Ga direct naar de content

Kosten van overdrachten voor ondernemingen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 3 1990

Kosten van overdrachten voor
ondernemingen
Belastingen, sociale verzekeringen en subsidieregelingen brengen uitvoeringskosten met
zich mee voor overheid, gezinnen en ondernemingen. Voor het eerst is door middel van
een grootschalige landelijke enquete onderzocht hoe hoog deze kosten zijn voor het
Nederlandse bedrijfsleven. Het blijkt bruto om zo’n / 8 mrd. per jaar te gaan. Rekening
houdend met de fiscale aftrek van administratiekosten en door de Belastingdienst
verstrekt krediet bedragen de netto lasten circa / 5 mrd.

DRS. M.A. ALLERS*
In dit artikel worden de eerste resultaten gerapporteerd
van een onderzoek naar de kosten van ondernemingen die
worden veroorzaakt door overdrachten van en aan de
publieke sector. Overdrachten zijn betalingen waar geen
directe prestaties tegenover staan, zoals belastingen, sociale-verzekeringspremies en subsidies. Het aandeel van
overdrachten in het nationale inkomen is aanzienlijk, en de
regelgeving op dit gebied is – ondanks pogingen tot vereenvoudiging – gecompliceerd. Dit doet vermoeden dat er
met het systeem van overdrachten aanzienlijke kosten
gepaard gaan. Over deze kosten is weinig bekend. Dit
onderzoek is opgezet om deze leemte te vullen. Het in dit
artikel beschreven onderzoek betreft de kosten voor ondernemingen. In een later stadium zullen ook de kosten voor
de overheid en gezinnen worden onderzocht.
Het grootste deel van de belasting- en premieopbrengst
wordt opgebracht door ondernemingen, danwel door ondernemingen gei’nd van derden (werknemers, klanten). De
hiermee gemoeide kosten worden niet door de overheid
vergoed. Ook ter verkrijging van subsidies maken ondernemingen kosten. Bij het bedrijfsleven bestaat grate onvrede over deze administratieve lasten, die als (te) hoog
worden ervaren.
Als reactie hierop stelde de regering in 1984 de commissie tot verlichting van administratieve verplichtingen voor
het bedrijfsleven in (de commissie-Grapperhaus). In 1985
bracht deze commissiehaar rapport uit. In 1989verscheen
de Nadere notitie-Grapperhaus met het regeringsstandpunt over de aanbevelingen van de commissie-Grapperhaus1. De regering neemt het standpunt in dat de kosten
door administratieve lasten moeten worden gezien als een
onderdeel van de produktiekosten. Een vergoeding hiervoor door de overheid wordt van de hand gewezen.
Gezien de grote belangstelling voor het probleem van
de administratieve lasten is het vreemd dat over de omvang
ervan zo weinig bekend is. Ook in het buitenland is hiernaar
weinig onderzoek gedaan. Een van de redenen is ongetwijfeld dat het moeilijk is om de kosten van administratieve
verplichtingen te kwantificeren. Ondernemingen weten
doorgaans zelf niet hoe hoog de betreffende kosten zijn,
omdat hiervan geen afzonderlijke administratie wordt bijgehouden. Bovendien zijn de verschillen tussen bedrijven
groot, zodat uit een kleine steekproef moeilijk conclusies

932

voor het gehele bedrijfsleven kunnen worden getrokken.
Het hiergepresenteerde onderzoek is bedoeld om de orde
van grootte aan te geven van de genoemde kosten, de
samenstelling ervan en de verdeling over bedrijfstakken en
grootteklassen.

