Ga direct naar de content

Sociale zekerheid en economische crisis

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 10 1982

Sociale zekerheid en
economische crisis
DRS. ING. F. A. J. VAN DEN BOSCH DRS. J. H. VON EIJE DRS. C. PETERSEN *

Inleiding
Van 30 September tot 1 oktoberjl. heeft
het European Institute of Social Security
(EISS) een colloquium, het negende, over
,,Social security and economic crisis” gehouden. Het onderwerp van dit colloquium was zeer actueel. Niet alleen omdat
de recessie in veel Europese landen de sociale zekerheid onder druk zet, maar ook
omdat de sociale zekerheid als instrument
wordt gebruikt om de crisis te bestrijden.
Bovendien konden door de opzet van het
colloquium de huidige Nederlandse problemen en maatregelen vanuit een internationaal perspectief worden beschouwd.
Rapporteurs uit de deelnemende landen
maakten namelijk een paper over de ontwikkelingen in de sociale zekerheid in hun
land. Op basis werden overzichtsrapporten
m.b.t. de verschillende deelgebieden samengesteld. Dit jaar werd er verslag uitgebracht over de ontwikkelingen inzake uitkeringen, de financiering, de ouderdomsvoorzieningen, de gezondheidszorg, de
werkloosheidsvoorzieningen en de minimuminkomens 1). In dit artikel wordt een
beknopt overzicht gegeven van een aantal
belangrijke onderwerpen die op het colloquium aan de orde zijn gekomen. Daarnaast zal, naar aanleiding van dit overzicht, op een aantal actuele Nederlandse
problemen inzake de sociale zekerheid nader worden ingegaan.
Harde maatregelen
Opmerkelijk is dat in vergelijking met
Nederland er grote verschillen in werkloosheid bestaan. In Noorwegen, Zweden,
Oostenrijk en Zwitserland is de werkloosheid (nog) laag, terwijl deze in andere landen en regie’s, met name in sommige regio’s van het Verenigd Koninkrijk (40%),
erg hoog is. Vermoedelijk hangen deze grote verschillen in werkloosheidspercentages
mede samen met de zeer uiteenlopende politiek inzake de sociale zekerheid. In Zwitserland is men bij voorbeeld nog bezig met
een uitbreiding van het sociale-zekerheidsstelsel, terwijl in het Verenigd Koninkrijk
volgens Nederlandse begrippen juist uitermate harde maatregelen worden genomen
om het stelsel van sociale zekerheid weer te
beperken 2). Zo is volgens de Brit O’Higgings (University of Cambridge, VK) recent een wet aangenomen waardoor de uit1234

keringen bij ziekte kunnen worden ingetrokken als er een staking in de onderneming plaatsvindt. Als er ook maar een
werknemer door een arbeidsconflict zijn
werk niet zou willen verrichten, zouden
alle ziekte-uitkeringen — ook op andere afdelingen — kunnen worden ingetrokken.
Zieke werknemers zouden daardoor, zo is
de verwachting, druk op de staker(s) gaan
uitoefenen om het arbeidsconflict te beeindigen. Overigens lijkt hier de term chantagepolitiek op zijn plaats.
Ook in andere opzichten is men echter in
het Verenigd Koninkrijk creatief in het bedenken van maatregelen die de kosten van
het sociale-zekerheidsstelsel kunnen beperken. Zo zouden de kosten van de verstrekkingen aanzienlijk kunnen worden gereduceerd door de gerechtigden — zo publiek mogelijk — te laten bewijzen dat ze
minvermogend zijn. Het vroegere rijwielplaatje met het gat erin als het gratis was,
is een van de bekendste Nederlandse voorbeelden. Ook overweegt men een speciale
sociale-zekerheidspolitie in te stellen.
Naarmate men scherpere en meer ingrijpende controles toepast zou men meer
niet-gerechtigden van de voorziening kunnen uitsluiten. De grootste bezuiniging zou
bij een dergelijke maatregel waarschijnlijk
echter worden gerealiseerd door een geringere deelname van mensen die wel gerechtigd zijn. Veel uitkeringsgerechtigden zullen immers hun rechten niet willen effectueren als de politionele acties te ingrijpend zijn, zodat alleen de echt noodlijdende groepen zich noodgedwongen aan een
dergelijke controle zullen onderwerpen.
Ook een beperking van informatie over
uitkeringsrechten kan resulteren in een geringer gebruik van actuele rechten; zeker
indien het gepaard gaat met strakkere toelatingscriteria voor beroepsprocedures.
Verder wordt volgend jaar in het Verenigd
Koninkrijk het aantal wachtdagen voor
werklozen uitgebreid. Bij hoge werkloosheidspercentages kunnen — naast volumebeperkende maatregelen — bezuinigingen ook worden gerealiseerd door het
uitkeringsniveau te verlagen. Met name de
welvaartsvastheid van de uitkeringen komt
in gevaar als men de index niet meer koppelt aan de lonen, maar aan de prijzen.
Volgens O’Higgings zou men ten slotte ook
kunnen overwegen om i.p.v. uitkeringen
leningen, die later dienen te worden afgelost, te verstrekken. In feite is dan min of
meer sprake van een systeem met vertraag-

