit resultaat te
vermenigvuldigen met het aantal werkzame personen. De
indirecte component wordt gevonden door het directe
deel af te trekken van het totaal.
Tabel 1 geeft het resultaat van onze berekeningen weer.
Geconstateerd kan worden dat het aandeel van de exportwerkgelegenheid in de totale werkgelegenheid in 1976
29,6% bedroeg. Laten we de werkgelegenheid bij de overheid buiten beschouwing, dan wordt dit percentage 34,4.
Relateren we de exportwerkgelegenheid in de industrie
(de bedrijfsklassen 2 t / m 21) aan de totale werkgelegenheid in de industrie, dan blijkt de exportwerkgelegenheid
56,0% te bedragen. Voor de dienstverlenende sector (de
bedrijfsklassen 22 t / m 33) lijkt de export aanzienlijk minder belangrijk te zijn, althans voor de exportwerkgelegenheid; deze is 23,4% van de totale werkgelegenheid binnen
deze sector.

I) Dit onderzoek wordt uitgevoerd aan het Economisch Seminarium van de Subfaculteit Algemene Politieke en Sociale
Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. De auteurs
danken drs. J. Parker endrs. F. van Veen voor hun bijdrage aan
dit onderzoek.
2) Voor een precieze weergave van het door ons gehanteerde model verwijzen we naar: A. R. Tejano, Belgian export and employment, Tijdschrift voor Economie en Management, vol. X X ,
nr. 4, 1975.

Tabel l. Export(sector)werkgelegenheid en de (sector)exportwerkgelegenheid, per bedrijfsklasse voor het jaar 1976
ücdrijfsklasse

Indirecte wcrkgelcgenheid
(X 1000 manjaren)
totaal

ESB 2-7-1980

Directe wcrkgelcgcnheid
(X 1000 manjaren)

Totaal
ídirecti-indirat)

totaal

totaal

76 1

Werkgelegenheid en export naar de Bondsrepubliek
Duitsland

Onderscheid
Met betrekking tot de relatie tussen export en werkgelegenheid voor de verschillende bedrijfsklassen kunnen in
principe twee vragen worden gesteld:
hoeveel manjaren zijn in één bepaalde bedrijfsklasse
afhankelijk van de export van de totale volkshuishouding (dus incl. de export van de bedrijfsklasse zelf); in
dit verband willen we spreken van de export(sect0r)werkgelegenheid.
hoeveel manjaren binnen de volkshuishouding zijn afhankelijk van de export van één bepaalde bedrijfsklasse; hier willen we spreken van de (sector) exportwerkgelegenheid.

Tabel 3 geeft onze schatting van de werkgelegenheid
m.b.t. de export naar de BRD, de BLEU en Frankrijk.
Dat we slechts een schatting kunnen maken komt omdat
de door ons berekende exportwerkgelegenheidscijfers betrekking hebben op de export van goederen en diensten;
gegevens omtrent de export van diensten naar de drie landen zijn evenwel niet beschikbaar (zie verder onder ,,kanttekeningen”).
Uit tabel 3 blijkt dat in 1976 m.b.t. de export naar de
BRD, de BLEU en Frankrijk in totaal 950.000 manjaren
kunnen worden toegerekend aan de export van de bedrijfsklassen I t / m 20. Daarvan hadden 274.000 manjaren
(28,8%) betrekking op de export naar de BRD, 137.000
manjaren (14,4%) op de export naar de BLEU en 102.000
manjaren (10.7%) op de export naar Frankrijk.

Tabel 1 leert dat de relatie tussen exuort en werkgelegenheid – afhankelijk van deze vraagsielling -eenverschillend eewicht heeft. Zo bliikt biivoorbeeld voor bedrijfsklask 3 de export(sectorfwerk&egenheid aanzienlijk lager te zijn dan de (sector)exportwerkgelegenheid.
Dit onderscheid lijk ons relevant. Immers, b.v. bij exportstimulering in een sector dient niet alleen te worden gekeken naar de directe werkgelegenheid in de sector, maar tevens naar de (indirecte) werkgelegenheid die, vanwege leveringen door andere bedrijfsklassen, elders in de economie wordt gegenereerd.
Tabel 2 geeft de, uit oogpunt van export(sector) werkgelegenheid dan wel (sector)exportwerkgelegenheid,tien
belangrijkste bedrijfsklassen. Omdat er bedrijfsklassen
zijn die niet in beide gevallen tot de tien belangrijkste kunnen worden gerekend, zijn in totaal dertien bedrijfsklassen opgenomen. De tabel kan als volgt worden gelezen.
De export(sector)werkgelegenheid bedraagt voor b.v. bedrijfsklasse 1 175.000 manjaren. Daarvan moeten 74.000
manjaren worden toegerekend aan de eigen export,
89.000 aan de export van bedrijfsklasse 3, 10.000 aan de
export van bedrijfsklasse 4 en 2.000 aan de export van de
niet opgenomen bedrijfsklassen. De 74.000 manjaren
kunnen worden teruggevonden in tabel 1 (de som van indirecte en directe werkgelegenheid voor de eigen export).
De (sector)exportwerkgelegenheid voor dezelfde bedrijfsklasse bedraagt 99.000 manjaren. Daarbij gaat het
uiteraard om 74.000 manjaren binnen de bedrijfsklasse
zelf, 18.000 binnen de overige twaalf bedrijfsklassen en
7.000 binnen de niet genoemde.

