statistiek
Internationaal
Yuri Stoutjesdijk (FDA)
Belangenconflicten in internationale kredietverlening
Een van de lessen van de financiële crisis van 2008 is dat het systeem van
nationaal toezicht op banken die internationaal opereren belangenconflicten
tussen landen kan opleveren. Vooral in Hongarije is dit momenteel evident.
Onlangs heeft het Hongaarse parlement de Wet op kredietinstellingen aangenomen. Deze wetgeving heeft betrekking op hypotheken in buitenlandse valuta’s
in met name de Zwitserse frank, maar ook in de euro. Deze zijn zeer populair in
Hongarije vanwege de lage rentetarieven. Deze vorm van kredietverstrekking kan
huiseigenaren met een hypotheeklening in een van deze valuta’s in de problemen
brengen. Bij een sterke appreciatie van deze valuta’s stijgen immers de verplichtingen terwijl het inkomen dikwijls in de Hongaarse forint luidt. Om dergelijke
problemen aan te pakken biedt de nieuwe Hongaarse wet huiseigenaren met
een hypotheeklening in een vreemde valuta de mogelijkheid om hun kredieten
af te lossen tegen een voordelige wisselkoers. Voor leningen in Zwitserse frank
is deze wisselkoers vastgesteld op 180 forint per frank en voor leningen in euro
is de wisselkoers 250 forint per euro. Daarmee verschuift het risico van hypotheken in vreemde valuta’s van huiseigenaren naar de hypotheekverstrekker. De
verliezen voor banken zijn afhankelijk van de mate waarin kredietnemers hun
hypotheken in vreemde valuta’s zullen aflossen, wat op zichzelf weer afhangt van
het verschil tussen de huidige wisselkoersen en de vastgestelde koersen (figuur).
Bij de berekening van hun verliezen in Hongarije hebben enkele West-Europese
banken onlangs aangegeven dat zij ervan uitgaan dat ongeveer 20 procent van
de Hongaarse huiseigenaren met een hypotheek in de Zwitserse frank of de euro
zal ingaan op het aanbod tot aflossing. De gevolgen van de Hongaarse Wet op
kredietinstellingen strekken echter verder dan enkel
verliezen in de bankensector. De wet is waarschijnlijk
in strijd met het vrij verkeer van kapitaal binnen de
Europese Unie. Daarnaast duidt de schending van
de rechtszekerheid op een verzwakking van de binnenlandse instituties, wat de aantrekkelijkheid van
Hongarije als bestemming voor buitenlandse investeringen reduceert.
Hongaarse forint (HUF) per euro en Zwitserse frank.
320
300
280
260
240
220
200
180
160
140
2008
2009
2010
HUF/Euro
2011
HUF/Zwitserse frank
Bron: FDA
Monetaire zaken
Erik Bieleveldt (DNB)
Duitse staatsschuld populair bij Nederlandse beleggers
Aan het einde van het derde kwartaal van 2011 bezaten Nederlandse beleggers
voor 344 miljard euro aan schuldpapier dat is uitgegeven door buitenlandse
overheden (voorlopige cijfers DNB). Hiervan is ruim 300 miljard euro ofwel 88
procent afkomstig uit het eurogebied. Dit percentage is gelijk aan dat aan het
einde van 2008. De samenstelling van het EMU-schuldpapier in Nederlandse
beleggingsportefeuilles is in de afgelopen drie jaar wel gewijzigd. Vooral het
aandeel van Duits schuldpapier is in deze periode sterk gegroeid, van 29 procent
van het EMU-papier per eind 2008 tot 39 procent aan het eind van het derde
kwartaal van 2011. Deze toename van de positie met 51 miljard euro komt voor
41 miljard euro voort uit netto-aankopen van Duits overheidspapier. De rest van
de stijging wordt veroorzaakt door koersstijgingen, die zich voornamelijk in het
laatste kwartaal manifesteerden.