de kapitaaldekking. In plaats van anticipatie op toekomstige uitkeringen via voorafgaande besparingen (kapitaaldekkingsstelsel) hoopt men dan juist de huidige uitkeringen te financieren met latere besparingen (leningenstelsel).
Gezien de zeer regressieve voorstellen en
maatregelen van de huidige Britse regering
was O’Higgings nogal pessimistisch overde
overlevingskansen van de huidige samenleving. Hij waarschuwde dan ook, zeer terecht, voor al te rigoreuze ingrepen waardoor het stelsel van sociale zekerheid (verder) zou worden afgebroken. In dat geval
vreesde hij namelijk voor ernstige maatschappelijke onlusten waardoor het maatschappelijk bestel (,,the social fabric”) zou
kunnen worden ontwricht. Terecht achtte
hij deze prijs voor de bestrijding van de
economische crisis te hoog.
Het heffingsbeleid
Volgens de Nederlander Pierik (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
zou een geeigend instrument om de sociale
zekerheid beter beheersbaar te maken budgettering kunnen zijn. Zo is bij voorbeeld
in Italie de budgettering in de ziektekostenverzekering ingevoerd door het nationale
budget op te delen in regionale budgetten.
Een regio die het budget overschrijdt, moet
dan zelf de meerkosten dragen. Terecht
merkte Pierik daarbij evenwel op dat budgetteren dikwijls erg moeilijk is in de sociale zekerheid. Met name omdat het tegen de
verzekeringsgedachte ingaat en er veelal
sprake is van zogenaamde ,,open eind’-regelingen. Toch wordt volgens Pierik budgettering vaak reeds impliciet toegepast.
Zo wordt ook in Nederland de omvang van
de collectieve uitgaven bepaald door van te
voren vastgestelde bedragen bij overschrijding waarvan bezuinigingen moeten worden gevonden.
In zijn overzichtsrapport kwamen ook
andere initiatieven aan de orde om de financieringsproblematiek te verlichten, zoals maatregelen ter verhoging van de inkomsten, ter herverdeling van de kosten of
ter vermindering van de reserves. Extra

* De auteurs zijn verbonden aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam.

1) De op de landenrapporten gebaseerde overziehtspapers zijn: P. O’Higgings (University of
Cambridge, VK), Benefits in general; M. Partington (Brunei University, VK), Family allowances and minimum income; J. B. M. Pierik
(Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegen-

heid, Den Haag), The financing of social security; Y. Saint-Jours (Universite de Paris I), The
right to health under conditions of economic cri-

sis; W. Schmahl (Freie Universitat, Berlijn),
Pensions, reactions to the economic crisis and future development; P. Sandulli (University of

Rome), Chomage. De verslagen worden t.z.t. gepubliceerd in het Jaarboek van het EISS.
2) Zie voor een Internationale vergelijking in
deze: J. H. von Eije, Geldstromen en inkomensverdeling in de verzorgingsstaat. Voorstudies en
achtergronden. V 32, WRR, 1982, hoofdstuk2.

