Ga direct naar de content

Nederlandse industrie en internationale concurrentie (II)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 12 1980

Nederlandse industrie en internationale
concurrentie (11)
Projecties van marktpenetratie, concurrentievermogen
en effecten op de werkgelegenheid, 1978-1986
DRS. J. KOL* – PROF. DR. L. B. M. MENNES*”
In de eerste aflevering van dit artikel, vorige week in ESB, werden mogelijke ontwikkelingen
besproken in het concurrentievermogen van 1 7 sectoren van de Nederlandse industrie.
Eveneens werden projecties gepresenteerd van veranderingen in de werkgelegenheid,
die met de ontwikkeling in de verschillende sectoren samenhangen.
N u worden, rekening houdend met verwachte verschuivingen in de goederensamenstelling
van de buitenlandse handel, de inkomens- en werkgelegenheidseffecten
berekend van een uitbreiding van de invoer en van de uitvoer van vijf peiljaren in de
periode 1 9 7 0 – 19 8 6 . Ten slotte wordt de op deze projecties gebaseerde raming van de totale
industriële werkgelegenheid vergeleken met de ramingen die zijn gemaakt ten behoeve
van het WRR-rapport Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie.
Uit deze vergelijking concluderen de auteurs dat de adviseurs van de WRR neigen tot een
te groot optimisme ten aanzien van de groei van de produktie en wellicht
ook de stijging van de arbeidsproduktiviteit overschatten.
Inleiding
In deel I. dat verscheen in ESBvan vorige week. hebben wii
projecties gepresenteerd van de penetratie door buitenlandse
aanbieders OD de Nederlandse markt voor industriële ~ r o d u k ten. Ook is een schatting gemaakt van de mate waarin het
concurrentievermogen van de Nederlandse industrie t.o.v.
buitenlandse producenten zich zal wijzigen. Een en ander
heeft betrekking o p de periode 1978-1986, waarbij vergelijkingen zijn gemaakt met de voorafgaande periode 1970-1978.
Bij buitenlandse producenten en markten is steeds een onderscheid gemaakt naar ontwikkelde landen (DC) en ontwikkelingslanden (LDC).
In dit tweede deel van het artikel wordt nagegaan welke de
effecten zouden zijn op inkomen en werkgelegenheid van een
uitbreiding van de Nederlandse in- en uitvoer van industriële
produkten. Dit wordt gedaan voor vijf peiljaren in de periode
1970-1986 l). Vervolgens wordt berekend welke de effecten
op de werkgelegenheid zijn van de verwachte verschuivingen
in de goederensamenstelling van de Nederlandse in- en uitvoer van industriële produkten over dezelfde periode. Ten
slotte vergelijken wij enige van onze projecties met overeenkomstige schattingen van de Wetenschappelijke Raad voor
het Regeringsbeleid, zoals die zijn vermeld in het recente
rapport over de plaats en toekomst van de Nederlandse
industrie. Alvorens de effecten van een handelsuitbreiding op
inkomen en werkgelegenheid te presenteren, zal een overzicht
worden gegeven van de goederensamenstelling van de diverse
handelsstromen.
Coederensamenstelling van de industriële uitvoer
In 1976 heeft de totale invoer in Nederland bijna f. 120 mrd.
bedragen. Daarvan werd f. 103 mrd., of wel 80%, als concurrerend beschouwd. Van deze concurrerende invoer bestond
verreweg het grootste gedeelte uit industrieprodukten, namelijk ruim f. 94 mrd. of wel 92%. De invoer van industrieprodukten was voor ongeveer 22% afkomstig uit de ontwikkelingslanden. Daarbij zijn echter de aardolie en aardESB 5-1 1-1980

olieprodukten inbegrepen die daarin een sterk overheersend aandeel hebben van ruim 70%. Zonder deze produkten is
het aandeel van de ontwikkelingslanden in de industriële
invoer dan ook aanzienlijk kleiner: ongeveer 6%, of wel een
bedrag van bijna f. 5 mrd. Daartegenover staat een uitvoer
van industrieprodukten van ruim f. I0 mrd. naar de ontwikkelingslanden. Daarin spelen de aardolie en aardolieprodukten
eenzeer geringe rol. De uitvoer van industrieprodikten naar
ontwikkelingslanden omvat biina 12% van de totale industriële export in 7976, die toen bijna f. 9Ömrd. bedroeg, 72% van
de totale uitvoer van Nederlandse herkomst in dat jaar.
Tabel I geeft de goederensamenstelling van de invoer en
uitvoer van industrieprodukten weer, zoals deze in het recente
verleden is geweest en zich naar verwachting in de nabije
toekomst zal ontwikkelen. De goedercncategorieën zijn ingedeeld volgens de classificatie naar 17 industriële sectoren in de
input-outputtabellen voor Nederland. Bij de presentatie is een
onderscheid gemaakt tussen de handel met ontwikkelingslanden en die met de ontwikkelde landen. Bij de invoer zijn de
aardolie en aardolieprodukten buiten beschouwing gelaten
vanwege het bijzondere karakter van deze produkten, zoals in
het voorafgaande artikel is vermeld. De goederensamenstelling wordt in tabel I weergegeven in procenten van de
betreffende handelsstroom.
Ook is in tabel 1 opgenomen het gezamenlijk aandeel van
de vijf sectoren met de grootste aandelen. Hiermee wordt een
indruk verkregen van de mate waarin de betreffende handels-

