Ga direct naar de content

Regionale dynamiek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 3 1980

Regionale dynamiek
PROF. DR. L.H. KLAASSEN*

Analyse van regionale gegevens betreffende de ontwikkeling van het inkomen en de arbeidsreserve
in de loop van de tijd brengt aan het licht dat de regionale positie ten opzichte van
het landelijk gemiddelde volgens een vast patroon verandert. Er lijkt sprake
te zijn van een interne regionale dynamiek. In dit artikel wordt voor stedelijke en landelijke
gebieden in de Randstad, het uitstralingsgebieden de periferie dit ontwikkelingspatroon beschreven. Het bestaan van een fundamentele dynamiek in de
ontwikkeling van regio’s zal consequenties moeten hebben voor het regionale beleid.

Inleiding

Figuur 1. Regionale indeling van Nederland

,

o

Wie de ontwikkeling van inkomen en arbeidsreserve van
Nederlandse regio’s gedurende de periode 1950- 1978 bekijkt,
stuit o p een merkwaardig fenomeen. Het lijkt alsof de regionale ontwikkeling een eigen interne dynamiek vertoont.
Regio’s die zich in een bepaalde periode qua inkomen en
arbeidsreserve boven het landelijk gemiddelde bevinden,
geraken in een volgende periode in een veel minder gunstige
positie, terwijl omgekeerd voor regio’s die zich wat betreft
deze aspecten beneden het landelijk gemiddelde bevinden, een
verbetering van de perspectieven optreedt.
In het navolgende is een poging gedaan tot nadere analyse
van gegevens betreffende inkomen en arbeidsreserve voor een
zevental Nederlandse regio’s 1). Deze zijn de grote steden in
de Randstad (GSR), de overige steden in de Randstad (OSR),
de landelijke Randstad (LR), het stedelijke uitstralingsgebied
(SU), het landelijk uitstralingsgebied (LU), de stedelijke
periferie (SP) en de landelijke periferie (LP). Een kaart van
deze regio’s is hierbij afgedrukt (figuur I). Hoewel schrijver
dezes zich wel bewust is van de beperktheid van het gebruikte
cijfermateriaal en dus ook van de hardheid van de conclusies
die daaruit kunnen worden getrokken, lijken deze laatste toch
interessant genoeg om gepresenteerd te worden.
g r o t e steden (GSR)
o v e r i g e steden (OSR)

Randstad

Een vierdeling van regio’s
We gaan bij onze analyse eerst uit van een eenvoudige
vierdeling van regio’s. Voor het inkomen b.v. delen we de
regio’s in naar een tweetal criteria. Het eerste is het inkomensniveau aan het begin van de onderzochte periode. Onderscheiden wordt tussen regio’s met een inkomensniveau hoger
dan of gelij k aan het landelij k gemiddelde resp. lager dan het
landelijk gemiddelde. Een tweede criterium is de grootte van
de verandering in inkomen die zich gedurende deze periode
heeft voorgedaan. Onderscheiden wordt hier naar regio’s die
evenveel of meer en regio’s die minder dan gemiddeld zijn
gegroeid.
We krijgen dan een schema dat er als volgt uitziet.

l a n d e l i j k gebied (LR)
-stedelijk

gebied (SU)

-landelijk

Uitstralingrgebied

gebied (LU)

s t e d e l i j k gebned (SP)
Periferie

I

l a n d e l i j k gebied (LP)

U

Bron: NE.

* Hoogleraar regionale economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en president-directeur van het Nederlands Economisch Instituut.
1) De gegevens zijn ontleend aan een rapport van W.T.M. Molle en
ondergetekende, Doelmatige rechtvaardigheid. regionale onevenwichtigheden; uitgangspunten voor een regionaal beleid. dat op het
jongste Nederlandstalige RSA-congres is gepresenteerd.

