Ga direct naar de content

Op zoek naar 100 miljard dollar

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 23 1988

Op zoek naar 100 miljard dollar
In januari 1985 werd door het Internationale Monetaire Fonds een werkgroep van
betalingsbalansdeskundigen geinstalleerd met de opdracht de oorzaken van de grote
‘sluitpost’ in de mondiale lopende rekening van de betalingsbalans op te sporen. Deze
sluitpost was in het begin van de jaren tachtig opgelopen tot rond de 100 miljard dollar.
Onlangs heeft de werkgroep een rapport over haar bevindingen gepubliceerd. De auteur
maakte deel uit van de werkgroep en behandelt in dit artikel de hoofdpunten van het
rapport. Door geluk (feitelijke ontwikkeling) en wijsheid (aanpassingen door de
werkgroep) is de sluitpost in 1986 teruggelopen tot een kwart van het eerder genoemde
bedrag.

PROF. DR. M. VAN NIEUWKERK*

De wereldsluitpost
Het lijkt zo eenvoudig. De uitvoer van het ene land is de
invoer van een ander land. De uitvoer van alle landen te
zamen is gelijk aan de invoer van al die landen. Deze werelduitvoer of wereldinvoer is per def initie gelijk aan de wereldhandel. Wij gaan nog even door: het verschil tussen de
uitvoer en invoer van een land resulteert in een bepaald
saldo. Een positief saldo voor het ene land betekent een
negatief saldo voor een ander land. Telt men alle saldo’s
in de wereld bij elkaar op, dan zou dit ‘wereldsaldo’ op nul
moeten uitkomen.
Zo eenvoudig zou het moeten zijn, maar zo was het niet.
Telde men bij voorbeeld in 1982 voor alle landen in de wereld de lopende saldo’s (uit hoofde van goederenverkeer,
dienstenverkeer, inkomens en overdrachten) bij elkaar op,
dan kwam men uit op een negatief wereldsaldo van meer
dan 100 miljard dollar. De werelduitgaven aan goederen,
diensten en inkomens overtroffen dus voor dit bedrag de
ontvangsten aan werelduitvoer. Dat klopte uiteraard niet.
Deze ‘wereldsluitpost’ in de mondiale lopende rekening
baarde zowel statistici als beleidsmakers om diverse redenen grote zorgen. Ten eerste was het de vraag of er wat
met de statistieken mis was. Mocht dit zo zijn, dan was vervolgens de vraag bij welke landen en op welke onderdelen. Ten tweede bleek dat de sluitpost in het begin van de
jaren tachtig een sterke groei te zien gaf. Zo was deze post
in 1976 nog maar 6 miljard dollar en in de periode 19771979 gemiddeld circa 20 miljard dollar per jaar. Vanaf 1980
deed zich echter een scherpe stijging voor, waarbij in de
periode 1982-1984 schommelingen rond de 100 miljard
dollar zijn opgetreden. Het probleem verergerde dus.
Beleidsmakers bleven hierdoor in toenemende mate
met vragen zitten. Zijn de overschotten van sommige landen in feite hoger en/of de tekorten van andere landen lager dan uit de cijfers blijkt? Voert men daardoor in overschotlanden eigenlijk een te weinig stimulerend beleid en
in tekortlanden een te remmend beleid? Betekent de nega-

272

tieve wereldsluitpost dus dat er een deflatoire sluier over
de wereldeconomie hangt? De werkgroep heeft getracht
aan al deze vragen aandacht te besteden.