* Verbonden aan het Centrum voor Ontwikkelingsprogrammering
van de Erasmus Universiteit Rotterdam
** Hoogleraar Ontwikkelingsprogrammering aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en adjunct-directeur Nederlands Economisch
Instituut. De auteurs zijn dank verschuldigd aan J. Swank voor zijn
assistentie bij de rekenwerkzaamheden.
I) Voor een uitgebreider overzicht van de resultaten zie: Centrum
voor Ontwikkelingsprogrammering Erasmus Universiteit Rotterdam
en Nederlands Economisch Instituut, Hersrrucrurering, herstrucrureringsbeleid en ontwikkelingssamenwerking, Eindrapport 2, Projecties van de handel in industriële producten tussen Nederland en de
ontwikkelingslanden. Dit rapport is onderdeel van een studie, welke
werd verricht in opdracht van de minister van Ontwikkelingssamenwerking en diens ambtgenoot van Economische Zaken.

stroom is geconcentreerd in een beperkt aantal produktgroepen. Ter completering van dit beeld is’ ook aangegeven
hoeveel sectoren een verwaarloosbaar klein aandeel van
minder dan 1% voor hun rekening nemen.
De invoer van industrieprodukten vanuit de ontwikkelingslanden is voor bijna 50% geconcentreerd in de produkten van
twee sectoren: de voedingsmiddelenindustrie (overige produkten) en de textielindustrie. Hoewel hun gezamenlijk
aandeel naar verwachting vrij stabiel zal blijven, zal het
aandeel van de voedingsmiddelen dalen van 45% in 1970 tot
naar schatting bijna 30% in 1986. Het aandeel van de textiel
stijgt van bijna 10% in 1970 tot bijna 20% in 1986. Ook het
aandeel van de voedingsmiddelen (veehouderijprodukten) zal
naar verwachting dalen, zodat te zamen met de overige
produkten, het aandeel van alle voedingsmiddelen zal dalen
van 55% in 1970 tot 33% in 1986.
Het aandeel van chemische produkten in de invoer vanuit
de ontwikkelingslanden is ook tamelijk omvangrijk en is
vrijwel stabiel op ruim 10%. Het aandeel van de kledingindustrie en de elektrotechnische industrie zal naar verwachting
toenemen tot 9 respectievelijk 7% in 1986.
De belangrijkste vijf sectoren bij de invoer van industrieprodukten vanuit ontwikkelingslanden omvatten ongeveer
75% van het totaal, terwijl er vier sectoren zijndie een aandeel

van minder d a n 1% hebben. De invoer van industrieprodukten vanuit de ontwikkelingslanden is dus vrij sterk geconcentreerd, hoewel minder sterk als in 1970, toen het gezamenlijk
aandeel van de belangrijkste vijf sectoren 85% bedroeg en
zeven sectoren een aandeel van minder dan 1% hadden.
De overheersende positie van de aardolie en aardolieprodukten in de invoer vanuit ontwikkelingslanden is in tabel I
niet tot uitdrukking gebracht, maar blijkt bijvoorbeeld uit het
feit dat de waarde van de invoer van aardolie en aardolieprodukten in 1970 2,3 maal de waarde bedroeg van alle overige
import van industrieprodukten uit ontwikkelingslanden. In
1974 was dit cijfer zelfs 3,7. Naar verwachting zal de positie
van de aardolie en aardolieprodukten in de invoer van
industrieprodukten vanuit ontwikkelingslanden wel overheersend blijven, maar in mindere mate dan in het verleden
het geval was.
Bij de uitvoer van industrieprodukten naar ontwikkelingslanden is de positie van de aardolie en aardolieprodukten
nogal bescheiden, zoals in tabel 1 is te zien. Opvallend is het
zeer grote aandeel van de chemische produkten in de uitvoer
naar ontwikkelingslanden; in 1970 bedroeg dat aandeel ruim
21% en het zal naar verwachting nog verder toenemen tot 40%
in 1986.
Bleek het aandeel van de elektrotechnische industrie bij de

Tabel I . Goederensamenstelling van de Nederlandse invoer en uitvoer van industrieprodukten in de periode 1970-1986,
in procenten
Handel met ontwikkelingslanden
invoer
(excl. aardolie en aardolieprodukten)
1970
1974
1978
1982
1986

uitvoer
1970

1974

1978

1982

1986

1982

1986

Voedingsmiddelen (veehouderijprodukten). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Voedingsmiddelen (overige produkten). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Drankenentabak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Textiel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Kleding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Lederen schoenen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hout- en meubelindustrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Papier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Grafische industrie en uitgeverijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aardolie-industrie a). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Chemie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bouwmaterialen, aardewerk, glas. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Basismetaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Metaalprodukten en machines . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Elektrotechnische industrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Transportmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Optische en overige industrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Belangrijkste vijf sectoren te ramen.

…………………………………..

Aantal sectoren met aandeel < I %

Handel met on
invoer
(excl. aardolieen aardolieprodukten)
1970
1974
1978
1982
1986

Sector

kkelde landen
uitvoer
1970

1974

1978

Voedingsmiddelen (veehouderijprodukten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Voedingsmiddelen (overige produkten). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Drankenen tabak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Textiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Leder en schoenen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hout en meubelindustrie.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Papier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Grafische industrie en uitgeverijen, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aardolie-industrie a). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Chemie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bouwmaterialen. aardewerk. glas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Basismetaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Metaalprcdukten en machines . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Elektrotechnische industrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Transportmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Optische en overige industrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal

……………………………………………………….

