Ga direct naar de content

Ontwikkelingssamenwerking 1981: een frisse wind door het dorre hout?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 18 1981

Ontwikkelingssamenwerking 1981:
een frisse wind door het dorre hout?
PROF. DR. F. VAN DAM*

Het nieuwe beleid van de Amerikaanse regering ten aanzien van het ontwikkelingsvraagstuk
betekent in veel opzichten een breuk met de gevestigde internationale
opvattingen op dit punt. In het traditionele denken speelt hulpverlening
door de overheid een centrale rol en is er een gereserveerdheid tegenover
de particuliere sector, in de opvatting van de regering-Reagan is dit andersom.
Ook wordt het idee verlaten dat een nieuwe internationale economische orde
tot stand moet worden gebracht ten gunste van ontwikkelingslanden.
In de nieuwe optiek dienen deze landen zich juist aan te passen aan de bestaande
economische orde. Volgens de auteur kunnen de nieuwe Amerikaanse opvattingen de
stagnatie in het ontwikkelingsvraagstuk doorbreken, met alle kansen en risico’s van dien.
Maar er tekenen zich ook aanzienlijke tegenkrachten af.
Nieuwe internationale economische orde
Het besef dat de werkelijkheid verandert, dringt maar
langzaam door. Dat geldt ook voor het ontwikkelingsvraagstuk. Eenmaal gevormde opvattingen over de aard van de
problemen, over de manier waarop zij kunnen worden
opgelost en over de wijze van onderhandelen die daarvoor
nodig is, zijn taai. Zij worden in stand gehouden doorpolitici
die niet graag gebaande wegen verlaten, door ambtenaren die
hun positie bevestigd willen zien door het zich herhalen van de
geschiedenis en door internationale organisaties die hun
bestaansrecht aan de eertijds ontstane noties ontlenen.
De taaiheid van ideeen wordt groter naarmate zij simpel en
veelbelovend zijn. Daarom is het beeld van het ontwikkelingsvraagstuk dat in het midden van de jaren zeventig ontstond,
bijna ontuitroeibaar. Het was simpel van constructie: er
zou een nieuwe internationale economische orde (NIEO)
moeten komen die voor alle problemen van de andere landen
een oplossing zou bieden. Het was ook veelbelovend: het riep
het beeld op van een andere, een betere wereld — en eigenlijk
ook een betere mens — waar vooral de westerse cultuur
snakkend naar uitziet.
Het programma voor een NIEO was het resultaat van een
jarenlang onderhandelingsproces. Twee ontwikkelingen
maakten de totstandkoming mogelijk. In de eerste plaats de
aanloop in de periode van 1960 (toen de eerste ontwikkelingsstrategie van de Verenigde Naties (VN) werd geformuleerd)
tot 1973. In dat tijdvak vond het recht op ontwikkeling van de
arme landen erkenning en werd dat recht vorm gegeven in
Ontwikkelingssamenwerking en in volkenrechtelijke beginselen, zoals bijvoorbeeld de soevereiniteit over natuurlijke
hulpbronnen en het beschrijven van de rechten en plichten
van staten. Politick en economisch was er ruimte voor dit
proces: Oost en West leefden in detente en de wereldeconomie
groeide als nooit tevoren.
In de tweede plaats werd in de jaren 1973-1975 de
economische positie van de ontwikkelingslanden plotseling
sterker. Dat was het gevolg van het optreden van de OPEC en
van de scherpe stijging van de grondstoffenprijzen. Onder de
druk daarvan waren de rijke landen bereid tot afspraken te
komen en zo kwam de NIEO tot stand. Deze NIEO laat in
1160

