Ga direct naar de content

Ouderbetrokkenheid vormt preferenties kinderen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 9 2014

Preferentieverschillen tussen ouders en kinderen nemen af als ouders meer betrokken zijn bij de opvoeding. Dit resultaat biedt inzichten in het mechanisme van sociale mobiliteit.

Arbeidsmarkt ESB

Arbeidsmarkt

Ouderbetrokkenheid
vormt preferenties kinderen
Het verschil tussen kinderen en ouders wat betreft risicopreferenties en het vertrouwen in vreemden is kleiner naarmate ouders
meer aandacht besteden aan de opvoeding. Dit resultaat kan een
bijdrage leveren aan onderzoek naar de wijze waarop voorkeuren
en houdingen tot stand komen. Zo kan het proces van sociale mobiliteit beter begrepen worden.

Maria
Zumbühl
Promovenda aan
de Universiteit van
Maastricht
Thomas
Dohmen
Hoogleraar aan de
Universiteit van
Maastricht
Gerard Pfann
Hoogleraar aan de
Universiteit van
Maastricht

R

ecent multidisciplinair onderzoek schetst
een steeds duidelijker beeld van de mate
waarin preferenties, houdingen, gedrag en
persoonlijkheidskenmerken van kinderen samenhangen met die van hun ouders. Ook de
mate waarin deze overeenkomsten resulteren in een samenhang van opleidingen en inkomens tussen diverse generaties
wordt door deze lijn van onderzoek steeds duidelijker. Echter, hoe zulke overeenkomsten van voorkeuren en kenmerken
tot stand komen, is een relevante, maar nog onbeantwoorde
vraag.
Twee van deze voorkeuren en kenmerken worden onderzocht. In het bijzonder wordt de vraag gesteld of kinderen
door betrokkenheid van hun ouders bij de opvoeding dezelfde risicovoorkeuren en hetzelfde vertrouwen in vreemden
ontwikkelen als hun ouders.
Data

Ouderbetrokkenheid wordt gemeten aan de hand van een
lijst van vragen aan zeventienjarige kinderen die deel uitmaken van een gezin dat deelneemt aan het Duitse sociaaleconomische panel (SOEP). Sinds 2000 wordt de vragenlijst
eenmalig ingevuld in het jaar dat zij achttien worden. De dataset bestaat dus uit jongeren van 17 tot en met 26 jaar oud.
Jaargang 99 (4676) 10 januari 2014

Omdat de twee onderzochte preferentievariabelen – risicohouding en vertrouwen in vreemden – niet tegelijkertijd
worden verzameld, wordt onderscheid gemaakt tussen twee
steekproeven. De ene steekproef betreft kinderen die een enquêtevraag over hun risicohouding hebben beantwoord. Zij
gaven aan hoe bereid zij over het algemeen zijn om risico’s
te nemen, op een schaal van 1 tot 10. De andere steekproef
betreft kinderen aan wie een viertal vragen zijn gesteld over
hun vertrouwen in vreemden. De antwoorden op deze vragen
vormen samen een maatstaf voor vertrouwen in vreemden.
De antwoorden die de kinderen gaven, worden gecombineerd met de antwoorden van de moeders en vaders in
hetzelfde interviewjaar, en hun betrokkenheid bij de opvoeding van hun kinderen. In totaal bevinden zich 2187 kindmoeder-vader-combinaties in de steekproef met informatie
over de risicohouding van kinderen en de ouders, en 1466
kind-moeder-vader-combinaties in de andere steekproef, met
informatie over het vertrouwen in vreemden dat kinderen en
hun ouders hebben. De gebruikte maatstaf van evenredigheid
tussen ouder en kind wordt berekend door het gestandaardiseerde verschil te nemen tussen de uitkomstvariabelen van

De Lubotsky-Wittenberg-methode

kader 1

Een enkelvoudige maatstaf voor investeringen van ouders
met veel variatie kan resulteren in verschraling van het effect van de verklarende variabele op de te verklaren variabele (‘attenuation bias’). Wanneer meer dan één variabele
voorhanden is om investeringen van ouders te meten, is
de Lubotsky-Wittenberg-methode een optimale techniek
om in een enkele lineaire index de informatie van alle beschikbare variabelen zodanig te construeren dat verschraling wordt geminimaliseerd.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

13

ESB Arbeidsmarkt

moeder en kind, en van vader en kind. Dit geeft vier verschillende afhankelijke variabelen: twee voor het verschil in risicohouding en twee voor het verschil in vertrouwen.
‘Ouderbetrokkenheid’ is een construct dat wordt gemeten aan de hand van dertien verschillende stellingen over
de opvoeding, die door het kind zijn beantwoord. Voorbeel-

