Ga direct naar de content

Jrg. 8, editie 371

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 7 1923

F’11WAËi 19

A t1PEt11?SËËC

VOORkEÏOubËN.

Economisch~Statistische

Beri
*
chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL. NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART

UITGAVE VAN HET INSTITUUT VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN

8E JAARGANG

WOENSDAG
7
FEBRUARI 1923

No. 371

INHOUD

BIz.

Opsouw OF HERBOUW DER SOCIALE VERZEKERING 1
door
K.
Lindner………………………………….110
Internationale Economische Statistiek door
Prof. Mr. H. W.
Methorst………………………………….112
Gedeeltelijke Staatsgarantie voor Uitvoertransacties……
115
Nog eens:
Het Rubbervraagstuk door
J. N. Burger …. 117
Het vraagstuk der Intergeallieerde schulden III (Slot) door
Dr
. W.
Mautner …………………………..117
L
ondensche Correspondentie
……………………..
121
AANTEEKENING: De jaarvergaderingen der groote Londensche banken.
Uitspraken van
J. M. Keynes ………………
123
OVERZICHT VAN TIJDSCHRIFTEN
………………….
124
MAANDCIJFERS:
Emissies in Januari
1923

……………………124
Rijkspostspaarbank
…………………………
124
Giro-omzet bij
de Nederlandsche Bank
…………..
124
STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN
…… ………..
125-132
Geldkoersen.

Effectenbeurzen.
Wisselkoersen.

Goederenhandel.
Bankstaten.

Verkeerswezen.

INSTITUUT

VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN

Algemeen Secreizris: Mr. G. W. J. Bruisvs.
Redacteur-Secretaris van het weekblad: D. J. Wansink.

6 FEBRUARI
1923.

ooals reeds in het vorige overzicht kon voorspeld

worden zijn de geidkoersen deze berichtsweek door

een matige verruiming van de geldmarkt niet on-

aanzienlijk ingezakt. De omzetten waren gering, daar

het aanbod van wissels weder zeer matig was en 6ok

op de. prolongatie-markt ging niet veel om, zoodat

op verschillende dagen geen noteering kon tot stand
komen. De rente daalde echter voor wissels van 3%

tot 334 pOt. en de prolongatie-noteering kwam

op3pOt.

De post binnenlandsche wissels op den heden ver-
schenen weekstaat van De Nederlandsche Bank geeft

na de daling, die gedurende het grootste deel van

de maand Januari viel waar te nemen, dilmaal voor

het eerst weder een
aanmerkelijke
toeneming te zien

met een stijging van 182.7 op 227.1 millioen, geheel

het gevolg van een toeneming van het bedrag der

rechtstreeks bij de bank geplaatste schatkistpromessen

met
f
49 millioen. Daarentegen vertoonen de be-

leeningen een daling van
f
10.8 millioen. Deze

daling betreft zoowel de Hoofdbank, als de

Bijbank en de Agentschappen en geldt zoowel de

effectenbeleeningen als de goederenbeleeningen. De

laatste liepen zelfs tot beneden de
f
2 millioen terug.

De post papier op het buitenland daalde met
f
6.2

millioen,
terwijl
de diverse rekeningen onder het

actief slechts met
f
3.3 millioen toenamen. Ver-

moedelijk heeft de bank dus in de afgeloopen

week voor enkele millioenen aan dollars afgegeven.

De biljettencirculatie steeg met
f
20.4 millioen;

de rekening-courant saldi liepen
f
8.4 millioen op. Het

beschikbaar metaalsaldo nam met
f
6.4 millioen af.
e

* *

De wisselmarkt was deze week weder zeer bewogen.
Een voorname factor was het aannemen door Engeland

van de Amerikaansche voorstellen over de schuld-

regeling. Een vaste stemming ontstond hierdoor voor

het pond, zoodat de koers in één dag steeg van

11.7834 tot 11.91; daarna trad een kleine reactie in.

Veel sterker schommelden franken en marken.

De daling der vorige week werd nog sterk over-

troffen. Woensdag, op het laagste punt, werd Parijs

voor 14.7734 aangeboden, zonder dat koopers van

belang te vinden waren. België was voor 12.90 ver-
krijgbaar en marken nog iets onder één halven cent.

Daarna trad plotseling een verbetering in op gun-

stiger berichten uit Lausanne en, onder invloed van

een
belangrijke
baisse-positie, die overhaast tot

dekking overging, vond het omgekeerde plaats en

waren bijna
geen verkoopers te vinden. Het hoogste

punt werd daarna bereikt op Zaterdag, waarbij voor

Parijs 16.45, België 14.3234 en Berlijn 0.006734 betaald

werd, waarna echter weder een daling intrad, die

zich ook gisteren voortzette.

Een
opmerkelijke
daling trad ook in voor Kopen-

hagen, waarvoor sterk aaxbod was naar aanleiding

van den slechten financieelen toestand, die tot uiting

kwam in een vernieuwd verzoek om staatshulp door

de Danske Landmandsbank. Een op Zondagnacht

bijeengeroepen vergadering van het Folketing heeft
nu een onbeperkte staatsgarantie voor alle schulden

tot 1928 toegestaan.