Belangrtjkste vijf sectoren te zamen..

………………………………….

Aantal sectoren met aandeel < 1%
a) Vanwege de overheersende positie van de aardolie en aardolieprodukten in de invoer. met name vanuit de ontwikkelingslanden. alsmede vanwege het niet altijd concurrerende karakter
van deze produkten voor de Nederlandse industrie. zijn voor de aardolie-industrie geen percentages opgenomen bij de invoer.

1234

invoer onlangs te zijn gestegen tot 7%, bij de uitvoer is het over
de gehele periode stabiel rond 12%. Het aandeel van de
metaalprodukten en machines zal naar verwachting teruglopen van 13% in 1970 tot 8,5% in 1986. Ook wordt een
teruggang verwacht voor het aandeel van de transportmiddelen van 11,5% in 1970 tot ruim 7% in 1986.
De uitvoer naar ontwikkelingslanden lijkt iets sterker
geconcentreerd te zijn dan de invoer uit die landen. Weliswaar
is het gezamenlijke aandeel van de vijf belangrijkste sectoren
bij de uitvoer maar weinig hoger d a n bij de invoer, maar het
aantal sectoren met een aandeel van minder dan 1% zal bij de
uitvoer naar verwachting twee maal zo hoog zijn als bij de
invoer.
De invoer van industrieprodukten vanuit de ontwikkelde
landen is geconcentreerd in de sectoren van chemie, metaal en
apparatuur. Het gezamenlijke aandeel van de betreffende vijf
sectoren bedraagt ongeveer 65% en is stabiel in het verloop
van de tijd. Ook veranderen de afzonderlijke aandelen van de
vijf betreffende sectoren nauwelijks in de tijd: chemie 17%,
metaalprodukten en machines 17%, elektrotechnische industrie 12%, transportmiddelen 11% en de basismetaalindustrie
sluit de rij met een geleidelijk dalend aandeel rond 8%.
Ook de aandelen van de overige industriesectoren zijn over
de tijd vrij stabiel. In de vijf peiljaren is er veelal slechts één
sector met een aandeel van minder dan I%. Daar het geza.menlijke aandeel van de belangrijkste vijf sectoren ongeveer
65% bleek te zijn, betekent dit dat de goederensamenstelling
van de invoer vanuit de ontwikkelde landen aanmerkelijk
minder gespecialiseerd is dan de invoer vanuit ontwikkelingslanden.
De uitvoer van industrieprodukten naar de ontwikkelde
landen vertoont wat meer specialisatie dan de invoer vanuit
die landen. Weliswaar is het gezamenlijke aandeel van de vijf
belangrijkste sectoren ongeveer gelijk, rond 65%, maar er zijn
één tot twee sectoren meer die een aandeel van minder dan I %
hebben. De export naar ontwikkelde landen op zijn beurt is
echter weer duidelijk minder gespecialiseerd dan de uitvoer
naar de ontwikkelingslanden, zoals in tabel 1 is te zien.
Niet alleen is bij de uitvoer naar ontwikkelingslanden de
chemiesector van groot belang, ook bij de uitvoer naar de
ontwikkelde landen heeft deze sector het grootste aandeel,
dat, hoewel kleiner dan bij de uitvoer naar de ontwikkelingslanden, boven de 20% ligt en naar verwachting langzaam
toeneemt tot ruim 23% in 1986. De aardolie-industrie heeft
een tweede positie met een aandeel van rond de 14%; dit
aandeel lijkt geleidelijk aan iets te zullen afnemen. Iets onder
de 10% blijven de aandelen van de voedingsmiddelen (veehouderijprodukten), de metaalprodukten en machines, en de
elektrotechnische industrie. De .toch al niet omvangrijke
aandelen van de textiel en de kleding zullen naar verwachting
nog verder dalen. Voor het overige zijn de aandelen van de
diverse industriesectoren bij de uitvoer naar de ontwikkelde
landen tamelijk stabiel, net als bij de invoer vanuit de ontwikkelde landen.
In het bovenstaande is weergegeven, dat de invoer en de
uitvoer van industrieprodukten, onderscheiden naar handelspartners, ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen, worden gekenmerkt door een specifieke goederensamenstelling.
Hierdoor is het te verwachten dat uitbreidingen van de diverse
handelsstromen elk een verschillend effect zullen hebben o p
de werkgelegenheid en het inkomen in de gehele industrie,
omdat de industriesectoren onderling in de mate van arbeidsintensiteit en inkomensvorming verschillen.
Inkomen en werkgelegenheid bij uitbreiding van de buitenlandse handel

Uitbreiding van de buitenlandse vraag naar de industriële
produkten van Nederlandse herkomst zou de produktie, het
inkomen en de werkgelegenheid kunnen doen toenemen.
Omgekeerd zou een verschuiving binnen de finale vraag van
binnenlands geproduceerde naar geimporteerde goederen