Kanttekeningen
Ten aanzien van onze resultaten dient het volgende te
worden opgemerkt.
Bij onze berekeningen zijn we uitgegaan van het begrip
werkzame personen, zoals dat door het CBS wordt gehanteerd. Beperking tot uitsluitend werknemers
zou hebben betekend dat voor het jaar 1976 684.000
manjaren zouden zijn verwaarloosd. Hierdoor zou, ons
inziens, een onjuist beeld gevormd worden van de
werkelijke exportwerkgelegenheid, met name binnen
de bedrijfsklassen 1, 22, 23 en 24.
In onze vraagstelling hebben we niet het z.g. ,,Zijistraeffect” betrokken.
Voor onze berekeningen van de export naar de BRD
zijn we uitgegaan van de beschikbare cijfers omtrent
de export per goederensoort zoals door het CBS voor
het jaar
1976 is gepubliceerd 3).

3) CBS, Maandirarisriek van de buitenlandse handelpergoederensoorr. januari 1977. De door ons tevens uitgevoerde bereke-

ningen voor de jaren 1975, 1977en 1978leiden wat betreft de hier
getrokken conclusies tot een min of meer zelfde resultaat.

Tabel 2. Exportsectorwerkgelegenheid en (sector)exportwerkgelegenheid voor 13 bedriifsklassen (X 1.000 manjaren)
drijfs- (sector)Iegenheid

92
Overige bodrijlsklissen

……..

143

55

32

I
W

108

89

79

27

178

33

83

17

7

I
5

8

6

24

11

7

9

5

18

7

9

5

99

158

63

38

130

119

96

88

32

1%

40

92

22

(Sectorkxpart-

werkgelegenheid.

1

Bij d e samenstelling van d e input-outputtabellen hebben we op basis van de door het CBS gehanteerde
methode van toerekening naar de verschillende bedrijfsklassen, d e waarde v a n d e export bepaald.
Onze cijfers wijken o m drie redenen a f van d e in d e
input-outputtabel vermelde waarden van d e export:
Рin d e input-outputtabel wordt d e waarde v a n d e export van i o e d e r e n ̬ n diensten gegeven. O m d a t gegevens omtrent d e export v a n diensten niet beschikbaar
waren, hebben we ons moeten beperken t o t d e export
van goederen 4). Bij onze schatting zijn we e r derhalve
van uitgegaan d a t d e uitvoer van diensten o p dezelfde
wijze over d e bedrijfsklassen is verdeeld als d e uitvoer
van goederen;
– deze cijfers zijn berekend o p d e z.g. fob-basis; d e cijfers in d e input-outputtabel o p basis van d e produktiewaarde. Onze cijfers omvatten derhalve o o k nog d e
winstopslag e n d e kosten die samenhangen met transport, opslag e.d;
– d o o r ons is geen rekening gehouden met d e z.g. verborgen doorvoer 5). Dit heeft t o t gevolg, d a t d e waarde
van d e export, zoals d o o r ons bepaald, in het algemeen
iets hogeAs d a n het geval zou zijn wanneer we d e e x p o r t
van uitsluitend in het binnenland geproduceerde goede- ren zouden hebben bepaald.

W. A. de Haan

t

I I. Grafische industrie en uitgeverijen.
12. Aardolie-industrie (incl. aardolie- en aardgaswinning).
13. Chemische, rubber- en kunststofvenverkende industrie (incl.
kolenmijnbouw).
14. Bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie.
15, ~ ~ ~ ; ~ ~ ~ ~ ~ ~ l i ~ d
16. Metaalprodukten- en machine-industrie.
17. Elektrotechnische industrie.
18. Transportmiddelenindustrie.
19. Optische en overige industrie.
20. Openbare nutsbedrijven.
21. Bouwnijverheid en bouwinsti?llatiebedrijven.
22. Groothandel en detailhandel.
23. Hotels, cafés en restaurants.
24. Reparatie van gebruiksgoederen.
25. Zee- en luchtvaart.
26. Overige transport- en opslagbedrijven.
27. Communicatiebedrijven.
28. Bank- en verzekeringswezen.
29. Woningbezit.
30. Zakelijke dienstverlening.
3 1. Medische en veterinaire diensten.
32. Cultuur en recreatie.
33. Overige dienstverlening.
34. Goederen en diensten niet naar herkomst verdeeld.

