Waarden, normen en economische groei
Aute ur(s ):
Geest, L. van der (auteur)
Haveman, A.P. (auteur)
Hertog, R.G.J. den (auteur)
Lagew eg, I.M. (auteur)
Allen verb onden aan NYFER Forum for Economic Research in Breukelen. Dit artikel is gebaseerd op de NYFER-studie Instituties, waarden, normen en groei, Sdu Uitgevers, Den Haag, 1997. Deze
studie is verricht met steun van het ministerie van Economische Zaken.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4131, pagina 916, 3 december 1997 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
economische, orde, normen, w aarden
Sociaal-culturele factoren zoals vertrouwen zijn van invloed op de economische prestaties van landen. De politiek moet daarom oppassen met beleidsmaatregelen die dit vertrouwen
in de waagschaal stellen. Is het waar dat meer marktwerking en versoepeling van het ontslagrecht zullen leiden tot een hardere, egoïstischer samenleving waarin het
vertrouwensklimaat terugloopt? Of zijn dit drogredenen om aan soms pijnlijke aanpassingen te ontkomen?
De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de invloed van instituties op de economische prestaties van landen. Onder instituties wordt daarbij verstaan de manier waarop mensen
hun onderlinge betrekkingen organiseren. Het zijn de geschreven en ongeschreven spelregels van de samenleving 1. Zij bepalen bijvoorbeeld hoe overeenstemming over gezamenlijke
acties wordt bereikt, hoe de naleving van overeengekomen handelingen wordt georganiseerd en hoe de lusten en lasten worden verdeeld.
Dat formele instituties zoals een betrouwbaar bestuur, behoorlijke rechtspraak, wel omschreven eigendomsrechten en dergelijke van groot belang zijn voor het functioneren van een
economie, is inmiddels vrij algemeen aanvaard en goed gedocumenteerd 2. Daarentegen is veel minder duidelijk hoe waarden en normen de economische prestaties beïnvloeden 3. Mede
daardoor leiden allerlei onbewezen stellingen een hardnekkig bestaan. Zo wordt in discussies over de introductie van meer marktwerking in de economie of versoepeling van het
ontslagrecht vaak gewezen op het gevaar voor ‘Amerikaanse toestanden’. Daarbij wordt een contrast geschetst tussen een continentaal-Europese (Rijnlandse) en een Angelsaksische
economie.
Wij zijn van mening dat globale verwijzingen naar een Rijnlandse versus een Angelsaksische economie geen goede basis vormen voor een zuiver debat over de inrichting van de
economie en de samenleving. Het is allerminst evident dat door de introductie van meer marktconforme elementen in de economie het egoïsme in de samenleving toeneemt. Ook staat niet
vast dat een grotere inkomensongelijkheid slecht is voor de solidariteit in de samenleving. In de hoop het debat wat te verhelderen, presenteren wij in dit artikel kwantitatieve schattingen
van de samenhang tussen sociaal-culturele en economische verschillen tussen landen. De sociaal-culturele data zijn ontleend aan het World values survey, een zeer omvangrijk onderzoek
waarin de bewoners van veertig landen uitvoerig zijn ondervraagd naar hun opvattingen over de meest uiteenlopende zaken 4. De economische data zijn afkomstig uit de bekende OESOstatistieken. Via een analyse van de culturele verschillen tussen landen bestuderen wij eerst in hoeverre deze verschillen gepaard gaan met verschillen in economische groei (in figuur 1
aangegeven door de relatie tussen cultuur en groei), waarna empirische gegevens gepresenteerd worden over de mogelijke invloed van beleidsverschillen op de waarden en normen in een
maatschappij (de relatie tussen beleid en cultuur in figuur 1). De gebruikelijke veronderstelling dat er een rechtstreekse invloed is van beleidsmaatregelen op de economische ontwikkeling,
wordt dus uitgebreid met de hypothese dat er ook een indirecte beïnvloeding kan plaatsvinden via het effect op de normen en waarden die op hun beurt de economische prestaties
beïnvloeden. Wij hopen met deze gegevens – die overigens voornamelijk correlaties in beeld brengen en geen oorzakelijke verbanden – het simplistische Rijnland-Amerika schema te
overstijgen en een wat meer gefundeerde bijdrage aan bovenstaand debat te leveren.
