Ga direct naar de content

Limburg en Europa 1992

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 16 1988

Limburg en Europa 1992
verwachten. Binnen de overheidssector in de provincie Limburg, met haar
400 kilometer lange grens, is een relaIn juni 1985 is onder auspicien van tief groot aantal douane-ambtenaren
Lord Cockfield, de vice-president van werkzaam. Daarnaast geldt dat de
de Europese Commissie, het z.g. Wit- werkgelegenheid in expeditiebedrijboek verschenen waarin de Europese ven in de grensregio Limburg van
Raad een tijdschema wordt voorge- meer dan gemiddeld belang is.
steld ter voltooiing van de Europese
Het is duidelijk dat als gevolg van de
interne markt, dat eindigt op 1 januari voorgenomen maatregelen een sub1992. Het aantal onderzoeksrappor- stantieel deel van de douanetaken
ten en congressen dat in het teken komt te vervallen. Bovendien geldt dat
staat van het magische jaar 1992 de dienstverlening van de expeditieneemt progressief toe. Tot dusverre is bedrijven (hulp bij afhandeling van
echter weinig aandacht besteed aan grensformaliteiten) ten dele overbodig
de mogelijke gevolgen van Europese wordt en ten dele niet meer aan de
integratiemaatregelen voor specifieke grens behoeft plaats te vinden.
regie’s1. Tot nu toe beperkte het onTot slot steunt de detailhandel in
derzoek zich tot de nationale en/of Eu- Limburg in sterkere mate op kooptoeropese component van het integratie- risme dan die in de rest van Nederbeleid.
land. Een belangrijke peiler van het
Het nieuwe boegbeeld van het Euro- kooptoerisme vormen de Internationapese onderzoek is het recent versche- le btw-verschillen. Uitgaande van het
nen Cecchini-rapport2. Daarin wordt standpunt dat de integratiemaatregeaangegeven dat de eenwording van Eu- len in ieder geval relevant zijn voor de
ropa enorme voordelen met zich mee- thans exporterende bedrijven, kan nog
brengt: Europa kan bijna/460 miljard rij- worden opgemerkt dat Limburg, uitgeker worden. Het is echter de vraag of alle drukt in procenten, een derde meer exregie’s binnen Europa een even grate porterende bedrijven telt dan Nederhoeveelheid graantjes kunnen meepik- land. Daarmee correspondeert een
ken. In dit artikel wordt verslag gedaan 6% hoger exportaandeel van de omvan een eerste poging tot een globale en zet3.
De conclusie dringt zich op dat de
kwalitatieve inventarisatie van mogelijke
economische gevolgen van de (voorge- (positieve of negatieve) effecten van
nomen) Europese integratiemaatrege- de interne markt voor de Limburgse
len voor een specifieke regio: de Neder- economie vermoedelijk groter zullen
landse provincie Limburg.
zijn dan voor de Nederlandse. Naast
bovengenoemde generieke maatregelen, die vrijwel alle economische activiteiten raken, is ook een groot aanGeneriek integratiebeleid
tal maatregelen specifiek gericht op
een of meer bedrijfstakken. Het is niet
Veel van de EG-voorstellen raken op voorhand uitgesloten dat ook bij
vrijwel alle economische activiteiten. deze specifieke maatregelen een verMet name de versoepeling en afschaf- schil in gevoeligheid tussen de Limfing van grenscontroles en de fiscale burgse en Nederlandse economie opharmonisatie hebben effect op het to- treedt.
tale economische leven. Daarnaast
zijn een aantal maatregelen bedoeld
om het Europese bedrijfsleven in het
Specifiek beleid_______
algemeen te stimuleren. In deze context springen vooral in het oog de bevordering van de mobiliteit van de facVooral de levensmiddelenindustrie,
tor arbeid en de verplichting tot open- de farmaceutische sector, de chemie,
baarheid van overheidsopdrachten.
de bouwnijverheid, de overheid, de fiOfschoon deze generieke maatre- nanciele instellingen en het vervoer lijgelen gevolgen zullen hebben voor de ken extra te worden betrokken bij het
totale economie, is het op voorhand Europese integratiebeleid4. Uit een
duidelijk dat bepaalde sectoren in nadere analyse van het Witboek blijkt
grensregio’s sterkere effecten kunnen dat de volgende bedrijfstakken in ver-