De mondiale lopende rekening

De mondiale lopende rekening wordt door het IMF verkregen door gerapporteerde betalingsbalansgegevens van
de aangesloten landen per betalingsbalansregel te sommeren (vgl. tabel 1). Net als bij de nationale betalingsbalans is ook deze mondiale lopende rekening onderverdeeld
in een aantal hoofdgroepen: goederen, diensten, inkomens
en overdrachten. Geconstateerd kan worden dat bij deze
deelbalansen naast negatieve ook positieve discrepanties
optreden. Kennelijk zijn er verschillende factoren op de
mondiale discrepantie van invloed.
Een tweede punt dat opvalt is dat sommige deelbalansen een min of meer stabiele discrepantie kennen, terwijl
andere sterk schommelen en/of een scherpe stijging vertonen. Dit laatste geldt met name voor een aantal onderdelen uit het dienstensaldo en het kapitaalopbrengstensaldo. Vooral deze laatste post – het beleggingsinkomen uit
bankdeposito’s en effecten en dergelijke – laat sterk oplopende negatieve discrepanties zien. Hieruit volgt dat de gerapporteerde ontvangsten uit beleggingen steeds verder
achterblijven bij de gerapporteerde betalingen uit dezen
hoofde.
* De auteur is hoofd van afdeling Betalingsbalansen van de Nederlandsche Bank NV en buitengewoon hoogleraar International
Monetary Environment aan Nijenrode, Universiteit voor Bedrijfskunde. De titel van het onderhavige rapport is Report on the world
current account discrepancy, Internationaal Monetair Fonds, September 1987. Een eerdere versie van dit artikel verscheen in het
‘Festschrift’ dat werd aangeboden aan prof. dr. J.S. Cramer naar
aanleiding van zijn 25-jarig hoogleraarschap: The practice of econometrics, International studies in economics and econometrics,
volume 15, Kluwer Academic Publishers, Dordrecht, 1987.

len of ‘errors and omissions’ (e&o’s). Ten tweede doen zich
op mondiaal niveau geen discrepanties voor bij het goederenverkeersaldo en het kapitaalverkeersaldo. Derhalve is
ook hier geen sprake van e&o’s.
Stel nu dat land A deze transacties in het geheel niet in
de betalingsbalans registreert, terwijl land B dat wel netjes
doet. Dan sluiten weliswaar alle drie de betalingsbalansen
opnieuw boekhoudkundig en zijn er dus geen e&o’s. Maar
op mondiaal .niveau zijn bij de deelbalansen tegengestelde discrepanties ontstaan: een tekort in het lopende verkeer en een overschot in het kapitaalverkeer (tabel 2, voorbeeld 2). Dit zijn duidelijke discrepanties, die uitgezocht
dienen te worden op centraal IMF-niveau. Omdat de ontbrekende rapportage een enkel land betreft en omdat er in
geen enkele balans sprake is van e&o’s, zal dit in beginsel
niet moeilijk zijn.
Veel moeilijker wordt het als de transacties onvolledig
gerapporteerd worden, zodat de betalingsbalansen in de
diverse landen boekhoudkundig niet sluiten en er e&o’s
ontstaan (tabel 2, voorbeeld 3). In de praktijk zal hiervan
meestal eerder sprake zijn dan van de situatie in het vorige voorbeeld. Vanaf het centrale IMF-punt kan men in beginsel niet veel aan deze e&o’s doen, omdat deze zowel
over verschillende landen als over verschillende betalingsbalansposten verdeeld kunnen zijn. De ‘reparatie’ van deze
e&o’s is primair een zaak van de opstellers op nationaal niveau. De wereldbetalingsbalans geeft in zo’n geval veel
minder aanknopingspunten om het zoekveld naar de discrepanties te verkleinen.
Ten slotte was de groep zich bewust van de valkuil die
zou kunnen ontstaan indien geen van beide landen de onderlinge transacties zou rapporteren. Weliswaar lijkt het
probleem dan te zijn opgelost omdat er geen discrepanties
en e&o’s zijn (er zijn immers helemaal geen cijfers), maar
daarmee is de kous natuurlijk niet af. Via additionele informatie dient men in dit geval er toch achter te komen in hoeverre de omvang van ontvangsten en uitgaven volledig is
gemeld (vgl. de volgende paragraaf).
Om een indruk te krijgen in welke mate in de mondiale
betalingsbalans de discrepanties in de lopende rekening
terug te vinden zijn in tegengestelde discrepanties in de kapitaalrekening, is een wereldsommatie van deze onderdelen gemaakt. Uit tabel 3 blijkt dat tot 1977 de gecumuleerde discrepanties van vrijwel te verwaarlozen betekenis waren. Tussen 1977 en 1983 beliep de gesommeerde discre-

Tabel 1. Uitsplitsing van de mondiale lopende rekening,
saldo’s, in miljarden dollars
1978

1980

1982

1983

1984

Goederen
18
Diensten
-21
Primaire inkomens
-4
Particuliere overdrachten
5
Overheidsoverdrachten
-1 8

28
-41
-8

10
-45
-34

7
-21

-2
-61
-40
4
-15

-13

11
-49
-48
4
-14

-35

-114

-75

-96

Lopende rekening

-20

7

Bron: IMF-rapport, label I.