Tabel I . Schematische indeling van regio’s
Inkomensniveau aan het begin vande penode
>gemiddeld


>gemiddeld

welvarend
gebied

potentieel
welvarend
gebied


potentieel
ontwikkelingsgebied

ontwikkelingsgebied

Deze indeling van regio’s betreft dus niet alleen de feitelijke
situatie waarin een regio zich op een bepaald moment bevond,
doch ook d e verandering die in die situatie gedurende de
periode volgend o p dit moment is opgetreden. Hiermee is een
dynamisch element in de vergelijking van regio’s geintroduceerd. De positie van ,,welvarend gebied” (inkomensniveau èn
inkomensstijging hoger dan het-landelijk gemiddelde) lijkt
comfortabel. De regio’s in deze categorie worden relatief
steeds rijker. Het omgekeerde geldt voor het ,,ontwikkelingsgebied” waar beide maatstaven zich beneden het landelijk
gemiddelde bevinden. De tussenposities zijn interessant. Als
een gebied een ,,potentieel ontwikkelingsgebied” is betekent
dit dat het weliswaar een inkomen heeft boven het landelijk
gemiddelde, doch bij voortduring van deze situatie ,,ontwikkelingsgebied” dreigt te worden. Voor het ,,potentieel welvarende gebied” is het perspectief gunstiger. Het inkomen is
weliswaar beneden het gemiddelde, doch er is een groei hoger
dan het gemiddelde en er bestaat dus uitzicht (bij voortduring
van deze situatie)dat het gebied tot de ,,welvarendegebieden”
gaat behoren. Gebieden in het linker onderste deel van de
tabel zullen dus de neiging hebben zich in de loop der tijd naar
rechts te verplaatsen en gebieden in het rechter bovenste deel
van de tabel zullen de neiging hebben zich naar links te
verplaatsen.
w e kunnen nu het schema invullen o p basis van de gegevens van tabel 2. Het resultaat betreffende de perioden
1950- 1960 is weergegeven in tabel 3, dat betreffende de
periode 1960- 1975 in tabel 4.
De verschuivingen in de relatieve inkomenspositie van de
Nederlandse regio’s gedurende de beschouwde periode leveren een interessant beeld op. Duiden we de posities waarin
zich de regio’s bevinden aan met:

positie
positie
positie
positie

1: welvarend gebied;
2: potentieel ontwikkelingsgebied;
3: ontwikkelingsgebied;
4: potentieel welvarend gebied,

dan constateren we dat in de periode 1950- 1960 de overige
steden in de Randstad zich in positie 1 bevonden. Deze namen
dus de gunstigste positie in. In vak 2, gekenmerkt door een
gunstige uitgangspositie doch ongunstige mutaties, bevinden
zich de grote steden van de Randstad en de steden in de
periferie. In vak 3, de meest ongunstige positie, bevindt zich
de landelijke periferie en in vak 4, met een wat minder
gunstige uitgangspositie doch goede perspectieven, de landelijke Randstad en het gehele uitstralingsgebied.

Tabel 3. Relatieve inkornenspositie Nederlandse regio’s,
1950- 1960

p

1950

< gemiddelde

2 gemiddelde
I

I

welvarend gebied ( l )
overigesteden Randstad

gemiddelde

potentieel welvarend gebied (4)
landelijk gebied Randstad
uitstralingsgebied

potentieel ontwikkelingsgebied(2) ontwikkelingsgebied (3)

I

grote steden Randstad
stedelijk gebied periferie

I

I

landelijk gebied periferie

Tabel 4. Relatieve inkornenspositie Nederlandse regio’s,
1 9 6 0 1975

\niveau

1960

< gemiddelde

>gemiddelde
I

1 welvarend gebied( l )

1

I ~otentieelwelvarend gebied (4)
landelijk gebied Randstad
uitstralingsgebied

potentieelontwikkelingsgebied(2) ontwikkelingsgebied (3)


1

I

grote en overige steden
Randstad

Tabel 2. Ontwikkeling van de aandelen van de onderscheiden gebieden in het totale Nederlandse inkomen, 1950-1975 (in 5) en
%
onrwikkeling van het inkomen gerelateerd aan het bevolkingsaandeel (als index)

Randstad
I . GSR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2. OSR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3. LR
……………

1 1 1

Totaal Randstad

l(50.8)

28.5

28.5

::I

::i

1

(51.4)

1

Uiistralingsgebied
4. SU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5. LU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal uitstralingsgebied

(25.1)
I

Periferie
6 . S P. . . . . . . . . . . . . . . . .
7. LP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Totaal
Stedelijk
Landelijk
Bron: CBS.
i Interpolatie
)

tussen 1969 en 1974
b) Extrapolatie van 1969 en 1974.