Het Europese integratiebeleid

1090

sterkte mate met het Europese integratiebeleid (zullen) worden geconfronteerd:
– landbouw;
– voedings- en genotmiddelenindustrie;
– geneesmiddelenindustrie;
– banken; en
– verzekeringen.
Daarnaast is op de volgende sectoren een meer dan gemiddeld aantal integratiemaatregelen van toepassing:
– groente- en fruitverwerking;
– kunstmeststoffenindustrie;
– bestrijdingsmiddelenindustrie;
– goederenwegvervoer;
– luchtvaart;
– communicatiebedrijven; en
– effectenhandel5.
De meerderheid van de gevoelige
bedrijfstakken is in behoorlijk sterke
mate in de provincie Limburg aanwezig6. De landbouw is vooral geconcentreerd in Noord-Limburg en in mindere
mate Midden-Limburg. De chemische
Industrie is sterk vertegenwoordigd in
1. Overigens moet worden opgemerkt dat
zowel vanuit theoretisch als empirisch oogpunt het mogelijk is op basis van de beschikbare literatuur de nodige uitspraken te doen
over de te verwachten effecten van Europese integratie. Voor een uitvoerig overzicht
zie A. van Witteloostuijn, De effecten van Europese integratiemaatregelen: een overzicht
van de theoretische en empirische inzichten,
Maandschrift Economie, 1988, biz. 265-282.
2. Dit EG-rapport stond onder redactie van
de Italiaanse econoom P. Cecchini en is in
mei 1988 verschenen onder de titel Alles op
alles voor Europa, de uitdaging 1992.
3. Zie het Economische Jaarverslag van de
Samenwerkende Kamers van Koophandel
en Fabrieken in Limburg, 1986.
4. Zie A. van Witteloostuijn, Het Witboek:
een allocatie naar bedrijfstakken en een confrontatie van plannen en realisatie, Werkdocument LIB/W/87/002, Rijksuniversiteit Limburg, Maastricht, 1987.
5. Opgemerkt moet worden dat slechts ongeveer eenderde van de circa 300 richtlijnen
reeds geformuleerd is, zodat het onmogelijk
is de relatieve betekenis van veel maatregelen voor bedrijfstakken vast te stellen. Verondersteld is derhalve dat een groter dan gemiddeld effect van een specifieke richtlijn
voor een bedrijfstak even waarschijnlijk is als
een kleiner dan gemiddeld effect. Zie Y.K.
Ng, Welfare economics, Londen, 1983, biz.
231-232.
6. Zie A. van Witteloostuijn, De ontwikkeling
van de Limburgse produktiestructuur: economische activiteiten en werkgelegenheid
1977-1986, Werkdocument LIB/W/87/003,
Rijksuniversiteit Limburg, Maastricht, 1987.

Tabel 1. De sectorale werkgelegenheidsverdeling in Nederland en Limburg, 1985inprocenten
NL

Landbouw
Voedings- en
genotm.industrie

– veehouderijprod.
– overige levensm.
– drank en tabak

Tabel 2. Sectorale werkgelegenheidsverdeling in de Grensregio Rijn-Maas-Noord,
1983 in procenten
Noord- Midden- Krefeld Monchen-Viersen

Limburg Limburg

Lim- Aantal
burg maatr.

5,9

6,2

41

Energie, mijnbouw
Industrie
Bouwnijverheid

3,5
0,9
2,1

2,4

93
40

Handel, vervoer
Overige diensten

0,5
2,8
3,7

0,7
1,6
0,2
5,7
5,6

4,7
7,2

4,5
7,4

7
11

15,7
Transport en comm.
6,9
– transport en opslag 5,1
– communicatie
1,8
Zakelijke diensten
8,2
– banken
2,5
– verzekeringen
1,3
4,4
– overige
Overheid
16,1

