Ga direct naar de content

Reactie-Betalen voor gratis emissierechten niet vanzelfsprekend

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 17 2006

Jan L. de Vries
Zelfstandig adviseur
voor milieueconomische
beleidsvragen.

Literatuur
NAPII, Nationaal Toewijzingsplan Broeikasgasemissierechten
2008-2012, Tweede Kamer,
vergaderjaar 2006-2007,
28240(52).
Woerdman, E., O. Couwenberg
& A. Nentjes (2006) Terechte
energieprijsverhoging door
gratis emissierechten. ESB,
91 (4493), 427-429.

G

ebiedt de economische logica dat energieproducenten gewoon de tarieven moeten
aanpassen aan de marktwaarde van emissierechten, ook al zijn deze rechten gratis
verkregen? Woerdman, Couwenberg en Nentjes
(WCN) (2006) menen van wel. Op hun betoog valt
het nodige af te dingen.
WCN beredeneren hun stelling aan de hand van een
eenvoudig denkmodel. De producent heeft daarin
de keus zijn emissierechten al of niet te verkopen.
Verkoop levert geld op, want emissierechten hebben
een marktwaarde. WCN stellen dat “de producent
alleen niet zal verkopen als hij de gemiste opbrengst
via de marktprijs (van elektriciteit – jdv) kan verdienen.†Deze conclusie is mijn inziens niet houdbaar.
WCN vergeten een essentieel element, namelijk de
verplichting om ieder jaar een hoeveelheid emissierechten in te leveren, corresponderend met de
in dat jaar veroorzaakte emissie. Een verkopende
producent zal dus voor de vervaldatum emissierechten moeten terugkopen. Ergo: hij zal alleen verkopen
als hij een dalende marktprijs van emissierechten
verwacht of emissierechten overhoudt. Deze overwegingen staan echter helemaal los van het wel of niet
doorberekenen van opportunity costs.
WCN argumenteren vervolgens dat een producent
die de marktwaarde van emissierechten niet doorberekent, beter kan uittreden. Verkoop van zijn centrale
én zijn emissierechten zou hem een saldo opleveren,
gelijk aan de waarde van laatstgenoemde asset.
Weliswaar nuanceren WCN deze conclusie – uittreden
doe je niet zomaar, want brengt zijn eigen opportunity cost mee – maar toch stellen ze dat â€in ieder
geval enkele (energiebedrijven – jdv) zullen besluiten
om uit te treden.†Secundaire effecten op de ‘P en
Q’ (prijs en hoeveelheid) van energiecentrales en
elektriciteit zouden vervolgens de zekerheid van
energielevering ondergraven.
Ook dit betoog is mijn inziens niet deugdelijk. De
basis ervan is de aanname dat de uittreder zijn
emissierechten kan verzilveren zónder consequenties voor de prijs van zijn energiecentrale. Deze
aanname is niet plausibel. Veel meer ligt voor de
hand dat een kopende partij alleen geïnteresseerd
is in de combinatie van centrale (tegen resterende
investeringswaarde) plus gratis emissierechten, óf in
een lager geprijsde centrale. De vraag of de windfall
profit neerslaat bij de uittreder of de toetreder (of
diens klanten) wordt zo een kwestie van onderhandeling en marktwerking. Het is derhalve op zijn minst
onzeker of een energieproducent beter af is als hij
ermee ophoudt.

Concluderend: het innen van windfall profits is
geen noodzaak, maar een keuzemogelijkheid.
Energiebedrijven kunnen ook afzien van doorberekening, als strategische keuze gericht op groter marktaandeel dan wel gedwongen door stevige prijsconcurrentie. Hun ‘normale’ rentabiliteit komt daardoor niet
in gevaar. Al met al is het een empirische kwestie,
onder meer afhankelijk van de concurrentieverhoudingen in de bedrijfstak, of en in welke mate de opportunity costs terechtkomen in de elektriciteitsprijs.
WCN bekritiseren tenslotte het voorstel om windfall
profits van energiebedrijven af te romen door hen
minder (gratis) emissierechten te verstrekken, omdat
“dit slechts leidt tot een hogere prijs van emissierechten en van energie.†Kennelijk veronderstellen
zij dat de inhouding gepaard zou gaan met een
krimpende totale hoeveelheid emissierechten. Er is
intussen echter parlementaire besluitvorming (zie
het Allocatieplan voor de tweede emissiehandelsperiode-NAPII) die dit juist voorkomt: de ingehouden
rechten worden deels geveild en (deels) herverdeeld.
Van grotere schaarste en daardoor stijgende prijzen
is zodoende geen sprake.
WCN benadrukken dat emissiehandel een zinvol
beleidsinstrument is: het prikkelt energiebedrijven
tot emissiereductie en consumenten – via hogere
elektriciteitsprijzen – tot energiebesparing. Het bijkomende ‘leed’ van aanzienlijke windfall profits moeten
we huns inziens voor lief nemen, dan wel op termijn
wegnemen door emissierechten te veilen.
Mijn conclusie is een (iets) andere. Windfall profits zijn niet vanzelfsprekend. Voorkómen, althans
beperken ervan is mogelijk, door concurrentiebevordering binnen de sector of door vermindering van
gratis verleende rechten (bij gelijkblijvend plafond).
Beide remedies tasten de prikkel tot emissiebeperking door energiebedrijven, het primaire oogmerk
van emissiehandel, niet aan. Wat wel afneemt is de
prikkel tot energiebesparing door consumenten. Dat
is een minpunt. Hier tegenover staat echter de winst
van een groter politiek-maatschappelijk draagvlak
voor emissiehandel als instrument van milieubeleid.
Op termijn heeft veilen van emissierechten ook
mijn voorkeur, inclusief doorberekening van de (dan
reële) kosten van emissierechten aan de consument.
Maatschappelijk draagvlak voor veilen kan steunen
op het gegeven dat windfall profits in deze opzet
toevallen aan de overheid en kunnen worden teruggesluisd. Veilen en inkomenscompensatie zijn dus
te zien als voorwaarden voor een maatschappelijk
acceptabele praktijk van doorberekening van de
emissierechtenprijs.

ESB

17 november 2006

605

reactie

Betalen voor gratis emissierechten
niet vanzelfsprekend

Auteur