Ga direct naar de content

Vijftig jaar Plan van de Arbeid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 16 1985

Vijftig jaar Plan van de Arbeid
DRS. W. SCHREUDERS*

Dezer dagen is het vijftig jaar geleden dat de definitieve versie van het Plan van de Arbeid werd
gepresenteerd op een gezamenlijk congres van de SDAP en het NVV. Tegenover de ,,negatieve
crisisbestrijding” van het kabinet-Colijn poogde het plan een ,,positieve crisisbestrijding” te stellen,
die bestond uit het uitvoeren van openbare werken, het verhogen van de koopkracht en
arbeidstijdverkorting. Deze maatregelen zouden aan ongeveer 200.000 mensen werkgelegenheid
moeten bieden. Op dit moment is de werkloosheid hoger dan destijds en zijn er opnieuw tekenen van
een deflatoire ontwikkeling in de economie. Volgens sommigen is een nieuw Plan van de Arbeid
nodig.
Inleiding
Vijftig jaar geleden, op 26/27 oktober 1935, werd de definitieve versie van het Plan van de Arbeid gepresenteerd op een gezamenlijk congres van de SDAP en het NVV, nadat een half jaar
daarvoor de hoofdlijnen al waren gepresenteerd. Op een congres
van de SDAP in april 1934 was om zo’n plan gevraagd in de volgende resolutie:
Het congres der SDAP,
van oordeel, dat de tijd gekomen is om het streven der Partij
rechtstreeks te richten op de ordening van het economisch leven
en tot medewerking aan dat streven alle anti-kapitalistische
krachten op te roepen, om met de SDAP het democratisch socialisme als de uitkomst uit de maatschappelijke ellende te
verwezenlijken;
overwegende, dat weliswaar reeds in de rapporten der socialisatiecommissie, alsmede in de rapporten over bedrijfsorganisatie en medezeggenschap en over nieuwe organen belangrijke aanwijzingen voor de overgang naar het socialisme zijn gegeven,
maar dat aan meer concrete uitwerking inzonderheid van de
eerste der te nemen maatregelen nu dringend behoefte bestaat;
draagt aan het Partijbestuur op een wetenschappelijk bureau in
het leven te roepen, dat, in samenwerking met een gemeenschappelijk met het NVV te benoemen commissie, een plan zal ontwerpen om met die overgang een begin te maken;
spreekt de wens uit, dat dit werk met degrootste voortvarendheid
zal worden ter hand genomen en volbracht, opdat binnen de
kortst mogelijke tijd een genoegzaam uitgewerkt plan zal kunnen
worden voorgelegd aan een buitengewoon congres, hetwelk dan
niet alleen het plan zal hebben vast te stellen, maar tevens zal hebben te besluiten op welke wijze en met welke middelen een forse
actie voor het plan zal worden georganiseerd, voor welke actie
dan alien zullen worden opgeroepen, die de overgang naar het democratisch socialisme willen bevorderen.
Bij de opstelling van het plan werden vele personen geraadpleegd, van wie overigens een aantal geen toestemming gaf tot
publikatie van him naam. Het voornaamste werk is echter gedaan door het wetenschappelijk bureau van de SDAP met als belangrijkste voortrekkers J. Tinbergen en vooral H. Vos, de latere minister.
In dit artikel wordt aandacht besteed aan de ontstaansbronnen en de hoofdlijnen van het Plan van de Arbeid.
Ontstaansbronnen
De ontstaansbronnen van het Plan van de Arbeid zijn vrij divers. Ze liggen zowel binnen als buiten de socialistische bewe1060

