Ga direct naar de content

Tinbergen over inkomensverdeling: een theorie met spanning

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 6 1983

Tinbergen over inkomensverdeling:
een theorie met spanning
PROF. DR. J. HARTOG*

Zijn leven lang heeft Tinbergen zich beziggehouden met het vraagstuk van de
inkomensverdeling, niet (outer uit theoretische belangstelling maar met het oogmerk praktische
handvaten te bieden voor het oplossen van vraagstukken van economische politiek. Daartoe
heeft hij een model van de inkomensverdeling ontworpen waarin de kwaliteiten en
vaardigheden waarover aanbieders op de arbeidsmarkt beschikken, worden geconfronteerd met
de vraag naar deze kwaliteiten en vaardigheden die wordt uitgeoefend om de beschikbare banen
te vervullen. In dit artikel wordt Tinbergens theorie van de inkomensverdeling besproken en
wordt ingegaan op de praktische implicaties ervan. De auteur citeert met instemming Sattinger,
die van mening is dat Tinbergens zienswijze wezenlijk bijdraagt tot het beter begrijpen van de
aard van de inkomensverdeling.

Inleiding
Het beoefenen van dc economie is voor Tinbergen, zoals genoegzaam bekend, een instrumentele activiteit. Niet de zuivere
wetenschappelijke nieuwsgierigheid is het richtsnoer van zijn
werk, maar het crecren van analytische hulpmiddelen voor het
oplossen van problemen van economische politiek. De doelstelling van die economische politiek kan men in alle breedte welvaartsbevordering noemen. maar zo’n frase is pas informatief als
de welvaartsfunctie wordt gespecificeerd. Tinbergen heeft er
nooit twijfel over laten bestaan dat de specifieke doelstelling van
een rechtvaardige inkomensverdeling voor hem belangrijk. zo
niet essentieel is. Een rechtvaardige verdeling is een verdeling
waarbij alle individuen een gelijk welvaartsniveau bereiken.
Compenserende inkomensverschillen worden toegestaan.
schaarstepremies moeten worden geelimineerd.
Om vanuit deze abstracte uitgangspunten bij uitvoerbare economische politiek uit te komen. is een specifieke modellering nodig van de manier waarop inkomens in de realiteit tot stand komen. in een vorm waarin ook de potentiele instrumenten van de
economische politiek hun plaats vinden. Vervolgens is een
schatting van essentiele parameters vereist. zodat op basis daarvan concrete beleidsaanbevelingen kunnen worden gedaan. Tinbergens analyse van beloningsverschillen moet in dat licht worden gezien.
Het is karakteristiek voor de benadering van Tinbergen om in
de analyse de aandacht te concentreren op enkele hoofdzaken.
en allerlei details te negeren. Het blootleggen van een essentiele
structuur staat voorop. In zijn bespreking van Tinbergens Income distribution uit 1975 zegt Haveman I ) dan ook: ..As he has
done so often in the past. Tinbergen has cut away the underbrush in a dense area and has exposed a basic economic process”. Dat betekent overigens niet dat men Tinbergens inzichten
altijd cadeau krijgt. Wel is het meedenken een rendabele activiteit. Zo schrijft Sattinger in het voorwoord van Capital and the
distribution of labor earning (Amsterdam. 1980). over een artikel dat van grote waarde bleek voor zijn eigen werk: ..Only after
I had read the paper five or six times (a profitable number for a
Tinbergen paper) did I realize its conceptual contributions and
its importance”.
Verderop in dit artikel zal de benadering van Tinbergen worden toegelicht. Hier kan reeds worden opgemerkt dat sprake is
van een hoge mate van continui’teit. Het werk dat tot op de dag
314