Frankrijk, Spanje, Zweden en Nederland is
dan ook een verhoging of zelfs de afschaffing van bepaalde premiegrenzen overwo-

lijk op de particuliere en niet op de collectieve bestedingen te laten drukken. Verder
wordt in een aantal landen (w.o. Nederland) een beperking van de collectieve uitgaven d.m.v. privatisering overwogen.
Men hoopt daarbij het aantal niet noodza-

gen of geeffectueerd. Zo is in ons land de

kelijke claims op de sociale zekerheid te

premiegrens voor de volksverzekering dit
jaar met f. 7.000 opgetrokken, terwijl recent in de SER zelfs een discussie is gevoerd over de optrekking ervan tot
f. 90.000. Dergelijke maatregelen hebben
als direct effect dat de totale heffingsstruc-

verminderen.
Ten slotte kan men (zoals in Nederland)
de sociale-verzekeringsfondsen elkaar laten steunen bij (tijdelijke) kastekorten.

tuur progressiever wordt. Anders gezegd

ger kunnen worden. Omdat dergelijke

heeft dit bij een zelfde totale premieopbrengst tot gevolg dat de lagere-inkomenstrekkers minder premie hoeven af te dragen. Bovendien zouden de arbeidskosten in
bedrijven met relatief veel laag betaalde
werknemers enigszins worden gereduceerd.

maatregelen slechts eenmalig kunnen wor-

middelen verkrijgt men, naast verhoging

van de premiepercentages, door een verhoging van de heffingsgrondslagen. In Belgie,

Hierdoor kunnen de benodigde reserves
dalen, met als gevolg dat de premies iets la-

Ouderdomspensioenen

In het op de landenrapporten gebaseerde
overzichtsrapport van W. Schmahl (Freie
Universitat Berlin) staan een tweetal zaken
centraal: naast de invloed van de economische crisis tevens de invloed van de vergrij-

zing van de bevolking op de betaalbaarheid
van de Ouderdomspensioenen. De econo-

den toegepast, zal men evenwel later toch

mische crisis leidt tot een verslechtering
van de arbeidsmarktpositie van de oude-

weer tot uitgavenbeperking of tot inkomstenverhoging moeten overgaan, tenzij

men nog economisch actief kan zijn de

ren. Dit betekent dat de leeftijd waarop

men op een andere manier het beroep op

laatste jaren, gemiddeld, sterk is gedaald,

de sociale zekerheid kan verminderen.

getuige ook de hoge werkloosheids- en ar-

beidsongeschiktheidspercentages in de hogere-leeftijdsklassen. Dit heeft als conse-

Wel bestaat dan volgens Pierik het risico
dat de nog wel renderende bedrijven in
moeilijkheden zullen komen; zeker indien
niet alleen het loon, maar ook het overig
inkomen in de grondslag wordt opgeno-

ratieve gezondheidszorg, als, door de hogere prijs, riskante levenswijzen zelf minder
aantrekkelijk maken 4).

Preventie
De keuze tussen een vergroting van de

quentie dat, bij voorbeeld in de Nederlandse situatie, een aantal loondervingsregelingen, naast de daartoe expliciet in het leven

men. De heffingsgrondslag zal ook toene-

lastendruk of verlaging van het niveau van

geroepen VUT-regelingen, voor een (be-

men als men meer groeperingen onder het
heffingsregiem brengt. Zo zijn in Frankrijk,
Belgie en Nederland recent uitkeringsgerechtigden en ambtenaren aan meer inhoudingen onderworpen. Hierdoor wordt tevens
een
divergentie
in
nettoinkomensontwikkeling tussen ambtenaren
en werknemers in bedrijven en tussen actieven en inactieven voorkomen.
De maatregelen ter vergroting van de
heffingsgrondslag hebben uiteraard ook

de verstrekkingen is politiek niet aantrekkelijk. Het is dan ook niet venvonderlijk
dat in sommige deelverslagen veel aandacht werd geschonken aan maatregelen