ging. Niet alleen socialisten, maar ook liberalen en katholieken
vonden de uitkomst van het economisch proces in de jaren dertig
– gezien de gigantische werkloosheid – niet langer aanvaardbaar 1). Men zag in verschillende landen dat de overheid steeds
actiever ingreep in de economie, zoals bij voorbeeld in Zweden
en in de Verenigde Staten (Roosevelts ,,New Deal”).
Verscheidene economen ,,ontdekten” – onafhankelijk van
elkaar — de invloed van koopkrachtaspecten in de economie.
Hierbij gaat het natuurlijk in de eerste plaats om Keynes en
Kahn, maar ook om Kalecki en om Zweedse economen die tot
min of meer vergelijkbare gedachten kwamen. Hun werk bleef
niet onopgemerkt. In Nederland werd bij voorbeeld een opmerkelijke en succesvolle uitwerking van Kahns multiplier voor de
Nederlandse situatie gegeven door H. Reuchlin. Deze oudstudent van Keynes, die bij de Holland-Amerika Lijn werkte,
publiceerde in april 1935 de studie Werkverruiming en haar gevolgen voor volkshuishouding en overheidsfinancien 2), waarin
de gevolgen werden bezien van de bouw van een zusterschip van
de Statendam voor de HAL. Op het moment van het verschijnen
van Reuchlins boek werd al gedurende lange tijd onderhandeld
tussen de HAL-directie en de regering over de door de HAL te
geven opdracht voor de bouw in Nederland van een nieuw schip.
Deze publikatie lijkt te hebben bijgedragen aan het feit dat de betrokkenen op 15 oktober 1935 tot een akkoord kwamen, zodat
met behulp van de nodige regeringskredieten de bouw van een
tweede Statendam kon worden aangevangen. Anderhalf jaar later leverde een combinatie van werven (RDM, Wilton-Fijenoord
en De Schelde) de Nieuw Amsterdam af.
Binnen de socialistische beweging werd al in de jaren na de
eerste wereldoorlog aandacht besteed aan de invulling van de
economische democratic, naast de politieke democratie, aanvankelijk met name door P.J. Troelstra, de toenmalige leider
van de SDAP. Hij was van mening dat het politieke parlement
moest worden aangevuld ,,met organen tot uitvoering van de
ekonomische taak, waarvoor het huidige parlement ongeschikt
is gebleken” 3). Ook in verscheidene rapporten werd dit aan de
orde gesteld, b.v.: Het Socialisatievraagstuk (1920), Bedrijfsor-

* De auteur is werkzaam aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en is
bezig met een promotie-onderzoek over dit onderwerp. Hij is drs. M.P.
van der Hoek erkentelijk voor diens commentaar op een eerdere versie
van dit artikel.
1) Zie M.H.J. Dullaart, Regeling of vrijheid. Nederlands economisch
denken tussen de wereldoor/ogen, dissertatie, Alblasserdam, 1984.
2) H. Reuchlin, Werkverruiming en haar gevolgen voor volkshuishouding en overheidsfinancien, Haarlem, 1935.
3) P.J. Troelstra, Gedenkschriften, Amsterdam, 1950, deel IV, biz. 327.