14
5,7
4,3
1,4
6,4
1,6
1,9
2,6
14

•a

Chemie

Metaal-/machine-ind.
Elektrotech. en
overige Industrie
Bouwnijverheid
Groot- en

detailhandel

23
6
36
7

21
16
5
28
12
9
7
8b

1
37
8
20,5
34

2
36
10
18
34

Kleef Nordrhein-Aantal

gladbach
1,5
52
5,5
20
21,5

2,5
44,5
6,5
23
24

Westfalen maatr.
1
51
6,5
19
22,5

1
42,5
11
19,5
26

5
43
7,5
19
25,5

2
156
11
16
28

Bran: CBS, LDS, ETIL

Tabel 3. Verdeling van de industriele werkgelegenheid over subsectoren in de
Grensregio Rijn-Maas-Noord, 1983 in procenten
Noord- Midden- Krefeld Monchen-Viersen
Limburg Limburg
gladbach
Chemie
Bouwmaterialen
Metaal, elektrotech.
Hout, grafisch
Textiel
Voedings- en genotm.

11
8
55
13
5
10

10
13
43
14
6
14

26
2
50
5
10
6

2
1
56
10
25
6

13
•3
39
10
25
11

Kleef Nordrhein- Aantal

Westfalen maatr.
9
4
37
13
13
24

13
4
59
10
7
8

36
11
14
2
93

Bran: CBS, LDS, ETIL.

a. Invloed van afschaffing grensformaliteiten en fiscale harmonisatie op kooptoerisme.

b. Vri]making markt voor overheidsaanbestedingen
en invloed gehele integratiebeleid op douanediensten.

Zuid-Limburg. De transport- en com-

municatiesector is vooral terug te vinden in Noord-Limburg, waarbij met
name de transport- en opslagbedrijven de boventoon voeren.
Een vergelijking van de gevoeligheid van Limburg voor de specifieke
Europese integratiemaatregelen met
die van Nederland en die van de naburige buitenlandse regie’s kan worden
uitgevoerd met behulp van een ‘gevoeligheidsindex’. De teller van deze
ratio bestaat uit de gewogen som van
de aandelen in werkgelegenheid van
de betrokken bedrijfstakken, waarbij
de gewichten worden gevormd door
het aantal specifiek gerichte maatregelen. De noemer bevat de totale hoeveelheid specifiek gerichte maatregelen.
In label 1 worden de Limburgse
werkgelegenheidsgegevens vergeleken met de Nederlandse. Bovendien si
het aantal specifiek gerichte maatregelen per sector weegegeven. De resulterende gevoeligheidsindex voor
Nederland blijkt 4,4 en die voor Limburg 4,3 te bedragen. De gevoeligheid
voor de specifieke maatregelen van
Limburg en Nederland is dus ongeveer even groot. De berekening van de
gevoeligheidsindex kan worden aangepast voor de grotere gevoeligheid
van bepaalde bedrijfstakken voor de
generieke maatregelen door een aanpassing van de gewichten.
Een vermenigvuldiging van de betrokken gewichten (overheid en trans-

ESB 16-11-1988

port en opslag) met een factor 1,5 en
de detailhandel met een toegekend
gewicht 0,5 leidt bij voorbeeld tot een
gevoeligheidsindex voor Limburg van
5,4. Daarnaast geldt nog, zoals vermeld, dat Limburg eenderde meer exporterende bedrijven telt dan Nederland, hetgeen leidt tot een 6% hoger
exportaandeel van de omzet. Bij een
lineair verband tussen omzet en werkgelegenheid zou de Limburgse index
met 6% moeten worden verhoogd. Op
grand van dit resultaat is het aannemelijk dat generieke en specifieke
maatregelen te zamen leiden tot grotere effecten voor Limburg dan voor
Nederland.
Naast een vergelijking met Nederland is het van belang te bezien in hoeverre Limburg en de naburige buitenlandse regie’s verschillen vertonen.
Het slechten van de grenzen zal immers juist van invloed zal zijn op de Internationale handelsstromen en concurrentieverhoudingen7. In de tabellen
2 en 3 worden de beschikbare vergelijkende gegevens over de grensregio
Rijn-Maas- Noord verstrekt. In het algemeen blijkt dat de gevoelige sectoren in de Limburgse regie’s een belangrijkere plaats innemen dan in alle
Westduitse regie’s behalve Kleef. De
volgende gevoeligheidsindices kunnen worden berekend: Noord-Limburg, 10,2; Midden-Limburg, 10,4;
Krefeld, 10,1; Monchengladbach, 8,3;
Viersen, 9,8; Kleef,
11,7; en
Nordrhein-Westfalen, 9,4. De conclusie is dat de Westduitse regie’s, met
uitzondering van Kleef, een geringere
gevoeligheid lijken te vertonen dan de
Limburgse8.