langrijk) deel als vervroegde pensioenregekomt vanzelfsprekend ook tot uiting in de
voortdurende dating van het aantal perso-

om dit dilemma te voorkomen. Met name

nen dat eerst bij het bereiken van de pen-

zou men het beroep op de sociale zekerheid
kunnen beperken d.m.v. het bestrijden van
de oorzaken welke leiden tot een beroep op
het stelsel van sociale zekerheid. Hierbij
werd vooral gewezen op het belang van
preventieve maatregelen en dan met name
t.a.v. het beroep op de gezondheidszorg.
Bekende voorbeelden van preventie zijn
hierbij hygiene, adequate voeding en huisvesting, en tuberculosebestrijding. Door de
ontwikkeling in de industriele samenleving
zijn echter nieuwe aandoeningen opgetreden die de gezondheidstoestand dreigen te
verstoren. Hierom zouden op de werkplek
nog meer veiligheidsmaatregelen moeten
worden genomen of financiele prikkels

sioengerechtigde leeftijd stopt met werken 6). Schmahl illustreerde deze ontwikkeling door erop te wijzen dat in 1972 in
West-Duitsland slechts ca. 7% van degenen die 65 jaar werden, reeds eerder met
werken waren gestopt, terwijl in 1981 dit

herverdelende gevolgen. De inkomens die
vroeger niet aan heffing waren onderworpen, zijn dat daarna wel. Bij gelijkblijvende
lasten hoeven de inkomens die vroeger
alle lasten opbrachten, minder te dragen.
Echter ook op directere wijze kan herverdeling worden overwogen of ingevoerd. Zo

worden in een aantal landen (w.o. Nederland) de sociale-verzekeringspremies van
werkgevers naar werknemers verschoven.
Wel heeft dit als nevengevolg dat in landen
met lage premiegrenzen de heffingen de-

daartoe moeten worden gegenereerd.
Het voornaamste probleem bij adequate

gressiever worden. Een herverdeling krijgt

preventie ligt volgens Saint-Yours (Uni-

men ook als de overheid meer (zoals in Bel-

verlagen. Saillant is nu dat de huidige verlaging van de overheidsbijdragen wordt gemotiveerd met het feit dat door de resulterende vermindering van het financierings-

versite de Paris I), die het overzichtspaper
presenteerde over de gezondheidszorg, echter in de financiering. Individuen zullen —
afgezien van attitudewijzigingen door gezondheidsvoorlichting en opvoeding —
vermoedelijk weinig geneigd zijn om extra
uitgaven voor preventie te doen. Dit omdat
preventie veelal eerst op langere termijn de
morbiditeit vermindert, zodat het huidige
afwegingsproces een ondergeschikte rol zal
spelen. Bovendien zijn ziekten die ont-

tekort de ruimte op de kapitaalmarkt

staan door werkomstandigheden, door ver-

wordt vergroot waaruit een lagere rentestand en (dus) lagere kosten voor het bedrijfsleven resulteren!
Ter zijde zij daarbij opgemerkt dat door
de degressiviteit van de premieheffing bij
een terugtrekking van de rijksbijdragen de
totale heffingsstructuur degressiever wordt.
Een vergroting van de rijksbijdragen zal
daarom veeleer ook de heffingsstructuur
progressiever maken, tenzij men voor de
extra rijksbijdrage de indirecte belastingen
verhoogt. Dit laatste wordt in Belgie gedaan om per saldo de lasten zo veel moge-

stedelijking of door industriele vervuiling
zelden individueel te voorkomen. Hierom
lijkt collectieve preventie gewenst 3). In tijden van stijgende kosten voor de curatieve
gezondheidszorg en van economische teruggang is het echter evenmin waarschijnlijk dat de verzekeringsfondsen aanzienlijke bedragen in preventie willen investeren.

