Productie moet minder koolstofintensief
Aute ur(s ):
Huele, R. (auteur)
Udo de Haes, H.A. (auteur)
De auteurs zijn verb onden aan het Centrum voor Milieukunde van de Universiteit van Leiden.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4247, pagina 228, 17 maart 2000 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
milieu
De Nederlandse uitstoot van CO2 daalt niet voldoende om aan internationale milieu-afspraken te voldoen. Om de uitstoot los te
koppelen van de groei, moet een minder koolstofintensieve productiewijze gekozen worden. Dat vereist een politieke ommezwaai.
Volgens de definitie in de Nota Milieu en Economie zijn de uitstoot van kooldioxide en de groei van de economie mondiaal ontkoppeld.
Verhoging van de efficiëntie van de economie, substitutie van kolen en het gebruik van kernenergie zijn de voornaamste oorzaken van
de mondiale trend. Deze trend blijkt echter niet voldoende te zijn om aan de eisen van het Kyoto Protocol te voldoen. Van de
industrielanden ligt alleen Duitsland op schema, op enige afstand gevolgd door het Verenigd Koninkrijk. In oostelijk Europa is de
uitstoot van kooldioxide sterk gedaald als gevolg van de transitie van de betrokken economieën en mogelijk als gevolg van de daarmee
verbonden economische krimp.
Ontkoppeling
In 1997 verklaarde het kabinet in de Nota Milieu en Economie dat economische groei en vermindering van milieudruk in beginsel goed
kunnen samengaan 1. Om dit te bereiken, zo stelde het kabinet, dient de koppeling tussen het economische systeem en het milieusysteem
te worden verbroken. De Milieubalans 1999 stelt dat er bij de thema’s vermesting, verzuring en verwijdering sprake is van ontkoppeling
sinds de tweede helft van de jaren tachtig 2.
Wat betreft uitstoot van kooldioxide lijkt dit in beperkte zin ook mondiaal het geval. In de zomer van 1999 maakte het World Watch
Institute bekend dat de uitstoot van kooldioxide in 1998 een half procent was gedaald ten opzichte van 1997, terwijl de wereldeconomie
was gegroeid met 2.5 procent 3. Ongeveer tegelijkertijd bleek uit de gegevens van de Amerikaanse Energy Information Administration
dat in de Verenigde Staten in 1998 het energieverbruik en de bijbehorende uitstoot van kooldioxide minder waren gestegen dan het bbp
4. In de berichtgeving werden deze bevindingen al snel in verband gebracht met een mogelijke ontkoppeling van economie en milieu.
Daarbij is overigens geen sprake van ontkoppeling in zijn meest zuivere interpretatie, dat wil zeggen het afwezig zijn van elke wederzijdse
beïnvloeding tussen twee systemen. Dit is niet aan de orde gezien de sterke fysieke relatie tussen economie en milieu. Over het algemeen
wordt ontkoppeling geïnterpreteerd als het optreden van economische groei terwijl de milieubelasting daalt of minder dan proportioneel
toeneemt. In het eerste geval spreekt vrom van absolute ontkoppeling, in het tweede geval van relatieve ontkoppeling. Volgens deze
definitie zijn de uitstoot van kooldioxide en de mondiale economie relatief ontkoppeld vanaf 1972 en was er in 1998 sprake van een
absolute ontkoppeling.
Mondiale ontkoppeling schijn
Is uit deze gegevens nu inderdaad op te maken dat er sprake was van mondiale ontkoppeling? De gegevens over de uitstoot van
kooldioxide in de studie van het World Watch Institute zijn gebaseerd op gegevens van BP/Amoco over het gebruik van fossiele
brandstoffen, kernenergie en waterkracht. BP/Amoco publiceert jaarlijks de Statistical Review of World Energy, met de gegevens van 67
landen over productie en consumptie van en handel in de verschillende energiedragers 5. Door de consumptie te vermenigvuldigen met
de gemiddelde fractie van koolstof in olie, gas en kolen heeft het World Watch Institute allereerst de emissie van koolstof berekend, in
feite als een gewogen gemiddelde. De emissie van kooldioxide kan vervolgens worden berekend uit de emissie van koolstof door deze te
vermenigvuldigen met 3.67. Emissies die veroorzaakt zijn door bosbranden of ondergrondse kolenbranden blijven buiten beschouwing.