ESB 5-1 1-1980

tegengestelde effecten hebben. In het onderstaande zal worden nagegaan, welke de effecten zijn o p inkomen en werkgelegenheid als de in- of uitvoer van industriële produkten met f.
10 mln. zou toenemen. Hierbij wordt weer een onderscheid
gemaakt tussen twee groepen van handelspartners, ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen. De marginale uitbreiding
van f, 10 mln. van de in- of de uitvoer wordt over de
industriesectoren verdeeld volgens het in het betreffende jaar
bestaande handelspatroon, zoals dat in tabel 1 is weergegeven.
Ter berekening van de effecten van dergelijke handelsuitbreidingen o p inkomen en werkgelegenheid wordt verondersteld, dat de toename van de invoer of uitvoer wordt
veroorzaakt door een verandering in de finale vraag.
Daardoor kan een toeneming van de uitvoer (invoer) worden
beschouwd als een uitbreiding (inkrimping) van de finale
vraag. De veronderstelling daarbij is, dat het onderscheid
tussen invoer ten behoeve van intermediair en van finaal
gebruik kan worden verwaarloosd. Van een dergelijke toeneming in invoer of uitvoer kunnen de effecten o p de produktie,
het inkomen en de werkgelegenheid worden berekend door
middel van input-outputanalyse. De effecten werden berekend voor de vijf peiljaren uit de periode 1970-1986. Voor
1970 en 1974 is een Nederlandse input-outputtabel van het
CBS beschikbaar: voor 1978. 1982 en 1986 werd een i n ~ u t outputtabel geco&trueerd volgens de zogenaamde RAS-hethode 2). Bij de input-outputanalyse wordt de finale-vraagimpuls van f. 10 mln. in alleen de industriedoorgerekend tot een
produktie-effect voor de gehele economie, dus ook in de nietindustriële sectoren. Vanuit het produktie-effect wordt vervolgens het effect o p werkgelegenheid en inkomen bepaald.
Hoewel de effecten dus verspreid zijn over alle sectoren, zal
toch het grootste gedeelte ervan plaatsvinden in de industrie,
omdat de finale-vraagimpuls immers daarin is gelocaliseerd.
De resultaten van de berekeningen zijn weergegeven in tabel
2.
Wat opvalt in tabel 2 is dat de werkgelegenheidseffecten in
de loop van de tijd aanmerkelijk kleiner worden. In dat
verband moet worden genoemd de stijging van prijzen en
arbeidsproduktiviteit over de tijd, waardoor aan een finalevraagimpuls van f. I0 mln. in lopende prijzen door middel van
produktie met een steeds dalende arbeidsinput kan worden
voldaan.
De overheersende positie van de aardolie en aardolieprodukten in de invoer vanuit de ontwikkelingslanden komt ook
in de resultaten van tabel 2 duidelijk tot uiting. Door de zeer
lage arbeidsintensiteit van de produktie in de aardolie-industrie zijn de werkgelegenheidseffecten van een invoerstijging
vanuit de ontwikkelingslanden inclusief de aardolie en aardolieprodukten (kolom 1) slechts ca. een derde van het effect
exclusief deze produkten (kolom 3). In iets mindere mate
geldt dit ten aanzien van de inkomenseffecten. Bij de invoer
inclusief de aardolie en aardolieprodukten loopt het werkgelegenheidseffect van de invoer vanuit de ontwikkelingslanden
vanaf 1978 langzamer terug dan bij de invoer vanuit de
ontwikkelde landen. Dit hangt vooral samen met het voordie

2) Zie voor een beschrijving van de RAS-methode bijvoorbeeld: A.
ten Kate, A short iniroducrion Nlto rhe rnain.fearures of rhe RASCentre for Development Planning, Erasmus University
Rotterdam, (mimeo); R. Stone (red.), A programme,forgrowth, vol.
3, Input-output relationships 1954-1966, Chapman and Hall, Londen, 1963. Een indicatie voor de werking van de RAS-methode kan
worden gevonden in enkele berekeningen, die in het kader van dit
onderzoek werden uitgevoerd. Naast de bestaande input-outputtabel
voor 1974 werd met behulp van de RAS-methode voor dat jaar een
dergelijke tabelgeconstrueerd op basis vande tabel voor 1970. Met de
geconstrueerde en de werkelijke tabel werden soortgelijke oefeningen
gedaan, ais in dit artikel zijn vermeld. De resultaten verschillen
nauwelijks van elkaar; de verschillen in de berekende effecten waren
steeds (veel) kleiner dan 1%. Daarbij moet worden bedacht, dat
uiteraard in dit geval de voor toepassing van de RAS-methode
vereiste exogenen (de kolom- en rijtotalen van de input-outputtabel)
niet behoefden te worden geschat, maar exact bekend waren.
merhod.

periode verwachte dalende overwicht van de aardolie en
aardolieprodukten in de invoer vanuit de ontwikkelingslanden en het stijgende aandeel van de relatief arbeidsintensieve
textielprodukten daarin.
Tabel 2. Effecten voor werkgelegenheid en inkomen bij een
toename van de Nederlandse invoer en uitvoer van industrieprodukten van f: I0 mln. in de periode 1970 – 1.986

L
Invoertoename

hoertoename
excl. aardolie
.en aardolieprodukten

Uitvoerloename

naar
itwikkelingslanden

naar
ontwikkelde
landen

Werkgelegenheidseffecten
(in manjaren)
1970. . . . . . . . . . .
1974.. . . . . . . . . . . .
1978 . . . . . . . . . . . . . .
1982.. . . . . . . . . . . . .
1986 . . . . . . . . . . . . . .
Inkomenseffecten
(in mln. gld.)
1970 . . . . . . . . . . . . .
1974. . . . . . . . . . . . .
1978 . . . . . . . . . . . . . .
1982 . . . . . . . . . . . . . .
1986 . . . . . . . . . . . . . .