Onderzoek
In het voorjaar van 1990 is een schriftelijke enquete
gehouden onder ondernemingen (inclusief non-profit instellingen) die stonden ingeschreven bij de Kamers van
Koophandel. De vragen hebben betrekking op het kalenderjaar 1989 of het laatst afgesloten boekjaar, als dat niet
samenvalt met 1989. Landbouwbedrijven zijn uit de steekproef gelaten omdat slechts een klein deel ervan is ingeschreven. Ook verenigingen en stichtingen zonder werknemers zijn buiten beschouwing gelaten. Uit de populatie
van 582.576 ondernemingen is een gestratificeerde steekproef getrokken van 5.393 stuks.
Er zijn uiteindelijk – na twee herinneringen – 719 bruikbare enqueteformulieren terugontvangen. Dat is veertien
procent van het totaal. Bij dit soort onderzoeken is de
non-respons altijd hoog. Het invullen van de vragenlijst kost
tijd en vragen naar de financiele aangelegenheden van een
onderneming worden vaak als gevoelig beschouwd. Mogelijk worden de uitkomsten door de non-respons vertekend. Dat is het geval als er een verband is tussen de kans
dat een onderneming aan de enquete meedoet en de
hoogte van de onderzochte kosten. Omdat een hoge non* De auteur werkt bij de Economische Faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderzoek is mede gefinancierd door het
Nederlands Christelijk Werkgeversverbond en het Ministerie van
Economische Zaken. Dit artikel is in meer uitgebreide vorm verschenen als onderzoeksmemorandum aan de RUG (zie noot 7).
Met dank aan prof. dr. C.A. de Kam, dr. C.G.M. Sterks, dr. drs.
A.G.M. Steerneman, R.W. Vossen, medewerkers van de ondernemingsorganisaties, de RCO-werkgroep Vereenvoudiging Administratieve Regelgeving en de Ministeries van Economische Zaken en van Financien, en 719 ondernemingen voor het invullen
van de enqueteformulieren.
1. Verlichting administratieve verplichtingen bedrijfsleven, Tweede
Kamer, 1988-1989, 19071, nr. 4, Den Haag, 1989.

label 1. Kosten van overdrachten voor ondernemingen,
naar regeling
Kosten per onderneming

(duizenden guldens)
gem.
LB + s.v.
Btw

Vpb
IB

5,3
3,8
1,1
1,0

Dividendb. 0,05
Accijnzen

Milieuhef.
Invoerrtn.
OGB

Subsidies
Info fisc.
Totaal

0,1
0,1
0,4
0,1
0,3
0,3
12,5

marge

%

4,1 -6,4 42
30
2,6 -4,9
0,6 -1,5
9
0,6 -1,4
8
0,02- 0,07
0
1
0,04-0,2
1
0,09-0,2
0,04-0,8
3
1
0,09-0,2
0,1 -0,4
2
2
0,08-0,5
10,2-14,8

100

Alle ondernemingen
(miljarden guldens)
kstn
totaal marge quote3
3,1
2,2
0,6
0,6
0,03
0,06
0,08
0,2
0,08
0,2
0,2

2,4 -3,7
3
1,5 -2,9
6
4
0,4 -0,9
0,4 -0,8 13
0,0 -0,04 1
1
0,02-0,1
0,05-0,1
6
0,02-0,5 10
0,05-0,1
3
0,1 -0,3
0,05-0,3

7,3

5,9 -8,6

respons van tevoren werd verwacht, is geprobeerd een
indruk te krijgen van de mate van selectiviteit van de
non-respons. Van 473 non-respondenten is antwoord gekregen op de vraag hoe zwaar men zichzelf belast achtte
door administratieve verplichtingen in verband met overdrachten. Deze vraag staat op de antwoordkaart die samen
met de tweede herinneringsbrief werd verzonden. Die zelfde vraag staat ook op de vragenlijst. Non-respondenten
blijken hun administratieve lasten hoger te schatten dan
respondenten. Bij ondernemingen die de vragenlijst wel
invulden bleek een positief verband te bestaan tussen de
schatting en de via de vragenlijst berekende hoogte van de
kosten. Dat wijst erop dat de hier gepresenteerde resultaten mogelijk aan de lage kant zijn. Ze moeten dan ook als
minimumschattingen worden beschouwd.