Meer dan een kwart van de daling van de uitstoot van koolstofdioxide in 1998 blijkt te zijn veroorzaakt door het verminderen van het
gebruik van kolen in China. Zuid Korea heeft door minder olie te verbranden elf procent bijgedragen aan de totale daling, terwijl de
Verenigde Staten en Polen ieder verantwoordelijk zijn voor een bijdrage van zeven procent, als gevolg van het gebruik van
respectievelijk minder gas en minder kolen. Daar staat tegenover dat het gebruik van gas in de Russische Federatie sterk is toegenomen,
evenals het gebruik van olie in China en het gebruik van kolen in de Verenigde Staten. De gedaalde afname van de uitstoot lijkt dus
vooral terug te voeren op de beslissingen van een beperkt aantal landen en primair met de aard van de gebruikte energiebronnen samen
te hangen; van een duidelijke mondiale ontkoppeling van uitstoot en groei is geen sprake. Per saldo is de uitstoot met een half procent
gedaald ten opzichte van 1997.
Kyoto
De politiek relevante vraag is niet of er ontkoppeling is opgetreden, maar of de waargenomen afname voldoet aan de eisen van het Kyoto
Protocol. In dit protocol dat in 1997 in Kyoto werd opgesteld, wordt vastgelegd dat de mondiale uitstoot van broeikasgassen in de
periode 2008 tot 2012 gemiddeld vijf procent onder het niveau van 1990 zal moeten komen. De landen van de Europese gemeenschap zijn
daarbij een reductie van acht procent ten opzichte van het niveau van 1990 overeengekomen, terwijl de Verenigde Staten zich hebben
vastgelegd op een reductie van zeven procent. Ontwikkelingslanden vallen buiten het protocol en in sommige landen, zoals in Australië
en IJsland, mag de uitstoot van broeikasgassen toenemen.
In het Protocol hebben in totaal 38 landen zich vastgelegd rond 2010 niet meer broeikasgassen uit te stoten dan een gegeven maximum.
Van zeven van deze 38 zogeheten Annex 1 landen heeft BP/Amoco geen cijfers gepubliceerd. Deze landen zijn te klein, zoals Monaco en
Liechtenstein, of te nieuw, zoals Kroatie en Estland, om in de bestanden van BP/Amoco voor te komen. Als de voorgenomen maximum
emissie van de overige 31 Annex 1 landen wordt vergeleken met de cijfers van BP/Amoco, dan blijkt dat de uitstoot van slechts negen
landen in 1998 minder is dan het voorgenomen maximum voor 2010. Acht van deze negen landen behoren tot wat het protocol noemt:
“landen die het proces van transitie naar een markteconomie ondergaan”: Bulgarije, Tsjechie, Hongarije, Polen, Roemenie, Slowakije,
Oekraïne en de Russische Federatie. Duitsland is het enige industrieland dat sinds 1990 een significante dalende trend van drie procent
in de uitstoot van kooldioxide vertoont, naar alle waarschijnlijkheid als gevolg van de modernisering in de voormalige ddr. Nederland
blijkt in dezelfde periode een stijgende trend te vertonen van meer dan acht procent, hetgeen zeker te maken heeft met het feit dat de
goedkoopste reductie opties al waren uitgevoerd.
Beleid
Uit deze cijfers blijkt duidelijk dat er nog een lange weg te gaan is voordat alle landen aan de zichzelf opgelegde normen zullen voldoen.