ganisatie en medezeggenschap (1923) en Nieu we organen (1931).
De weg naar een socialistische samenleving bleek lang te zijn;
niet alle benodigde veranderingen waren ineens te realiseren.
Men diende de mogelijkheden voor socialisatie voor te bereiden
door middel van het aanbrengen van enige ordening in de
bestaande maatschappij. Het rapport Nieuwe organen stelde in
dit verband: ,,ZooaIs nu de socialisatie volgens het Socialisatievraagstuk de weg is naar het socialisme, zoo zal in vele gevallen
de bedrijfsorganisatie de weg zijn naar de socialisatie en daarom
in het komende tijdperk wellicht reeds spoedig tot de practische
politick behooren” 4). In het rapport Bedrijfsorganisatie en medezeggenschap valt te lezen: ,,de socialisatie, zelve voorbereiding van het socialisme, heeft voorbereiding op haar beurt nodig” 5). Men wil aan bedrijfsraden opdragen ordening te brengen in en leiding te geven aan de produktie, ter voorbereiding
van de socialisatie. In deze raden moet het algemeen belang voldoende vertegenwoordigd zijn. De in te stellen adviesorganen
moeten geleidelijk van karakter veranderen en verordenende bevoegdheden krijgen. Onderscheid wordt gemaakt tussen ordening van de particuliere sector en het besturen van gesocialiseerde bedrijven, twee verschillende sectoren die naast elkaar
bestaan. Het is echter de bedoeling dat op den duur het aantal gesocialiseerde bedrijven toeneemt.
In socialistische kringen werd in de jaren dertig de vraag
gesteld of men in de bestaande kapitalistische economische orde
passief moest blij ven of dat men actief moest en kon optreden ter
bestrijding van de heersende economische depressie. Het merendeel van de Nederlandse bevolking kon vanwege de ellendige
economische omstandigheden niet wachten op een eventuele komende hoogconjunctuur. De la Bella stelde dan ook: ,,Onder deze omstandigheden moet de arbeidersbeweging tegen de passiviteit der heerschende klasse stelling nemen. Zeker moet zij zich
zelf niet aan passiviteit overgeven”. Vervolgens wees hij er op
dat de omvangrijke werkloosheid velen ,,een gemakkelijke
prooi van communisme en fascisme maakt” 6). Een kleine groep
van links-socialisten binnen de SDAP opponeerde tegen de partijleiding en stelde dat een constructief plan nodig was. Dit droeg
bij tot een afsplitsing van de links-socialisten in 1932, maar hun
aandringen op een constructief en socialistisch plan betekende
tevens een stap in de richting van het latere Plan van de Arbeid.
Andere onstaansbronnen van het Plan van de Arbeid – gelegen
binnen de socialistische beweging – moeten worden gezocht in
het buitenland. Uiteraard moet hierbij worden gewezen op de invloed van de Belgische socialist Hendrik de Man. Deze ging in
1933 weer in Belgie wonen na een tienjarig verblijf in Zwitserland en Duitsland. De Man stelde dat de reformistische fase van
het socialisme als beeindigd moest worden beschouwd, aangezien het geen uitweg uit de economische depressie kon bieden. In
de plaats van het reformisme moest volgens hem een plan worden opgesteld. Voor de Belgische socialistische partij (BWP)
ontwierp De Man een zogenaamd Plan van de Arbeid, dat conjuncturele en (voornamelijk) structurele maatregelen bepleitte.
Het was gebaseerd op soortgelijke gedachten die in de Duitse
vakbeweging leefden en waarvan De Man kennis had genomen
gedurende zijn jarenlange verblijf aldaar 7).

Hoofdlijnen van de inhoud

Het Plan van de Arbeid stelde zich ten doel om ,,bestaansze-

1. het uitvoeren van grote werken;
2. het verhogen van de koopkracht;
3. arbeidstijdverkorting.

Ad 1. Het uitvoeren van grote werken. De uit te voeren grote
werken moesten worden gefinancierd door leningen op de kapitaalmarkt. In totaal ging het om f. 200 mln. per jaar gedurende

drie jaar. De hiermee te verdienen inkomens zouden door de erbij betrokken arbeiders weer worden uitgegeven. Deze bedragen
zouden ,,meer dan eenmaal bijdragen tot inkomensvermeerdering en zodoende een gunstig gevolg hebben voor de omvang van

de productie ook van velerlei verbruiksgoederen en tot een bedrag aanzienlijk belangrijker dan het geleende bedrag” 10). De

werking van het multiplier-mechanisme was dus bekend bij de
opstellers van het Plan, ook al noemden ze het niet zo. Eerder
had Tinbergen eveneens gepleit voor de uitvoering van grote

openbare werken en had hij gewezen op het multipliermechanisme 11).
Met betrekking tot de begrotingsgevolgen van de uitvoering
van de grote werken stelde het Plan dat de belastingontvangsten
zouden toenemen en dat de benodigde uitkeringen voor werklo-

zen zouden afnemen. Bovendien was de uitvoering van die grote
werken in die periode relatief goedkoop, aangezien materiaal en
grondstoffen laag geprijsd waren. Als voorwaarde werd gesteld
dat de arbeiders zouden werken tegen de normale arbeidsvoor-

waarden. Het ging immers om werkverruiming en niet om werkverschaffing, waarbij de normale arbeidsvoorwaarden niet van
toepassing waren.

