Ga direct naar de content

Naar een nieuw poldermodel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 8 2000

Naar een nieuw poldermodel
Aute ur(s ):
Jonkhoff, W. (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4246, pagina 189, 10 maart 2000 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):

Net zoals dat geldt voor de staathuishoudkunde, kent Nederland een lange historie op het gebied van de waterhuishoudkunde.
Traditioneel was die erop gericht, zoveel mogelijk land op de zee te veroveren. Mogelijk gevaar werd door dijkverhoging bezworen.
Nederland heeft zich ontwikkeld tot een wereldwijd vermaard dijkenbouwersland. Maar houden we het zelf wel droog de komende
eeuw?
Sinds de bijna-watersnoden van 1993 en 1995 in het gebied van de grote rivieren heeft men zich in beleidskringen bezonnen op de
merites van dijkenbouw. Men kan dijken niet onbeperkt ophogen. De gevolgen van een overstroming zijn bij een hoge dijk veel ernstiger
dan bij een lage dijk; het waterpeil in de overstroomde gebieden is bij een hogere dijk navenant hoger, tot het peil in de rivier afzakt. De
rivier moet niet steeds hoger komen te liggen, zij moet juist de ruimte krijgen. Er is bedacht dat ‘calamiteitenpolders’ gecreëerd moeten
worden: gebieden die bij hoge nood als reservoir en extra stroomgebied voor de grote rivieren kunnen dienen 1. Ook zullen de dijken in
sommige gebieden worden verlegd om het water meer ruimte te geven.
Welke zijn de gevolgen van een dergelijke wisseling van Leitmotiv? Het verlies aan ruimte betreft allerminst marginale gronden; het
beoogde gebied overlapt in hoge mate met het gebied waarheen het economisch kerngebied zich uitbreidt 2. Daarbij overlappen de
economische functies die in calamiteitenpolders nog mogelijk zijn (bijvoorbeeld landbouw, bosbouw, recreatie) maar weinig met de
activiteiten waarin veel economisch perspectief zit. Bedrijven die veel toegevoegde waarde genereren, huizen in kantoren of fabrieken en
die mogen er niet meer komen.
Het verkeer zal via een kleiner aantal verbindingen geleid moeten worden en dat leidt tot flessenhalzerij. Als we bedenken dat tweederde
van het water via de Waal loopt, die Nederland horizontaal doorsnijdt, wordt duidelijk dat veel lange tunnels en bruggen nodig zijn. Ook
voor woningbouw is minder ruimte. De ruimte voor economisch voordelige activiteit wordt, kort gezegd, kleiner.
Natuurlijk is voortborduren op dezelfde methode ook niet zonder nadelen. De breedte van een dijk moet vijf keer zo groot zijn als de
hoogte. Dijkverhoging is vooral dijkverbreding. Toch is het ruimtebeslag in dit geval veel kleiner.
Centraal staat het risico verbonden aan beide opties. Biedt het ontruimen van polders voor opvang van excessieve wateroverlast
daadwerkelijk een betere garantie op droge voeten dan dijkverbreding? De combinatie van bodemdaling enerzijds en zeespiegelrijzing en
klimaatverandering anderzijds leidt tot toenemende risico’s voor de Nederlandse kust en rivierdelta op lange termijn. De zee komt naar
huidige schattingen ieder jaar een centimeter hoger te liggen ten opzichte van het land. Dat lijkt weinig, maar een meter per eeuw zorgt
voor grote problemen. Voorzichtigheid is dus geboden; een steeds groter deel van Nederland, waaronder het economisch kerngebied,
komt onder de zeespiegel te liggen. Een hoge mate van risico-aversie is gerechtvaardigd. Nemen we aan dat er een subjectieveverliesfunctie bestaat, die het subjectieve verlies van overinvestering in beveiliging enerzijds en watersnoodslachtoffers anderzijds
beschrijft. Het marginale subjectieve verlies als gevolg van doden door watersnood is veel hoger dan dat van overinvesteringen in
beveiliging.
We kunnen niet erg lang doorgaan met het aanwijzen van calamiteitenpolders. Door de omvang van het overige areaal zijn de marginale
kosten van het prijsgeven van lnad hoog. Een extra overweging is dat men beter kan vertrouwen op een systeem van meerdere
waterkeringen dan op een enkele afsluiting. Iedere calamiteitenpolder heeft een dijk nodig. De kosten zijn bij creatie van
calamiteitenpolders, zoals gezegd, hoog. Dijkenbouw moet prioriteit houden.
Ook al gaat het volgens staatssecretaris De Vries slechts om verkennende studies, het plan schrikt bedrijven nu al af investeringen te
doen in de bewuste gebieden 3. De belofte van de staatssecretaris om bestaande bedrijven te beschermen tegen het water is gebaseerd
op niets en bevordert juist het wantrouwen tegen de plannen. VINEX-locaties, deels reeds opgeleverd, komen in beoogde
calamiteitenpolders te liggen (bijvoorbeeld in Nijmegen), zodat veel kapitaal verloren gaat. Als de overheid het calamiteitenpolder-idee
wil doorzetten, moet ze naar de burgers toe duidelijkheid te scheppen. Als dat niet gebeurt zullen vereiste ingrijpende maatregelen als
gedwongen verhuizing van huishoudens en bedrijven niet kunnen worden uitgevoerd. Daarom moet de overheid met een gedegen Vijfde
Nota Ruimtelijke Ordening komen, waarin de mogelijke gevaren die bodemdaling, zeespiegelrijzing en klimaatverandering impliceren,
overdreven noch onderschat, duidelijk worden weergegeven. Het draagvlak voor ingrijpende maatregelen is zeer gering en de
onzekerheid over het tempo van zeespiegelrijzing groot. Daarom is bij ongeloofwaardige uitspraken niemand gebaat. Evenals met geld
dient de overheid zorgvuldig om te gaan met water en veiligheid. Troebelheid is ongewenst

1 Zie Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ruimte voor de rivier, discussienota, http://www.waterland.net/hdw/veiligheid.html .
2 Zie bijvoorbeeld Ministerie van Economische Zaken, Nota ruimtelijk economisch beleid – dynamiek in netwerken, ‘s-Gravenhage,
1999, blz. 57-63.
3 Zie F. van Straaten, Meer ruimte voor de rivieren, NRC Handelsblad, 29 februari 2000.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur