Ga direct naar de content

De incidentele loonbeweging

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 16 1980

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
De incidentele loonbeweging
Toen begin 1977 bleek dat de realisatie van de
loonontwikkeling in 1976 aanmerkeliik boven de
geschatte loonmÃœtatie uitkwam, haalde d e toenmalige
minister-president Den Uyl fel uit naar de werkgevers:
zij zouden door het toekennen van hogere loonsverhogingen de loonmaatregelen van 1976 hebben ontdoken. Deze
ontduiking zou tot uiting komen in een aanzienlijk
hoger ,,incidenteelw. Sindsdien rust op de incidentele
loonbeweging een zekere smet. Dit komt niet in de laatste
plaats doordat doorgaans een nogal simpele inhoud wordt
gegeven aan de ,,post incidenteel”. Meestal wordt het
incidenteel nader gepreciseerd door te wiizen op
loonsverhogingen d 6 ontstaan door ,,promoties, oveiwerk en derneliike”. Dat is beslist een te eenvoudige. en
bovendien oñj&te, voorstelling van zaken. Er zitten aan
het begrip incidenteel zoveel haken en ogen, dat zo’n een
beknopte toelichting niet mogelijk is.
Wat verstaan we dan onder incidentele loonmutatie?
Er doen zich direct al complicaties voor, als blijkt dat
er verschillende definities bestaan. Voor Nederland
kunnen we ons echter beperken tot twee definities: die van
het Centraal Planbureau (CPB) en die van de Loontechnische Dienst (LTD). Volgens het CPB is de incidentele
loonmutatie het verschil tussen de (feitelijke) mutatie
in de loonsom per werknemer (exclusief sociale lasten
en pensioenpremie van de werkgevers) en de mutatie in de
lognsom
werknemer als
van cao-wijzigingen.
Voor de Loontechnische Dienst ILTD) omvat het incidentele loon de individueel toekenbare lÓonwijzigingen, die
niet het gevolg zijn van deeveneens individueel toekenbare
loonwijzigingen in algemene zin, zijnde initieel en de
prijscompensatie. De LTD kijkt uitsluitend naar de
loonontwikkeling van de z.g. ,,blijversw,personen die op
beide tijdstippen van de waarneming in het bedrijf werkzaam zijn. In de praktijk zal het incidenteel volgens de
opvatting van de LTD dan ook hoger uitkomen dan het
incidenteel volgens de benadering van het CPB. Bij de
definitie van het CPB doet zich bovendien de vraag voor
wat onder de mutatie in de loonsom per werknemer als
gevolg van cao-wijzigingen moet worden verstaan. Het
CPB baseert zich op cijfers van het Loonbureau. Voor de
analyse op sectorniveau moet het CPB evenwel een beroep
doen op cijfers van het CBS. Het CBS komt echter op basis
van haar interpretatie van de cao’s tot een meestal hogere
contractloonstijging dan het Loonbureau, zodat het CPB
deze cijfers weer moet corrigeren. Het komt er wèl op neer
dat er in feite drie cijfers zijn die de hoogte van het
incidenteel kunnen aangeven.
Naast alle technische complicaties bij het berekenen
van het incidenteel, is het wellicht interessanter te weten
hoe de incidentele loonstijging moet worden verklaard.
Het is goed erop te wijzen dat het incidentele loon een
mutatiegrootheidis. Een factor kan alleen van invloed zijn
op de incidentele loonmutatie, voor zover in deze factor
veranderingen optreden. Voor een overzicht van de
factoren die de incidentele loonmutatie bepalen, moet ik
me hier beperken tot een beknopte opsomming van de
belangrijkste elementen. Allereerst is er de wijziging in de
samenstelling van de beroepsbevolking, zowel naar leeftijd
als geslacht. Is het loon overwegend leeftijdgebonden, en
stijgt de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking, dan
zal het hele loonniveau als het ware iets worden
,,opgekrikt”. Van de invoering van de VUT kan een
negatieve invloed uitgaan op de incidentele loonmutatie.
Wat de samenstelling naar geslacht betreft zal b.v. het
huidige gelijke-beloningsbeleid voor mannen en vrouwen
tot een verhoging leiden van het gemiddelde loon voor
vrouwen, endaarmee tot eenverhoging van deloonsom per
werknemer. Een soortgelijk effect doet zich voor bij het
(wettelijk) verhogen van het minimum(jeugd)loon; hierbij
kunnen z.g. ,,schaaleffectenw(de verhoging werkt door in

