Ontwikkelingen op de
wereldoliemarkt
De toekomstige olieprijs zal in de buurt liggen van bet gemiddelde
prijsniveau van 1991. Toenemend aanbod uit OPEC-landen en
dalende consumptie kunnen de prijs echter negatief beinvloeden.
Na de hevige olieprijsfluctuaties en
-stijging tot bijna $ 42 per barrel (159
liter) tijdens het Golfconflict bleef de
olieprijs na de wapenstilstand in de
Golf tegen eerdere verwachtingen in
vrij stabiel. De gemiddelde olieprijs
in 1991 zal ongeveer $ 20,5 per barrel bedragen, hetgeen opmerkelijk
dicht in de buurt ligt van de OPECdoelstelling voor dit jaar van $ 21.
Wat betreft de olieprijsprognoses tot
het jaar 2000 heerst er momenteel
een hoge mate van consensus over
het basisscenario van een in reele
termen stabiel prijsniveau. Dit impliceert, gekoppeld aan een deflator
van ongeveer 5% per jaar, een prijstoename per jaar van $ 1 tot $ 1,5 tot
ongeveer $ 30 per barrel in 2000. Gezien de prijsvolatiliteit uit het verleden en de huidige marktconstellatie
is dit consensus-scenario echter niet
zonder risico. Vooral de situatie in
de (ex-)Sovjetunie en de gewijzigde
machtsverhoudingen binnen de
OPEC spelen hierin een belangrijke
rol.
Stand van zaken
Het belang van de olieprijsontwikkeling voor de wereldconjunctuur is
nog altijd zeer substantieel, gezien
het aandeel van olie in de totale primaire energievoorziening van bijna
40%. De olieprijsstijging tijdens de
Golfcrisis leidde mondiaal tot hogere inflatiecijfers, sterke effecten op
de handelsbalansen en een aantasten van het consumenten- en producentenvertrouwen. Aldus werd
nogmaals duidelijk dat de wereldconjunctuur sterke impulsen ondervindt van de politieke situatie in de
Golfregio. De belangrijkste economieen in West-Europa, de VS en Japan zijn alle netto energie-importeurs en stellen een groot belang in
een stabiele mondiale oliemarkt. Gezien de prognoses van de uitbreiding van de produktiecapaciteit in
Europa en de VS en toekomstige
vraagprojecties zal de afhankelijkheid van gei’mporteerde olie in de
komende jaren nog verder toenemen, waarbij vooral de OPEC haar
marktaandeel zal kunnen uitbreiden.
OPEC
De Golfregio heeft namelijk de
grootste concentratie van de momenteel bekende oliereserves in
de wereld. Saoedi-Arabie bezit
zelfs ruim een kwart van de wereldoliereserves. Bovendien kenmerkt
de regio zich door een ongekend
hoge ratio tussen reserves en produktie, zodat het produktieniveau
van 1990 ruim honderd jaar volgehouden kan worden.
De Iraakse poging tot annexatie van
Koeweit en het gewapende conflict
dat hieruit volgde, heeft de verhoudingen binnen de OPEC aanzienlijk
gewijzigd. Zowel Irak als Koeweit
waren en zijn voorlopig niet langer
in staat op de oude niveaus (ongeveer 4 miljoen barrels per dag (mbd)
te zamen) te produceren. De ‘swing
producers’ binnen de OPEC, hoofdzakelijk Saoedi-Arabie, de Verenigde
Arabische Emiraten en Venezuela,
hebben vanwege de grote aanwezige overcapaciteit het ontstane aanbodtekort op kunnen vangen. De
OPEC produceert nu zelfs meer olie
dan gemiddeld in 1990 (24,1 mbd in
november 1991 versus 23,1 mbd gemiddeld in 1990). Keerzijde is evenwel de ongekend hoge bezetting
van de produktiecapaciteit die geschat wordt op 90 tot 95%, waarbij alleen Saoedi-Arabie op korte termijn
nog opwaartse ruimte lijkt te hebben. Dit gegeven gekoppeld aan een
marktaandeel binnen de OPEC van
35% schetst de toegenomen Saoedische dominantie in het prijs- en volumebeleid van de OPEC. Met de huidige bezettingsgraad heeft het
opleggen van produktiequota voorlo-
pig aan relevantie in moeten boeten.
Saoedi-Arabie lijkt zich bovendien
op het standpunt te stellen dat de
OPEC zich marktconform dient te
gedragen (zoals bij voorbeeld tijdens
het Golfconflict) en dat een gemiddelde prijsdoelstelling met een beperkte schommelmarge gekoppeld
aan een prijsniveau dat in reele termen gelijk blijft, de OPEC-belangen
het beste dient. De Saoedies tekenen
hierbij wel aan dat zij geen disproportioneel verlies zullen accepteren
op het huidige marktaandeel binnen
de OPEC wanneer Irak en Koeweit
herintreden. Dit standpunt wordt
mede ingegeven door de omvangrijke financiele transfers die zijn betaald na de Golfoorlog, waarvoor
Saoedi-Arabie zelfs bij uitzondering
een beroep op de internationale kapitaalmarkt ter waarde van $ 4,5
mrd. moest doen.