principe het systeem van particuliere, ondernemingsgewijze
produktie onaangetast, maar wil correcties ten gunste van de
ontwikkelingslanden toevoegen, zoals producentenkartels
voor hogere grondstoffenprijzen, indexatie van export- aan
importprijzen, afschrijving van schulden van de arme landen
en meer hulp.
Het blijft overigens de vraag wat de concrete politieke
betekenis van het begrip NIEO was en is. Uit een enquete die
door een VN-organisatie in 1980 werd gehouden onder
,,prominenten” uit de politick, de wetenschap, de vakbeweging, het zakenleven en de media, bleek dat maar zeer
weinigen de teksten van de NIEO zelf hadden gelezen 1). Ook
noodt het begrip NIEO kennelijk tot modieus belijden.
Zo is het in progressieve kring goed gebruik om de NIEO-conceptie te bejubelen, terwijl deze in wezen toch puur kapitalistisch is. Progressieven lezen kennelijk even weinig als de
prominenten van de VN-enquete.
Sinds 1975 is in het kader van de VN hardnekkig getracht
de NIEO tot realisatie te brengen. Er werd een speciaal
instrument voor geschapen het ,,Committee of the Whole”.
Toen dat na jaren tobben ter ziele was gegaan ontstond het
plan voor een ,,New Round of Global Negotiations”. Aan de
voorbereiding van zo’n wereldwijde onderhandelingsronde
zijn inmiddels enkele jaren besteed.
Hoe komt dat? Waarom zijn de rijke landen niet tot
realisatie van de NIEO bereid? Waardoor is er een dermate
grote marge ontstaan tussen de New Yorkse ideeen en de
economische realiteit? Het gaat om een veelheid van oorzaken. Ten dele zijn deze oorzaken economisch: de hoge olieprijzen hebben de economic van de rijke landen onder druk
gezet, de recessie met steeds groeiende werkloosheid blijkt
structureel te zijn en de verzorgingsstaat komt steeds krapper
bij kas. Voor een ander deel zijn de oorzaken politick: de de-

* De schrijver is plaatsvervangend directeur-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
1) E. Laszlo, Taking the world’s pulse, Development Forum, december 1980.

IT
I
i

kolonisatie met de daarbij behorende sentimenten is voltooid,
kol
Af
de ontwikkelingslanden bewapenen zich op grote schaal en
vooral de Verenigde Staten kregen in de derde wereld een
reeks verliezen te incasseren: Vietnam, Laos, Cambodja,

Iran, Afghanistan. Ten slotte gaat het ook om ideologische
factoren: Amerika en vele Europese landen hebben zich tot
een nieuw liberalisme bekeerd, tot de ,,magic of the market”
met hoe minder overheidsingrijpen hoe beter 2).

Ondanks dit nieuwe decor van realiteiten gingen de pogingen in de VN tot verwerkelijking van de NIEO onverdroten

door. Het werden steeds mislukkingen. Maar de taaiheid van
percepties en van structuren is kennelijk fenomenaal. Het
heeft tot 1981 geduurd voordat in dit beeld verandering

kwam.

optelsom van de verlangens van alle ontwikkelingslanden te
zamen. Voor ieder land of iedere landengroep valt er iets bij
de NIEO te winnen. Men moet dan van goede huize komen
om zich uit die geborgenheid los te durven maken. In de
tweede plaats verwachtten de olie-importerende ontwikkelingslanden machtsvorming door blokvorming, vooral als de
OPEC-landen het oliewapen voor hun belangen zouden
inzetten. Tevergeefs overigens, zoals de geschiedenis inmid-

dels heeft uitgewezen.
Verandering

Het doorbreken van deze stagnatie is van onverwachte
zijde gekomen, namelijk door het optreden van de nieuwe
Amerikaanse regering. De Reagan-administratie hanteert
een ideologic en voert een politick die beide van aanzienlijke

Stagnatie

invloed op het Noord-Zuidvraagstuk zijn. Met name gaat het
om twee elementen: de poging van de VS om tot nieuw

Niet alleen zijn de voorwaarden die realisatie van een NIEO
mogelijk maken komen te vervallen, ook de verwachting dat
een wereldwijde onderhandelingsronde succesvol kan verlo-

pen verdient twijfel. Zo’n wereldwijde onderhandelingsronde
houdt in dat alle lidstaten van de VN er aan deelnemen en dat
in de onderhandelingen alle onderwerpen aan elkaar worden
gekoppeld. De kans op gunstig resultaat daarvan moet laag

worden aangeslagen, omdat de belangen van de verschillende
landengroepen zeer uiteenlopend zijn, omdat per onderwerp
de groepsvorming anders is en omdat daarom het formuleren

van een combinatiepakket dat elk land kan bevredigen,
vrijwel onmogelijk zal zijn. Daar komt nog bij dat de grote

mogendheden in het ..one-country one-vote”-systeem van de
VN hun machtspositie onvoldoende tot uiting vinden komen.

leiderschap te komen en — in het verlengde daarvan — het
streven naar een strikt liberaal-kapitalistische wereldeconomie.