gie en Noorwegen) of minder (zoals in Oostenrijk en Nederland) aan de sociale zekerheid gaat bijdragen. Deze verhoging van de
overheidsbijdragen — die enkele jaren geleden ook in Nederland plaatsvond — had

tot doel de kosten voor het bedrijfsleven te

ESB 17-11-1982

In zo’n situatie is het mogelijk gewenst om
bepaalde ongezonde of levensgevaarlijke
levenswijzen te belasten. Op deze manier

zou men zowel financiele middelen kunnen mobiliseren ter bekostiging van de cu-

ling functioneren 5). Deze ontwikkeling

percentage is gestegen tot 76 (zie de label).
Tabel. Toekenningen ouderdomspensioen
aan loontrekkers in West-Duitsland naar
leeftijd (1972-1981)
< 65 jaar

1972
1978
1981

7

63
76

Aantal loontrekkerc dat op
normale pensioengerechtigde
leeftijd (65 jaar) met pensioen
gaat (in procenten)

Totaal

93
37
24

100
100
100

Bron: Remeanpassungsbericht 1982, Bundestags. Drucksache
9/1551.

Deze ontwikkeling voltrekt zich niet alleen in West-Duitsland. Zo wordt in een

aantal Europese landen gewerkt aan een
verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd of wordt geexperimenteerd met flexibe-

3) Zie hieromtrent ook: F. A. J. van den Bosch
en C. Petersen, Gezondheidszorg en arbeidsongeschiktheid. Een eerste benadering van een
macro-economisch (her)allocatievraagstuk, te
versehijnen in Openbare Uitgaven, 1982.
4) Zie voor Nederland ook: B. M. S. van Praag,
Het eigen risico in de ziektekostenverzekering, in:
Stichting Het Zilveren Kruis, Jaarverslag 1976,
biz. 56-61.
5) Zie voor een recent onderzoek naar de rol van
de WAO: F. A. J. van den Bosch en C. Petersen,

Een macro-economische analyse van arbeidsongeschiktheidstoekenningen naar leeftijd, Maand-

schrift Economic, biz. 307-321, 1982.
6) Zie voor een aanzet tot verklaring m.b.v. een
jaargangenbenadering van arbeid: F. A. J. van

den Bosch, Non-participatie en de heterogeniteit
van arbeid, te versehijnen in ESB.

1235

le pensioneringsregelingen 7). In Frankrijk
bij voorbeeld wordt in 1983 de normale
pensioengerechtigde leeftijd van 65 tot 60
jaar teruggebracht. In Zweden werd in
1976 een partieel pensioen ge’introduceerd,

jaar 10). Daarnaast kan crop worden gewezen dat bij de bepaling van de pensioengerechtigde leeftijd ook kan worden gedacht
aan een vergroting van de eigen (financiele)
verantwoordelijkheid in deze. Dit zou bij

een gevolg van de economische crisis is.
Daarnaast en enigszins in het verlengde
hiervan kan van belang zijn in hoeverre de
sociale zekerheid in deze als instrument
kan worden gebruikt om uit de huidige

waardoor het inkomensverlies a.g.v. deel-

voorbeeld kunnen geschieden door de ver-

tijdwerken van 60-65 jarigen wordt gecompenseerd 8).
Deze nog immer voortgaande bekorting
van het arbeidzame leven betekent dat, onder overigens gelijkblijvende omstandighe-

sterking van de financiele prikkel inzake de
beslissing van het individu over het moment waarop hij voor, op of na de normale
pensioengerechtigde leeftijd met pensioen
gaat 11).
Het is duidelijk dat de bovenstaande
problematiek gecompliceerd van aard is,
daar a.h.w. twee niet te integreren ontwikkelingen samenkomen: enerzijds treedt,

economische crisis te geraken. Over de
problematiek die in deze vragen wordt aangeroerd, bestaat echter tot op heden bepaald geen eenduidig inzicht. Intussen lijkt
in ieder geval een ding wel duidelijk: de sociale zekerheid zal, en in een aantal landen
is zulks reeds het geval, naar alle waarschijnlijkheid een van de slachtoffers van
de economische crisis worden. Of zulks al
dan niet terecht is, hangt mede af van de