Aard en oorzaken van de discrepanties
Een eerste soort van discrepanties of asymmetrieen
vloeit voort uit die transacties die op zichzelf wel gemeld
worden, maar om diverse redenen in verkeerde rubrieken
worden opgenomen. Net gaat hier om de classificatie-dscrepanties. Te denken valt hierbij bij voorbeeld aan positieve discrepanties in de goederenbalans, omdat daar ten
onrechte vervoersprestaties in de exportontvangsten terecht zijn gekomen in plaats van in de vervoersbalans. Zij
zullen daardoor bij het vervoer tot negatieve discrepanties
leiden. Ook zouden uitgaven aan officiele transfers door
het ontvangende land als particuliere transfers geboekt
kunnen zijn, waardoor een positief particulier en negatief
officieel transfersaldo zou kunnen zijn ontstaan. Hoewel
het hier gaat om serieuze discrepanties, die elk op zich de
aandacht van de werkgroep kregen, is gebleken dat de gewenste herclassificatie van de verschillende rubrieken inderdaad meestal binnen de mondiale lopende rekening
plaats diende te vinden. Deze discrepanties hebben dan
ook niet tot het oplopende verschil in de totale wereld lopende rekening geleid.
Een tweede bron van discrepanties vloeit voort uit transacties die niet of onvolledig gemeld worden door hetzij een
land, hetzij beide landen. In tabel 2 is een aantal mogelijkheden weergegeven. Indien alles volgens het boekje gerapporteerd zou worden, zou voorbeeld 1 van toepassing
zijn. De goederenhandel tussen land A en land B bedraagt
10 en de verrekening vindt via het kapitaalverkeer plaats.
Dit is per definitie zo . Twee constateringen zijn hierbij belangrijk. Ten eerste sluiten per land de betalingsbalansen
en verschijnen er ex hypotnesi geen statistische verschil-

1. Vgl. M. van Nieuwkerk, Kapitaalexport, ESB, 8 oktober 1986.

Tabel 2. Het ontstaan van verschillen in de mondiale betalingsbalans, fictieve bedragen
Land A
Volledige rapportage
Goederenverkeer

Wereld (A+B)

saldo

-10

10

10

0

10

10

0

0
0

10

1 0 – 1 0
10

0

1 0

10

Kapitaalverkeer
Totaal

LandB
uitg.

uitg.

10

ontv.

10

10

saldo

ontv.

uitg.

1 0 – 1 0

ontv.

10
10
20

10
10
20

0
0
0

0
10
10

10
0
10

-10

8
9

10
10

-2
-1

17

20

-3a

10
0

Ontbrekende rapportage van land A
Goederenverkeer
Kapitaalverkeer

0

Totaal

0

0

Onvolledige rapportage land A en B
Goederenverkeer
Kapitaalverkeer

8

8
1 0 – 1 0

9

1 0 – 1 0
9

Totaal

8

10

9

10

-2a

1 0

0

-1a

saldo

10
0

a. Errors and omissions (e&o’s).

ESB 16-3-1988

9.73

label 3. Som van de saldo ‘s der hoofdsectoren in de mondiale betalingsbalans, in miljarden dollars3
Totaal
1964-76

Totaal
1977-83

Tabel 4. Schattingen van de kapitaalopbrengsten uit de
mondiale financiele posities, 1983
Posities3

Uitstaande

Gemiddelde

bedragen

opbrengstvoet
%

mrd. $

Lopende rekening
Kapitaalrekening
waarvan: toeneming schulden
toeneming vorderingen

-38
34

Errors and omissions (= verschil)
waarvan: debetposten
creditposten

892
-858
4
34
-30

Op-

brengst
mrd. $

-347
237
2.670
-2.433
111
285
-174

Officiele reserves
Vorderingen van

296

internationale organisaties 200
Interbancaire posities
1 .882
Vorderingen van banken