De gecombineerde doelstelling van
een stabiele reele olieprijs en een stabiel marktaandeel kan echter vrij gemakkelijk tot onenigheid binnen de
OPEC leiden als de vraag naar olie
lager uitvalt dan verwacht, hetgeen
zich vooralsnog niet heeft voorgedaan. De bereidheid van de overige
OPEC-leden tot inkrimping van de
produktie zou dan wel eens tekort
kunnen schieten om een prijsdaling
tegen te houden. Bij een hoger dan
verwachte vraag naar olie doet dit
probleem zich niet voor aangezien
het dan juist Saoedi-Arabie is die aan
deze extra vraag tegemoet kan komen en aldus zelfs een uitbreiding
van het marktaandeel kan realiseren.
Een te grote vraagimpuls, bij voorbeeld ten gevolge van een extreem
koude winter, kan echter bij de huidige bezettingsgraad tot een vrij snelle prijsstijging leiden, alhoewel de
strategische voorraden in de OESO
op het moment op peil zijn en dus
als buffer op korte termijn kunnen
fungeren. Een nieuw aspect is bovendien dat ook de producerende landen strategische voorraden aan zijn
gaan houden, niet alleen voor de beveiliging van de eigen energievoorziening, maar vooral als additioneel
instrument om de prijsdoelstellingen
te realiseren binnen een beperkte
fluctuatiemarge.
Niet-OPEC
Een onverwachte ‘mis-match’ tussen
vraag en aanbod hoeft zich niet
slechts voor te doen bij een afwijkende vraagontwikkeling. Het aanbod
van de niet-OPEC-producenten kan
vanzelfsprekend ook tegenvallen,
waarbij de onzekerste factor de Sov-
jetunie vormt. De Sovjetunie is nog
altijd de grootste olieproducent ter
wereld, maar de produktie neemt
zienderogen af. Terwijl er in 1988
nog een gemiddelde olieproduktie
van 12,6 miljoen barrels per dag gerealiseerd werd, bedroeg dit cijfer in
1990 11,5 mbd en wordt de produktie in november nog slechts geschat
op 10,0 mbd. Hiermee is bovendien
het dieptepunt nog niet bereikt dat
geschat wordt op ongeveer 8,5 mbd
tussen 1993 en 1995. De problemen
in de olie-industrie zijn groter dan
ooit tevoren, waardoor de overvloedige oliereserves onbereikbaar zijn.
Terwijl het voorheen nog mogelijk
was om de olieproduktie op gang te
houden door een omvangrijke centrale herschikking van middelen, is
dit binnen de huidige politieke, eco-
nomische en financiele constellatie
niet langer mogelijk. Het bestaande
kapitaal had volgens economische
maatstaven al jaren geleden vervan-
gen moeten worden. Tot dusverre
kon dit kapitaal nog door middel
van intensief onderhoud gehandhaafd worden, maar inmiddels zijn
de onderhoudskosten van een groot
deel van de olie-installaties te hoog
geworden en zijn de financiele middelen ontoereikend zodat het kapitaal noodgedwongen is afgeschre-
maar ook de transitie naar minder
men programma’s in het kader van
energie-intensieve sectoren heeft
‘demand side management’ grote
dan een aanvang genomen. Tevens
zullen bezuinigingsprogramma’s tot
een efficienter energiegebruik leiden, waardoor de ruimte voor export toeneemt.
De overige olieproducenten die niet
bij de OPEC-organisatie zijn aangesloten produceren momenteel vrijwel allemaal op voile capaciteit,
waarbij capaciteitsuitbreidingen op
de middellange termijn voor het totaal niet substantieel zullen zijn. Wel
zal men in staat zijn om grosso
modo het huidige produktieniveau
te handhaven. Voor de produktie
vormen aan. Oost-Europa en de Sovjetunie zullen de in internationaal opzicht zeer hoge energie-intensiteit terug proberen te dringen, waardoor
de op termijn potentieel optredende
consumptiegroei wordt gematigd.
Deze tendens zal zich voortzetten na
van de VS en Europa (met name het
Verenigd Koninkrijk en Noorwegen)
is de ontwikkeling van nieuwe technologieen hierbij van groot belang.
Door driedimensionaal seismisch onderzoek, verbeterde boortechnieken
en diepzeeboringen kan een aanzienlijke efficientiewinst worden
geboekt. Hogere initiele kosten kunnen op deze wijze enigszins gecompenseerd worden, waardoor herontwikkeling van bestaande velden en
exploitatie van nieuwe velden weer
interessant is geworden.