mede onder invloed van de economische

beantwoording van de hierboven gestelde

crisis, een verlaging van de feitelijke leeftijd

centrale vraag. Mede omdat het in deze
nog in belangrijke mate aan inzicht ontbreekt, dient de nodige behoedzaamheid in

den, de hieruit voortvloeiende lasten voor
de economisch actieven toenemen. Deze
lasten stijgen nog eens extra door een tweede factor, namelijk de in de toekomst te
verwachten vergrijzing van de bevolking,
waardoor de verhouding tussen het aantal

economische actieven en economisch nietactieven verder zal dalen 9). Zo was bij de
invoering van de AOW in 1957 een van de

op waarop men economisch niet meer actief is, anderzijds dient in verband met de

acht te worden genomen. Dat hier voor on-

wijl dit rond het jaar 2000 een op de zeven
zal zijn! De invloed hiervan op de hoogte
van de pensioenbijdrage e.d. kan bij een
omslagstelsel in essentie m.b.v. de volgende eenvoudige rekenregel worden geillustreerd:

betaalbaarheid van een redelijke pensioenvoorziening juist eerder de pensioengerechtigde leeftijd te worden verhoogd! Het
lijkt raadzaam in deze eerder lange- dan
korte-termijnoverwegingen in beschouwing te nemen. Hiervoor pleit ook het feit
dat pensioenvoorzieningen per definitie
met de lange termijn van doen hebben. In

f Aantal pensioengerechtigdenl

problematiek van pensioenen worden ge-

nadering van de problemen die zich m.b.t.
de sociale zekerheid zulen voordoen kan
ertoe bijdragen dat het inzicht (…) ook

Aantal werkenden

wezen, die met name speelt bij pensioen-

werkelijk ontstaat. Alleen op basis van dat

stelsels die op het omslagstelsel, zoals de
huidige AOW, zijn gebaseerd. Daarbij
speelt bij de huidige bereidheid van de huidige generatie werkenden om de huidige
pensioenlasten op te brengen de verwachting dat de volgende generatie werkenden

inzicht is het voor politici mogelijk, ver-

twaalf Nederlanders ouder dan 65 jaar, ter-

dit verband kan op de intergenerationele

x

Gemiddeld pensioen
[Oemiddeld inkomen per werkendej

x 100% = Gemiddelde pensioenbijdrage
per werkende als percentage

van het loon.
Een bepaalde stijging van het aandeel
van de 65 jaar en ouderen in de totale bevolking (de eerste term in de rekenregel)

doet de gemiddelde pensioenbijdrage per
werkende in dezelfde mate toenemen, uitgaande van de veronderstelling van een
constante verhouding tussen het pensioen
en het gemiddeld loon (de tweede term).
Voor West-Duitsland betekent dit dat
o.i.v. de vergrijzing in de periode
1980-2030 de gemiddelde pensioenbijdrage per werkende van ca. 18% in 1980 tot
ongeveer 35% in het jaar 2030 zal stijgen!
Het is duidelijk dat in discussies die naar
aanleiding van dit soort ontwikkelingen

de verlaging van de pensioengerechtigde

rijke rol. Wordt deze verwachting door de
hierboven geschetste ontwikkelingen ernstig op de proef gesteld, dan zal dit op niet
al te lange termijn tot problemen aanleiding geven m.b.t. de huidige pensioenvoor-

ziening. In dit verband merkt Schmahl aan
het einde van zijn paper op: ,,To give the
affected citizen a feeling of confidence with
respect to their old-age insurance, it should
be taken out of the every day political context as far as this is possible, that is to say

it should not always be made the object of
election issues”. Deze opmerking is zeker
ook voor de Nederlandse situatie uiterst

actueel.
Besluit

Het onderwerp van het colloquium luidde:,,Sociale zekerheid en economische crisis”. In dat kader stond de uitwisseling van
de ervaringen inzake de ontwikkelingen op
het gebied van de sociale zekerheid in een
groot aantal Europese landen centraal.
Daarnaast werden in de gepresenteerde papers interessante aanzetten gegeven om de
veelal gemeenschappelijke problemen het
hoofd te kunnen bieden. Een belangrijk