Om inzicht te krijgen in de aangrijpingspunten voor beleid is een analyse nodig van het verband tussen de uitstoot van kooldioxide,
energiegebruik en de economie. Zeven landen zijn door ons als steekproef genomen: de Verenigde Staten, Frankrijk, Duitsland,
Nederland, het Verenigd Koninkrijk, China en Japan. Van deze landen konden op eenvoudige wijze geïndexeerde tijdreeksen worden
samengesteld over de uitstoot van kooldioxide, de koolstofintensiteit en de energie-intensiteit. Vanwege het Kyoto Protocol is 1990 als
basisjaar gekozen (zie figuur 1).
Figuur 1. De emissies van kooldioxide, indexcijfer (1990 = 100)
Omvang economische activiteit
Het verband tussen economische activiteit en de uitstoot van kooldioxide wordt bepaald door drie factoren: de omvang van de totale
economische activiteit, de energie-intensiteit van de economische activiteit en de koolstofintensiteit van het energieverbruik. De laatste
jaren zijn er geen grote veranderingen opgetreden in de opslag van koolstof en deze factor is verwaarloosd. Een krimpende economie
heeft in de landen in transitie gezorgd voor een afname van de kooldioxide-uitstoot, maar slechts weinigen zullen economische krimp als
beleidsdoel op de politieke agenda willen plaatsen. De voorgenomen reductie zal dus moeten worden gerealiseerd door een lagere
energie-intensiteit van de economie en een lagere koolstofintensiteit van het energieverbruik. Beide wegen verschillen en het is de vraag
welke weg voor Nederland het meest geschikt is.
Energie-intensiteit
De energie-intensiteit van de economie, gemeten in joules per euro, wordt lager door een verhoging van de efficiëntie van machines en
beperking van warmteverlies door betere isolatie, maar ook door een verschuiving van activiteit tussen sectoren. De landen uit de
steekproef blijken de energie-intensiteit meer te hebben verlaagd dan de koolstofintensiteit, maar wel met een grotere variantie (zie figuur
2). Zo is de energie-intensiteit in China met meer dan veertig procent afgenomen sinds 1990, hetgeen het gevolg is van de verschuiving
tussen sectoren. Duitsland heeft de energie-intensiteit teruggebracht met twintig procent ten opzichte van 1990, In Nederland is de
energie-intensiteit gedaald met tien procent. Het RIVM verklaart deze daling door efficiëntieverbetering en de groter dan gemiddelde
groei van de dienstensector 6. De doelstelling van de Derde Energienota van 1996 is 33 procent verhoging van de efficiëntie in 25 jaar 7.
Hierbij aansluitend zal de energie-intensiteit in 2010 naar schatting twintig procent gedaald zijn ten opzichte van 1990. Het indexcijfer van
het bbp zal, grofweg uitgaande van een lineaire trend, in 2010 ongeveer 150 zijn (1990=100). Wil Nederland onder deze veronderstellingen
voldoen aan de eisen van Kyoto, dan zal de koolstofintensiteit met 25 procent moeten dalen in de volgende tien jaar.
Figuur 2. Energie-intensiteit van de economie, indexcijfer (1990 = 100)
Koolstofintensiteit
De koolstofintensiteit van energiegebruik is de hoeveelheid koolstofdioxide die wordt uitgestoten per joule gebruikte energie. De
koolstofintensiteit wordt lager door een verschuiving in de mix van gebruikte energiedragers. In het Verenigd Koninkrijk is het gebruik
van kolen sterk afgenomen, ten gunste van het gebruik van aardgas en kernenergie, wat heeft geleid tot een verlaging van de
koolstofintensiteit met tien procent (zie figuur 3). In Frankrijk heeft de toename van het gebruik van kernenergie geleid tot een daling van
de koolstofintensiteit met acht procent, maar door een toename van het gebruik van olie, kolen en gas is de totale emissie van
kooldioxide met vier procent gestegen. Duitsland heeft de koolstofintensiteit teruggebracht met zes procent ten opzichte van 1990.