ESB 2-7-1980

2

de schale net boven het minimumloon) nog voor een
versterk’ g zorgen. Verder kan de verschuiving van de
werkgelegenheid tussen sectoren worden genoemd, b.v.
een verschuiving in de richtingvansectorenmeteen hogere
loonsom per werknemer. Hierbij kan ook worden gewezen
op de toegenomen onderwijsconsumptie en de positieve
correlatie die er nog steeds bestaat tussen inkomen en
onderwijsniveau. Voorts hebben cao’svaak een minimumkarakter. In dit verband kan ook de situatie op de
arbeidsmarkt van belang zijn. In tijden van schaarste aan
arbeidskrachten zullen vaker minimumvoorwaarden
worden overschreden, door b.v. gebruik te maken van
facultatieve toeslagen e.d. Ten slotte noem ik veranderingen in de omvang van het overwerk, wijzigingen in de
toepassing en omvang van winstuitkeringen, gratificatie
e.d., toevallige oorzaken als vorstverlet en het afwijkenvan
een cao.
Omdat de post incidenteel nogal eens in verband wordt
gebracht met promoties, is het wellicht aardig erop te
wijzen dat promoties op zich geen oorzaak behoeven te
zijn voor een incidentele loonstijging. Als een chef van een
afdeling, die b.v. met pensioen gaat, wordt opgevolgd
door een werknemer die lager wordt ,,ingeschaaldw,dan
zal de ,,loonsom” voor deze functie dalen. Voor een
juist inzicht in het effect op het incidenteel moet men dan
nagaan welke gevolgen de ,,vacaturereactiew(de opvolger
van de chef moet immers ook weer worden opgevolgd)
heeft voor de loonsom per werknemer. Bij een ,,vloeiende” carrièredoorstroming hoeft het toekennen van individuele promotie (macro gezien) niet tot een incidentele
loonstijging te leiden.
Uit de opsomming blijkt dat het merendeel van de
factoren die de incidentele loonstijging bepalen van structurele aard zijn, en moeilijk te beïnvloeden. Vanwege de
beheersing van het incidenteel, een actueel punt in de
discussie om de macro loonstijging terug tedrukken, is het
dan ook van belang te weten hoe groot de invloed van de
verschillende factoren is op het uiteindelijke incidenteel.
Volgens ,,goedw Nederlands gebruik is er inmiddels een
tripartite commissie aan het werk geweest, die een
onderzoek heeft ingesteld naar de incidentele loonbeweging bij bedrijfsleven en overheid. In de periode 19731977 bedroeg volgens het CPB de gecumuleerde incidentele loonmutatie 73%. Uit het rapport van de commissie,
dat vorige week officieel is uitgebracht, blijkt dat de
belangrijkste bepalende factoren vooral moeten worden
gezocht bij de wijzigingen in de bedrijfstakkenstructuur
en de personeelssamenstelling (3,8%), alsmede bij de
overschrijding van de in de cao’s overeengekomen
mutaties (3,0%). Een opvallende conclusie is verder
dat het verrichten van overwerk (ook een factor waaraan
in de regel een hoog incidenteel wordt toegeschreven)
nauwelijks effect heeft gehad op de incidentele
loonstijging.
De conclusie die op basis van deze cijfers lijkt te
kunnen worden getrokken is dat het incidenteel maar
moeilijk beheersbaar is. Op zich is deze conclusie geen
verrassing. Belangrijker is wellicht het feit dat de tripartite
commissie op basis van de berekeningen concludeert dat
het verschijnsel van het incidentele loon voor een belangrijk gedeelte wordt veroorzaakt ,,door procesmatige
factoren die samenhangen met de dynamiek van de
moderne maatschappij”. Uit deze wollige interpretatie
mag worden afgeleid dat het georganiseerde bedrijfsleven niet geneigd lijkt zich volledig in te zetten voor een
beheersing van de incidentele loonstijging. Kortom, het
incidentele loon lijkt nog wat minder beheersbaar dan op
grond van de achterliggende factoren al mocht worden
aangenomen.

T. de Bruin

753

Auteur