Figuur 1. Invloed van beleid op economische groei. Dit artikel gaat over de dikke pijlen
Culturele verschillen tussen landen
Wat betreft de economische ordening zijn er alleen al in West-Europa en Amerika op voorhand ten minste vijf groepen landen te onderscheiden: de Rijnlandse landen (Duitsland,
Nederland en België), de Angelsaksische landen (de Verenigde Staten, Canada, Ierland, en het Verenigd Koninkrijk), de Scandinavische landen (Denemarken, Noorwegen, Zweden en
Finland), de Romaanse landen (Frankrijk, Italië, Spanje en Portugal) en de Alpenlanden (Zwitserland en Oostenrijk). Onderzoek naar de relatie tussen economie en cultuur gaat er over het
algemeen van uit dat landen binnen dezelfde groep ook dezelfde culturele waarden en normen hebben. Dit blijkt echter niet het geval te zijn.
Vertrouwen
Zo blijkt uit figuur 2a dat het vertrouwen in instituties in het Verenigd Koninkrijk beduidend lager is dan in de andere Angelsaksische landen Ierland, de Verenigde Staten en Canada. Ook
is het vertrouwen in instituties minder in Zweden en Finland dan in de andere twee Scandinavische landen. Gemiddeld is het vertrouwen minder in de Rijnlandse landen dan in de
Angelsaksische landen. Dit is opmerkelijk omdat sommige politici aannemen dat een Rijnlandse economie garant staat voor een groter onderling vertrouwen. Van belang daarbij is dat het
begrip vertrouwen in de verschillende economieën een verschillende inhoud heeft. Terwijl in continentaal Europa vertrouwen sterker gebaseerd is op persoonlijke relaties, is vertrouwen in
Angelsaksische landen meer gebaseerd op objectieve criteria, zoals controle door een onafhankelijke instantie. Elders zou het vragen om zo’n onafhankelijke toetsing juist als gebrek aan
vertrouwen worden uitgelegd.
Figuur 2a. Vertrouwen in instituties
Burgerschapsmoraal
De burgerschapsmoraal is het laagst in de Rijnlandse en de Romaanse landen (figuur 2b). Vooral in België, Frankrijk en Portugal hebben de burgers relatief weinig bezwaar tegen
maatschappelijke misstanden zoals zwartrijden, heling en drugsgebruik. De burgerschapsmoraal is iets beter in de Angelsaksische landen, met name in Ierland, maar is gemiddeld nog altijd
aanzienlijk slechter dan in de Alpen en de Scandinavische landen (m.u.v. Finland).
Figuur 2b. Burgerschapsmoraal
Tolerantie
figuur 2c geeft tenslotte aan dat Japan het minst tolerante land is. De intolerantie-index van Nederland blijkt – ondanks de reputatie van zeer tolerant land – maar een fractie lager te zijn dan
de index van de meeste andere landen. De Scandinavische landen zijn het meest tolerant, met als onbetwiste winnaar het Deense volk.
Figuur 2c. Tolerantie
Invloed cultuur op economische groei
Uit het bovenstaande blijkt dat er in cultureel op- zicht diverse verschillen tussen de OESO-landen zijn. Maar wat betekent dit nu voor de economie? Zijn deze culturele verschillen
bijvoorbeeld in staat te verklaren waarom er zulke grote verschillen in economische groei tussen landen optreden? Een zeker positief verband ligt voor de hand. Wanneer er bijvoorbeeld
meer vertrouwen is heeft men minder behoefte aan formele contracten en controle op de naleving hiervan. Doordat de transactiekosten lager worden, houdt iedereen meer geld en tijd over
voor investeringen en innovatie, wat weer gunstig is voor een goede concurrentiepositie in de wereld- economie.