__________________

De resultaten zijn gewogen naar de bedrijfstak en net
aantal werknemers van de deelnemende ondernemingen.
De onderzochte kosten verschillen enorm tussen ondernemingen. Dat geldt niet alleen voor ondernemingen uit verschillendebedrijfstakkenengrootteklassen, maar ook voor
gelijksoortige ondernemingen. Van de berekende kosten
worden daarom niet alleen de gemiddelden gegeven, maar
ook de 95%-betrouwbaarheidsmarges.
De totale kosten voor ondernemingen door belastingen,
sociale-verzekeringspremies en subsidies bedroegen in
1989 gemiddeld / 12.500 per onderneming (tabel 1, kolom
1). Bijna drie kwart van dat bedrag kwam voor rekening van
loonbelasting en premies voor de sociale verzekeringen
(/ 5.300) plus btw (/ 3.800). De vennootschapsbelasting
en de inkomstenbelasting (op winst uit onderneming) veroorzaakten gemiddeld / 1.100 en / 1.000 aan kosten. De
overige belastingen, subsidie-aanvragen en het geven van
informatie aan de Belastingdienst voor belastingheffing
van derden waren samen goed voor ruim tien procent van
de totale kosten.
Van de totale gemiddelde kosten van / 12.500 per onderneming werd ruim een kwart, / 3.500, veroorzaakt door
veranderingen in de regelgeving. lets minder dan de helft
van dit bedrag (45%) wordt door de ondervraagden toegeschreven aan de Oort-operatie.
Door de gemiddelde kosten per onderneming te vermenigvuldigen met het totale aantal ondernemingen in de po-

ESB 10-10-1990

Aantal Ondern. Kstn
Kstn
Kstn
AanKstn
werkin steekper
per
p.p.
tal
alle
nemers
proef ondern. werkn.
ondern. ondern.
a
b
xlOOO x1000 x1000
xlOOO
xmrd.
0-4
5-9
10-19
20-49
50-99
1 00-499
500+

100
72
98
158

9
19
21
38

117
129
45

57
84
306

Totaal

719

12,5

7,0
2,8

4,2

1,4
1,2
0,8
0,4
0,2

4,2
2,5
1,3
1,2
0,8
0,4
0,2

477,0
49,2
26,8
18,6
6,2
4,2
0,5

0,9
0,5
0,7
0,4
0,4
0,2

1,9

1,7

582,6

7,3

a. Gemiddelde kosten gedeeld door gemiddeld aantal werknemers.
b. Gemiddelde kosten gedeeld door gemiddeld aantal werkzame personen.

4

a. Kosten in procenten van de belasting- en premieopbrengst, gebaseerd
op benaderingen van net door ondernemingen afgedragen deel daarvan.

Resultaten

label 2. Kosten van overdrachten voor ondernemingen’
naar aantal werknemers

pulatie wordt een kostentotaal van / 7,3 mrd. in 1989 gevonden. Dat komt neer op 3% van de loonsom of 1,5% van het
bruto nationaal produkt. Aangezien de steekproefresultaten
de werkelijke kosten waarschijnlijk onderschatten, zullen de
werkelijke kosten eerderbovenin hetbetrouwbaarheidsinterval liggen (ongeveer / 8 mrd.) dan onderin.
In de laatste kolom van tabel 1 staan de administratieve
lasten uitgedrukt in procenten van de belasting- en de
premieopbrengst. Deze kostenquote is een internationaal
vrij gangbare maatstaf voor de kosten van belastingen. Bij
de interpretatie van dit kengetal moet wel worden bedacht
dat de kostenquote een zeer gebrekkige maatstaf is voor
de doelmatigheid (kosteneffectiviteit) van onderscheiden
belastingsoorten, aangezien een hoger belastingtarief normaal gesproken direct tot een lagere kostenquote zal leiden. Met efficiency heeft dat niets te maken. De kosten voor
ondernemingen van alle belastingen en sociale verzekeringen die door ondernemingen worden afgedragen, bedragen 4% van de opbrengst van deze heffingen. Een
relatief lage kostenquote hebben de dividendbelasting en
de accijnzen. Uitschieters naar boven zijn de inkomstenbelasting en de invoerrechten.
De hoogte van de kosten hangt samen met de grootte
van de onderneming. Tabel 2 geefl een uitsplitsing van de
totale kosten naar het aantal werknemers. De kosten nemen duidelijk toe met de grootte van de onderneming, maar
de kostenstijging is niet proportioneel. Gemeten per werknemer of per werkzame persoon (inclusief de eventuele
ondernemer/eigenaar) zijn de kosten omgekeerd evenredig aan de omvang van de onderneming. De gemiddelde
kosten per werkzame persoon bedragen / 1660. Voor
ondernemingen met minder dan vijf werknemers zijn deze
kosten kosten echter twintig keer zo hoog als voor ondernemingen met vijfhonderd of meer werknemers. Als de
grootte van ondernemingen wordt gemeten aan de omzet
ontstaat een soortgelijk beeld. Er is duidelijk sprake van
schaalvoordelen. Ook uit buitenlands onderzoek blijkt
steevast dat de administratieve lasten degressief zijn en
relatief zwaar drukken op kleinere ondernemingen. Van de
totale onderzochte kosten komt meer dan de helft, / 4,2
mrd, voor rekening van ondernemingen met minder dan vijf
werknemers.
Behalve met de grootte van de onderneming hangen de
kosten ook samen met de bedrijfstak (tabel 3). De kosten
voor ondernemingen uit de bedrijfstakken industrie/delfstofwinning/nutsbe.drijven, bouw/installatiebedrijven, handel en niet-zakelijke dienstverlening zijn gemiddeld genomen ongeveer twee keer zo hoog als die voor ondernemingen uitde bedrijfstakken horeca, reparatiebedrijven, transport/opslag/communicatie en bank- en verzekeringswe-

