Toekomst voor IMF en Wereldbank
Aute ur(s ):
Veen, A.P. van (auteur)
Verb onden aan de vakgroep Algemene Economie van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Universiteit
Maastricht.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4197, pagina 253, 2 april 1999 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
monetaire, economie
Zowel het IMF als de Wereldbank werden opgericht tijdens de conferentie van Bretton Woods, met als doel meer coördinatie te
brengen in het internationale monetaire stelsel (IMF) en om, bij gebrek aan private kapitaalverstrekkingen, kapitaal te verstrekken
aan landen met een hoog kapitaalrendement, maar met een lage spaarquote, zoals voor veel ontwikkelingslanden geldt (Wereldbank).
Maar is er ook een toekomst voor het IMF en de Wereldbank in een wereld waarin Bretton Woods is vervangen door coördinatie van
wisselkoersontwikkelingen in G7 verband en waarin private kapitaalstromen het oorspronkelijke doel van de Wereldbank overbodig
maken? Steeds vaker worden in de literatuur de positie en met name de toekomst van beide instellingen ter discussie gesteld. Anne
Krueger geeft een goed overzicht van deze discussie 1.
De centrale vraag die Krueger wil beantwoorden is of er nog een toekomst is voor het IMF en de Wereldbank. Daartoe wordt eerst
gekeken hoe het aandeel van de private leningen in het totaal van de leningen aan ontwikkelingslanden zich heeft ontwikkeld. Dit
aandeel is gestegen van 55% (1970) tot 86% (1990). De groep ontwikkelingslanden is echter heterogeen en het blijkt dat het genoemde
aandeel per land behoorlijk verschilt. Zo geldt voor de Sub-Sahara- landen in Afrika nog steeds dat financiering via de Wereldbank of
het IMF van groot belang is.
Het belang van het optreden van het IMF en de Wereldbank kan ook worden gemeten door te kijken in hoeverre landen die gebruik
maken van de leningfaciliteiten van het Fonds en de Wereldbank beter presteren dan andere landen. Voor de Wereldbank is dit gedaan
door landen die zogeheten Structural Adjustment Loans hebben gekregen (AL landen) te vergelijken met landen die deze niet hebben
gekregen. Hoewel externe schokken een grotere invloed hebben gehad op deze landen, hebben ze beter gepresteerd dan niet-AL landen.
Voor het IMF is geanalyseerd wat de resultaten zijn van conditionaliteitseisen die het IMF oplegt als er boven het bedrag van de
tranches wordt geleend. De programma’s blijken te leiden tot een verbetering van de lopende rekening van de betalingsbalans, een
reductie in de inflatie en een reductie in de groei van de productie. Dit laatste is alleen een korte-termijn effect. Op grond van dit soort
resultaten hoeft men dus niet ontevreden te zijn over de effectiviteit van het IMF en de Wereldbank.
Maar er is ook veel kritiek op het optreden van het IMF en de Wereldbank. De programma’s werken niet voor alle landen, zijn gericht op
een versterking van de private sector ten koste van overheidsvoorzieningen en zijn slecht voor het arme gedeelte van de bevolking. Het
probleem bij deze kritiek is, aldus Krueger, dat deze nauwelijks empirisch onderzocht kan worden. Veelal is het niet goed mogelijk de
situatie zonder en met de programma’s te vergelijken.
Krueger’s conclusie luidt dat het IMF en de Wereldbank een duidelijke functie in het internationale financiële stelsel hebben gehad. Maar
hebben zij ook een toekomst?
Twee argumenten pleiten voor het voortbestaan van de instituten. Het eerste argument volgt uit de vraag of problemen, zoals de
schuldencrisis van de jaren tachtig, net zo snel en adequaat hadden kunnen worden aangepakt als er geen IMF of Wereldbank waren
geweest. Krueger meent van niet. Als er zich daadwerkelijk een internationaal (monetair) probleem voordoet, kan er niet zomaar een
instituut met dezelfde middelen en mogelijkheden worden opgericht als het IMF. Het tweede argument heeft te maken met de
signaalfunctie van deze instellingen. Als het IMF of de Wereldbank met een land een leningovereenkomst wil aangaan dan wel steun wil
verlenen, is dit een signaal dat een beter beleid gevoerd gaat worden en dit signaal is van belang voor private kredietverschaffers.
Volgens The Economist is dit signaal zelfs nog belangrijker dan het hebben van een goede ‘creditrating’ 2.
En passant geeft Krueger nog een argument voor het voortbestaan van het IMF en deWereldbank: uit een analyse van publicaties in
vooraanstaande tijdschriften blijkt dat IMF-data veelvuldig voor empirisch onderzoek worden gebruikt. Dit is niet onbelangrijk omdat het
IMF vaak als enige instantie over bepaalde data beschikt.
Er is dus een toekomst, maar geldt dit voor beide instituten? Volgens Krueger wel, mits ze zich meer op hun oorspronkelijke doel richten.
Het IMF is dan, naast bewaker van het monetaire systeem, gericht op oplossingen voor korte-termijn problemen, terwijl de Wereldbank
de structurele problemen moet aanpakken. The Economist benadrukt echter dat het IMF en de Wereldbank steeds meer op elkaars terrein
komen. In veel AL-landen bijvoorbeeld vindt men ook IMF conditionaliteitsprogramma’s. Een fusie tussen beide organisaties acht het
blad op termijn dan ook onvermijdelijk. Ik neig ernaar het standpunt van The Economist te delen, want het is voor mij maar de vraag of de
taken van de Wereldbank en het IMF zo duidelijk te scheiden zijn
1 A. Krueger, Whither the World Bank and the IMF?, Journal of Economic Literature, 1998, nr. 4, blz. 1983-2020.
2 Sisters in the Wood, A Survey of the IMF and the World Bank, The Economist, 12 oktober 1991.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)