De vraag was welke werken moesten en konden worden uitgevoerd. Het ging om de uitvoering van aanvankelijk uitgestelde

projecten, de versnelling van wat al in uitvoering was en de vervroegde uitvoering van al bestaande plannen. Verder werden genoemd het opruimen van slechte huizen en slechte woonwijken,

industrialisatie en het verbeteren van de uitrusting van bestaande
bedrijven. Het Plan gaf een uitvoerige lijst van uit te voeren werken, onderverdeeld in 17 punten, zoals: versnelde uitvoering wegenplan, spoorwegplannen, Zuiderzee-inpoldering, bruggen-

bouw, automatisering telefoonnet, Maastunnel, Utunnel, woningbouw en sanering.
Ad 2. Het verhogen van de koopkracht werd ten dele bereikt
door de uitvoering van genoemde grote werken. Bovendien werd
voorgesteld de koopkracht te verhogen door verlaging van de
vaste lasten (huur, hypotheekrente, pacht). De achterliggende

gedachte was dat verschillende groepen verschillende marginale
consumptiequotes hebben. Huurders zouden bij voorbeeld een
hogere marginale consumptiequote hebben dan verhuurders,
waardoor een huurverlaging macro-economisch gezien de con-

sumptie zou stimuleren.
Ad3. Arbeidstijdverkorting werd voorgesteld in verscheidene

vormen, namelijk: het invoeren van een 40-urige werkweek met
een gehele of gedeeltelijke inkomenscompensatie, vervroegd

4) Nieuwe organen, Rapport Commissie SDAP, Amsterdam, 1931, biz.
45.
5) Bedrijfsorganisatie en medezeggenschap, Rapport Commissie SDAP
en NVV, Amsterdam, 1923, biz. 6.
6) S. de la Bella, Verkorting van de arbeidstijd, De Socialistische Gids,

augustus/september 1931, biz. 671 en 673.

kerheid bij een behoorlijk levenspeil” te verschaffen aan het Ne-

7) M. Claeys-Van Haegendoren, Hendrik de Man, Antwerpen/Utrecht,

derlandse volk 8). Daarnaast wilde het uitzicht en hoop bieden
aan de Nederlandse bevolking, alsmede een alternatief vormen
voor de Colijn-politiek en voor extreme politieke stromingen
(communisme en fascisme) 9). De Plan-opstellers wilden de
heersende economische depressie bestrijden en voor de toekomst
een economische depressie zoveel mogelijk voorkomen door
middel van ordening en beheersing.

1972, biz. 162e.v. Het lijkt overigens minder juistomte stellen dat de Nederlandse socialisten het planisme van De Man ,,in grote trekken overnamen in hun plan”, zoals wordt gedaan door Mieke van Haegendoren,

Positieve crisisbestrijding
Tegenover de zogenaamde ,,negatieve krisisbestrijding”, zoals die werd voorgestaan door Colijn c.s., stelde het Plan een zogenaamde ,,positieve krisisbestrijding” door middel van de volgende overheidsmaatregelen:
ESB 23-10-1985

Honderd jaar socialistische beweging in Belgie: 1885- 1985, Socialisme
en Democratic, oktober 1985, biz. 309.
8) Het Plan van de Arbeid, Rapport van de Commissie uit NVV en

SDAP, Amsterdam, 1935, biz. 9.
9) H. Vos, De Nobelprijs voor Tinbergen, Socialisme en Democratic,
1969, biz. 503; J. Tinbergen, In memoriam Hein Vos, Socialisme en De-

mocratie, 1972, biz. 209.
10) Het Plan van de Arbeid, biz. 26.

11) J. Tinbergen, Oorzaken en bestrijding der werkloosheid, De Socialistische Gids, maart 1931, biz. 180; idem, Structuurwerkloosheid, De
Socialistische Gids, juni 1932, biz. 421; idem, Over de ekonomie der
werkverruiming, De Socialistische Gids, augustus/september 1933, biz.
568.

1061

pensioen, het verlengen van de leerplichtige leeftijd en het verkorten van de werkweek tot maximaal 48 uur waar dit nog niet

nieuwe bedrijven en het uitbreiden van bestaande” 14). Dit werd
nodig geacht in verband met het werk dat dit direct zou opleve-

het geval was. Arbeidstijdverkorting van 48 naar 40 uren zou

ren, maar tevens vanwege de opvang van vrijkomende arbeiders

niet met een evenredige inkomensdaling gepaard moeten gaan.

na het voltooien van de grote werken, de snelle groei van de be-

Zou dit wel het geval zijn, dan zou de totale ontvangen loonsom
constant blijven, terwijl het totaal aan werkloosheidsuitkeringen zou afnemen (er zijn immers minder werklozen). Macro-

economisch gezien zou dan de koopkracht afnemen, hetgeen natuurlijk niet de bedoeling was. Aan de gevolgen hiervan voor de
relatieve prijzen van arbeid en kapitaal werd echter geen aandacht besteed.