Het valt buiten het bestek van dit artikel om in te gaan op de
vraag waarom Amerika zo’n beleid voert. Het wordt in deze
context als een gegeven aanvaard, waarbij genoteerd dient te
worden dat de VS-regering de nieuwe beleidsopvattingen niet

alleen bij herhaling verkondigt, maar er ook in de politieke
praktijk naar leeft. De voorbeelden zijn talloos: het afstand
nemen van de VN, het kolossale bewapingsprogramma, het
drastisch reduceren van de overheidsuitgaven, het besluit om

de neutronenbom te gaan maken en wat al niet meer. Dit
beleid van de VS heeft grote gevolgen voor de Amerikaanse

Zij prefereren onderhandelingen in gespecialiseerde organisa-

positie in de Noord-Zuiddiscussie. Met nogal ruwe hand
worden de stofnesten en spinnewebben, die de afgelopen

ties, waarin de landen een gewogen stemrecht hebben.

jaren de Noord-Zuidverhouding ondoorzichtig maakten,

Toch is de periode 1975-1981, waarin naar een NIEO en een

weggehaald. Er waait een frisse, zij het wat kille wind door

wereldwijde onderhandelingsronde werd gestreefd, geen on-

het dorre hout.

schuldig tijdverdrijf geweest. Als men zich vastbijt in ideeen
en procedures die niet met de realiteit stroken, dan wordt niet
alleen de werkelijkheid verhuld, er wordt ook belet dat er

kelingsvraagstuk zou gaan voeren, werd al duidelijk tijdens de

Dat de regering-Reagan een ander beleid voor het ontwik-

vooruitgang kan worden geboekt. Ten eerste omdat door zo’n

,,conformation hearing” van Haig als minister van Buitenlandse Zaken, begin van dit jaar 3). Bij die gelegenheid

fixatie allerlei besluitvorming die van direct belang voor de
ontwikkelingslanden is, buiten de aandacht blijft en niet

ontwikkelingslanden en hun uiteenlopende politiek gedrag.

getoetst wordt aan ontwikkelingspolitieke normen. In de
tweede plaats hebben lopende besprekingen in gespecialiseerde organisaties, zoals GATT en IMF, al die jaren onder de

Op grond daarvan pleitte hij voor een gedifferentieerd beleid
van de Verenigde Staten.
Sindsdien heeft het vrij lang geduurd voor een vollediger en

hypotheek gestaan van een dreigende wereldwijde onderhandelingsronde. In zo’n situatie trachten de partijen hun kruit
droog te houden.
Waarom is men zo lang voortgegaan op zo’n uitzichtloze
weg? Dat kan niet alleen verklaard worden uit taaiheid van
ideeen en gedrag. Kennelijk waren er meer factoren in het
geding.
Wellicht is een oorzaak dat de situatie van 1975-1981 door
sommige groepen landen eigenlijk als comfortabel werd
ervaren. Voor het westen was — los van alle ontwikkelingsretoriek — het streven naar wereldwijde onderhandelingen
aantrekkelijk, omdat van zulke onderhandelingen weinig
resultaten behoeven te worden verwacht en er dus geen
noodzaak zal zijn om concessies te doen. Voor het Oostblok
was de situatie aantrekkelijk, omdat het zich van meet af aan
van de NIEO-discussie had gedistantieerd — alle schuld voor
de onderontwikkeling zou bij het kapitalistische westen liggen
— en dus onkwetsbaar bleef zolang de ruzies over de NIEO
voortduurden. De OPEC-landen hadden er belang bij om de
polarisatie tussen arm en rijk — zoals die in de NIEO en in een
wereldwijde onderhandelingsronde is belichaamd — in stand
te houden om daarmede rugdekking te krijgen voor de
gevoerde prijspolitiek voor olie.
En de olie-importerende ontwikkelingslanden? Waarom
hielden zij krampachtig vast aan de koers van 1975? Er lijken
twee redenen te zijn. In de eerste plaats is de NIEO een