van vandaag nog verzet wordt door de hier geeerde jarige, is
voortgaande invulling van het kaderdat al in de latejaren veertig
was vastgelegd. Dat kader heeft een aantal geheel eigen trekken.
maar past wel in de traditie van de neoklassieke prijstheorie.
Toen dan ook in 1977 op een internationale conferentie over inkomensverdeling de benadering van Tinbergen en enkele landgenoten aanvankelijk als een soort ..Hollandse school” werd
aangemerkt. gafeen Amerikaanse deelneemster (Carmel Ulman
Chiswick) een betere plaatsbepaling: die Hollandse school is gewoon de ..Chicago school” (waarbij duidelijk zij dat het gaat om
plaatsbepaling van de analyse, niet van de politieke voorkeur).
Dit blijkt ook uit de voorstellen voor te voeren verdelingspolitiek. Zo spreekt Tinbergen zich in 1947 al uit voor het nabootsen
van de resultaten van vrije concurrentie op de arbeidsmarkt 2).
Vrije concurrentie genereert compenserende beloningsverschillen; voor zover institutionele veranderingen vrije concurrentie
hebben belemmerd. moet de economische politiek bewust dezelfde resultaten nastreven. In Income distribution van 1975
wordt die gedachte nader inhoud gegeven.
Het basismodel
De kern van Tinbergens werk over inkomensverdeling is te
vinden in zijn artikel van 1956 in het Weltwirtschajiliches Archiv 3), ook een artikel dat best meer dan eens mag worden gelezen. Uitgangspunt is het in kaart brengen van de heterogeniteit
van arbeid. Dit gebeurt door het onderkennen van attrihuten
waarmee verschillende soorten arbeid kunnen worden beschre-

* De auteur is hoogleraar economie aan de Universiteit van Amsterdam.
Hij heeft dankbaar gebruik gemaakt van commentaar op een eerdere versie door zijn vakgroepgenoten J. W. de Beus. J. G. Odink en E. Visser.
1) R. H. Haveman. Jan Tinbergen’s income distribution: analysis and
policies, a review article. De Economist, 1977, jg. 125. nr. 2, biz.
161-173.
2) J. Tinbergen. Enkele opmerkingen over de verdeling der arbeidsinkomens. Mededelingen tier Koninklijke Nederlandse Akademie der Wctenschappen. afd. Letterkunde New Series, vol. 10. nr. 8.
3) Weltwirtschajiliches Archir. jg. 77. biz. 156-175.

ven. Onder attributen vallen kwaliteiten zoals intelligence,

In het gegeven voorbeeld. met een attribuut (onderwijs) en

vaardigheid in het omgaan met mensen, vaardigheid in het werken onder ongunstige omstandigheden enzovoorts. Een individu
wordt beschreven doorde graad waarin hij elk van deze vaardigDezelfde attributen worden gebruikt om banen te beschrijven.
Voor elke soort baan wordt aangegeven welke graad van elk at-

slechts drie discrete niveaus (lager, middelbaar, hoger), bestaat
de gehele inkomensverdeling uit negen inkomensniveaus (voor
elke combinatie van genoten en vereiste opleiding). In het algemene model waarop dit voorbeeld geinspireerd is, gaat het echter
om continue variabelen: de graad van een attribuut kan elke mogelijke waarde in een bepaald gebied aannemen en is niet beperkt

tribuut vereist is voor het goed functioneren in de baan. Zo
wordt dus bepaald. voor elke baan. welke graad van intelligence
vereist is, welke graad van sociale vaardigheid enz. Het is een be-

tot enkele gehele getallen. In dat geval kan men beloningen uitdrukken in de graad van die attributen (hetgeen overdreven zou
zijn als die graad maar drie waarden kan aannemen). Men ziet

nadering die men ook tegenkomt in de systematische functieclassificatie die in veel bedrijven wordt toegepast.

dan nog duidelijker dat beloningen worden gedetermineerd door
de frequentieverdelingen aan de vraagzijde en aan de aanbodzijde 5).
De opbrengst van een hogere graad van een attribuut wordt
bepaald door de mate van discrepantie tussen de vraagverdeling
en de aanbodverdeling. De betekenis van deze zin zal zelfs de oplettende lezer niet direct duidelijk zijn. maar hij is wel essentieel
voor de plaatsbepaling van Tinbergens theorie. Ter verduidelijking kan in eerste instantie worden uitgegaan van de volgende
eenvoudige beloningsfunctie:

heden bezit: zijn graad van intelligence, sociale vaardigheid enz.