Empirische steun voor het verband tussen cultuur en economische groei wordt geleverd door figuur 3. figuur 3a laat zien dat er een positief verband bestaat tussen vertrouwen in de
medemens en economische groei 5. Opvallend is de tweedeling van de landen binnen Europa: het relatief hoge vertrouwen in de Noord-Europese landen gaat samen met hogere
economische groei, terwijl het lage vertrouwen in de Zuid-Europese landen gepaard gaat met een lagere economische groei.
Figuur 3a. Vertrouwen in de medemens is goed voor de economische groei
Uit figuur 3b blijkt dat een betere burgerschapsmoraal ook gunstig is voor een hogere groei. De burgerschapsmoraal is belangrijk voor het beleid dat een overheid kan voeren. Als burgers
onverschillig en egoïstisch zijn, zijn zij hoofdzakelijk geïnteresseerd in hun inkomen en in andere materiële wensen van zichzelf en hun familie. Zij zullen minder oog hebben voor het
landsbelang en de immateriële kwaliteit van het leven. Overheidsmaatregelen die het algemeen belang dienen zullen dan verdrongen worden door maatregelen waar individuen, bepaalde
industrieën of belangenorganisaties van profiteren. De nadelige gevolgen voor de economie zijn evident.
Figuur 3b. Betere burgerschapsmoraal zorgt voor hogere groei
figuur 3c laat tenslotte zien dat de economie baat lijkt te hebben bij tolerantie. Dit wordt ook ondersteund door de geschiedenis: er wordt bijvoorbeeld vaak beweerd dat Nederland de
Gouden Eeuw te danken heeft aan tolerantie van de Nederlanders. De gastvrijheid waarmee de goed opgeleide Hugenoten werden ontvangen zou toentertijd een belangrijke groei-impuls
veroorzaakt hebben 6.
Figuur 3c. Intolerantie is geen goede basis voor economische groei
Invloed beleidsverschillen op cultuur
Als de economische prestaties van een land afhankelijk zijn van waarden en normen, is het belangrijk om na te gaan of deze waarden en normen op hun beurt weer worden beïnvloed door
beleidsmaatregelen. Politici opperen vaak dat het kopiëren van het Angelsaksische systeem met zijn grotere inkomensongelijkheid zal leiden tot meer egoïsme en minder bereidheid tot
samenwerking. Omdat een Rijnlandse economie een dergelijke verslechtering van waarden en normen zou voorkomen, verzetten deze politici zich tegen maatregelen die erop gericht zijn de
economie beter te laten functioneren, zoals versoepeling van het ontslagrecht, afschaffing van de algemeen verbindend verklaring en aanscherping van het mededingingsbeleid.
Bij het kwantificeren van verschillen in economisch beleid kunnen we gebruik maken van vier variabelen die indicatief zijn voor de sociaal-economische structuur van een land: de OESOindex voor de overheidsuitgaven aan sociale bescherming, de restrictiviteit van de ontslagwetgeving, de mate van inkomensgelijkheid en de hoogte van de werkloosheidsuitkering. De vier
geselecteerde beleidsvariabelen laten het bekende beeld zien: de Angelsaksische economieën bieden weinig sociale bescherming, ze hebben een flexibele arbeidsmarkt, lage uitkeringen en
over het algemeen een ongelijke inkomensverdeling. De Rijnlandse economieën hebben een royaal sociaal stelsel, een zeer gelijke inkomensverdeling, maar hun ontslagrecht is, anders dan
wat vaak wordt beweerd, niet extreem restrictief. De Latijnse economieën hebben tenslotte wel een zeer restrictief ontslagrecht.
Figuur 4 a tm/d geeft de relevante verbanden weer tussen de bovenstaande beleidsverschillen en de drie eerder genoemde waardenoriëntaties uit het WVS: het vertrouwen in instituties,
de burgerschapsmoraal en de mate van tolerantie.