definitiever beeld tot stand kwam. Dat kwam pas naar voren

ESB 25-11-1981

benadrukte hij de economische verschillen tussen de groepen

tijdens de rede van Haig 4) voor de 36e Algemene Vergadering
van de VN in September jl., in de toespraken van Reagan 5) en
Regan 6) (VS-minister van Financien) voor de jaarvergadering van de Wereldbank en het Internationale Monetaire
Fonds en ten slotte in de reden van Reagan 7) op 15 oktober

voor de ,,World Affairs Council”. In laatstgenoemde toespraak zette hij het beleid uiteen dat de VS gingen presenteren
op de Noord-Zuid-topconferentie die op 22 en 23 oktober jl.
te Cancun in Mexico werd gehouden.

2) R. Reagan, jaarvergadering Wereldbank en IMF, 29 September
1981.

3) J. Kraft, Worlds within a world, International Herald Tribune, 15
januari 1981.
4) A. M. Haig, New era of growth should be world economic aim,

Verenigde Naties, 21 September 1981.
5) Zie noot 2.

6) D. Regan, US affirms support for financial institutions, jaarvergadering Wereldbank en IMF, 1 oktober 1981.

7) R. Reagan, toespraak World Affairs Council, 15 oktober 1981.

1161

Het beleid van de Verenigde Staten

Wereldbank en IMF 8). Het is in zijn visie investeren en
aanpassen wat de klok slaat.

Het beleid van de regering-Reagan voor ontwikkelingssa-

Ook de Wereldbank heeft haar huik naar de wind gehan-

menwerking wordt door drie elementen gekenmerkt. In de
eerste plaats wordt de ontwikkeling van de arme landen
primair verwacht van de particuliere sector en het daarbij
behorende vrije-marktmechanisme: de overheid heeft in
beginsel geen taak voor overdracht van welvaart van het ene

gen. Aanpassing door de ontwikkelingslanden en differenti-

land naar het andere. De ontwikkelingslanden dienen de kans
te krijgen om opgenomen te worden in een open, wereldwijd
systeem van particulier ondernemen. Daarom moeten de
markten voor goederen, investeringen en kapitaal vrij toegankelijk zijn.
In de tweede plaats dienen de ontwikkelingslanden zich aan
te passen aan de situatie van de wereldeconomie. ,,Adjustment” is het toverwoord. Aanpassing en economische ontwikkeling zijn primair de verantwoordelijkheden van de
ontwikkelingslanden zelve. Hulpverlening is alleen zinvol als
daarmede het aanpassingsproces wordt bevorderd en als met
hulp de produktie in de arme landen wordt vergroot. Dat

atie van het Bankbeleid naar landengroepen domineren het
jaarrapport dat de Bank over het ontwikkelingsvraagstuk in
1981 heeft uitgebracht 9). En ook de ontwikkelingseconomen
beginnen, op de golfslagen van het nieuwe tij, de NIEO te
relativeren 10).
Vooral het mindere accent op hulpverlening is vele westelijke landen welkom. Vrijwel alle Europese landen kampen met
ernstige begrotingstekorten en in stilte zijn velen de Amerika-

nen dankbaar dat zij de spits hebben afgebeten. Met name bij
multilaterale instellingen, waarvoor de contributies volgens
vaste verdeelsleutels zijn vastgesteld, geeft een lagere bijdrage
van de VS de mogelijkheid aan andere lidstaten om hun

bijdrage navenant te verlagen. De VS-politiek legitimeert

voedsel.
In de derde plaats wordt het ontwikkelingsvraagstuk
gedifferentieerd benaderd. Zo heeft Haig in zijn rede voor de
VN de ontwikkelingslanden ingedeeld in viersubcategorieen:
de armste landen, de landen met een middeninkomen, de
industrialiserende ontwikkelingslanden en de olielanden. De
concessionele hulp dient, in de Amerikaanse opvatting, te