leeftijd de grootst mogelijke voorzichtigheid dient te worden betracht, daar dit

probleem waarop de aandacht wordt ge-

soort maatregelen veelal moeilijk omkeer-

namelijk de vraag naar de (causale) relatie

bare maatschappelijke processen zijn. In
dit verband is in Nederland recent in het
kader van een volumebeleid inzake sociale

tussen enerzijds sociale zekerheid en anderzijds de economische crises, is evenwel
ook hier niet ten voile opgelost. De centra-

zekerheid bij voorbeeld de aandacht geves-

le vraag in dit verband is of de huidige om-

tigd op een verhoging van de leeftijd waarop een AOW-pensioen ingaat met 1 a 2

vang van de sociale zekerheid de oorzaak
(resp. een van de oorzaken) dan wel eerder

1236

woorden van de ex-minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, de heer L. de
Graaf, bij de opening van het colloquium:

,,Een wetenschappelijke, gei’ntegreerde be-

antwoorde beleidsbeslissingen te nemen”.
F. A. J. van den Bosch

J. H. von Eije
C. Petersen

dit eveneens voor hen zal doen een belang-

zullen ontstaan, vooral de hoogte van het
pensioen de aandacht krijgt. Schmahl wijst
er echter in dit verband op dat een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd,
waardoor de ratio pensioengerechtigden
versus werkenden minder sterk zal toenemen, eveneens tot de mogelijkheden behoort. Dit staat echter haaks op de hierboven aan de orde gekomen huidige ontwikkeling m.b.t. de voortgaande daling van de
leeftijd waarop men economisch niet meer
actief is. Het een en ander betekent dat met

derzoek een dankbare taak lijkt weggelegd
te zijn, wordt nog eens benadrukt door de

vestigd door de titel van het colloquium,

7) Zie voor een uitgebreid overzieht: H. Deleeck
en J. Berghman, Pensionable age and pension
schemes in the EC member-states, biz. 97-132,
EISS Yearbook 1978-1980, deel I, Deventer,
1980.
8) Overigens wordt in het Zweedse rapport hierover opgemerkt: ,,However, the partial pension
has become ,,too” popular. It has in effect
provided a total compensation level of over 90
percent after tax for those who transferred from
full time to half time employment (…). Therefore, the national partial pension level was reduced as of 1st January, 1981, from 65 to 50 percent of the income loss”.
9) Zie voor de daaruit voortspruitende problematiek: Sociaal en Cultureel Planbureau, Zorgen voor later, 1981. In dit verband stelt C. A. de
Kam: ,,Wat nodig is, is een Deltaplan voor bejaarden”, Het Parool, 9 oktober 1982. Overigens

werd in het rapport van Pierik gewezen op het
feit dat, hoewel in de periode 1980-2020 de economisch niet-actieven als percentage van de to-

tale bevolking vrij constant blijft, binnen de
groep economisch niet-actieven belangrijke verschuivingen op gaan treden: het aandeel van de
leeftijdscategorie 0-15 jaar neemt af, terwijl dat
van de 65+ stijgt. In dit verband wijst hij op de uit

deze substitutie van jongeren door ouderen
voortvloeiende extra lasten.
10) Zie: J. Weitenberg, Volumebeleid inzake sociale zekerheid: mogelijke instrumenten en hun
effecten, biz. 57-79 in: Volume beleid, Den
Haag, 1982. Zie voor de ontwikkelingen in de VS

bij voorbeeld: R. J. Myers, Social security, Homewood, 1981, biz. 376 e.v.
11) In verband hiermee valt niet alleen te den-

ken aan fiscale maatregelen, maar ook aan actuarieel eerlijke uitkeringen. Zie voor dit laatste:
R. V. Burkhauser en J. L. Warlick, Disentang-

ling the annuity from the redistributive aspects of
social security in the United States, The Review
of Income and Wealth, biz. 401-421, 1981.

Auteurs