Wanneer de aardolie en aardolieprodukten bij de invoer
buiten beschouwing blijven, blijkt bij de invoer vanuit de
ontwikkelingslanden een groter werkgelegenheidseffect te
resulteren dan bij de invoer vanuit de ontwikkelde landen.
Het verschil is echter gering: in 1982 wordt een effect verwacht
van -80 manjaren voor de ontwikkelingslanden tegen 7 9
manjaren voor de ontwikkelde landen. De richting van het
verschil is niet opzienbarend, geziende twee groepen handelspartners; het is te verwachten, dat de invoer vanuit de
ontwikkelingslanden is geconcentreerd in relatief arbeidsintensievere sectoren d a n de invoer vanuit de ontwikkelde
landen.
Het geringe verschil wordt voornamelijk verklaard door de
positie van de voedingsmiddelen (overige produkten, d.w.z.
niet-veehouderijprodukten). Blijkens de goederensamenstelling van de buitenlandse handel (zie tabel 1) nemen deze
voedingsmiddelen een zeer belangrijke positie in bij de invoer
vanuit de ontwikkelingslanden. En hoewel de produktie van
deze sectoren in Nederland juist weinig arbeidsintensief is,
kan de invoer uit de ontwikkelingslanden naar goederensamenstelling van d e Nederlandse produktie afwijken en
geconcentreerd zijn in relatief arbeidsintensieve produkten 3).
Opvallend is voorts, dat de invoerstijging vanuit de ontwikkelingslanden weliswaar meer werkgelegenheidsverlies oplevert dan een invoertoeneming vanuit de ontwikkelde
landen, maar een geringer inkomensverlies met zich brengt.
Dit hangt samen met de grote concentratie van de invoer
vanuit de ontwikkelingslanden in de sectoren voedingsmiddelen (overige produkten), textiel en ook kleding, in welke
sectoren relatief weinig toegevoegde waarde wordt gecreëerd.
De uitvoenoename van f. 10 mln. naar ontwikkelingslanden levert meer werkgelegenheid en inkomen op dan een even
grote uitvoerstijging naar de ontwikkelde landen. Dit zal naar
verwachting gedurende de gehele periode het geval zijn,
hoewel de verschillen steeds geringer worden. Dit is vooral het
gevolg van het toenemende aandeel in d e uitvoer naar ontwikkelingslanden van chemische produkten, waarvoor bij de
produktie relatief weinig arbeid benodigd is en een relatief
laag inkomen wordt gecreëerd.
Een invoerstijging van f. 10 mln. vanuit de ontwikkelingslanden (zonder de aardolie en aardolieprodukten) heeft een
groter werkgelegenheidseffect dan een evengrote uitvoertoename naar de ontwikkelingslanden. Het verschil in 1970 is

slebhts één manjaar, of wel O%, maar loopt via dertien
manjaren 1974 (10%) naar de verwachte elf manjaren in 1986
(21%). Blijkens de goederensamenstellingen van de buitenlandse handel (zie tabel 1) is dit vooral toe te schrijven aan
wijzigingen in de samenstelling van het exportpakket. De
wijzingen betreffen een stijgend aandeel van weinig arbeid
vergende chemische produkten en een dalend aandeel van de
-totaal – zeer arbeidsintensieve voedingsmiddelen (veehouderijprodukten). De conclusie is dan ook, dat zelfs bij een
gelijkblijvende handelsbalans met de ontwikkelingslanden,
d.w.z. indien invoer en uitvoer met een zelfde bedrag toenemen, de werkgelegenheid daar in toenemende mate van te
lijden heeft.
Ook in het handelsverkeer met de ontwikkelde landen kost
een vergroting van de invoer meer werkgelegenheid dan een
zelfde uitvoertoename oplevert. Het verschil van 20% zal
voor het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren
tachtig naar verwachting constant zijn. Het zeer grote aandeel, dat d e relatief erg weinig arbeidsintensieve aardolie- en
chemische industrie in de export naar de ontwikkelde landen
gezamenlijk naar verwachting zullen blijven houden, is voor
dit verschil vooral verantwoordelijk. Ook een toeneming van
het handelsverkeer met de ontwikkelde landen, zal dus, ook
indien de handelsbalans niet verandert, een negatieve invloed
op de werkgelegenheid hebben.