Europese zuinigheid.
Ook andere elementen zijn in dit verband aan de orde. Zo is
er de laatste jaren twijfel geuit over het nut, over het
rendement van hulpprojecten. Zeer extreem in dit opzicht is
Myrdal 11). Deze ontwikkelingsdeskundige van het eerste uur
heeft zich onlangs bitter en teleurgesteld getoond over het
resultaat van de hulpverlening en pleit er voor in de toekomst
alleen nog noodhulp te geven, bij voorbeeld in de vorm van
voedsel.
Ook in Nederland klinkt hier en daar twijfel door. Zo ging
minister De Koning in zijn rede ,,Helpt onze hulp?” in detail

worden gericht op de eerste groep: de armste landen. De

in op de beperkte betekenis van de Nederlandse bijstand 12).

geldt vooral voor cruciale sectoren als die van energie en

andere drie groepen moeten zich vooral redden via de international markten.
Het is duidelijk dat deze VS-opvattingen in veel opzichten
een breuk betekenen met het tot nu toe gangbare denken over
het ontwikkelingsvraagstuk. In het traditionele denken speelt

hulpverlening door de overheid een centrale rol en is er vaak
zelfs een gereserveerdheid tegenover de particuliere sector. In
de huidige Amerikaanse opvatting is dit andersom. Ook

wordt traditioneel gezocht naar correcties op het wereldeconomisch systeem ten gunste van de ontwikkelingslanden. De
NIEO is daarvan een voorbeeld. De VS-opvatting draait de
zaken om: de ontwikkelingslanden moeten zich aan de
wereldeconomie aanpassen. Ten slotte wordt in de tot nu toe

bestaande ontwikkelingsstrategieen uitgegaan van de ontwikkelingslanden als een eenvormig, homogeen blok waarmede

Breman heeft zijn aarzeling geuit over het effect van doel-

groepgericht beleid 13). Nog fundamenteler is de kritiek van
Van Lier als hij de vraag stelt of er wel voldoende stuurmanskunst is om het ontwikkelingsproces en de hulp te leiden 14).
Veel moeilijker hebben de Europese landen het met de
Amerikaanse politiek van vrij verkeer op de internationale
markten voor goederen, kapitaal en investeringen. Met de
mond belijden de Europeanen deze vrijheid, maar de politieke

werkelijkheid wijkt er van af. Dit hangt samen met de aard
van de werkgelegenheidspolitiek die de Europese landen
voeren en die vooral vorm krijgt in een pakket gerichte
overheidsmaatregelen. Zo’n beleid roept de neiging op tot
bescherming van de markten voor goederen — ook van de

zijde van de vakbeweging 15) — en tot ingrijpen in de markten

over alle onderwerpen te zamen moet worden onderhandeld.
In de Amerikaanse politiek worden deelstrategieen per lan-

van investeringen en kapitaal. Hoezeer het VS-beleid in dit
opzicht van het Europese afwijkt, is tot uiting gekomen
tijdens de onderhandelingen over een nieuw multivezelak-

dengroep en per sector bepleit.

koord: Amerika passeert Europa ruimschoots in liberaliteit.

Zoals steeds in de geschiedenis van het ontwikkelingsvraagstuk schuilen in nieuwe opvattingen projecties van problemen
die in het westen bestaan. De nadruk op investeringen, op
energievoorziening, op het in orde brengen van de eigen

Ook de reactie van de ontwikkelingslanden op het nieuwe
VS-beleid is betrekkelijk lauw. Ten dele omdat tegenover het
verlaagde hulpprofiel de grotere vrijheden op de internationale markten staan. Ten dele omdat zij beseffen dat wat hulp

nationale economie, op antiprotectionisme en op de particuliere sector als nieuwe brenger van welvaart, vindt men niet
alleen terug in de nationale politiek van de Verenigde Staten,

betreft de rek er uit is bij de in nood verkerende verzorgingsstaten. Ten dele omdat de touwtrekkerij in de VN sinds 1975
weinig of niets heeft opgeleverd. Ten dele omdat zij beseffen

maar ook in Nederland. Ook in ons land wordt gesproken
over nieuw industrieel elan — zie de commissie-Wagner — en

over de noodzaak om te investeren — zie de rapporten van de
WRR en de SER-deskundigen. Deze projecties doorredenerend is de vraag: wanneer zal Nederland de VS volgen in het
ontwikkelingsbeleid?