Hoe groter de betrokkenheid van de ouders,
des te kleiner het verschil in risicohouding en
vertrouwen tussen ouder en kind is

en haar kind. Dit houdt in dat de betrokken moeder een risicohoudingsverschil weet te overbruggen dat even groot is
als het verschil in risicohouding tussen een gemiddelde man
en vrouw, nog bovenop het verschil dat de minder betrokken
moeder kan overbruggen. Dit duidt op een economisch significant effect van betrokkenheid.
Het verschil tussen de invloed van vaders en die van moeders
op het kind is niet significant. Ofwel, beide ouders spelen een
even bepalende rol in relatie tot hun kind. Deze resultaten
zijn een mogelijke aanduiding van de rol die betrokken ouders kunnen spelen in de vorming van de risicohouding en het
vertrouwen van hun kinderen. Ondanks de robuustheid van
het verband tussen ouderbetrokkenheid en de overeenkomst
van persoonskenmerken tussen ouder en kind (Zumbühl et
al., 2013), is er nog geen oorzakelijk verband aangetoond.
Daarvoor is meer onderzoek nodig.
Conclusie

den van stellingen zijn: “moeder helpt bij het leren†of “vader praat met kind over zaken die haar/hem dwarszittenâ€.
De variabelen zijn categoriaal ingedeeld op een schaal van 1
(weinig) tot 5 (veel). Deze vragen zijn gecombineerd tot een
schaalvariabele volgens de Lubotsky-Wittenberg-methode
(kader 1). Ouderbetrokkenheid is gesplitst in twee variabelen: respectievelijk de ‘betrokkenheid van de moeder’ en de
‘betrokkenheid van de vader’.
Transmissiemechanisme

In tabel 1 wordt het verschil in preferenties tussen ouder en
kind geregresseerd op de betrokkenheid bij de opvoeding van
de ouder, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen de vader en de moeder. Daarbij is gecontroleerd voor een scala aan
kenmerken van het kind en de ouders, en het jaar waarin de
meting is gedaan. De tabel toont dat hoe groter de betrokkenheid van de ouders, des te kleiner het verschil in risicohouding
en vertrouwen tussen ouder en kind is. Om de coëfficiënt van
–0,091 te interpreteren, worden een sterk betrokken moeder
(in het 95e percentiel wat betreft betrokkenheid) en een minder betrokken moeder (in het vijfde percentiel) vergeleken.
De coëfficiënt impliceert dat het verschil in risicobereidheid
tussen de betrokken moeder en haar kind 0,6 punten kleiner is dan het verschil tussen de minder betrokken moeder

Preferentieverschil tussen ouder en kind naar
ouderbetrokkenheid

Figuur 1

Verschil in risicohouding

Verschil in vertrouwen

moeder
t.o.v. kind
Betrokkenheid moeder

moeder
t.o.v. kind

vader t.o.v.
kind

–0,091***

Betrokkenheid vader
R

2

–0,085***
–0,096***

0,082

vader t.o.v.
kind

0,027

–0,093***
0,028

0,089

Literatuur
Zumbühl, M.A., T.J. Dohmen en G.A. Pfann (2013) Parental investment and the intergenerational transmission of economic prefe-

*** Significant op eenprocentsniveau
Bron: Zumbühl et al., 2013

14

Een grotere betrokkenheid van de moeder en de vader bij de
opvoeding van hun kind leidt tot grotere overeenkomstigheid
tussen ouder en kind wat betreft risicohouding en het vertrouwen in vreemden. Dit resultaat vormt een belangrijk inzicht
voor beleidsmakers in het mechanisme van sociale mobiliteit.
De schoolkeuze van een kind is bijvoorbeeld afhankelijk van
preferenties zoals risicobereidheid. Als deze preferenties worden overgegeven van ouder op kind, kan een situatie ontstaan
waarbij ouders die voorkeur hadden voor een laag opleidings­
niveau, kinderen voortbrengen die ook laagopgeleid willen
zijn. Financiële steun in het vooruitzicht stellen aan arme studenten kan ervoor zorgen dat kansgelijkheid toeneemt, maar
dat hoeft niet te betekenen dat arme kinderen die kans op een
goede opleiding ook pakken.

rences and attitudes. IZA Working Paper, 7476.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4676) 10 januari 2014

Auteurs