Overzien we de gehele arbeidsmarkt, dan bestaat die aan de

aanbodzijde uit een groot aantal individuen. elk gekarakteriseerd
door verschillende graden van die attributen. Men kan de aanbodzijde derhalve beschrijven met een meerdimensionale frequentieverdeling, waarbij voor elke combinatie van graden van
de attributen de frequentie wordt gespecificeerd (bij voorbeeld

100.000 personen met een IQ van niveau x, sociale vaardigheid
van niveau y enz.). Evenzeer wordt de vraagzijde van de arbeidsmarkt gekarakteriseerd door een frequentieverdeling van banen
naar vereiste graden van de attributen. Arbeidsmarktevenwicht

y = ao + aixi + 33×2

vereist nu dat de beide frequentieverdelingen aan elkaar gelijk

worden gemaakt. Dit geschiedt in Tinbergens model door de beloningen een allocatieve rol te laten vervullen.
Omdat Tinbergen later zijn empirische werk ook toespitst op
het attribuut opleiding. kan het verhelderend zijn om het bovenstaande te illustreren met het eenvoudige geval waarin opleiding
het enige relevante attribuut is. De aanbodzijde bestaat dan uit
een frequentieverdeling van individuen naar genoten opleiding.
bij voorbeeld tweeenhalf miljoen mensen met lagere opleiding.
een half miljoen met middelbare opleiding en 100.000 met een

hogere opleiding. De vraagzijde bestaat uit een frequentieverdeling van banen naar vereiste opleiding, bij voorbeeld twee miljoen banen voor een lagere opleiding, 900.000 voor een middelbare opleiding en 200.000 voor een hogere opleiding. Het is duidelijk dat in het gegeven voorbeeld een discrepantie bestaat tussen de vraagstructuur en de aanbodstructuur: een aanbodoverschot van mensen met een lagere opleiding en een vraagoverschot voor middelbaar en hoger opgeleiden. Hoe worden die discrepanties nu opgelost? In Tinbergens model komt de aanpassing tot stand via de aanbieders van arbeid. Hun voorkeuren zijn
zodanig dat ze het liefst een baan vervullen op hun eigen niveau,
d.w.z. waarbij genoten en vereiste opleiding aan elkaar gelijk
zijn. In het gegeven voorbeeld kan dat niet voor iedereen gelden.
Individuen zijn echter bereid om een baan onder of boven hun
niveau te accepteren, als ze daar financieel maar voor worden gecompenseerd. Op een markt met volledige mededinging zullen
beloningsverschillen ontstaan voor mensen met dezelfde opleiding, werkzaam in verschillende banen, zodanig dat die individuen indifferent zijn tussen de verschillende banen. Als een individu een baan accepteert onder of boven zijn niveau, genereert
dat een ..spanning” tussen vereiste en genoten graad van het attribuut onderwijs waar een financiele compensatie voor wordt
gegeven. De gegeven frequentieverdelingen aan de vraagzijde en
aan de aanbodzijde bepalen in hoeverre zulke spanning onvermijdelijk is. In evenwicht ontstaan beloningen voor het werken
in verschillende banen zodanig dat individuen hun banen kiezen
in overeenstemming met de gelijkheid van vraag en aanbod op
alle segmenten van de arbeidsmarkt.
De gehanteerde benadering heeft een aantal belangrijke implicaties. Beloningsverschillen zijn compenserend voor verschillen
in aantrekkelijkheid van banen. In dit opzicht is de theorie neoklassiek, en de genoemde kwalificatie ,,Chicago school” voor de
hand liggend. De noodzaak van die compensaties is echter een
essentieel onderdeel van de theorie. Als de frequentieverdelingen
aan de vraagzijde en aan de aanbodzijde aan elkaar gelijk zijn,
kunnen alle inkomens gelijk zijn. Inimers, individuen kiezen dan
spontaan de baan die past bij de graad van hun attributen (hun
niveau van opleiding bij voorbeeld) en dit is voor ieder individu
mogelijk omdat frequenties van vraag en aanbod niet verschillen. Compenserende beloningsverschillen zijn niet nodig, omdat
iedereen een baan zonder spanning heeft. Als de frequentieverdelingen wel van elkaar verschillen, zullen de effecten daarvan
zijn terug te vinden in de beloningen 4).
ESB 13-4-1983