Readies

8) H. Matthoefer, jaarvergadering Wereldbank en IMF, 29 September
1981.
9) Wereldbank, World Development Report 1981, 1981.
10) G. Dales, Grootse ideee’n over hulp kunnen we beter vergeten,
NRC Handelsblad, 24 augustus 1981.

Het valt op dat de readies op het nieuwe VS-beleid nogal
vlak zijn geweest. Er is geen sprake van een wereldwijd protest
of iets van dien aard. Engeland en Duitsland volgen de VS in

hoge mate. De Amerikaanse politiek past goed bij de
opvattingen en de krappe schatkist van de conservatieve

Britse regering. Duitsland heeft het ,,adjustment”-beginsel
hoog ten troon geheven, zoals blijkt uit de rede van minister

van Financien Matthoefer voor de jaarvergadering van
1162

11) G. Myrdal, Noodhulp in plaats van ontwikkelingshulp, Ekonomisk Debatt, September 1980 (in het Zweeds).
12) J. de Koning, Helpt onze hulp?, Internationale Samenwerking,
1979 nr. 2.

13) K. Wagenaar, Doelgroepenbeleid: de discrepantie tussen denken
en doen, Overzicht, december 1980.
14) R. A. J. van Lier, Stuurmanskunst en sociale beweging, afscheidsrede Wageningen, 2 oktober 1980.
15) Zie uitlatingen van W. Kok in het artikel Hulp zonder Amerika

is doodlopende weg, de Volkskrant, 31 oktober 1981.

dat de Noord-Zuidrelatie verzakelijkt en dat zij de oplossing

In de tweede plaats is het de vraag of de VS-politiek, met

voor hun problemen ook onderling en bij de OPEC-landen
moeten zoeken 16).

een onbelemmerde vrije-markt-jungle (afgezien van de hulp
aan de armste landen), een reele kans voor de ontwikkelings-

Vier vragen

landen betekent, met name voor de groep landen met een
middeninkomen. Die groep exporteert tot nu toe vrijwel geen
concurrerende produkten en heeft weinig toegang tot de

De stagnatie in de Noord-Zuiddialoog die vanaf 1975 heeft
bestaan is doorde nieuwe VS-politiek opengebroken, met alle

kansen en risico’s van dien. In de komende maanden lijken
ten minste vier vragen te zullen rijzen.

In de eerste plaats is het de vraag of het nieuwe Amerikaanse beleid inderdaad tot openbreking leidt, dan wel dat zich na

korte tijd restauratie van de oude situatie zal voordoen. Beleidslijnen zoals differentiatie naar landengroepen, onderhandelingen per sector in gespecialiseerde organisaties, het
beperken van de hulp tot de groep armste landen, het verleggen van het accent van overheid naar particuliere sector en het

aanpassen van de nationale economieen aan de wereldeconomische toestand zullen ongetwijfeld tegenstand ontmoeten.
Tijdens de eerste kennismaking met het VS-beleid gedurende de jaarvergadering van de Wereldbank en het IMF volgden
— zoals gesteld — de grote westelijke landen de VS in

belangrijke mate. Echter, dat was een bijeenkomst van de
ministers van Financien, die doorgaans een wat gereserveerd

standpunt ten aanzien van het ontwikkelingsvraagstuk plegen
in te nemen.
Een betere test-case werd gevormd door het topoverleg dat
in oktober jl. te Canciin werd gehouden. Op deze conferentie
waren de landen vertegenwoordigd door hun regeringsleiders. Het valt op dat in het slotcommunique van de Canciinconferentie het woord NIEO niet meer voorkomt en dat

blijkens de tekst — en volgens de commentaren van een aantal
delegatieleiders — geen overeenstemming is bereikt over de
vorm van de toekomstige onderhandelingen 17). Met name
door de VS zijn voorwaarden geformuleerd die het houden

van een wereldwijde onderhandelingsronde, zoals daarover
tot nu toe in de VN werd gesproken, uitsluiten. In het
VS-beleid wordt het accent sterk gelegd op een benadering per

onderwerp en besluitvorming in de gespecialiseerde organisaties. Politick lijkt dit te betekenen dat de wereldwijde
onderhandelingsronde die tot nu toe werd beoogd, van tafel is
verdwenen.

markten voor kapitaal en investeringen. Een abrupt einde van
de hulp aan deze landen lijkt nauwelijks mogelijk.