(25.7)

7.9
16.2

1

I

I

100.0

7.8
15.1

1

100.0

1

In het tweede diagram (1960- 1975) blijkt dat Ã’ de positie
f
van een regio dezelfde is gebleven als in de vorige periode of
dat een mutatie tegen de wijzers van de klok in heeft plaatsgevonden. De overige steden in de Randstad hebben zich
verplaatst van vak 1 naar vak 2 en de steden in de periferie van
vak 2 naar vak 3. Beide posities zijn dus verslechterd. De
steden in de Randstad zijn wat inkomen betreft o p weg een
ontwikkelingsgebied te worden, de steden van de periferie
hebben zich bij het landelijk gebied van de periferie gevoegd
dat al eerder tot de categorie ontwikkelingsgebieden behoorde.
In tabel 5 zijn gegevens opgenomen betreffende de arbeidsreserve in de onderscheiden gebieden. De relatieve positie van
de regio’s weergegeven voor de perioden 1960-1965 en
1965- 1975 (zie tabellen 6 en 7) vertoont een vergelijkbare
verandering in de posities. Opgemerkt zij daarbij dat de
perioden afwijken van die betreffende het inkomen. Tot de
welvarende gebieden in 1960-1965 behoort de Randstad te
zamen met het landelijk uitstralingsgebied. In positie 2 bevinden zich de stedelijke periferie en het stedelijk uitstralingsgebied. Het slechtst er aan toe is de landelijke periferie. Vak 4 is
leeg, er zijn in deze periode geen potentieel welvarende
gebieden. De beweging tegen de klok in blijkt overduidelijk
uit een vergelijking met de situatie in 1965- 1975. De Randstad is van vak 1 naar vak 2 verhuisd, van welvarend naar
potentieel ontwikkelingsgebied; het stedelijk uitstralingsgebied en de stedeliike wriferie van vak 2 naar vak 3, van
potentieel zijn zij t& echt ontwikkelingsgebied geworden. De
landeliike .
n
. ~eriferieis o ~ ~ e s c h o v evan 3 naar 4 en in de
categorie potentieel welvarend gebied beland.
De voorheen gemaakte opmerking dat er waarschijnlijk
positieveranderingen plaatsvinden van vak 2 naar vak 3 en
van vak 4 naar vak 1 dient kennelijk aangevuld te worden.
Ook positieveranderingen van vak I naar vak 2 zijn klaarblijkelijk opgetreden en waarschijnlijk ook van 4 naar l. Het lijkt,
ten einde dit nader te onderzoeken, zinvol het gehele cijfermateriaal te gebruiken en te zien welke positieverschuivingen
gedurende de verschillende 5-jaarsperioden hebben plaatsgevonden. De resultaten voor inkomen en arbeidsreserve zijn in
de tabellen 8 en 9 weergegeven.

Tabel 6. Relatieve arbeidsreserve-positie Nederlande regio’s,
1960- 196.5
< gemiddelde
potentieel welvarend gebied (4)

welvarend gebied( l )

2 gemiddelde

Randstad
landelijk uitstralingsgebied
potentieelontwikkelingsgebied(2) ontwikkelingsgebied (3)
I

stedelijke gebieden
i n uitstralingsgebied
en periferie


landelijk gebied
in periferie

Tabel 7. Relatieve arbeidsreserve-positie Nederlandse regio’s,
1965-1975
< gemiddelde

>gemiddelde

(potentieel welvarend gebied (4)

welvarend gebied( l )
landelijk uitstralingsgebied

landelijk gebied
i n periferie

potentieelontwikkelingsgebied(2) ontwikkelingsgebied (3)
I
stedelijke gebieden
Randstad
i n uitstralingsgebied
en periferie

.u

Tabel 8. Positieverschuiving regio’s m.b.t. inkomen
Positie
Periode

11

1
I

2

I

GSR
OSR

SP

OSR

USU

USU
OSR

1965-1970

USR
OSR

1970-1975

GSR
OSU

1950- 1955

l \\

LP

\\ \
%
P
.