Tot en met het tweede kwartaal van 2010 was het overheidspapier uit Frankrijk
minstens zo populair als Duitse overheidsschuld. Sindsdien verkochten
Nederlandse beleggers echter per saldo voor een klein bedrag Franse staatsschuld, terwijl de netto aankopen van Duits papier aanhielden. Sinds het begin
van 2010 is in elk kwartaal per saldo Italiaans papier verkocht, in het laatste
kwartaal zelfs voor 7 miljard euro. In combinatie met koersdalingen is de positie
in Italiaans staatspapier hierdoor gehalveerd tot 25 miljard euro. Van de Spaanse
staatsschuld hebben Nederlandse beleggers tussen begin 2009 en halverwege
2010 per saldo ongeveer een derde deel verkocht, maar sindsdien is de positie
stabiel gebleven.
Zowel in het tweede als in het derde kwartaal van 2011 vonden de grootste
buitenlandse netto-aankopen van Nederlandse beleggers plaats in Oostenrijks
overheidspapier. Daardoor is de positie opgelopen tot 22 miljard euro. Ook een
772
ESB
96(4625) 16 december 2011
Nederlands bezit buitenlands schuldpapier van
o
 verheden.
140
In miljard euro
120
100
80
60
40
20
0
kw-4 kw-1 kw-2 kw-3 kw-4 kw-1 kw-2 kw-3 kw-4 kw-1 kw-2 kw-3
2008
2009
2010
2011
Duitsland
Frankrijk
Italië
Oostenrijk
Spanje
Bron: DNB
ander relatief klein euroland met een hoge kredietstatus profiteerde van de onrust in sommige
landen: de omvang van het Finse overheidspapier
in Nederlandse handen is sinds eind 2008 bijna
vervijfvoudigd, tot 9 miljard euro. Overigens is het
buitenlandse bezit van Nederlandse overheidsschuld
in deze periode op ongeveer hetzelfde niveau gebleven. De toename van de staatsschuld sindsdien van
ongeveer 30 miljard euro is voornamelijk terechtgekomen bij binnenlandse beleggers.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Financiële markten
Kris Marx (AFM)
Gebrek aan vertrouwen tussen beleggers
in eurozone
De markt voor het in- en uitlenen van aandelen ofwel
securities lending is sterk aan het veranderen. Bij
securities lending lenen grote marktpartijen aandelen
die zij in bezit hebben tijdelijk uit aan andere beleggers, meestal andere institutionele beleggers zoals
hedgefondsen. Deze andere beleggers kunnen dit
doen omdat zij bijvoorbeeld niet willen of kunnen
De eurocrisis en het uitlenen van waardepapieren in 2011.
180
In miljard dollar
160
Duitsland
140
120
Frankrijk
100
80
60
40
Nederland
Italië
20
0
-3
Kw
-2
Kw
-1
Kw
-3
Kw
-2
Kw
-1
Kw
-4
Kw
-3
Kw
-2
Kw
-1
Kw
-4
Kw
-3
Kw
-2
Kw
-1
Kw
-4
Kw
Uitgeleende aandelen
Uitgeleende staatsobligaties
wachten op de reguliere afwikkeling van een aandelentransactie en daarom snel
bij een andere partij de aandelen inlenen. Ook instellingen die moeten voldoen
aan kapitaalsvereisten, bijvoorbeeld banken en verzekeraars, lenen soms aandelen. Meer liquide aandelen kunnen zorgen voor een betere kapitaalspositie.
Ook willen sommige beleggers short gaan op een aandeel. Dit betekent dat de
belegger verwacht dat de koers van een aandeel gaat dalen. De aandelen worden
geleend en vervolgens verkocht en wanneer het einde van de leenovereenkomst
is aangebroken kunnen de aandelen tegen een lagere prijs worden ingekocht en
teruggegeven aan de oorspronkelijke uitlener. Een belangrijk risico bij uitlenen
van aandelen is het tegenpartijrisico, dat zich manifesteert wanneer een lenende
partij zijn verplichtingen om de aandelen terug te geven niet kan nakomen. Een
risico voor de lenende partij is dat de uitlenende partij vaak mogelijkheden heeft
om de lening snel terug te draaien, bijvoorbeeld in geval van een verslechterende
kapitaalspositie van de lenende partij. Dit kan een procyclisch effect hebben.
