Ga direct naar de content

Op zoek naar de nieuwe Keynes

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 4 1994

Op zoek naar de nieuv#e Keynes
Sinds jaar en dag is volledige werkgelegenheid een
van de centrale doelstellingen van sociaal-economisch
beleid. Het doel raakt echter steeds verder verwijderd.
Volgens de jongste cijfers van het CBS loopt de werkloosheid momenteel met ongeveer I8.ooG per maand
op. Zo’n sterke stijging is sinds de tweede wereldoorlog niet voorgekomen. Om het tij te keren hebben
alle grote politieke partijen de kiezers omvangrijke
bezuinigingen in het vooruitzicht gesteld. Het aantal
banen dat dat moet opleveren, is echter nauwelijks
voldoende om de stijging van de werkloosheid te
stoppen. Ook het jarenlang bevriezen van de lonen
lijkt onvoldoende te helpen. Bovendien frustreert het
de werking van de arbeidsmarkt. Wordt het geen tijd
voor creatievere oplossingen?
Gelukkig beschikt ons land over originele denkers. De redactie van ESB ontvangt jaarlijks vele plannen die een oplossing – of dè oplossing – voor het
werkloosheidsprobleem
beloven. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat wij de nieuwe Keynes nog niet
hebben ontdekt, al kan dat heel goed aan ons eigen
beoordelingsvermogen
liggen. De oude meester zelf
wees immers al op de hardnekkigheid waarmee de
gevestigde orde aan traditionele opvattingen hangt.
Om echter te voorkomen dat goede ideeën onopgemerkt blijven, hebben wij in dit nummer van ESB enkele plannen tegen de werkloosheid verzameld. Zij
vormen het topje van een ijsberg van meer of minder
uitgekristalliseerde ideeën die voortdurend in de economische discussie boven komen drijven.
Banenplannen zijn er in soorten en maten. Er zijn
plannen die zich richten op de vraag naar arbeid, het
aanbod, de aansluiting tussen vraag en aanbod, de
prijs van arbeid of de verdeling van het werk over
werkzoekenden. Veel banenplannen zijn partieel: zij
breken aan de ene kant af wat zij aan de andere kant
proberen op te bouwen. Zo stuitten de plannen voor
arbeidsduurverkorting
en herverdeling van werk in
de jaren zeventig op het bezwaar dat zij de arbeidskosten verhoogden waardoor elders weer banen verloren gingen. Bij het beoordelen van werkgelegenheidsplannen moet goed worden gelet op het dynamische karakter van de arbeidsmarktl. Het verlies
van banen is – macro-economisch gezien – niet erg
als er elders nieuwe werkgelegenheid tegenover
staat. Het is dan juist een teken dat de economie zich
aanpast aan veranderende omstandigheden.
De makkelijkste manier om de werkloosheid te
verminderen is minder mensen mee te tellen als
werkloos. Deze methode is in de jaren zeventig en
tachtig op grote schaal toegepast. Maar het is natuurlijk zelfbedrog als de betrokkenen vervolgens terechtkomen in een of andere collectieve regeling (vut,
WAO) waarvan de kosten op de werkenden worden
verhaald. Een inventievere manier om het arbeidsaanbod te beperken is iedereen een (basis)inkomen te
geven (zie De Jager in deze ESB). Daarmee worden
sommige problemen opgelost (fraude, individualisering), maar andere geïntroduceerd (lagere zoekinten-

ESB 4-5-1994

siteit, minder prikkel tot scholing, grotere inkomensverschillen). Willen we die prijS betalen? De maatschappelijke acceptatie is niet groot. Nog niet eens
zozeer vanwege de neveneffecten, als wel omdat het
vloekt met onze calvinistische moraal die ledigheid
als des duivels oorkussen beschouwt.
Andere plannen proberen de vraag naar arbeid te
vergroten. In de jaren dertig werden van overheidswege bossen aangelegd. Daar is het nu aangenaam
toeven. Ook nu zoeken veel plannenmakers naar mogelijkheden om betaalde banen te creëren waarmee
kan worden voorzien in onvervulde maatschappelijke behoeften (zie Luttikhuizen en Keuning). Inefficiency, concurrentievervalsing en stijging van de collectieve lasten liggen bij deze plannen echter voortdurend op de loer.
Heel veel plannen beogen de prijs van arbeid te
verlagen, door loonkostensubsidies (Van de Ven) of
vermindering van de wig. Het grote bezwaar van subsidies is verdringing: de gesubsidieerde werknemer
verdringt een ongesubsidieerde, die vervolgens met
subsidie weer aan een baan moet worden geholpen.
Een kleinere wig aan de onderkant van de arbeidsmarkt (waar de werkloosheid zich concentreert) impliceert een grotere wig op andere inkomens (tenzij
door bezuinigingen de belastingdruk over de hele linie kan worden verlicht). Het effect van zo’n ‘Rob in
Hood’-beleid is niet op voorhand duidelijk2.
Een variant is het verschuiven van de lastendruk
op arbeid naar kapitaal, milieu (ecotax) of toegevoegde waarde (Van Elswijk). Deze plannen ogen zeer
aantrekkelijk, vooral als zij wat gemakkelijk voorbijgaan aan de nadelen van hogere lasten op andere
produktiefactoren (denk aan het tweesnijdende
zwaard). De kosten moeten echter ergens worden
opgebracht. Ook in de verzorgingsstaat gaat voor
niets alleen de zon op.
In plaats van de prijs te manipuleren, kan ook de
hoeveelheid werk anders worden verdeeld. Bij looninlevering en bedrijfstijdverlenging hoeven de kosten
per eenheid produkt niet te stijgen. In segmenten
van de arbeidsmarkt waar arbeid schaars is, gaat gedwongen arbeidstijdverkorting echter gepaard met
loonkostenstijging en produktieverlies.
Het euvel van veel banenplannen is dat het uiteindelijk lapmiddelen zijn om het verlies van oude, onrendabel geworden banen tegen te gaan. Waar het
om gaat is dat er voldoende prikkels zijn om nieuwe,
veelbelovende banen te creëren. Sleutelwoorden
daarbij zijn technologie, scholing, ondernemerschap
en flexibiliteit. Misschien moeten we niet zoeken
naar een nieuwe Keynes, maar naar een legertje
Schumpeters.
L van der Geest
1. Zie EA.G. den Butter en L. Broersma, Werkgelegenheid
en arbeidsmarktdynamiek,
ESB, 17 november 1993.
2. Zie A.L. Bovenberg, R.A. de Mooij en E van der Ploeg,
Werkt een ‘Robin Hood’-beleid?, ESB, 13 april 1994.

Auteur