8,5

25

4,5
9,9

9
186

Overige kapitaalopbrengsten
Gelet op de noodzaak om binnen twee jaar met een eindrapport te komen heeft de Groep voor een duidelijke strategic gekozen. Deze was erop gericht om vanuit het centrale IMF-punt zonder al te veel kosten zoveel mogelijk bestaande aanvullende bronnen te exploiteren. Mocht dan
nog nadere informatie wenselijk zijn, dan zouden vooral via
het gericht inwinnen van informatie – bij voorbeeld per land,
per financieel centrum, of per vervoerscentrum – de lacunes opgevuld dienen te worden.
Een onderdeel uit de mondiale lopende rekening dat bij
uitstek tegen het licht diende te worden gehouden, betrof
de primaire inkomens. De discrepantie op dit onderdeel
was van 4 miljard dollar in 1978 meer dan vertienvoudigd
tot 48 miljard dollar in 1984. Het was daarmee de snelst
groeiende en meest significante post uit de mondiale lopende rekening (tabel 1, post 3). Vooral de hieronder begrepen opbrengsten op portefeuillebeleggingen en op leningen vormden een zeer substantieel onderdeel van deze
discrepantie. De rapportage van deze inkomensbetalingen
bleek derhalve systematisch hoger te zijn dan die van de
ontvangsten op de beleggingen en leningen. In elk geval
lijken zeker deze ontvangsten niet volledig gerapporteerd
te zijn.
Tot nog toe werd bij het IMF nauwelijks verband gelegd
tussen de volgende drie registraties:
– de kapitaalstromen die in het betalingsbalansoverzicht
geboekt worden in de kapitaalrekening;
– de Voorraden’ van internationale vorderingen en schulden die uit een ‘opstapeling’ van deze kapitaalstromen
zijn ontstaan;

ESB 16-3-1988

10,9

83

niet-banken op banken
Obligaties

673
340
250

Handelskredieten

pantie in de lopende rekening daarentegen bijna 350 miljard dollar. Hiervan zou circa twee derde een tegenpost
hebben in discrepanties in de kapitaalrekening en ‘slechts’
een derde in e&o’s.
Op zichzelf was deze uitkomst een belangrijk aanknopingspunt voor de Groep. Zij leek er immers op te duiden
dat voor diverse landen enerzijds opbrengsten in de lopende sfeer en anderzijds uitgaven in de kapitaalsfeer systematisch gemist worden. Dit deed dus eerder denken aan
onderrapportage van landen (voorbeeld 2) dan aan alles
overheersende e&o’s (voorbeeld 3). Dit betekende bovendien dat wellicht de vele aanwezige gegevens over het kapitaalverkeer uit andere statistieken steun konden bieden
bij het analyseren van de discrepanties. In het bijzonder
zou daarbij gedacht kunnen worden aan financiele voorraadgegevens, die betrekking hebben op de diverse vorderingen en schulden van landen. Deze gegevens kunnen
vrij rijkelijk geput worden uit bancaire en andere financiele
bronnen.

760

Aandelen

a. Een negatief teken staat voor netto uitgaven.
Bron: IMF-rapport, gebaseerd op tabel V.

op niet-banken
Vorderingen van

110

8,4
9,5
4,0

57
32
10

8,9

402

Totaal

4.510

a. Exclusief directs investeringen.
Bran: IMF-rapport, label 18.

– de dividend- en rentestromen die deze voorraden jaarlijks genereren en die op hun beurt weer thuishoren in
de betalingsbalans, en wel in de lopende rekening onderde kapitaalopbrengsten.
Van belang hierbij om op te merken is dat over deze
‘voorraden’ veel en betrouwbaar aanvullend statistisch materiaal beschikbaar is, bij voorbeeld uit hoofde van de Internationale schuldenstatistieken van het bankwezen en
van de particuliere sector en de overheidssector (rapportage aan respectievelijk BIS, OESO en IMF).
Het is dus essentieel om te komen tot een consistent geheel van stromen en Voorraden’ in de financiele sfeer, met
geografische uitsplitsingen. Slaagt men daarin, dan kunnen vervolgens de Voorraden’ ook gebruikt worden om de
plausibiliteit van de beleggingsopbrengsten uit de betalingsbalansrapportage te toetsen. Deze opbrengsten dienen immers in een plausibele verhouding – de gemiddelde kapitaalopbrengstvoet – te staan tot deze Voorraden’.
Voor veel landen bleek dit verre van waar te zijn. Gelet is
daarom enerzijds op die landen waarvoor wel sprake leek
van een goede rapportage en anderzijds op aanvullende
marktinformatie. Op basis hiervan zijn vervolgens zo plausibel mogelijke gemiddelde opbrengstvoeten op wereldniveau vastgesteld. Vermenigvuldiging met de relevante
Voorraden’ geeft dan een schatting van de bijbehorende
kapitaalopbrengsten. In tabel 4 zijn de uitkomsten van deze
exercitie weergegeven voor het jaar 1983.
Gemiddeld kwam de kapitaalopbrengstvoet uit op op
9%. De op de financiele Voorraad’ van $ 4.510 mrd. gegenereerde inkomensstroom zou derhalve $ 400 mrd. dienen
te bedragen. In werkelijkheid bleek hiervan echter slechts
$ 325 mrd. aan ontvangen kapitaalinkomen en circa $ 355
mrd. aan betaald kapitaalinkomen gerapporteerd te zijn.
De rapportage van de ontvangsten was derhalve gemiddeld bijna 20% en van de betalingen ruim 10% te laag.
Twee opmerkingen zijn bij deze uitkomst van belang.
Ten eerste blijkt dat bij een omvang van grensoverschrijdende financiele claims van meer dan 4,5 biljoen dollar een
procentpunt onderrapportage van de opbrengstvoet een
mondiaal ‘gat’ van meer dan 45 miljard dollar tot gevolg