Een zelfde vergelijkende analyse
kan worden uitgevoerd met behulp
van de gegevens over de Euregio
Maas-Rijn (tabellen 4 en 5, zie volgende bladzijde). De gevoeligheidsindices nemen de volgende waarden aan:
Belgisch Limburg, 6,2; Luik, 7; ZuidLimburg, 7; en Aken, 7,2. De indices
van Luik, Zuid-Limburg en Aken lopen
niet of nauwelijks uiteen, terwijl Belgisch Limburg duidelijk minder gevoelig lijkt.

De stemming in Limburg
Met behulp van vraaggesprekken
met 40 vertegenwoordigers van het
Limburgse (bedrijfs)leven, verspreid
over 9 categorieen economische activiteiten, en 5 externe deskundigen is
een poging ondernomen de verwachtingen binnen de provincie te peilen9.
Bij de opzet van deze vraaggesprekken is als volgt te werk gegaan. Die
7. De navolgende vergelijkende gegevens
zijn gebaseerd op twee rapporten: Grensregio Rijn-Maas-Noord, Grensoverschrijdend
Actieprogramma, Venlo, 1986 en Euregio

Maas-Rijn, GrenzuberschreitendesActionsprogramm fiir die Euregio Maas-Rhein, Dortmund, 1982.

8. Overigens moet worden opgemerkt dat de
indices die op basis van de gegevens uit verschillende tabellen zijn berekend, niet kunnen worden vergeleken.
9. Zie A. van Witteloostuijn, De verwachte

gevolgen van Europese integratiemaatregelen voor de Limburgse economie: een peiling van de stemming in Limburg, Werkdocument LIB/W/87/004, Rijksuniversiteit Limburg, Maastricht, 1987.

1091

Tate/ 4. Sectoraandelen in het bruto regionale produkt in de Euregio Maas-Rijn,
1982 in procenten
Belgisch

Luik

Zuid-

Limburg
Land- en bosbouw
Industrie3
Handel en verkeer
Overige diensten

3
52,4
11,5
33,1

Aken

Limburg
2,2
42,3
15,8
39,7

1,4
38,7
19
40,3

Aantal

maatregelen
2,8
42,8
15,4
39

41
158
16
28

a. Vermoedelijk inclusief bouwnijverheid.
Bran: INS, ETILenLDS.

Tabel 5. Verdeling van de industriele werkgelegenheid over subsectoren in de Euregio Maas-Rijn, 1982 in procenten
Belgisch
Limburg
Mijnbouw

Energie en water
Chemie
Steen, aardewerk en glas
Metaal en machines
Transportmiddelen en
elektrotechniek
Hout en papier

Textiel
Voedings- en genotmiddelen
Overig

ZuidLimburg

Luik

Aken

.

6,6
1,5
4,8
3
10,3

4,6

1,4
2,2
1,5
15,1

1,4
8,4
3,2
3,4

10,3
2,9
3
2,9
0,3

3,4
1,9
1,2
3,5

4,4
3,6
2
1,8
4,5

11,6
0,8
3,1
1,6

Aantal

maatregelen

5,9
4,9
3,7
3,8

2
36
11
7
7
2
93

Bran: INS, ETIL en LDS.

sectoren binnen de Limburgse economie zijn geselecteerd die meer dan gemiddeld worden geconfronleerd met
het Europese integratiebeleid. Daarnaast is rekening gehouden met de
mate waarin economische activiteiten
zijn vertegenwoordigd binnen de Limburgse economie. Bovendien is gepoogd een evenredige verdeling te bewerkstelligen over de regie’s van Limburg.
De interviewtechniek is gebaseerd
op half gestructureerde vraaggesprekken. De gesprekspartners zijn voorafgaand aan en tijdens de vraaggesprekken geconfronteerd met de integratiemaatregelen die op de desbetreffende bedrijfstak van toepassing
leken. Vooraf is elke gesprekspartner
een schriftelijke vragenlijst toegestuurd, te zamen met een inleiding op
het onderzoek en een uitleg van de relevante onderdelen van het Europese
integratiebeleid.
Het resultaat van de interviews is in
zes conclusies samen te vatten.