933

zen/zakelijke dienstverlening. Deze verschillen zijn slechts
ten dele terug te voeren op de uiteenlopende gemiddelde
ondernemingsgrootte in de genoemde bedrijfstakken. Dat
wordt duidelijk bij een vergelijking van de kosten per werkzame persoon. In label 3 is te zien dat de gemiddelde
kosten per werkzame persoon in de handel en de horeca
het hoogste zijn. Relatief lage kosten worden gevonden bij
de bedrijfstakken industrie/delfstofwinning/nutsbedrijven
en transport/opslag/communicatie, waar de kosten per
werkzame persoon gemiddeld half zo hoog zijn als het
gemiddelde voor alle ondernemingen. Meer dan een derde
van de totale onderzochte kosten, / 2,7 mrd, wordt gemaakt door handelsondernemingen.
Het grootste deel van de onderzochte kosten (34%)
bestaat uit declaraties van externe deskundigen (accountant, belastingadviseur, doorberekende kosten van het
hoofdkantoor, enz.). Ongeveer een vijfde van de totale
kosten van externe deskundigen werd toegeschreven aan
belastingen, sociale verzekeringen en subsidieaanvragen.
Personeelslasten maken 29% van de kosten van overdrachten uit. De tijd die door ondernemers zelf aan belastingen en dergelijke wordt besteed is goed voor een kwart
van het totaal. Meewerkende familieleden en overige kosten zijn met 4% en 7% relatief kleine posten. Gemiddeld
besteden eigenaar, familieleden en personeelsleden samen 150 uur per jaar aan belastingen, sociale verzekeringen en subsidies. Landelijk komt dat neer op een Verborgen bureaucratic’ van 50.000 arbeidsjaren. Ter vergelijking: de Belastingdienst telt 31.550 personeelsleden.

Vergelijking met ander onderzoek
Een vergelijking van de hier gepresenteerde resultaten
met die van ander onderzoek is eigenlijk niet goed mogelijk.
Noch in het buitenland noch in eigen land is eerder een
onderzoek gedaan met een vergelijkbare reikwijdte en
omvang. Internationale vergelijkingen zijn helemaal hachelijk, door de grote verschillen in de regelgeving betreffende
belastingen, sociale verzekeringen en andere overdrachten. Ook moet worden bedacht dat kostenquoten van min
of meer identieke belastingen moeilijk te vergelijken zijn,
wanneer de belastingtarieven tussen landen sterk verschillen. Hetzelfde geldt voor kostenbedragen per onderneming, als de gemiddelde ondernemingsgrootte in de betrokken landen veel verschilt. De hierna te noemen cijfers
zijn slechts bedoeld als globaal referentiekader. Wel komen bijna alle studies op dit gebied, ook hier niet genoemde, oudere studies, tot de conclusie dat de kosten relatief
zwaardrukken op kleine ondernemingen.
Het enige recente vergelijkingsmateriaal voor Nederland
komt uit het onderzoek van Snijder, dat betrekking heeft op
het midden- en kleinbedrijf in 19792. Het onderzoek van
ACE-resultants uit 1984 is gebaseerd op ondervraging van
slechts zeven bedrijven3. Volgens Snijder bedroegen de
kosten van de loonbelasting en de sociale verzekeringen
per werknemer gemiddeld / 490 per jaar; het onderhavige
onderzoek komt voor 1989 op / 780 (inclusief grote ondernemingen). De btw kostte gemiddeld / 4.000 peronderneming (1989: / 3.800). De kosten van de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting werden vrij ruw geschat
op tussen de / 350 en / 1.000 samen (1989: / 2.100). De
verschillen in de opzet van het hier gepresenteerde onderzoek en dat van Snijder laten helaas geen conclusie toe
over het kostenverloop in de afgelopen tien jaar.
In de Bondsrepubliek onderzocht Tiebel de kosten van
belastingen voor bedrijven4. In tegenstelling tot de resultaten van Nederlands onderzoek bleek de omzetbelasting bij
de oosterburen de meeste kosten te veroorzaken. Per
werknemer bedroegen de kosten DM 1.910 (dat was toen