De figuur laat zien dat in landen die in het derde kwartaal van 2011 nog als
veilig werden gezien, zoals Nederland en Duitsland, securities lending nog steeds
toeneemt, terwijl in Zuid-Europa een afname zichtbaar is. Een oorzaak hiervan
kan zijn dat het vertrouwen tussen beleggers onderling in Frankrijk en Italië laag
is: zij zijn bang dat zij de uitgeleende aandelen niet meer terugkrijgen. Verder is
in alle vier de landen te zien dat van de totale markt obligaties een steeds groter
deel zijn gaan uitmaken. Een oorzaak hiervan is waarschijnlijk dat hedgefondsen
minder risico willen lopen en dus minder aandelen inlenen en overstappen op
veiligere staatsobligaties. Ook zorgen de short sell-maatregelen in verschillende
landen voor verminderde mogelijkheden en noodzaak tot securities lending.
Bron: www.dataexplorers.com
Arbeidsmarkt
Ben Kriechel en Jesper van Thor (ROA)
Metalektrobedrijven met ontwikkelinstrumenten en
aanpassingen van het werk, in 2011 in procenten.
Werkzaamheden ten behoeve
van kennisoverdracht
Al dan niet gedeeltelijk
ander werk
Aantal werkuren verminderen
Ploegendienst anders
organiseren
Werken op andere tijden
EVC-procedure (erkenning
van verworven competenties)
Taakroulatie
Loopbaangesprekken
Opleidingsmogelijkheden
0
20
40
60
80
100
Relatief vaker aan medewerkers jonger dan 45 jaar aangeboden
Aan alle medewerkers relatief even vaak aangeboden
Relatief vaker aan medewerkers ouder dan 45 jaar aangeboden
Bron: ROA/Werkgeverspanel Metalektro eerste meting, juli 2011
Duurzame inzetbaarheid in de Metalektro
in 2011
Vergrijzing is voor veel bedrijven een belangrijk
thema. De arbeidsmarkt voor technisch personeel
zal de komende jaren steeds krapper worden, vooral
als gevolg van de grote groep oudere medewerkers
die met pensioen zal gaan. De  rbeidsmarkttekorten
a
die daardoor ontstaan kunnen verminderd worden
wanneer werkgevers erin slagen om oudere medewerkers langer productief in dienst te houden.
Aangezien deze groep veel kennis en ervaring bezit,
is het voor werkgevers zaak om hier beleidsmatig op in te spelen en goed inzetbare oudere medewerkers te motiveren om langer aan het werk te blijven. Veel
bedrijven richten zich in hun HRM-beleid dan ook rechtstreeks op deze belangrijke groep oudere medewerkers. Door duurzame inzetbaarheid van medewerkers
kunnen bedrijven deze langer productief inzetten. Onder de noemer duurzame
inzetbaarheid vallen zaken als aandacht voor gezondheid en minder zware arbeid
voor oudere medewerkers. Tegenwoordig wordt in dit kader ook steeds vaker
gesproken over gerelateerde begrippen als leeftijdsbewust beleid en levensfasebewust beleid. Aandacht voor duurzame inzetbaarheid komt vaak tot uiting
in maatregelen gericht op gezondheid, bijscholing en ontwikkeling, onderling
overleg over de functie-inhoud of een mix van deze maatregelen.
Uit een steekproef gehouden in juli 2011 blijkt dat het gros van de bedrijven in
de Metalektrosector ontwikkelinstrumenten en aanpassingen van het werk inzet
voor de totale groep werknemers, terwijl andere aangeven zich hierbij te richten
op specifieke leeftijdsgroepen (figuur). Daarbij wordt onderscheid gemaakt
tussen specifieke aandacht voor personeel jonger dan 45 jaar en personeel van
45 jaar en ouder. Uit de figuur blijkt dat bedrijven ouderen voornamelijk werkzaamheden laten doen waarbij kennisoverdracht centraal staat, maar hun vaak
ook de mogelijkheid bieden om andere werkzaamheden te verrichten of minder
uren te werken. Aandacht voor jongere medewerkers komt daarentegen juist veel
vaker tot uiting in het voeren van loopbaangesprekken en het aanbieden van
opleidingsmogelijkheden.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
96(4625) 16 december 2011
773