2. Bij de opbrengsten van deze investeringsposities deden zich
overigens geen systematische stijgende discrepanties voor. Wel
speelde er de problematiek van het al of niet opnemen van ingehouden winsten. Zie in dit verband ook DNB-Monografie nr. 4, De
Internationale investeringspositie van Nederland, Kluwer, Deventer, 1985, in het bijzonder Appendix B.

275

heeft. De posities van de directe investeringen van multinationale bedrijven zijn er dan nog niet eens in begrepen .
Een zuivere en consistente registratie van deze opbrengstvoeten – en uiteraard ook van de onderliggende claims is dus van zeer groot belang. Ten tweede betreft de 20 procent onderrapportage bij de rente- en beleggingsontvangsten een gemiddelde. Binnen dit gemiddelde is er een aanzienlijke spreiding. Zo worden de rente-ontvangsten op bij
voorbeeld de officiele reserves en op de posities tussen
banken zeer goed in de betalingsbalansstatistieken geregistreerd. Daarentegen blijken zich bij de niet-banken (bedrijven en particulieren) zeer aanzienlijke onderrapportages voortedoen. Enkelegetallen betreffende ‘gemiste’ beleggingsopbrengsten bij de sector niet-banken (in procenten):
1979
Deposito’s bij buitenlandse banken

1981

1983

50

59

27

36

45

De rentevergoedingen aan niet-banken op hun deposito’s bij buitenlandse banken bleken in 1983 dus voor bijna
70 procent gemist te worden in de betalingsbalansstatistieken; in 1979 was dat nog ‘slechts’ 50 procent. Bij de opbrengsten op buitenlandse effecten waren deze percentages respectievelijk 45 en ruim 25 procent.
Op grand van deze informatie zijn de beleggingsontvangsten in de wereld lopende rekening met circa 75 miljard dollar verhoogd. Aangezien ook een bedrag aan betalingen op de beleggingen werd gemist, werden ook deze
opwaarts bijgesteld, te weten met circa 45 miljard dollar.
Netto kwam de aanpassing van het saldo kapitaalopbrengsten derhalve op circa $ 30 miljard uit.

Overige aanpassingen_______________
De Groep heeft niet alleen aandacht besteed aan het inkomen uit beleggingen en leningen maar ook aan dat uit
directe investeringen. Aangezien het merendeel van de uitgaande investeringen voor rekening komt van slechts een
handvol moederlanden en de statistieken aldaar vrij voiledig en uitgebreid zijn, waren hier de dataproblemen beperkt. In feite vloeide de belangrijkste asymmetrie voort uit
het feit dat sommige landen wel de ingehouden winsten
met betrekking tot de overzeese investeringen in hun betalingsbalans opnemen en andere niet.
Veel belangrijker en moeilijker was het ‘repareren’ van
de discrepantie in de vervoersrekeningen, die van het
grootste deel van de discrepantie in de dienstenbalans (tabel 1) de oorzaak bleken. Vanwege dit grote belang heeft
de Groep ook hier een gerichte afzonderlijke enquete onder de landen en relevante vervoerscentra gehouden. Het
resultaat was dat van de uitgaven aan de vervoersdiensten
een plausibel beeld werd verkregen. De rapportage van de
inkomsten bleef hierbij sterk ten achter, in hoofdzaak omdat enkele landen met zeer grote maritieme belangen – zoals Griekenland, Hongkong en het Oostblok – de corresponderende ontvangsten niet of niet correct rapporteren.
Aanpassingen zijn verricht, maar hoe gecompliceerd zaken soms liggen, blijkt uit menig geval waarin de eigenaar
van een vloot in Monaco woont, de bemanning en ravitaillering en dergelijke uit Griekenland komt en de schepen in
Panama geregistreerd zijn. Ook bij de scheeps- en luchthavenontvangsten zijn nog verbeteringen wenselijk en mogelijk.
Het laatste onderdeel waar de Groep uitvoerig aandacht
aan heeft besteed betreft de particuliere en officiele overdrachten. Ook hier is een gerichte enquete gehouden, ter276