934

Tabel 3. Kosten van overdrachten voor ondernemingen;
naar bedrijfstak
Bedrijfstak

AanKstn
Ondern. Kstn
Kstn
Kstn
in steekper
per
tal
alle
P-Pondern. ondern.
proef ondern. werkn.
a
b
xlOOO x1000 x1000 xlOOO x mrd.

Ind/delfs/nut 107
Bouw/install. 110
Handel
114
Horeca
54
Reparatie
36
Trans/opsl/com 62
Bank/verz/zkd 77
Ov.dienstverl 1 59

5

1,4

8
8
17

Totaal

12,5

719

19

0,9

17
14
7

1,8
3,6
3,2

45,6

0,9

0,9
2,0
1,5

0,9
1,7
2,9
2,2
1,1
0,9
1,7
1,5

39,8
187,7
39,6
13,5
25,4
160,2
70,8

0,7
2,7
0,3
0,1
0,2
1,3
1,2

1,9

1,7

582,6

7,3

a. Gemiddelde kosten gedeeld door gemiddeld aantal werknemers.
b. Gemiddelde kosten gedeeld door gemiddeld aantal werkzake personen .

/ 2.150; Nederland 1989: / 1860). Voor heel de Bondsrepubliek bedroegen de kosten DM 37 mrd. (/ 42 mrd. ) of
wel 2,1 % van het bnp (Nederland 1989: 1,5%).
In het Verenigd Koninkrijk zijn door de Universiteit van
Bath verschillende enquetes gehouden naar de kosten van
belastingen5. Net als in de Bondsrepubliek en in tegenstelling tot de situatie in Nederland veroorzaakt in het Verenigd
Koninkrijk de omzetbelasting de hoogste kosten, op de
voet gevolgd door de loonbelasting en de premieheffing
voor de sociale verzekeringen. Alle belastingen en sociale
verzekeringen kostten de Britse ondernemingen in 1986/
87 samen £ 2.028 miljoen (/ 6.660 miljoen), ofwel 0,5%
van het bnp (Nederland 1989:1,5%). In procenten van de
opbrengst bedroegen de kosten van de omzetbelasting
3,7% (Nederland 1989: 6,0%) en die van de loonbelasting
en sociale verzekeringen 1% (Nederland 1989: 3%).
Voor Canada en lerland ten slotte zijn cijfers beschikbaar
voor de kosten voor ondernemingen van loonbelasting en
premies sociale verzekeringen6. In Canada was de kostenquote in 1986 naar schatting 3,5% en in lerland in 1983
5,7%; in Nederland was dat in 1989 3%.
Voor zover Internationale vergelijking mogelijk is, lijkt
Nederland wat betreft de administratieve lasten voor ondernemingen niet erg uit de pas te lopen met het buitenland. In de Bondsrepubliek, veruit onze belangrijkste handelspartner, lijken de kosten op een iets hoger niveau te
liggen, maar bij de representativiteit van de steekproef
waarop het Duitse onderzoek is gebaseerd kunnen grote
vraagtekens worden gezet. Het Britse onderzoek, dat een
veel solider empirische basis heeft, duidt op lagere kosten
dan in Nederland.
2. M.A. Snijder, De invloed van de fiscus op het midden- en
kleinbedrijf, FED, Deventer, 1981.
3. ACE-Resultants, Eindrapportering van de pilot-study naar de
administratieve lasten voor ondernemingen voortvloeiend uit wettelijk verplichte administraties, Utrecht, 1984.
4. Ch. Tiebel, Uberwalzte Kosten der Gesetze – Eine empirische
Analyseder Folgekosten fiirdenMarkt, Vandenhoeck & Ruprecht,
Gottingen, 1986. Dit onderzoek betreft 1984 en is gebaseerd op
een enquete, waarop 444 voornamelijk kleine bedrijven reageerden. Kosten van veranderingen en overheadkosten bleven buiten
beschouwing, evenals kosten van subsidies.
5. C.T. Sandford, M.R. Godwin en P.J.W. Hardwick, Administrative
and compliance costs of taxation, Fiscal Publications, Bath, 1989.
6. F. Vaillancourt, The administrative and compliance costs of the
personal income tax and payroll tax system in Canada, 1986,
Canadian Tax Paper No. 86, Canadian Tax Foundation, Toronto,
1989; enquete onder 385 ondernemingen, respons 9,8%. R.J.
Leonard, PAYE/PSRI and operating costs, unpublished M. Litt
thesis, Trinity College, University of Dublin, 1986; niet-representatieve enquete onder 119 ondernemingen.