Dit geheel van maatregelen zou aan ongeveer 200.000 mensen
werkgelegenheid bieden. In de volgende jaren moesten de maatregelen met betrekking tot de uitvoering van grote werken wor-

den aangepast aan de al dan niet ontstane toename vaa de investeringen in de particuliere sector. Een te vroege vermindering

van de overheidsinvesteringen werd ongewenst geacht, aangezien er nog zo’n 200.000 werklozen resteerden. Een eventueel
conjunctuurherstel en verdergaande industrialisatie zouden de

noodzaak van de uit te voeren grote werken in de toekomst moeten doen verminderen. De Plan-maatregelen zouden moeten leiden tot een verbetering van de rijksbegroting. Er zouden immers

meer belastingontvangsten binnenkomen, terwijl er minder aan
werkloosheidsuitkeringen zou moeten worden uitgegeven, hoewel de nog resterende uitkeringen moesten worden verhoogd.
Het Plan lijkt niet geheel consistent ten aanzien van de gevolgen

voor de begroting op korte en op lange termijn.
De lange termijn

De Plan-opstellers wilden voor de toekomst een economische
depressie als in de jaren dertig voorkomen. Men dacht dat te
kunnen bereiken via:

roepsbevolking en de afnemende werkgelegenheid in de
landbouw- en in de handelssector. Bovendien werd gewezen op
de invloed van de veranderende internationale economische

structuur. Vos wees er’bij de presentatie van de hoofdlijnen van
het Plan op dat Nederland zijn positie op de wereldmarkt in bepaalde sectoren (zoals in de landbouw, textiel, scheepsbouw en
scheepvaart) zou gaan verliezen 15).
De richtlijnen die zouden gelden voor de handelspolitiek, zou-

den moeten passen bij de overige in het Plan genoemde maatregelen. Dit betekende ,,dat ook in de handelspolitiek de principes
van ordening en beheersing leidende principes moeten zijn” 16).
In het Plan werd het streven naar autarkic en protectionisme geheel afgewezen. lets minder negatief stond men tegenover de
vrijhandelspolitiek, ondanks het feit dat die in de analyse van het
Plan door de slechte werking van het prijsmechanisme had geleid tot een onjuiste keuze ten aanzien van de internationale arbeidsverdeling en verspilling van middelen ten behoeve van reclame en transport. Bij onderlinge afspraken zouden de daarvoor benodigde uitgaven omlaag kunnen.
De samenstellers van het Plan gaven de voorkeur aan ,,geordende ruil”. Op basis van de meest gewenste internationale arbeidsverdeling zou men moeten komen tot een geordende wereldproduktie. Hierbij zouden voor alle goederen bepaalde produktieplaatsen en afzetgebieden moeten worden aangewezen.
Aangezien deze produktie- en afzetgebieden niet samen zouden
vallen met de staatkundige grenzen tussen de verschillende landen, zouden onderlinge afspraken uitkomst moeten brengen.
Een stelsel van internationale ruilregelingen zou daarvoor moeten worden opgesteld. De invloed van Tinbergen is duidelijk herkenbaar!

a. ordening van het bestaande produktieapparaat; en
b. beheersing van toevoegingen daaraan.
Ten slotte

Ad a. Ordening. Het ontbrak aan voldoende ordening tussen

de verschillende bedrijfstakken en tussen de ondernemingen bin-

Dezer dagen – vijftig jaar na het verschijnen van Het Plan

nen een bedrijfstak, dus zowel op het macro- als op het mesoniveau. Binen de ondernemingen (op het micro-niveau), zo werd

vaude Arbeid – waarschuwde oud-Shell-topman Wagner tegen
berusting in hoge werkloosheidscijfers: ,,Het lot van de bedrij-

gesteld, bestond een vrij sterke ordening. Het Plan stelde naast

ven is jarenlang de sluitpost van het beleid geweest. We moeten

de reeds bestaande ordening „ positieve directe ordening van een

oppassen dat we nu de werkgelegenheid tot sluitstuk maken. Het

gehele bedrijfstak onder toekenning van grote invloed aan de
gemeenschap” 12). De Plan-opstellers achtten een overwicht

gevaar dreigt dat men zich neerlegt bij een hoge werkloosheid.