bare wijze en in dezelfde mate kunnen
profiteren van de afschaffing van
grensformaliteiten, liggen veranderingen van de concurrentieverhoudingen
niet in de lijn der verwachtingen.
Een uitzonderingspositie wordt ingenomen door expeditiebedrijven en
de douanediensten. De expeditiebedrijven zien een belangrijke reden van
hun bestaan verdwijnen. Een gesprekspartner vreest het verlies van 300 a
400 arbeidsplaatsen binnen de bedrijfstak. Overigens verwijzen verschillende gesprekspartners naar de
gevolgen voor de douanediensten.
Het is waarschijnlijk dat een fors deel
van de douanebeambten na de Europese integratie overbodig wordt. Een
halvering van het aantal arbeidsplaatsen wordt vrij waarschijnlijk geacht.
Opvallend is dat de vertegenwoordigers van de douanediensten ten tijde
van de gesprekken een vrij optimistische visie omtrent de (werkgelegenheids)effecten van het EG-beleid ten
toon spreiden.

Afschaffing van grensformaliteiten
De afschaffing van grensformaliteiten wordt door bijna alle gesprekspartners als een wijziging ten goede beschouwd. De bedrijven verwachten
een reductie van de kostprijs die varieert van 0,2% tot 15%, ten gevolge
van minder administratieve procedures en kortere wachttijden bij grensoverschrijdingen. Aangezien alle ondernemingen in Europa op vergelijk-

Liberalisatie van de arbeidsmarkt
Het merendeel van de gesprekspartners verwacht niet dat de liberalisatie van de Europese arbeidsmarkt
een significante invloed zal uitoefenen
op het functioneren van de economie.
Vrijwel geen enkel bedrijf heeft de indruk dat formele barrieres, die volgens
het Witboek moeten worden geslecht,
het in dienst nemen van buitenlanders
belemmeren. Desalniettemin vormt

1092

grensoverschrijding van de factor arbeid veeleer uitzondering dan regel.
De werkelijke belemmeringen liggen
op een ander, weerbarstig terrein: de
taal- en cultuurbarrieres. Daarnaast
spelen de divergerende nationale
loon- en inkomstenbelastingwetgevingen, arbeidsvoorwaarden en stelsels
van sociale zekerheid een belangrijke
rol.
Het is opvallend dat de externe deskundigen een andere mening zijn toegedaan. De externe deskundigen verwachten wel degelijk dat de liberalisatie van de Europese arbeidsmarkt effecten met zich mee zal brengen. Zo
wordt erop gewezen dat de wederzijdse erkenning van diploma’s van groot
belang is. Daarnaast wordt gewaarschuwd voor negatieve sociale gevolgen van de vrijmaking. Deze zijn te
verwachten zolang het Europese integratiebeleid de nationale loon- en inkomstenbelasting, arbeidswetgevingen en sociale-zekerheidstelsels buiten schot laat.

Fiscale harmonisatie
De fiscale harmonisatie is van weinig belang voor het functioneren van
de Limburgse economie, aangezien
in- en uitvoergeschieden in prijzen exclusief indirecte belastingen. Hooguit
kan worden gewezen op de storende
divergentie van nationale belastingwetgevingen ten aanzien van auto’s.
Een bron van zorg wordt echter wel
gevormd door de moeizame terugvordering van btw-heffingen van buitenlandse overheden. Veel bedrijven rapporteren dat deze terugvordering vaak
niet of langzaam te realiseren is. Een
adequate regeling op dit terrein bespaart kosten en administratieve
rompslomp. Overigens leidt een afname van het aantal internationale geldtransacties uit hoofde van btw-terugvorderingen tot een (moeilijk te schatten) inkomstenderving voor het bankwezen.
De enige sector die een negatieve
invloed ondergaat van fiscale harmonisatie is de detailhandel langs de
grens. Een belangrijke drijfveer voor
het kooptoerisme is namelijk gelegen
in divergerende nationale indirecte belastingen.
Standaardisatie van de normgeving
Binnen veel sectoren wordt de standaardisatie van de normgeving het allergrootste belang toegedicht, hoewel
natuurlijk accentverschillen voorkomen. Zo is de Standaardisatie van
normgeving van minder belang in de
detailhandel en het transportwezen,
terwijl vooral de (fijn)chemische, elektrotechnische en metaal- en machineindustrie grote nadelen ondervinden
van de divergerende nationale normen. De divergerende normgeving