Voordelen van overdrachten
Ondernemingen die belasting en premies van derden
afdragen, zoals btw, accijnzen, loonbelasting en sociale
verzekeringspremies, kunnen vaak gedurende enige tijd
over de ingehouden bedragen beschikken voordat deze
worden afgedragen. De omvang van dit gratis krediet hangt
af van de periode tussen net moment waarop de belasting
of premie door de belasting- of premieplichtige verschuldigd wordt en het moment waarop de onderneming het
bedrag overmaakt aan Belastingdienst of bedrijfsvereniging, en van de hoogte van het afgedragen bedrag. De
waarde van het belastingkrediet hangt af van de gehanteerde rentevoet.
Een globale schatting van de waarde van het totale
krediet van loonbelasting, premies, btw en accijnzen komt
voor 1989 op / 0,6 mrd. (bij een rentevoet van 7,33%)7.
Dat is gelijk aan circa 8% van de totale kosten van overdrachten voor ondernemingen. Grote ondernemingen, die
toch al relatief lage kosten hebben, profiteren er het meest
van. Dedegressie van de kostenverdeling wordt erdus nog
door versterkt. Er zijn zelfs ondernemingen die netto voordeel hebben van het innen van een bepaalde belasting,
doordat de kosten lager zijn dan de baten. Voor ondernemingen die negatieve aangiften doen worden de kosten
daarentegen hoger, doordat zij renteloos geld lenen aan de
schatkist.
Niet alleen staan er tegenover de kosten van overdrachten bepaalde baten; de kosten zijn bovendien aftrekbaar
bij de bepaling van de belastbare winst. Dat geldt in elk
geval voor de geldelijke kosten. Voor de tijdkosten van
eigenaren en familieleden ligt dit minder duidelijk.
Hier wordt verondersteld dat alleen geldelijke kosten tot
lagere belastingafdrachten leiden. Het totale bedrag aan
geldelijke kosten is naar schatting / 5,1 mrd. (70% van het
totaal). Daar staat een rentevoordeel (door het gratis belastingkrediet) ter waarde van / 0,6 mrd. tegenover. Een
bedrag van / 4,5 mrd. aan kosten kan dan van de belastbare winst worden afgetrokken. Uitgaande van gemiddeld
40% belasting op alle winst komt / 1,8 mrd. van de administratieve kosten voor rekening van de schatkist in de
vorm van lagere opbrengsten van de inkomsten- en de
vennootschapsbelasting. Vanzelfsprekend is dit niet meer
dan een grove schatting, die uitsluitend tot doel heeft om
de orde van grootte aan te geven.
Van de totale kosten van overdrachten voor ondernemingen van / 7,3 mrd. wordt volgens de hierboven beschreven globale schattingen eenderde deel, circa / 2,5
mrd., door de schatkist gedragen in de vorm van lagere
belastinginkomsten (gratis krediet aan ondernemingen en
een lagere belasting op inkomen en winst). Voor rekening
van ondernemingen blijft dan zo’n / 5 mrd.