van de invloed van gemeenschapsvertegenwoordigers in de in te
stellen bedrijfsraden noodzakelijk. Wel werd met nadruk
gesteld dat ordening geen streng centralisme betekent. Hoewel
Vos bij de presentatie van de hoofdlijnen van het Plan in april
1935 aankondigde dat een nadere uitwerking van de economi-

sche democratic in het Plan zou worden gegeven, is het daar toch
niet van gekomen 13). Het bleef uiteindelijk bij terugverwijzingen naar eerdere rapporten, zoals Het socialisalievraagstuk en
Nieuwe organen.
Ad b. Beheersing. Het beheersen van toevoegingen aan het
produktieapparaat dacht men te bereiken via de beheersing van
het kredietwezen, de controle op de uitbreidingen van het produktieapparaat en de beheersing van het rationalisatietempo.
Op deze wijze zou de conjunctuurontwikkeling kunnen worden
beheerst, voor zover dat echter op nationaal niveau mogelijk is.
Ten aanzien van de internationale afhankelijkheid van Nederland werd gewezen op bepaalde gunstige ontwikkelingen in diverse andere landen, waar immers soortgelijke gedachten tot
ontwikkeling waren gekomen. De beheersing van het kredietwezen werd mede mogelijk geacht door het in gemeenschapshanden nemen van De Nederlandsche Bank. Ter beheersing van het
conjunctuurverloop zou ook een anti-cyclische begrotingspolitiek moeten worden gevoerd.
Industrialisatie en handelspolitiek

Hetgeen in het Plan werd gezegd over industrialisatie en over
handelspolitiek had zowel betrekking op de korte als op de lange

termijn. Met industrialisatie werd bedoeld ,,het oprichten van
1062

De werkloosheid is het grootste, hardnekkigste probleem en de
barometer van ons sociaal-economisch welzijn” 17). Terugverwijzend naar de periode van het Plan stelde Tinbergen enige tijd
geleden, ,,dat wat de toenmalige Nederlandse regering nastreef-

de, veel leek op wat de tegenwoordige regering nu beoogt, namelijk het oplossen van de depressie door bezuinigingen, iets dat in
de dertiger jaren niet veel heeft uitgewerkt” 18). Onlangs bepleitte PvdA-voorzitter Max van den Berg het in samenwerking
tussen partij en vakbeweging opstellen van een nieuw Plan van

de Arbeid: ,,Alleen planmatig kunnen we de werkloosheid
bestrijden. Dat moet vanuit de overheid gebeuren. We kunnen

dat niet aan de markt overlaten” 19). In de jaren dertig was de
SDAP (tot 1939) in de oppositie, zodat Het Plan van de Arbeid
niet in de praktijk werd gebracht. Ook nu verkeren de socialisten
in de oppositie, maar een nieuw Plan van de Arbeid is er op dit
moment (nog) niet. In het komende verkiezingsjaar zal duidelijk
worden of in beide zaken verandering komt of niet.
Wicher Schreuders

12) Het Plan van de Arbeid, biz. 124.
13) H. Vos, Het Plan van de Arbeid, De Socialistische Gids, juni 1935,
biz. 390.
14) Het Plan van de Arbeid, biz. 16.
15) H. Vos, op. cit., 1935, biz. 385.
16) Het Plan van de Arbeid, biz. 80.
17) de Volkskrant, 12oktober 1985.
18) Ant. M.F. Smulders (red.), Internalionaal Keynesianisme, 4e Jaarboek van de Studiekring Post-Keynesiaanse Economic, Alphen aan den
Rijn/Brussel, 1984, biz. 160.

19) Het Vrije Volk, 4 oktober 1985.

Auteur