Figuur 3. Koolstofintensiteit van energiegebruik, indexcijfer (1990 = 100)
De koolstofintensiteit van Nederland was in 1998 gelijk aan die in 1990. Nederland heeft een relatief hoog gebruik van gas en er is weinig
politieke steun voor een toename van kernenergie, zodat Nederland niet eenvoudig een reductie kan realiseren door een verandering van
de mix van energiedragers. Wat zijn er dan voor andere mogelijkheden om aan de doelstellingen van Kyoto te voldoen, ervan uitgaand
dat economische krimp politiek niet haalbaar is en dat de verdere daling van energie-intensiteit geen voldoende oplossing zal bieden? Er
zijn verschillende opties. Windenergie, vergisting in plaats van compostering van huishoudelijk afval, ontkoling van brandstoffen, CO2opslag, dit zijn alle manieren om de koolstofintensiteit te verlagen zonder afhankelijk te worden van kernenergie. Op korte termijn is het
waarschijnlijk het meest eenvoudig schone elektriciteit in te kopen uit het buitenland, zoals uit Noorwegen.
Conclusies
Acht landen in transitie naar een markteconomie hebben de reductiedoelen gehaald, al dan niet als gevolg van een krimpende economie.
Duitsland, en in mindere mate het Verenigd Koninkrijk, hebben ook een reductie gerealiseerd. In Duitsland heeft ongetwijfeld de
modernisering van de industrie in de voormalige DDR een belangrijke bijdrage geleverd. In Engeland gaat het om de modernisering van
de op kolen gebaseerde industrie. In beide gevallen kan men dan ook spreken van een transitie, waarin door modernisering relatief
gemakkelijk zowel een verlaging van de energie-intensiteit als van de koolstofintensiteit kon worden gerealiseerd. Landen met een
moderne industriële sector blijken de reductiedoelen niet te halen, ondanks een daling van de energie-intensiteit. Frankrijk en Japan halen
de doelen ook niet, ondanks een verder toenemende bijdrage van kernenergie. De in 1998 gerealiseerde mondiale reductie lijkt vooral het
gevolg te zijn van de modernisering van verouderde industrie en het optimisme over een mogelijke ontkoppeling van economie en milieu
is daarmee voorbarig.
In Nederland blijkt de uitstoot van kooldioxide, ondanks een enkele incidentele daling, als trend toe te nemen met de economische groei.
In dit artikel hebben we proberen aan te tonen dat een vermindering van de koolstofintensiteit onvermijdelijk is om aan de doelstellingen
van Kyoto te voldoen. De regering en de Tweede Kamer zullen hierover op korte termijn knopen moeten doorhakken. Dat is de enige
manier om tot de afgesproken ontkoppeling te komen
1 Nota Milieu en Economie. Op weg naar een duurzame economie. Ministerie van VROM, Ministerie van EZ, Ministerie van LNV,
Ministerie van VenW, 1997.
2 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Milieubalans 99, Samson, Tjeenk Willink Alphen aan de Rijn, 1999, blz. 80.
3 Worldwatch News Brief, 10:00 PM EDT, 27 juli 1999. C. Flavin, World carbon emissions fall.
http://www.worldwatch.org/alerts/990727.html.
4 U.S. Department of Energy, Office of Integrated Analysis & Forecasting, Energy Information Administration, Emissions of carbon from
energy sources in the United States 1998 Flash Estimate, juni 1999.
5 BP Amoco Statistical Review of World Energy, 1999. BP Amoco, London,
6 RIVM Achtergronden bij Milieubalans1998, http://www.milieubalans.rivm.nl/msch_ontw/ind_2_5_oe_8002.html)
7 Ministerie van Economische Zaken, Derde Energienota , vergaderjaar 1995-1996, blz.28.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)