In deze vergelijking is inkomen y. de prijs van arbeid. dus lineair afhankelijk van twee attributen. De graad van die attributen wordt gemeten door xi en xi (bij voorbeeld niveau van opleiding en mate van zelfstandigheid in het werk). In de mecste
studies worden voor xi en xi de niveaus genomen waarover individuen beschikken (zoals genoten opleiding), maar bij Tinbergen gaat het om vereiste niveaus 6). De beloningsfunctie kan
worden gebruikt voor verdere bewerkingen. Zo kan de inkomensverdeling worden afgeleid uit de frequentieverdeling van xi
en XT door transformatie met behulp van de vergelijking.
Men zou in de vergelijking een herleide-vormvergelijking kunnen zien. In een eenvoudig marktmodel, met een vraagvergelfjking en een aanbodvergelijking, zou dit een evenwichtsoplossing
zijn, waarbij de prijs (y) wordt uitgedrukt in de exogene variabelen (xi en XT) en waarbij de coefficienten ai en 33 een samenstel
zijn van de coefficienten uit de vraag- en aanbodvergelijking.
Zo’n vergelijking kan dienen voor voorspellingen over de gevolgen van veranderingen in exogene variabelen. Men zou dus kunnen proberen veranderingen in de inkomensverdeling te voorspellen wanneer de frequentieverdeling van de attributen (xi en
x?) verandert. Uit Tinbergens benadering volgt dat zo’n toepassing niet geoorloofd is. Als in de frequentieverdeling van de attributen een verandering optreedt, veranderen namelijk de coefficienten aj. Een andere frequentieverdeling van aangeboden attributen vereist namelijk een andere allocatie, en deze moet tot
stand worden gebracht door een andere beloningsfunctie 7).
Deze speciale benadering van de beloningsfunctie heeft een
aantal implicaties. Zou de vergelijking een gewone herleidevormvergelijking zijn, dan zou een gelijkmatiger verdeling van
xi (opleiding, in het gegeven voorbeeld) een gelijkmatiger inkomensverdeling betekenen. In Tinbergens benadering geldt dit
niet. De inkomensverdeling wordt niet per se gelijkmatiger als de
opleidingsverdeling gelijkmatiger wordt. Inkomensegalisatie

treedt alleen maar op wanneer de verdeling van genoten oplei-

4) In het model van 1956 spelen produktiviteitsverschillen tussen individuen nog geen rol. In Income distribution van 1975 wordt hier wel rekening mee gehouden, en is marginale produktiviteit afhankelijk van de frequentie van een categorie arbeid. Zie verder de volgende paragraaf over
toepassingen.
5) Zie voor nadere uiteenzetting ook J. Hartog, Tussen vraag en aanbod,
Leiden, 1980, biz. 137 e.v.

6) Voor nadere theoretische uitwerking van juist dit aspect, en schatting
van beloningsfuncties op deze basis, zie J. Hartog, Personal income distribution, a multicapability theory, Boston, 1980.
7) Het is onmogelijk om in dit kader nauwkeurige technische details te
geven. In Tinbergens specificatie bevat de vergelijking ook kwadratische
termen, waarbij de coefficienten van de kwadratische termen worden bepaald door de verhouding van de spreiding in de vraagverdeling t.o.v. de
aanbodverdeling, terwijl de coefficienten van de lineaire termen met
name door verschil in gemiddelden worden bepaald.

315

ding meer gaat lijken op de verdeling van vereiste opleiding. Dit
heeft dus ook consequenties voor te voeren economische politick: gelijkheid van inkomens vereist geen gelijkheid van alle inkomensverwervende attributen voor alle individuen, maar
slechts gelijkheid van de verdelingen van die attributen. De benadering impliceert ook dat de waarde die een individu aan de
produktie bijdraagt, niet alleen maar aan zijn individuele attributen is toe te schrijven. Die waarde is in absolute en relatieve
zin afhankelijk van de economie waarin het individu is geplaatst.
Dit aspect is sterk benadrukt door Sattinger in zijn eerdergenoemde boek.
Toepassingen

Bovenstaand model is de basis voor Tinbergens laterc werk,
gericht op schatting van essentie’le parameters en toepassing van

de bevindingen in aanbevelingen voor economische politick. Income distribution uit 1975 brengt veel van dat werk bijeen. Het
bevat pogingen om de coefficienten van de nutsfunctie te schatten: daarbij gaat het vooral om de compensatie die individuen
wensen voor de spanning tussen de aanwezige graden van attributen en de in hun werk vereiste graden (tussen genoten en vereiste opleiding). Het bevat ook pogingen om de produktiekant te
schatten; daarbij gaat het met name om de marginale produktiviteit van individuen met gegeven opleidingsniveau in verschil-