Ook is de vraag hoe ongebreideld zo’n vrije-markteconomie kan zijn. Allerlei pogingen tot ordening, zoals het opstellen van codes voor multinationale ondernemingen en techno-

logie-overdracht, en regelingen voor bij voorbeeld de exploitatie van de zeebodem, worden door de nieuwe VS-regering

gedwarsboomd. Dit gebeurt met een beroep op de vrijheid
van ondernemen. Soms heeft dit abjecte consequenties: zo
heeft de VS pogingen om tot verantwoord gebruik van
babyvoeding in de ontwikkelingslanden te komen tegengewerkt als zijnde een niet te accepteren vorm van overheidsingrijpen.
Wanneer enerzijds de rol van overheidsprogramma’s in de

ontwikkelingssamenwerking kleiner zou worden en het accent meer op de particuliere sector komt te liggen en
anderzijds pogingen om internationale markten enigszins te
ordenen worden tegengewerkt, doet zich een situatie voor
waarvan ten zeerste moet worden betwijfeld of de ontwikkelingslanden zich daarin kunnen handhaven.
Een derde vraag is hoe het de multilaterale organisaties

voor hulpverlening, zoals de Wereldbank en de IDA, in de
toekomst zal vergaan. In deze organisaties nemen de VS een
sterke positie in. Indien de nieuwe VS-politiek gaat leiden tot
lagere bijdragen.is de kans groot dat ook andere landen hun

contributie zullen verminderen. Het resultaat zou kunnen zijn
dat deze organisaties qua activiteiten beneden een kritisch
minimum komen en daarmee hun ordenende rol in de

ontwikkelingssamenwerking en in het internationale economische verkeer verliezen.
In de vierde plaats is het de vraag of de hulpgevende landen
in staat zullen zijn om een politick zoals die door de VS wordt
voorgestaan, uit te voeren, ervan uitgaande dat zij daartoe ten

principale zouden besluiten. In de meeste hulpgevende landen
heeft het beleid voor ontwikkelingssamenwerking zich in
hoge mate los van de andere departementen en van de
particuliere sector ontwikkeld. Een gedifferentieerd beleid

naar landengroepen en sectoren zal daarentegen een hoge
mate van samenwerking en openheid vragen, zowel tussen de

departementen onderling, als ten opzichte van de particuliere
sector, inclusief het bankwezen.
Het is de vraag of zo’n openheid en zo’n samenwerking op

korte termijn tot stand kunnen komen. Pogingen in Nederland om dat te bereiken voor India — waarmede inmiddels
principe-afspraken zijn gemaakt voor verbreding van het
beleid voor ontwikkelingssamenwerking — hebben uitgewezen dat er op dit terrein heel wat voetangels en klemmen
liggen.
De opschudding die de VS-politiek heeft teweeggebracht,
biedt de mogelijkheid om de sinds vele jaren bestaande
stagnatie te doorbreken. Maar de tegenkrachten zijn aanzien-

lijk en levensgroot dreigt dan ook restauratie van de oude,
gepolariseerde tegenstelling tussen Noord en Zuid. Als dat
gebeurt zal het ontwikkelingsvraagstuk geen nieuw gezicht
hebben gekregen, maar weer verborgen worden achter het

versteende masker van weleer.
Ferdinand van Dam

16) E. Schumacher, Third world nations adapting economic strategy
of self-help, International Herald Tribune, 19 mei 1981.
17) J. Kelly, Well, here we all are…, Time, 2 november 1981.

ESB 25-11-1981

1163

Auteur