leidt tot hoge kosten en gemis van
schaalvoordelen. Juist deze factoren
belemmeren het ontstaan van een
sterke uitgangspositie van het Europese bedrijfsleven in de strijd met Amerikaanse en Japanse ondernemingen.
In het algemeen kan gezegd worden dat een behoorlijk deel van het
Limburgse bedrijfsleven denkt een
verbetering van de concurrentiepositie
te mogen verwachten (met name de
elektrotechnische industrie en een
deel van de metaal- en machineproducenten), gegeven het feit dat de Nederlandse normgeving veelal tot de
strengste van Europa behoort. Enkele
bedrijven verwachten echter een nadelige verschuiving in de concurrentieverhoudingen (met name de vleesverwerkende industrie en enkele metaalen machineproducenten) en in sommige bedrijfstakken liggen geen veranderingen in de lijn der verwachtingen
(met name de bulkchemie en de landen tuinbouw).
Vrijmaking van vervoers- en
financiele diensten
De vrijmaking van de markten voor
vervoers- en financiele diensten wordt
met een zekere ambivalentie tegemoet gezien. Binnen de transportsector (exclusief de expeditiebedrijven)
worden in het algemeen de effecten
van de liberalisatie van de vervoersmarkt gematigd positief geschat. Nederlandse vervoersbedrijven kunnen
extra profiteren van de afschaffing van
‘cabotage’, aangezien zij vanuit een
kleine thuismarkt opereren. Vervoersbedrijven dienen echter we) alert te
reageren op de toename van de concurrentie uit de zuidelijke landen met
lage lonen (Italie, Griekenland, Portugal en Spanje). Overigens is het in het
algemeen niet de verwachting dat geprofiteerd zal kunnen worden van
schaalvoordelen.
De luchthaven Maastricht verwacht
per saldo positieve effecten van de
Europese integratiemaatregelen. De
versterking van de concurrentie van
naburige luchthavens kan vermoedelijk worden gecompenseerd met de
toename van het luchtverkeer. De
markt voor het luchtverkeer is momenteel een van de meest gereguleerde
markten van Europa.
Binnen het bank- en verzekeringswezen wordt de liberalisatie van de
markt voor financiele dienstverlening
beschouwd als een factor die van weinig invloed zal zijn op het functioneren
van de financiele markten. Het Internationale karakter van het bankwezen is
een van de argumenten die kan worden aangevoerd om deze stalling te
verdedigen. Daarnaast geldt voor de
markten van financiele dienstverlening dat de markt geen ruimte biedt
voor nieuwe toetreders.