lende banen. Het model wordt toegepast op ontwikkelingen op
de lange termijn in de relatieve beloningen van individuen met
verschillende scholingsniveaus. Hier presenteert Tinbergen zijn

visie van een ..wedloop tussen technologische ontwikkeling en
opleiding”.
De stijgende deelname aan hoger onderwijs doet de aanbodcurve van hoger opgeleiden naarrechts verschuiven, hetgeen een
neerwaartse druk op het loon van hoger opgeleiden heeft. De
voortgaande technologische ontwikkeling doet de vraagcurve
naar hoger opgeleiden ook naar rechts verschuiven, hetgeen een
opwaartse druk op het loon impliceert. De ontwikkeling van het

relatieve loon voor hoger opgeleiden zal dus uiteindelijk stijgen
of dalen afhankelijk van de vraag welke curve het snelst verschuift. In de laatste zeventig jaar is die wedloop zowel in de Verenigde Staten als in Nederland gewonnen door opleiding, zodat
het relatieve loon voor hoger opgeleiden gedaald is. Verdere dalingen liggen in het verschiet. tenzij de technologische ontwikkeling sterk zou versnellen 8).
Bij de toepassingen op het voeren van een verdelingspolitiek
worden twee instrumenten beschouwd voor het bereiken van een
optimale inkomensverdeling. Een optimale verdeling is gedefinieerd als de verdeling die de sociale welvaart maximeert. De gehanteerde instrumenten zijn onderwijspolitiek en belastingpolitiek. In beide gevallen komt de aard van het analytische model
weer treffend naar voren. Afhankelijk van de produktiestructuur
is een verdeling van de bevolking over opleidingsniveaus mogelijk, zodanig dat alle inkomens aan elkaar gelijk zijn 9). Gelijkheid van opleiding is hiervoor niet noodzakelijk en een optimale

inkomensverdeling vereist ook niet per se dramatische veranderingen in de opleidingsverdeling (in Tinbergens berekeningen is
een verdubbeling van de proportie hoger opgeleiden voldoende) 10). Bij het voeren van belastingpolitiek resulteert de conclusie dat de door individuen te betalen belasting slechts afhankelijk

is van door hen genoten opleiding (of. algemener. van de graad
van him attributen), niet van de gekozen baan. Dit is een illustratie van een bekende regel uit de welvaartseconomie, nl. dat
,,/!/Hip-.ybeschouwt genoten opleiding als een gegeven parameter).
Daarmee komt treffend naar voren dat het model, en de daarbij behorende aanbevelingen. in wezen van zuiver neoklassieke
snit zijn. Mededinging op de arbeidsmarkt zorgt voor compenserende beloningsverschillen voor individuen die, met dezelfde
eigenschappen behept. in verschillende banen werken. Belemmeringen van die mededinging moeten dus worden bestreden.
De markt levert echter met al zijn mededinging geen oplossing
voor ,,non-competing groups”. Wanneer individuen verschillen
in de produktieve eigenschappen waarmee zij de arbeidsmarkt
betreden. is expliciet beleid nodig om te corrigeren voor beloningsverschillen die de markt daaraan koppelt. Een talentenbelasting is dan een logische oplossing. ook al is die (voorlopig?)
niet praktisch uitvoerbaar. En wanneer de omrang van een
..non-competing group” bepalend is voor haar relatieve loonvoet (zoals Tinbergen in het voetspoor van de marginale-produktiviteitstheorie aanneemt). dan is bei’nvlocding van de omvang van die groep even voor de hand liggend, en in veel gevallen
eenvoudiger uitvoerbaar.
Betekenis

Het boeiende van het model dat Tinbergen heeft ontworpen,
is de volstrekt eigen menging van elementen die door verschillen-

de stromingen zijn benadrukt. Zoals inmiddels is duidelijk gemaakt, is het model stevig verankerd in de neoklassieke traditie.
Maar door te benadrukken dat de vraagzijde van de arbeidsmarkt ook belangrijk is. en dat segmenten kunnen worden onderscheiden waartussen maarbeperktesubstitutiemogelijkheden
bestaan. is er een duidelijke verwantschap met recent ontwikkel-