1955-1960

Tabel 5 . Ontwikkeling van de aandelen van de onderscheiden
gebieden in de totale Nederlandsegeregistreerde arbeidsreserve, 1960-1975 (in %) en ontwikkeling van de arbeidsreserve
gerelateerd aan het bevolkingsaandeel (als index)

T

IYólIY65

l

Indices

Aandelen
I

r

SP

.
L

7

SP

l

Randstad
I . GSR . . . . . . . . . . . . . .
2. OSR . . . . . . . . . . . .
……………
3.LR
Totaal Randstad

…….

Uitstralinpgebied
4. S U . . . . . . . . . . . . . . . . .
5. L U . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal uitstralingsgebied

Periferie
6. SP . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7.LP . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaaiperiferie . . . . . . . . . .

19.3
7.8
2.2

16.3
6.4
2.1

19.1
9.0
2.6

19.5
9.2
3.0

(29.3) (24.7) (30.8) (3 1.7)

12.2
15.5

16.3
15.5

17.1
13.9

19.1
15.4

Tabel 9. Positieverschuiving regio’s m.b.t. arbeidsreserve

(27.7) (31.8) (31.0) (34.4)

6.4
36.6

11.1
32.3

12.2
26.0

11.9
22.0

(43.0) (43.4)

(38.2) (33.9)

…………..

100.0

IW.0

100.0

100.0

Stedelijk . . . . . . . . . . . . . . . .
Landelijk . . . . . . . . . . . . . . .

45.7
54.3

M.0
50.0

57.4
42.6

59.6
40.4

, USR

Totaal

a) 5-jaarlijks voortschrijdend gemiddelde
Bron: Ministerie van Sociale Zaken.

1314

GSR
OSR

GSR

SU

SP

Regionale cycli
Uit beide schema’s blijkt dat inderdaad alle denkbare
positieveranderingen zijn voorgekomen en bovendien dat die
alle in dezeljiie richting hebben plaatsgevonden. Een regio is
Ã’ in dezelfde positie gebleven Ã’ een positie naar rechts
f
f
verschoven. De gehele Randstad bevond zich wat arbeidsreserve betreft in 1960- 1965 in de positie van welvarend gebied
en in de beide volgende perioden in de positie van potentieel
ontwikkelingsgebied. De stedelijke periferie startte in
1960- 1965 als potentieel ontwikkelingsgebied, verschoof in
1965- 1970 naar de positie van ontwikkelingsgebied en in
1970- 1975 naar de positie van potentieel welvarend gebied.
Dit laatste is ook voor het inkomen het geval. Evenwel blijkt
de Randstad (zonder het landelijk gebied) wat het inkomen
betreft reeds in 1960- 1965 potentieel ontwikkelingsgebied te
zijn geworden. Het uitstralingsgebied bevindt zich permanent
in de fase 4, potentieel welvarend gebied.
De algemene conclusies die we uit beide tabellen te zamen
kunnen trekken zijn:
1. Bij een tijdsindeling in 5-jaarsperioden vinden er per
periode géén bewegingen over méér danéén positie plaats.
2. Een regio blijft in dezelfde positie of verplaatst zich naar
een ,,volgendev positie. Bewegingen naar een ,,vorigev
positie vinden niet plaats.
Op grond van deze conclusies kunnen we een en ander nog
eens op een andere wijze schematisch weergeven. Dat is in
figuur 2 gedaan.

Figuur 2. Ontwikkelingsstadia regio’s

welvarend gebied

,/I
(Recovery)

In de grafiek geeft het niveau van de kromme de positie
t.o.v. hetgemiddelde aan. Een stijgende lijn geeft een positieve
mutatie aan, een dalende een negatieve. Het totaalbeeld is een
cyclus die aangeeft welke stadia de verschillende regio’s
mogelijkerwijs doorlopen.
Het is overigens duidelijk dat niet alle regio’s deze cyclus
met dezelfde snelheid doorlopen. Sterk welvarende resp. sterk
onderontwikkelde regio’s zullen niet zo snel een volgende fase
bereiken omdat zij zich o p een niveau bevinden dat relatief
hoog resp. laag is t.o.v. het gemiddelde en daardoor een
langere tijd nodig hebben de grens, gevormd door het gemiddelde, te overschrijden.
Bij het voorgaande kan worden opgemerkt dat in de
periode 1970- 1975 vijf regio’s zich wat betreft hun inkomen
èn hun arbeidsreserve in dezelfde positie bevonden. Dit
betreft de regio’s in de Randstad die zich alle drie inde positie
twee bevinden (potentieel ontwikkelingsgebied) 2) en de gehele periferie die zich in de positie van potentieel welvarend
gebied bevindt.
Het uitstralingsgebied is niet éénduidig onder te brengen.