Gerapporteerde
cijfers
GeTndustrialiseerde landen

Ontwikkelingslanden
– Offshore-landen
– OPEC/Midden-Oosten
– overige

Oostbloklanden
Internationale organisaties
Niet gealloceerd

Totaal

-18
-57
-1
-13
-43

-75

Aan- Gecorrigeerpassingen

de cijfers

3
11
17
-3
3
13

-4
-26
2
-2
-26
-3
3
13

58

-17

14

31

68

Coupons en dividenden
van buitenlandse effecten

Tabel 5. Geografische verdeling aanpassingen wereld lopende rekening in 1983, in miljarden dollars

Bron: IMF-rapport, Table IV.

wijl tevens gebruik is gemaakt van de uitvoerige gegevens
die het DAC en de OESO hierover ter beschikking hebben.
Aanzienlijke correcties konden worden gemaakt, waarbij
tevens herclassificaties tussen particuliere en officiele
overdrachten noodzakelijk bleken.

Geografische verdelingen van de aanpassingen
Een belangrijke opdracht aan de Groep was om te achterhalen of de discrepanties met name aan bepaalde landen waren toe te schrijven of niet. Zo ja, dan zou dit uiteraard resulteren in een herziening van de externe positie
van deze landen, hetgeen tevens belangrijke beleidsmatige consequenties zou kunnen hebben. Om die reden is geprobeerd de aanpassingen zo ver mogelijk geografisch te
verdelen. In label 5 zijn de resultaten weergegeven voor
de belangrijkste landengroepen.
Uit de label blijkt dat de groolsle aanpassingen betrekking hebben op de gezamenlijke Ontwikkelingslanden. Niel
alleen wordt daar zeer veel ontvangen beleggingsinkomen
niet goed gerapporteerd – de OPEC-landen uil het MiddenOoslen zijn hier duidelijke voorbeelden van – ook wordl
veel ontvangen vervoersinkomen gemist in, zoals gezegd,
landen als Griekenland en Hongkong. Opvallend zijn de relalief geringe aanpassingen op de offshore-landen. Dit
duidt erop dat de statistische vertekening door deze ‘financiele kiekeboe-landen’ meevalt3. Een verklaring hiervoor is
dal hel bij deze landen vooral om stromen via het bancaire kanaal gaat, die goed gerapporteerd worden aan de inlernalionaleinslellingen.De aanpassing bij degei’ndustrialiseerde landen is weliswaar niet de grootste maar beslist
niet te verwaarlozen, vooral vanwege hel gemiste beleggingsinkomen. De aanpassing met betrekking tol de Oostbloklanden is noodzakelijk omdal deze lol nog loe niel in
de wereldbalansen van hel IMF opgenomen waren. Merkwaardig genoeg bleek dil ook het geval te zijn voor de inlernalionale organisalies, waarbij hel vooral om correclies
op de officiele overdrachten ging. Ten slotte konden met
betrekking lol het beleggingsinkomen niel alle individuele
landen worden gelocaliseerd, omdat sommige landen hun
‘voorraad’-posilies niel per land of alleen groepsgewijs publiceren. Dil belekent dat er een aanzienlijke posl aan per
saldo onlvangen beleggingsinkomen niel geografisch gealloceerd kon worden.
Vervolg op biz. 282

3. Anders dan wel gesuggereerd wordt door bij voorbeeld R.T.
Naylor, Hot money and the politics of debt, The Linden Press, New
York, 1987.

Auteur