Sectoren met de omvangrijkste werkgelegenheidseffecten

Een uitbreiding van de invoer van industrieprodukten
vanuit de ontwikkelingslanden met f. 10 mln. zou, zoals in het
voorgaande werd beschreven, in 1982 een verlies aan werkgelegenheid van 80 manjaren ten gevolge hebben. Een even
omvangrijke stijging van de uitvoer naar deze landen zou een
extra werkgelegenheid van 68 manjaren opleveren in 1982.
Indien een dergelijke toename van invoer en uitvoer gelijktijdig zou plaatshebben, zou deze handelsuitbreiding met de
ontwikkelingslanden aan de handelsbalans niets veranderen,
maar per saldo een werkgelegenheidsverlies van 12 manjaren
betekenen.
O p overeenkomstige wijze werd het werkgelegenheidseffect
berekend van een handelsuitbreiding met d e ontwikkelde
landen. Per saldo wordt hier voor 1982 een iets groter
werkgelegenheidsverlies verwacht, namelij k 13 manjaren.
Immers, in tabel 2 is weergegeven dat een invoerstijging naar
verwachting een verlies van 79 manjaren ten gevolge zal hebben, terwijl 66 manjaren extra werkgelegenheid zijn berekend
als het geschatte effect van een uitvoertoename.
In tabel 3 wordt weergegeven in welke sectoren de grootste
verliezen of winsten aan werkgelegenheid zich zouden voordoen. Met betrekking tot d e ontwikkelingslanden blijkt de
handelsuitbreiding de grootste werkgelegenheidsverliezen te
veroorzaken in de sectoren van de textiel, kleding, voedingsmiddelen (overige produkten), hout en meubels en leder en
schoenen. Dit zijn de sectoren die bij de goederensamenstelh g , die is weergegeven in tabel 1, het grootste importoverschot vertonen in 1982. Aan de hand van tabel 1 kan worden
nagegaan, dat op overeenkomstige wijze de grootste werkgelegenheidswinsten zich naar verwachting zullen voordoen in
de sectoren met een omvangrijk procentueel uitvoeroverschot. Zo blijken ook de belangrijkste werkgelegenheidsverliezen van een handelsuitbreiding met de ontwikkelde landen
zich voor te doen in de sectoren met een blijkens tabel 1
omvangrijk procentueel importoverschot.
Uiteraard zijn de cijfers van tabel 3 niet geheel evenredig
met de omvang van de procentuele invoer- of uitvoeroverschotten in tabel I. De werkgelegenheidscoëfficiënten en de

3) Het zeer grote aandeel van 45% van de voedingsmiddelensector

(overige produkten) in de invoer vanuit de ontwikkelingslanden in
1970 is zelfs in staat het werkgelegenheidseffect geringer tedoenzijnin
dat jaar dan bij de invoer vanuit de ontwikkelde landen.

input-outputstructuur verschillen immers per sector. Met
betrekking tot de handelsuitbreiding met de ontwikkelde
landen behoeft derhalve alleen het in tabel 3 weergegeven
omvangrijke positieve werkgelegenheidseffect van 4,4 manjaren in de niet-industriesector van de landbouw een nadere
toelichting. De oorzaak is het procentueleexportoverschot in
de handel met de ontwikkelde landen van de industriesector
voedingsmiddelen (veehouderijprodukten). Deze sector heeft
zelf een vrij lage directe werkgelegenheidscoëfficiënten dientengevolge is het positieve werkgelegenheidseffect niet omvangrijk. De grote hoeveelheid benodigde intermediaire leveringen voor deze sector vanuit de landbouw. die een relatief
h ~ ~ e ~ e r k ~ e l e ~ e n h e i d s c o ë f f iheeft, tveroórzaken echter
ciën
het belangrijke positieve werkgelegenheidseffect in de landbouw.

te scheiden van de wijzigingen in de kenmerken van de
binnenlandse produktie. Daartoe is voor ieder van de vijf
peiljaren in de periode 1970- 1986 het effect van een uitbreiding van d e buitenlandse handel met f. 10 mln. berekend aan
de hand van dezelfde structuur van de binnenlandse produktie en wel die van 1978. Een selectie van de resultaten is
weergegeven in tabel 4.
Tabel 4. Werkgelegenheidseflecten van verschuivingen in de
goederensamenstelling van de Nederlandse in- en uitvoer van
industrieprodukten in de periode 1970-1986 in manjaren
onder de veronderstelling van gelijke produktiestructuur
Invoertoename
vanuit de
ontwikkelingslanden a)

Tabel 3. Sectoren met omvangrijke werkgelegenheidseffecten
bij een uitbreiding van de buitenlandie handel 1982 a)
Handelsuitbreiding met
ontwikkelingslanden

I
Werkgelegenheidsverliezen
(in manjaren)

(in manjaren)

textiel
kleding
voedingsmiddelen
(overige produkten)
hout en meubelen
lederenschoenen

metaalprodukten
en machines
transportmiddelen
elektrotechnische
industrie

Handelsuitbreiding met
ontwikkelde landen

I
-9.9 metaalproduktenen
-8.7 machines
transportmiddelen
7.6 houten meubelen
4.3 textiel
3.8

– 5.7
-3.7
-3.2
-2.2

+3.3

a) Invoer en uitvoer nemen elk toe met f. I 0 mln.: invoer exclusief aardolie- en aardolieprodukten.