ESB 16-11-1988

Ligging van de provincie Limburg
De tigging van de provincie Limburg
als vestigingsplaats van bedrijven in
een ge’fntegreerd Europa wordt in het
algemeen gunstig beoordeeld, zowel
door de vertegenwoordigers van het
bedrijfsleven als de externe deskundigen. Nadat de uniforme EG-markt is
gerealiseerd, transformeert de ligging
van Limburg van excentrisch binnen
Nederland tot centraal binnen Europa.
Alle externe deskundigen zijn de
mening toegedaan dat de produktiestructuur van Limburg niet slechter is
dan die van de meeste naburige buitenlandse regie’s. Met name Belgisch
Limburg en Luik kampen met verouderde en kwijnende industrieen. Hetzelfde kan worden beweerd ten aanzien van het Roergebied. Aken en omstreken wordt gezien als een groeiregio met geavanceerde industrieen.
Tot slot kan gewezen worden op
twee additionele conclusies. Allereerst
is gebleken dat een deel van de gesprekspartners pas via de aangereikte informatie inzicht kreeg in de relevantie van het Europese integratiebeleid voor hun bedrijfstak. Hoewel de informatie de grote bedrijven en de ondernemingen binnen bij uitstek gevoelige bedrijfstakken (zoals de transportsector) redelijk lijkt te hebben bereikt,
blijken met name de kleine bedrijven
matig op de hoogte van de aard en omvang van de EG-maatregelen.
Daarnaast zijn tijdens vrijwel alle
gesprekken de nodige lacunes in de
EG-voornemens gesignaleerd. Een
halve integratie kan ertoe leiden dat de
nadelen van integratie voor de Limburgse economie worden geTntroduceerd zonder dat daar de voordelen tegenover staan. Deze visie vloeit voort
uit het feit dat het Nederlandse loonpeil en de Nederlandse belasting- en
sociale wetgeving een concurrentienadeel impliceren, met name ten opzichte van de zuidelijke lidstaten10.
De resultaten van de vraaggesprekken wijzen in de richting van een aantal
bedrijfstakken dat zich in de toekomst als
knel- of speerpunt kan manifesteren.
Pessimisme bestaat ten aanzien van de
vooruitzichten voor expeditiebedrijven,
douanediensten en de detailhandel. Gematigd pessimisme is erten aanzien van
de vleesverwerkende industrie, de metaal- en machineproducenten, het banken verzekeringswezen en de vervoersbedrijven.
De vooruitzichten van de (fijn)chemie, de elektrotechnische industrie en
de luchtvaart worden gunstig geacht.
Gematigd optimisme geldt ten aanzien
van de bouwnijverheid en bouwmaterialenindustrie, de verzekeringen, de
land- en tuinbouw, de metaal- en machineproducenten en de vervoersbedrijven.

Slot
Het is niet eenvoudig de provincie
Limburg eenduidig als winnaar of verliezer in een geihtegreerd Europa te
kenschetsen. Er bestaat echter een
aantal aanwijzingen dat een gematigd
optimisme over de toekomst van de
Limburgse economie rechtvaardigt.
De lokatie van Limburg in een ge’fntegreerd Europa lijkt gunstig. De plaats
van Limburg transformeert van perifeer in Nederland tot meer centraal in
Europa. Het is niet onwaarschijnlijk
dat Limburg zal kunnen profiteren van
de uitstralingseffecten van de naburige groeipolen (met name de Westduitse Rijnvallei en Brussel en omstreken
en in mindere mate het verderweg gelegen Parijs, Rhonedal en Zuid-Duitsland). Voorts kan worden beargumenteerd dat de grensregio’s in versterkte
mate de vruchten zullen plukken van
het wegvallen van Internationale barrieres.
Het is evenwel noodzakelijk overmatig optimisme enigszins te temperen. In het bijzonder moet worden onderkend dat een integratie van Europa
gepaard gaat met toenemende concurrentie. Het Limburgse bedrijfsleven
zal goed voorbereid de Europese arena moeten betreden. Daarnaast moet
worden geconstateerd dat een (dreigende) stagnatie van de economische
ontwikkeling van de naburige buitenlandse regie’s (met name Belgisch
Limburg, Luik en het Roergebied) mogelijk nadelige uitstralingseffecten met
zich mee kan brengen.

A. van Witteloostuijn
J.A.H. Maks
De auteurs zijn verbonden aan de Faculteit
der Economische Wetenschappen van de
Rijksuniversiteit Limburg. Dit artikel is gebaseerd op een inventariserend onderzoek
naar de economische gevolgen van het Europese integratiebeleid voor de provincie
Limburg. Zie met name A. van Witteloostuijn,
De economische gevolgen van het Europese integratiebeleid voor de provincie Limburg: een eerste empirische studie, Onderzpeksrapport LIB/R/87/003, Rijksuniversiteit
Limburg, Maastricht, 1987. Het onderzoek is

uitgevoerd in opdracht van de provincie Limburg.

10. De noodzaak en gevaren van sociale integratie in Europa worden steeds meer onderkend. Zie bij voorbeeld de artikelen in
NRC Handelsblad, 1 juni 1988, Supplement
Mens en Bedrijf, biz. 3.

1093

Auteurs