8) Zie voor kritiek hierop T. Huppes. /nkomensrerdrlingcn inslilulionele .ilnictiiin: Leiden, 1977.
9) Dit punt is op eenvoudige wijze te preeiseren. Tinbergen hanteert een
Cobb-Douglas-produktiefunctie. In zo’n functie. met exponent si voor
het aantal opgeleiden Ni van opleidingsniveau i. is het marginaal produkt
voor alle opleidingsniveaus gelijk als Ni proportioned is met si, zodat
si/Ni gelijk is voor alle i.
10) De toepassing van een model waarin individuen met voor hen gegeven attributen de arbeidsmarkt betreden op het attribuut onderwijs duidt
op een belangrijke omissie. Onderwijs is een keuzevariabele die inspanning vereist. Nadere onderbouwing van de schakel tussen gegeven attributen en genoten opleiding is noodzakelijk.

316

Tabel. Vereiste en genoten opleiding voor loontrekkers, aantallen en netto uurloon, 1977
^~~~*~~—~^__^
Vereiste
“””— — »».^
opleiding
^—.^^^
^,-^^^

Genoten
opleiding

Lager
p ……………………………………..
ti ………………………………………
a ……………………………………..
Lager beroeps
p ……………………………………..
n ……………………………………..
a ……………………………………..
Middelbaar algemeen
p …………………………………….
li . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
u ………………………………………
Middelbaar beroeps
p ……………………………………
fi . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Lager

41.4
7.84
1.93
7.4
7.76

2.82
3.1

2.1

(7 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Hoger algemeen
p ……………………………………..

Lager
beroeps

Middelbaar
algemeen

Middelbaar
beroeps

Hoger
algemeen

Hoger
beroeps

Universitcil

n

36.3
8.49
3.40

14.7
10.21
2.99

3.7

1.8

T 7

0.0

273

64.4
7.71
2.50

9.9
8.56
2.66

12.2
9.47
3.03

2.3
10.81
5.17

3.7

0.0

433

6.6
8.56
2.42

55.4
8.29
2.73

12.5

17.0
8.97
3.40

5.5
10,31
2.70

0.0

289

9.4
8.27
2.78

15.5
9.93
2.80

48.9
9.90

11,2
10.14
3.72

12.4
12.62
3,78

0.4

233

2.97

10.30
3.02

0.0

3.3

17.2
11.12
4.85

10.7
9.71
5.40

53,3
10.03
4.95

13.9
11,39
5,17

1.6

122

a ……………………………………..
Hoger beroeps
p ……………………………………..
11 ……………………………………..
a ……………………………………..

0.4

0.8

6.6
12.25
4.38

9.8
11.12
3.86

14.8
14.82
4.95

62.3
13.93
4,59

5,3
18.45
13,17

244

Universiteit
p ……………………………………..
11 ……………………………………..

1.0

2.1

2.1

0.0

14.4
13.20
5.84

37,1
13.90

43.3
15.16
7.08

97

5.73

Toelichting:
p = percentage individuen in beroep met aangeduide vereiste opleiding (rij percentages):
ft = gemiddeld netto uurloon in gld.:
V = standaarddeviatie netto uurloon in gld.;
H en a zijn alleen gegeven voor cellen met 10 of meer waarnemingen.
Bron: bewerlting van gegevens ontleend aan de enquete Kwalili’il van arbeid. waarover onder die titel gerapporteerd is in: H. L. G. Zanders. A. L. J. van Biichem en J. J. C. van Berkol IIVA-Tilburg).

de theorieen. aangeduid met termen als dubbele arbeidsmarkt,
gesegmenteerde arbeidsmarkt, ,,job competitor!” enz. De problematiek van de aansluiting tussen kwalificaties van vragers en
aanbieders. ook een recent onderwerp van discussie, heeft evenzeer door Tinbergen al een theoretische plaatsbepaling ondergaan lang voordat het onderwerp actueel werd. Hetzelfde geldt
voorde verwante problematiek van ..overeducalion”: een aanbodoverschot van hoger opgeleiden. voor wie geen emplooi te

vinden zou zijn. Onder erkenning van problemen op korte termijn is Tinbergen hier vol vertrouwen in de werking Van het

prijsmechanisme. Op langere termijn zullen beloningsverhoudingen zich aanpassen aan de schaarsteverhoudingen en wordt
het extra aanbod opgenomen door nieuw uitgelokte vraag 11).
Sattinger spreekt er zijn verbazing over Oil dat de ideeen van
Tinbergen niet meer ingang hebben gevonden bij economen.

Een oorzaak is volgens hem dat die ideeen zo vanzelfsprekend
waren dat men niet de moeite heeft genomen om de volledige implicaties daarvan uit te werken (waartoe Sattinger zelf overigens
belangrijke bijdragen heeft geleverd). Een andere oorzaak is wellicht dat de noodzakelijke gegevens veelal niet voorhanden wa-

ren. Die handicap speelt ook een belangrijke rol in Income disiribulion. waarin Tinbergen vaak gedwongen is tot hero’ische
veronderstellingen om zijn schattingen te kunnen maken. Daarbij gaat het vooral ook om metingen van de vraagzijde van de arbeidsmarkt, d.w.z. om metingen van vereiste niveaus van attri-

buten in verschillende banen. Tot welke interessante gezichtspunten dit kan leiden, moge blijken uit de label.
Op basis van de resultaten van een enquete waarbij individuen
o.a. werd gevraagd naar het volgens hen voor hun beroep noodzakelijke opleidingsniveau. is een beeld gegenereerd conform
Tinbergens benadering. Hoewel de label een globale indicatie
geeft, zonder le corrigeren voor andere facloren zoals leeftijd, ko-

sproken stijgen de beloningen zowel met de stijging van de geno-

len als van de vereiste opleiding. Slijging van beloning mel vereiste opleiding is in strijd met een nutsfunclie waarbij compensatie vereist is zowel voor werken onder als boven hel eigen niveau. maar er zijn ook waarnemingen bij die hiermee wel in
overeenslemming zijn. Oppervlakkige beschouwing van de label
is echfer niet voldoende voor toelsing van de theorie en dat laatsle zal hier ook niel worden nagestreefd. De label is slechls bedoeld als afbeelding van Tinbergens kijk op inkomensverdeling 12).
Een arlikel als dil zou kunnen worden besloten met een evaluatie van de ontwikkelde iheorie. Ik zal zo’n evalualie niet ondernemen, omdal ik me le veel belrokken voel bij hel onderzoeksprogramma dal uit de iheorie volgl. De slerke punten zijn
genoegzaam naar voren gekomen in bovenslaand expose, lijkl
me. Zwakke punlen en resterende problemen zijn minslens impliciel aan de orde gekomen. Het groolsle probleem vorml nog
steeds de meting van de vraagzijde van de arbeidsmarkl: de vereisle niveaus van relevanle allribulen. Zelfs wanneer dalamateriaal beschikbaar is (zoals gebruikt in de label), is de betrouwbaarheid daarvan vaak een zorgelijke zaak. Niellemin is hel geboden iheoretisch kader zeer vruchtbaar, of, zoals Haveman het
uitdrukle. ,,a goldmine of dissertalion topics”. Ten besluite zij
nog eenmaal Satlinger gecileerd over de door Tinbergen gehanteerde uilgangspunlen: ,,Perhaps because Ihese slarting points
are so obvious, many economists studying the distribulion of
earnings have nol bothered to consider the full implications for
the dislribution of earnings. Yet these implicalions are so exlensive thai Ihey may subslanlially revise our underslanding of ihe
nature of the dislribulion of earnings” 13).

men er toch duidelijke regelmaligheden aan hel licht. Zo blijkl

Joop Hartog

inderdaad sprake van een allocaliepalroon waarbij individuen
mel gegeven opleiding in banen van verschillend niveau lerechlkomen: er is geen sprake van een-op-een relalie lussen opleidingsniveau en functieniveau. Er is uileraard wel associatie: de
hooddiagonaal heeft sleeds de hoogste bezelting. Beloningen
blijken ook le varieren naar genolen en vereisle opleiding, al
blijkl uit de slandaarddevialies dat de verdelingen van verschillende cellen elkaar in aanzienlijke male overlappen. Globaal ge-

11) Income distribution, biz. 104-105,
12) Voor empiriseh werk langs deze lijnen zij o.a. verwezen naar J. Tinbergen, Allocation of workers over jobs, workingpaper EUR
(JT/SK/83/2), of mijn Research Memorandum 8205, Universiteit van
Amsterdam (Allocation and the earnings function).
13) Sattinger, op. cit., biz. 5.

ESB 13-4-1983

317

Auteur