De effecten in tabel 3 geven de grootste werkgelegenheidseffecten van een handelsuitbreiding met de ontwikkelingslanden en de ontwikkelde landen als een schatting voor 1982.
Gezien de ontwikkeling in de procentuele goederensamenstelling van de buitenlandse handelsstromen (zie tabel I) zullener
weinig veranderingen optreden in de opsomming van sectoren
indien de resultaten van tabel 3 voor andere jaren uit de
periode 1970- l986 zouden zijn weergegeven.
Werkgelegenheidseffecten van verschuivingen in de goederensamenstelling
In het voorgaande werd onder meer beschreven, dat een
toename van de invoer (exclusief aardolie en aardolieprodukten) van industrieprodukten vanuit de ontwikkelingslanden met f. 10 mln. in 197Ueen verlies a a n werkgelegenheid van
245 manjaren tot gevolg zou hebben. Voor 1978 werd op
soortgelijke wijze een werkgelegenheidsverlies van 105 manjaren berekend. Hieruit blijkt dat de produktiedaling, die door
de invoeruitbreiding zou ontstaan, een werkgelegenheidseffect zou hebben dat in 1978 maar liefst 57% lager zouzijn dan
in 1970. Er blijkt echter niet uit dat de goederensamenstelling
van het invoerpakket volgens welke de f. 10 mln. invoeruitbreiding over de industriesectoren werd verdeeld, in de jaren
1970 tot 1978 is veranderd ten gunste van produkten, waarvan
de produktiewijze minder arbeidsintensief is. De belangrijkste
verklaring voor de forse daling van het werkgelegenheidseffect van 1970 naar 1978 is immers gelegen in de ontwikkelingen van de prijzen en de arbeidsproduktiviteit gedurende die
jaren.
Mogelijk zijn deze ontwikkelingen in de kenmerken van de
binnenlandse produktiestructuur versterkt door de veranderingen in de goederensamenstelling van de buitenlandse handel, maar ook een tegengestelde beweging is mogelij k. Teneinde te bepalen ofdegoederensamenstelling indejarenvan 19701986 is veranderd ten gunste vanarbeidsintensievere produkten,
is het nodig om de verschuivingen in de goederensamenstelling

ESB 5-1 1-1980

Goederensamenstelling 1970
Goederensamenstelling 1974
Goederensamenstelling 1978
Goederensamenstelling 1982
Goederensamenstelline 1986

Invoertoename
vanuit de
ontwikLelde
landen a )

Uitvoertoename
naar de
ontwikkelingslanden

Uitvoertoename
naar de
oniwikkelde
landen

98
102
105
104
105

102
101
102
102
102

100
95
91
90
89

92
83
87
87
87

a) Invoertoename volgens goederensamenstellingexclusief aardolie en aardolieprodukten

Uit tabel 4 blijkt dat de samenstelling van het invoerpakket
van industrieprodukten vanuit de ontwikkelingslanden over
de jaren 1970- 1986 duidelijk is verschoven in de richting van
meer arbeidsintensief voortgebrachte produkten. Na 1978
wordt verwacht dat deze tendens niet doorzet. Dit isinovereenstemming met de resultaten in tabel I, waarin tot 1978een stijging van de aandelen in het invoerpakket vanuit de ontwikkelingslanden werd geregistreerd van relatief arbeidsintensieve
produkten als kleding, leder en schoenen en ook textiel, ten
koste van de in Nederland niet-arbeidsintensieve voedingsmiddelen (overige produkten). De samenstelling van de uitvoer
naar ontwikkelingslanden wijzigt zich, zoals tabel 4 laat zien,
ten gunste van minder arbeidsintensieve goederen. Ook dit is
geheel in overeenstemming met de bevindingen in tabel I, waar
een groter wordende rol voor de zeer weinig arbeidsintensieve
chemische produktie werd geregistreerd. &ze ontwikkeling
zal zich naar verwachting ook na 1978 voordoen, zij het in
minder sterke mate.
De ontwikkelingen voor de invoer en uitvoer te zamen
bevestigen de conclusie, dat de arbeidsintensiteit van het
invoerpakket groter is dan die van het uitvoerpakket en dat
een handelsuitbreiding met de ontwikkelingslanden in toenemende mate tot werkgelegenheidsverlies zal leiden. Dit werkgelegenheidsverlies komt voornamelijk o p rekening van verschuivingen in de uitvoersamenstelling na 1978.
Wat betreft & handel met ontwikkelde landen, geven de
resultaten van tabel 4 aan dat de goederensamenstelling van
de invoer in de tijd niet in een meer of minder arbeidsintensieve richting verschuift. Voor de samenstelling van de uitvoer
wordt dit ook verwacht, met name na 1978. Dit bevestigt de
resultaten in tabel I aangaande de goederensamenstelling.
Daar bovendien blijkt, dat het invoerpakket vanuit de ontwikkelde landen arbeidsintensiever is dan het uitvoerpakket,
en dat naar verwachting ook blijft, wordt tevens de conclusie
bevestigd, dat een handelsuitbreiding met de ontwikkelde
landen ten detrimente gaat van de werkgelegenheid, maar niet
in toenemende mate zoals bij de ontwikkelingslanden. Bij
deze conclusies moet overigens wel worden bedacht, dat de
omvang van de handel met de ontwikkelingslanden slechts
een fractie is van de totale handel in industrieprodukten en dat
dit naar verwachting vooralsnog zo zal blijven.
Een vergelijking met enkele andere projecties van de industriële werkgelegenheid
Ter berekening van de in het voorgaande beschreven