Conclusies
De kosten die Nederlandse ondernemingen jaarlijks maken door mee te werken aan regelingen op het gebied van
belastingen, sociale-verzekeringspremies, milieuheffingen
en subsidies bedragen naar schatting bruto zo’n / 8 mrd.
Hiervan komt ongeveer twee derde ten laste van de ondernemingen zelf; de rest komt ten laste van de schatkist door
gederfde belastingopbrengsten. Overigens veroorzaken
ook andere door de overheid opgelegde verplichtingen
kosten, zoals de Wet op de jaarrekening en de verplichting
gegevens te leveren voor CBS-statistieken.
De onderzochte kosten zijn zeer ongelijk over de ondernemingen verdeeld. Met name kleine ondernemingen worden zwaar getroffen. Door het degressieve karakter van de

ESB 10-10-1990

kosten zullen veel kleine ondernemingen die met grotere
moeten concurreren de kosten niet geheel in nun prijzen
kunnen doorberekenen. De administratieve lasten zijn dus
niet neutraal, maar verstoren de concurrentieverhoudingen.
De hoogte van de administratieve lasten maakt duidelijk
dat er door vereenvoudiging van wetgeving en uitvoeringspraktijk veel valt te winnen. De ervaringen met vereenvoudigingspogingen in het verleden stemmen echter niet optimistisch. Naast kostenoverwegingen spelen bovendien
nog andere factoren een rol bij de inhoud en vormgeving
van de regelgeving. Het lijkt dan ook niet waarschijnlijk dat
er op korte termijn veel zal verbeteren. Gezien de aanpassingskosten die met veranderingen in de regelgeving gepaard gaan, is het veelvuldig op onderdelen aanpassen
van de regelgeving overigens ongewenst. Herziening van
de fiscale en sociale wetgeving in het raamwerk van een
werkelijk ‘grand design’ verdient uit kostenoogpunt zeker
de voorkeur.
Compensatie van administratieve kosten door de overheid wijst de regering in de Nadere notitie Grapperhaus af.
Dat is begrijpelijk. Door de grote kostenverschillen tussen
ondernemingen valt moeilijk in te zien hoe een adequate
compensatie zou moeten plaatsvinden. Door ondernemingen als compensatie een deel van de gei’nde belasting te
laten behouden, zoals in een aantal Amerikaanse staten bij
de omzetbelasting (sales tax) gebeurt, zouden grote ondernemingen worden bevoordeeld boven kleine. Ondernemingen zijn overigens niet de enigen die kosten maken in
verband met overdrachten van en aan de overheid. Ook
gezinshuishoudens maken aanzienlijke kosten in verband
met belastingen, subsidies en sociale zekerheid. Deze
zullen in een later stadium van dit onderzoek worden
gekwantificeerd. De bureaucratie en het rondpompen van
geld via de publieke sector zouden door een miljardenvergoeding voor administratieve lasten overigens alleen maar
verder worden opgeblazen.
Wel zou kunnen worden overwogen om voor kleine
ondernemingen de afdrachtsperioden te verlengen, zodat
zij minder vaak aangifte hoeven te doen en meer van hun
belastingkrediet kunnen profiteren. Dat zou de benadeling
van kleine ondernemingen door het degressieve karakter
van de kosten van overdrachten wat kunnen verminderen.
Aangezien de afdrachtsperioden ook nu al samenhangen
met de hoogte van de afgedragen bedragen is deze maatregel in de praktijk eenvoudig in te voeren.
Een kostencomponent is tot nu toe nog niet ter sprake
gekomen. Dat is de ergernis en frustratie die ontstaan
doordat veel ondernemers de indruk hebben dat een groot
deel van de bestaande administratieve verplichtingen overbodig is. Zo is het voor velen onbegrijpelijk dat dezelfde
gegevens steeds weer aan andere instances moeten worden geleverd. Stroomlijning van het berichtenverkeer tussen ondernemingen en overheid verdient dan ook een
hoge prioriteit te krijgen. Ondernemingen willen over het
algemeen best meewerken, maar dan moet hun wel duidelijk gemaakt kunnen worden dat de van hen gevraagde
werkzaamheden echt nodig zijn.

M.A. Allers

7. M.A. Allers, Kosten van overdrachten voor ondernemingen,
onderzoeksmemorandum nr. 389 van het Instituut voor Economisch Onderzoek, Rijksuniversiteit Groningen, oktober 1990; appendix 1.

935

Auteur