Sociale bescherming
Een goede sociale bescherming (zoals een goede gezondheidszorg, hoge pensioenen en werkloosheidsuitkeringen) gaat gepaard gaat met minder onverschillige burgers ten opzichte van
bijvoorbeeld zwartrijden en drugsgebruik, dus met een betere burgerschapsmoraal (figuur 4a). Echter, zorgen over de snel stijgende kosten van de verzorgingsstaat hebben regeringen in
verscheidene Europese landen er de laatste jaren toe aangezet de stijgende trend in deze uitgaven om te buigen. In Nederland zijn de bezuinigingen op de WAO en de Ziektewet hier
voorbeelden van. Wat betekenen deze ombuigingen voor de waarden en normen? Gaan lagere uitgaven aan sociale bescherming bijvoorbeeld samen met meer intolerantie? figuur 4b
suggereert dat dit inderdaad het geval is. Het verschil in tolerantie tussen de Verenigde Staten en Zweden bevestigt verder het beeld van de media dat het verruilen van het Rijnlandse of
Scandinavische model voor het Angelsaksische model kan leiden tot een verharding van de samenleving.
Figuur 4a. Goede sociale bescherming: betere burgerschapsmoraal
Figuur 4b. Minder sociale bescherming: meer intolerantie
Lage WW-uitk eringen
Als we ons concentreren op een specifiek onderdeel van de sociale bescherming, de hoogte van de werkloosheidsuitkeringen (als percentage van het laatst verdiende loon in 1991), dan
blijkt er geen verband te zijn met de burgerschapsmoraal. Lage of geen WW-uitkeringen gaan echter wel samen met een hogere mate van intolerantie.
Inkomensongelijkheid
Sociale bescherming is ook sterk gerelateerd aan inkomensongelijkheid omdat een goede sociale be- scherming automatisch gepaard gaat met een herverdeling van het inkomen. In
tegenstelling tot wat men aan de linkerkant van het politieke spectrum doorgaans verwacht, zien we echter een negatief verband met de burgerschapsmoraal en het vertrouwen en
instituties. Dat wil zeggen: een kleinere inkomensongelijkheid gaat samen met een slechtere burgerschapsmoraal (figuur 4c) en met minder vertrouwen in instituties (figuur 4d). Dit kan
worden verklaard doordat een te kleine inkomensongelijkheid de motivatie van burgers aantast, omdat goede prestaties niet meer zorgen voor een substantiële verhoging van het inkomen.
De associatie van minder gemotiveerde werknemers met zich slechter gedragende burgers dringt zich hierbij op. De verschillende effecten van sociale bescherming in het algemeen, van de
WW-uitkering en van inkomensongelijkheid op de burgerschapsmoraal illustreren verder dat een goed sociaal beleid zowel positieve als negatieve kanten heeft. Hier moet dus zorgvuldig
gekozen worden. Onze uitkomsten suggereren dat politici in hun streven naar kleinere inkomensverschillen niet te ver moeten gaan, omdat anders de negatieve kanten kunnen gaan
overheersen.
Figuur 4c. Meer inkomensgelijkheid: slechtere burgerschapsmoraal
Figuur 4d. Meer inkomensgelijkheid: minder vertrouwen in instituties
Ontslagwetgeving
Niet alle beleidsverschillen komen als even belangrijk naar voren voor het sociaal-culturele klimaat. De OESO-indicator voor de restrictiviteit van het ontslagrecht is bijvoorbeeld met geen
van de drie sociale indicatoren significant gecorreleerd. Onze resultaten laten echter zien dat een soepeler ontslagbeleid – misschien onverwacht – neigt samen te gaan met meer tolerantie
en meer vertrouwen in de medemens. Dit leidt tot de voorzichtige conclusie dat een versoepeling van het ontslagrecht (als onderdeel van de flexibilisering van de arbeidsmarkt)
waarschijnlijk niet direct zal zorgen voor de gevreesde harde samenleving.