wordt als volgt gemotiveerd 5). Weliswaar blijft de wens tot
rationalisering van de factor arbeid bestaan, maar de loonkostenmatiging biedt hier wel tegenwicht. Bovendien blijkt
de prijsstijging in de arbeidsintensieve sectoren aan de lage
kant te zijn. Voorts wordt opgemerkt, dat de vertraging
van de groei vooral plaatsvindt in de kapitaal- en energieintensieve sectoren, waardoor tevens de macro-economische
stijging van de arbeidsproduktiviteit vertraagt.
Van een florissant investeringsklimaat is evenmin sprake,
gezien de langzame produktiegroei, de geringe winstgevendheid, de hoogte van de rentestand en de relatief lage bezettingsgraad. Het is onduideliik waardoor in deze factoren een
zo&nige verandering zou óptreden, dat een stijging van de
arbeids~roduktiviteit
kan worden verwacht die aanmerkeliik
hoger i; dan de realisaties voor 1974- 1978 en de verwachtingen voor de korte termijn. De groei van de produktie kan
wellicht wat hoger zijn dan de realisatie over 1974- 1978,
onder meer gegeven het feit, dat de loonkosten in Nederland
de laatste tijd bij de buitenlandse concurrenten achter zijn
gebleven 6). Door een voortgaande matigingsbereidheid zal
dit wellicht in de toekomst zo kunnen blijven. Een verwachting van een drie tot vier keer zo hoge groei als in de afgelopen
periode lijkt echter wel wat optimistisch.
De verwachte ontwikkeling van de werkgelegenheid kan
worden opgevat als resultante van de projecties van arbeidsproduktiviteitsstijging en produktiegroei. O p zich zelf beschouwd zal een steeds voortdurende daling van de industriële
werkgelegenheid van rond 2,5% per jaar overigens wellicht tot
reacties leiden, die de neiging tot rationalisatie van de factor
arbeid doen afnemen en positief voor de produktieontwikkeh g zijn.

effecten in manjaren, zijn projecties gemaakt van de werkgelegenheid per sector voor het midden van de jaren tachtig, In het
voorgaande artikel is beschreven, dat met behulp van tijdreeksanalyse voor elk van de onderscheiden sectoren een
samenhangend geheel van projecties werd gemaakt voor de
produktie, de invoer, de uitvoer en de werkgelegenheid. Door
aggregatie van de afzonderlijke sectorresultaten ontstaat een
projectie van de werkgelegenheid in de indutr.ie als geheel.
Deze raming wordt in deze paragraaf vergeleken met soortgelijke projecties in het onlangs verschenen rapport van de
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over de
plaats en toekomst van de Nederlandse industrie. Hier zijn de
projecties opgenomen van de zogenaamde ,,basis-varianten”
van de modellen, die door diverse externe deskundigen van de
W R R werden opgesteld (zie tabel 5).
TabelS. Basisprojecties van de industriële werkgelegenheid in
1985 (procentuele mutaties per jaar 1976- 1985)
Muller

Driehuis

Kulpers-l

Kuipers-l1

VanSchaik

Bron: W R R , Pluurs en roekomsr van de Nederlandse rndusrrir. Den Haag. 1980. tabel 33.

Dezelfde tabel in het WRR-rapport bevat tevens projecties
van de voornaamste factoren, die de werkgelegenheidsontwikkeling bepalen, t.w. de groei van de produktie en van de
arbeidsproduktiviteit. Daar deze projecties de periode
1976-1985 betreffen, zijn deze, o m ze vergelijkbaar te
maken met onze projecties vanaf 1978, aangepast met behulp
van de inmiddels beschikbaar gekomen resultaten voor 1977
en 1978 4) en wel zodanig, dat de voor 1976- 1985 geprojecteerde stijgingen alsnog tot stand zouden komen. Te zamen
met enige realisaties zijn de diverse projecties samengebracht
in tabel 6.
De projecties van de arbeidsproduktiviteit van de hand van
de externe WRR-deskundigen zijn aanzienlijk hoger dan de
onze. De raming van het C P B voor 1980 is 3%. Dit cijfer

J. Kol
L.B.M. Mennes
4) Cenrraal Economisch Plan I980 (CEP 1980), bijlagen D3 en D4.
5) CEP 1980, met name hoofdstuk 5.
6) CEP 1980, tabel 11.4, blz. 46/47.

Tabel 6. Realisaties en projecties van de ontwikkelingen van de bruto toegevoegde waarde, de arbeidsproduktiviteit en de
werkgelegenheid in de industrie in de periode 1970- 1985 (in procentuele mutaties per,jaar)

I

Realisaties

Arbeidsproduktiviteit . . . . . . . . . . . . . . . .
Brutotoegevoegdewaarde . . . . . . . . . . . .

Werkglegenheid . . . . . .. . . . . . . .

7.2 b)
5.6 b)
1.6 b)

3.8 b)
1.0 b)
-2.8 b)

12.5
3.0
4.5~)
8.5~) 0.5~)
1.5~)
– 4 . 0 ~ ) -2.5 c) -2.5 c)

Sc)
3c)
1.5 c)

:
I

3c)
I c)

! – 2 c)

Proiecties 1978- 1985a)

3

5,3
2.8
-2.4

6.5
4.1
-2.2

4.1
3.1
1.0

4.3
4.3
O. 1

5.0
4.3
-0.6

tabel
a) De projectie van de externe WRRdeskundigen l i j n overgenomen uit: W R R . Pluur* r n rorhoimr vun de /rN~drrlund.~einvan de realisaties in het Crnrruul &inoriii.wh Plan 1980.
b) WRR. Pluuri mi rouhoiii.,r >,un Nebl7.
c ) Crnrruul Ecotio~niwl~
Pluti IYXO. bil. 73. hl,. 105. bl7. 214-215.

Auteurs