4) Het CBS verstrekt weliswaar een verdeling van de aan het buitenland verleende diensten (b.v. Nationale Rekeningen 1978,
tabel 47), doch op een, voor onze vraagstelling, te hoog aggregatieniveau. Aan de hand van genoemde tabel 47 kan worden vastgesteld dat de uitvoer van diensten door de beschouwde bedrijfsklassen in 1976 f 1.830 mln. gulden bedroeg. Dit komt neer op
1,7% van de totale uitvoer van goederen door de genoemde bedriifsklassen.
.
—-5) Zie o.a. hierover: C.B.S., Maandsraristiek voor de buiienlandse handel per goederensoort, december 1976. De totale
waarde van de verborgen doorvoer wordt voor het jaar 1976 geschat op f. 1.351 mln.. De door ons berekende exportwaarde zou
derhalve met dit bedrag verminderd dienen te worden, en de
waarde van de export naar de drie landen met een evenredig deel
hiervan. Naar het zich laat aanzien is een en ander slechts van belang voor de bedrijfsklassen 1,3,4en 15. De totale waarde van de
verborgen doorvoer van produkten die aan deze bedrijfsklassen
is toegerekend bedroeg in 1976 f. 1.142 mln., op een totale exportwaarde voor deze bedrijfsklassen van f. 29.702 mln. (dus ca.
3%).

H. C. Rott
H. Willems
Appendix
Bedrijfsklassen

J——

I. Landbouw, bosbouw en visserij.
2. Delfstoffenwinning (excl. kolenmijnbouw en aardolie- en
aardgaswinning).
3. Voedingsmiddelenindustrie (veehouderijprodukten).
4. Voedingsmiddelenindustrie (overige produkten).
5. Dranken- en tabakverwerkende industrie.
6. Textielindustrie.
7. Kledingindustrie
8. Leder-en schoenindustrie.
9. Hout- en meubelindustrie.
. 10. Papierindustrie.

Tabel 3. Uitvoer van goederen en (sector)exportwerkgelegenheid, BRD, Frankrijk en BLEU, 1976
Bedrijfskiassen

BRD

Totale uitvoer
(mln. gld.)
uitvoer (mln. gld.)

I
2
3
4
5
6
7
: 8
9
v 10
i

II

I2
13
14
I5
16
1 17
18
19
l

!

.

> 22

E n)
: 34

f

p

!

………………
………………
………………
………………
………………
………………
………………
………………
………………
………………
………………
………………
………………
………………
………………

………………
………………
………………
………………
………………
………………
………………

8.643
572
8.906
6.98 1
1.239
3.553
1.027
326
756
1.666
595
18.755
18.895
998
5.172
10.145
8.473
6.166
1.817
27
%I
346
106.020

4.116
120
3.015
2.063
158
1.229
350
124
279
599
80
8.133
4.976
392
1.327
2.262
1.798
949
328
23
376
65
32.762

uitvoer als (sector)uitvoer als (sector)- uitvoer (mln. gld.)
uitvoer als (sector)- uitvoer (mln. gld.)
percentage exportpercentage exportpercentage exportvan de totale werkgevan de totale werkgevan de totale werkgeuitvoer legenheid
uitvoer legenheid
uitvoer legenheid
(X 1.000
(X 1.000
(X 1.000
manjaren)
manjaren)
manjaren)
47.6
21.0
33.9
29.6
12.8
34.6
34.1
38.0
36.9
36.0
13.4
43.4
26.3
39.3
25.7
22.3
21.2
15.4
18.1
85.2
39.1
183
30.9

47

989
131
665
1.276
187
863
454
113
257
418
205
2.900
2.622
308
888
1.132
1.21 1
636
193
4
188
19
15.659

54
19
I
13
8
I
4
6
I
8
34
5
9
27
20
14
3

274a)
1

8 ) 28.8%

b) 14.4%

Frankrijk

BLEU

11.4
22.9
7.5
18.3
15.1
24.3
44.2
34.7
34.0
25. l
34.5
15.5
13.9
30.9
17.2
11.2
14.3
10.3
10.6
14.9
19.6
5.5
14.8

11

I2
I2
I
9
11
I
4
4
3
3
18
4
6
13
14
9
2

137b)

934
49
982
8M
I21
28 1
83
25
53
255
82
1.473
2.389
8I
601
1.053
1.051
527
225

10.8
8.6
11.0
12.2
9.8
7.9
8.1
7.7
7.0
15.3
13.8
7.9
12,6
8.1
11.6
10.4
12.4
8.5
12.4

134
26
11.275

13.9
7.5
10,6

I1

17
8
I
3
2

I
3
I
I
16
I
4
I2
12
7
2

lok)

~

~

~

Auteurs