1995 en zal zelfs versterkt worden
ten gevolge van verhoogde milieueisen en belastingwetgeving inzake
energie. Deze belastingwetgeving
zal waarschijnlijk pas na 1995 gei’mplementeerd worden, aangezien de
energieheffingen politick gevoelig
liggen en men de eerstvolgende verkiezingen af zal willen wachten. De
meeste verkiezingen in de OESO vinden nog voor 1995 plaats.
Volatiliteit van de olieprijs
In figuur 1 is het verloop van de olieprijs (Brent) in het afgelopen decennium weergegeven. Ondanks een af-
kalvend marktaandeel wist de OPEC
door middel van officiele verkoopprijzen, produktiequota en de bereidheid van Saoedi-Arabie om als
‘swing producer’ te opereren, tot het
einde van 1985 greep te houden op
de prijsontwikkeling. In 1985 werd
De vraag naar olie
het systeem van produktiequota ver-
In 1990 bedroeg de totale mondiale
laten en in September 1986 wijzigde
ven.
vraag naar olie 66,1 mbd. Ten op-
Afgezien van het onlangs door de
Russische republiek ingestelde embargo op olie-export, dat destijds
waarschijnlijk diende om republieken als de Oekrai’ne te forceren het
Unieverdrag alsnog te ondertekenen
en niet bedoeld zal zijn om de belangrijkste bron van buitenlandse deviezen te blokkeren, is de centrale
vraag wat er gebeurt met de ontwikkeling van de olie-export. Normaal
zou de produktie-uitval leiden tot
zichte van 1989 stagneerde de consumptie zowel in de OESO als in de
niet-OESO-landen (met name de
USSR en Oost-Europa). Debet aan
deze ontwikkeling was vooral de
olieprijsstijging aan het eind van
1990 en de economische recessie in
de Angelsaksische landen. Ook in
Saoedi-Arabie het beleid radicaal
door te streven naar herstel van het
marktaandeel. Het systeem van produktiequota werd in ere hersteld,
maar de officiele verkoopprijzen behoorden tot het verleden. De olieprijs kelderde door de Saoedische
beleidswijziging tot onder de $ 10
een evenredige afname van deze export. De algemene economische depressie zal de energieconsumptie
echter sterk drukken. Verwacht mag
worden dat met name de energie-intensieve zware industrie, die door
het oude regime fors gesubsidieerd
werd, de grootste uitval van produktie zal moeten incasseren. De minder energie-intensieve consumptiegoederenindustrie en dienstensector
zullen daarentegen minder tegenslag
ondervinden, alhoewel ook hier de
vraag naar energie substantieel zal
verminderen. Per saldo zal de export
van (vooral lichte) olie op korte termijn duidelijk afnemen, maar tegen
1995 zal de olie-export weer op peil
komen. Niet alleen gaat de produktie dan weer langzaam toenemen,
ESB 1-1-1992
1991 zal de mondiale olieconsumptie, mede onder invloed van de gematigde groei van de wereldconjunctuur, een uiterst beperkte groei
realiseren. De voortgaande economische expansie van de Aziatische landen blijft leiden tot een verder toene-
mende olievraag aldaa?, maar de
Sovjetunie en Oost-Europa boeken
ook dit jaar een substantiate achteruitgang.
per barrel. Ten gevolge van de aanzienlijke prijsdaling in 1986 steeg de
olieconsumptie en verminderde de
olieproduktie van de niet-OPEC-producenten, waardoor de OPEC (mede
ondersteund door ‘netback-deals’
die vaste marges aan raffinaderijen
garandeerden) het marktaandeel
kon herstellen.
De consternatie op de oliemarkt van
eind 1985 markeerde tevens een
Naar verwachting zal de periode
1992-1995 een vraagherstel laten
breuk met de beperkte prijsvolatiliteit in de voorafgaande periode, zoals te zien is in figuur 2. De ingeperk-
zien. Niet alleen zal de conjunctuur
zich herstellen in de Angelsaksische
te macht van de OPEC betekende
dat de prijsvorming sterker door de
landen en Europa, maar ook OostEuropa zal zijn dieptepunt passeren.
Toch zal de groei van de olievraag
matig blijven tot 1995 en hierna zelfs
geleidelijk verder vertragen om tegen het jaar 2000 te stagneren. Het
Golfconflict heeft nogmaals een impuls gegeven aan energiebesparingsprogramma’s. Vooralin de VS ne-
vrije marktkrachten werd bepaald.