Besluit
Een reden om in de Nederlandse (Rijnlandse) economie geleidelijk meer elementen te introduceren uit de Angelsaksische landen zijn de betere prestaties op het terrein van de economische
groei. Nog afgezien van de vraag of een Angelsaksisch model daadwerkelijk economische meerwaarde biedt, lijkt het aan een Angelsaksische economie gekoppelde sociale klimaat echter
een factor te zijn die bij een verschuiving in Angelsaksische richting zeker niet verwaarloosd mag worden. Het huidige onderzoek wijst bijvoorbeeld uit dat minder sociale bescherming
samengaat met burgers die in hoge mate on-verschillig staan tegenover hun omgeving en medemens. Aan de andere kant lijkt de grote bezorgdheid van sommige Nederlandse politici ten
aanzien van de liberalisering van de arbeidsmarkt onterecht: versoepeling van het ontslagrecht hoeft niet samen te gaan met een slechter sociaal klimaat. Ook suggereren onze resultaten
dat een grotere inkomensongelijkheid niet automatisch een negatieve invloed heeft op de heersende waarden en normen. In feite zou het streven naar inkomensgelijkheid vanuit sociaalcultureel gezichtspunt geen hoge prioriteit moeten hebben, omdat landen met een gelijkere inkomensverdeling zowel een lager vertrouwen in instituties als een slechtere
burgerschapsmoraal laten zien.
Samenvattend bevestigen onze resultaten dat waarden en normen een invloed hebben op de economische groei, maar dat ze op hun beurt zelf ook weer beïnvloed worden door
economisch-politieke maatregelen. We kunnen dus concluderen dat waarden en normen een belangrijk kanaal zijn waarlangs het effect van beleidsmaatregelen op de economische groei
loopt. Politici zullen hierbij de negatieve en positieve invloeden moeten beoordelen. Wanneer lagere uitkeringen bijvoorbeeld een licht positief effect hebben op de economische groei,
maar er door deze lagere uitkeringen tegelijkertijd een slechtere burgerschapsmoraal of meer intolerantie ontstaat, lijkt een kritische afweging van een dergelijke maatregel zeker op zijn
plaats. Hoewel de precieze duiding van de aangetroffen verbanden nog veel nader onderzoek vergt, laten de huidige resultaten in ieder geval zien dat het sociale klimaat bij economische
beslissingen niet buiten beschouwing kan blijven.
Een reactie op dit artikel is geschreven door H.J.A. van Merrienboer, Het ‘simpele’ schema, ESB, 3 december 1997, blz. 920
1 D.C. North, Economic performance through time, The American Economic Review, 1994, nr. 3.
2 De Wereldbank bijvoorbeeld beschouwt een stabiel politiek en bestuurlijk systeem als één van de belangrijkste voorwaarden voor economische ontwikkeling. Zie het World
development report 1991 en 1997.
3 In Trust: the social virtues and the creation of prosperity (Free Press, New York, 1995) laat Francis Fukuyama met data voor een groot aantal landen zien dat er een positief verband is
tussen de mate van onderling vertrouwen in een economie en de prestaties van die economie. Empirisch onderzoek op dit terrein is echter schaars.
4 Inter-university Consortium for Political and Social Research (ICPSR), World values survey, Ann Arbor, Michigan, 1994. Wij hebben gegevens over 1990/1991 gebruikt.
5 De gerapporteerde verbanden zijn verkregen door meervoudige regressies van het bbp per hoofd (de periode 1981-1985 vergeleken met 1991-1994) op de drie sociale indicatoren uit het
WVS. De verbanden zijn statistisch significant op 5%.
6 Zie bijvoorbeeld A. Peyrefitte, Du ‘miracle’ en économie. Leçons au collège de France, Éditions Odile Jacob, Parijs, 1995.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)