ESB 26-1 1-1980

Wat het inkomen betreft is het een potentieel welvarend
gebied evenals de periferie. Wat de arbeidsreserve betreft is
het landelijk uitstralingsgebied een potentieel ontwikkelingsgebied en het stedelijk uitstralingsgebied een ontwikkelingsgebied. De positie van het uitstralingsgebied dient nader
onderzocht te worden. ,,Eigenw tendensen en invloeden van
buitenaf (Randstad) spelen hier op een o p dit moment nog
niet duidelijke wijze door elkaar. Waarschijnlijk kan een
nadere onderverdeling van dit gebied, dat nu nogal heterogeen is, uitkomst bieden en een eenduidiger oordeel mogelijk
maken.
Regionale politiek
Hoewel het voorgaande even tentatief als globaal is, is het
toch zinvol na te gaan wat in feite de consequenties zouden
zijn voor de regionale politiek als de regio’s zich in de
toekomst zo zouden gedragen als in de periode vanaf 1950
klaarblijkelijk het geval is geweest. In het algemeen kan
daarbij als richtlijn worden gehanteerd dat het wenselij k is dat
uiteindelijk iedere regio terechtkomt op de horizontale lijn in
figuur 2 resp. in het middelpunt van de in de aanvang van dit
artikel opgenomen diagram. Dit komt overeen met de doelstelling zoals neergelegd in de Nota inzake her regionale
sociaal-economische beleid 1977 t / m 1980. Daarbij dient
bedacht te worden dat uiteraard andere dan zuiver
economisch factoren mede een rol spelen in het welzijnsniveau van een bepaalde regio. Daarvan is ook in dit artikel
geabstraheerd. Wat het diagram betreft komt deze doelstelling erop neer dat het doel van de regionale politiek zou zijn
het bewerkstelligen van een spiraalbeweging van alle regio’s
rond het middelpunt, zodanig dat zij uiteindelijk alle eindigen
in dit middelpunt. Dit komt overeen met het dempen van de
golfbeweging in figuur 2 totdat alle regio’s zich o p de gemiddelde lijn in de tijd naar rechts bewegen.
Voor alle duidelijkheid zij vermeld dat we hier spreken over
afwijkingen van gemiddelde niveaus e n gemiddelde groeipercentages. Indien en voorzover de regionale politiek in staat is
om een bijdrage te leveren tot een hogere groeiendusuiteindelijk ook tot een hoger gemiddeld niveau dient zij dit uiteraard
te doen. Dit kan bereikt worden door het ontwikkelingspotentieel van iedere regio zoveel mogelijk uit te buiten.
Voor het overige lijkt het dat het regionale beleid zal
moeten uitgaan van een fundamentele dynamiek in de ontwikkeling van de regio’s. Dat betekent dat het regionale beleid
zich minder dan tot dusverre zal kunnen richten o p een eenmalige definitieve verandering van de situatie in een bepaalde
regio in een gunstiger situatie, alsof het probleem comparatief
statisch van aard is.
Hoe zwak de bewijskracht van het voorgaande ook moge
zijn, een aanwijzing dat er niet alleen in de stedelijke ontwikkeling doch ook in de regionale ontwikkeling een eigen
interne dynamiek schuilt, kan er toch wel in worden gevonden. Het is aan de onderzoekers dit probleem nader te
bestuderen en de consequenties daarvan voor het beleid af te
leiden.

L.H. Klaassen

2) Aangezien wat de arbeidsreserve betreft de grote steden in de

Randstad het landelijk gemiddelde in 1975 hebben overschreden,
kunnen deze steden geacht worden vanaf dat moment tot de ontwikkelingsgebieden te behoren (de volgende fase in de cyclus). Wat het
inkomen betreft is dit nog niet zover.

Auteur