Het marktinstrumentarium, te weten
produktiequota en voorraden, blijkt
onvoldoende te zijn om eventuele
prijsfluctuaties te mitigeren. Onverwachte gebeurtenissen zoals de beleidswijziging van Saoedi-Arabie in
1986, de beeindiging van de oorlog
tussen Iran en Irak en het recente
Golfconflict leidden tot een sterke
toename van de prijsvolatiliteit. Ook
in de periode na de beeindiging van
Figuur 1. OUeprijs (brent, spot, in weekcijfers)
het Golfconflict blijft de volatiliteit
op een relatief hoog niveau liggen,
terwijl de OPEC marktconform handelt en zelf een strategische voorraad benut om de prijs te sturen.
Grotendeels is de hoge volatiliteit
toe te schrijven aan de onzekerheid
2O
omtrent de toekomstige olieproduktie en -export van de Sovjetunie en
de hoge bezetting van de aanwezige
produktiecapaciteit. Niettemin sugge-
1O
reert figuur 2 dat er sprake is van
een structurele verhoging van het
volatiliteitsniveau sinds 1986.
82
84
83
86
85
87
88
89
9O
91
92
Toekomstige prijsontwikkeling
Het basisscenario voor de toekomstige olieprijsontwikkeling is een handhaving in reele termen van het ge-
Onzeker is of de OPEC tot voldoen-
grootschalige programma’s voor
middelde olieprijsniveau van 1991.
de overeenstemming kan komen
met betrekking tot een produktiere-
energiebesparing en energieheffingen zullen de groei van de consump-
In nominale termen impliceert dit
een geleidelijke stijging van de olie-
ductie die voor alle leden acceptabel
is, zeker wanneer Saoedi-Arabic
tie in de jaren negentig negatief bei’nvloeden.
prijs met $ 1 tot $ 1,5 per jaar tot
voet bij stuk houdt en zijn marktaan-
$ 30 in het jaar 2000. Dit is conform
de huidige consensusvisie en de
prijsdoelstelling van de OPEC. In dit
deel in grote lijnen wil behouden.
Dit geldt a fortiori wanneer de daling van de energieconsumptie in de
Sovjetunie gelijke tred houdt met de
sterke produktie-uitval. Bovendien
zal er de Sovjetunie of Rusland veel
aan gelegen zijn om de olie-export
Van belang is tevens dat de voormalige Oostbloklanden en de Sovjetunie
scenario wordt uitgegaan van een gestage groei van de olieconsumptie
en een uitbreiding van de produktiecapaciteit van hoofdzakelijk de Golfregio binnen de OPEC. De terugkeer
van Irak en Koeweit op het olieto-
neel zal pas in 1993 plaatsvinden en
zal samenvallen met het dieptepunt
in de olieproduktie van de Sovjetunie. De bezetting van de aanwezige
produktiecapaciteit zal relatief hoog
liggen.
Het risico van dit prijsscenario ligt
eerder aan de onderkant dan aan de
bovenkant. Zeker is dat in de periode 1993-1995 de produktie van Koeweit en Irak toegevoegd zal worden.
zich zullen inspannen om de energieintensiteit van hun economieen tot
een aanvaardbaarder niveau terug te
brengen. De groei van de wereldconjunctuur zou binnen dit scenario
slechts kunnen verhinderen dat de
op gang te houden vanwege de grote behoefte aan buitenlandse devie-
olieconsumptie daalt in het komende decennium.
zen. Men zal daarom binnen de marges van de binnenlandse politieke
stabiliteit de olie-export in stand
Consequentie van het hierboven geschetste risicoscenario van de toekomstige ontwikkeling van vraag en
trachten te houden.
aanbod is dat in 1993 de toevoeging
Aan de vraagzijde speelt het feit dat
sinds het dieptepunt in 1983 de olieconsumptie weliswaar is toegeno-
van de produktiecapaciteit van Irak
en Koeweit gepaard gaat met een
duidelijke daling van de bezettingsgraad, die tot die tijd op ongeveer
men, maar dat het huidige niveau
van ongeveer 66 mbd niet substantieel hoger ligt dan het niveau van
1979- Toenemende milieu-eisen,
90% zal liggen. Gekoppeld aan een
stagnatie van de groei van de olieconsumptie impliceert dit dat een sta-
biele nominale (in plaats van reele)
Figuur 2. Volatiliteit otieprijs (gedeflnieerd als standaarttafwijking van de lo-
garitmiscbe groeivoet over bet voorafgaande kwartaal)
O.2O
olieprijs binnen dit alternatieve scenario in de lijn der verwachtingen
ligt.
Gerlof de Vrij
De auteur is werkzaam bij de Economische Afdeling Buitenland van de ABN
AMRO Bank. Het artikel is op persoonlij-
O.15
ke titel geschreven.
O.1 O
O.O5
O.OO
82
83
84
85
8
6
87
88
8
9
9O
91
92