LONDEN,
3
FEBRUARI
1923.

Hoewel men in Lombardstreet nog niet van geld-

schaarschte kan spreken, is het aanbod van liquide

middelen toch dermate afgenomen, dat iedere Post,

die niet vernieuwd wordt, de markt beïnvloedt. Mede

als gevolg van de grootere vraag op het einde der

maand liep de daggeld-prjs op van 134 tot 2 pOt.

Verlenging vond plaats tegen 134 pOt, welke notee-

ring ook voor zevendaagsch geld gold. Onder invloed

van de vooruitzichten op de geidmarkt konden de

prijzen voor wissels zich gemakkelijk handhaven.

Treasury Bills 3 mnds. pOt., 2 mnds. prima

bankaccept 23’— pOt., 3 mnds. idem 234—/1 pOt.,

4 muds. idem 2116 pOt., 6 mnds. idem 2/ pOt.,

3, 4 mnds. handelswissels 3-334 pOt., 6 mnds. idem

3-34 pOt.

110

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1923

OPBOUW OF HERBOUW DER SOCIALE

VERZEKERING.

1.

De herziening van onze sociale verzekeringswet-
geving is plotseling geworden tot een aangelegenheid,

waarvan men de urgentie niet meer kan betwijfelen
zonder zijn goeden naam in gevaar te brengen.

Vraagt men wat deze algemeene overtuiging zoo

plotseling in het leven riep, dan is het niet zoo

gemakkelijk een redelijk antwoord te verkrijgen. Wie

het verst zich begeeft op het gevaarlijke pad van

de motiveering zal constateeren, dat de bestaande
wetgeving duur en ingewikkeld is. Het is evenwel

duidelijk, dat deze motieven reeds sedert jaren de

behoefte aan herziening, niet den thans gevraagden

spoed zouden verklaren. Is men zoo onbescheiden te vragen naar den oorsprong der overtuiging aan-

gaande de duurte en ingewikkeldheid onzer ver-
zekeringswetgeving, dan
blijft
het in den regel al
evenzeer
bij
vaagheden en verwijzing naar algemeene
overtuigingen. De tegenwoordige sociale verzekerings-

wetgeving is omsingeld door een leger van zulke
overtuigingen.

Het is duidelijk, dat de genesis van deze ,,over-

tuigingen”, die inderdaad juister ,,geruchten” ge-
noemd worden, niet verschilt van de geboorte van
alle andere geruchten.
,,Rumour is a pipe
Blown by surmises, j ealousies, conj ectures.
And of so easy and so plain a stop
That the blunt monster with uncounted heads,
The stili-discordant wavering multitude,
Can play upon it”…..

Een wenk hier, een krantenartikeltje ginds, een
onjuist cijfer, een tendentieuze voorstelling voedden
zulke ,,overtuigingen”.

In een rede, onlangs door hem uitgesproken in

de ,,Vereeniging voor Sociale Geneeskunde” heeft
de ontwerper van het thans aanhangige departemen-

tale plan tot herziening der sociale verzekering tegen

een hem onder anderen dezerzijds in geschrifte ge

daan verwijt, dat
hij
niet discussieert noch argumen-
teert, niet onderzoekt en niet betoogt, maar stelt

en veroordeelt zonder bewijs, zich verw’eerd met de stelling, dat ,,onze tijd” slechts behoefte zou hebben aan ,,overtuigingen” niet aan (gegronde)meeningen.
Het komt
mij
voor, dat
hij
met deze gemeenplaats
van zeer
wijzen
schijn het maxime van vele sociale
en andere politici, werkers met die ,,still-discordant
and waveriug multitude’, heeft uitgesproken. Men

voedt de menigte met leuzen, slagwoorden en be-
richtjes tot het gerucht is ontstaan en de aldus

voorbereiden zich tegenover. dragers van ,,denk-
beelden” kunnen gaan verheffen op hun ,,overtuiging”.

Uit wat ,,de tijden” consumeeren, kent men hun
,,behoeften”, ,,onze tijd” consumeert ,,overtuigingen”
in ongetelde hoeveelheid. De slotsom is niet bepaald
troostrjk voor wie in ,,onzen tijd” leeft.
Tegen ,,overtuigingen” valt niet te strijden. Wie
– zooals de schrijver van deze opmerkingen – de
aanhangige departementale herzieningsplannen be-
grijpt als het einde, immers de afsluiting van alle
verdere ontwikkelingsmogeljkheid onzer sociale ver-

zekering., en de verwezenlijking dier plannen daarom
zou betreuren, moet er zich op voorbereiden, dat
zijn betoog de geloovigen slechts in hun overtuigingen

stijft. Trots het levendig besef van de nutteloosheid
dezer poging, alleen omdat zonder die poging de
volle plicht tot waarschuwing, rustend op hem, die
een gevaar ziet, niet zou
zijn
vervuld, wil ik hier
nog eens kort uiteenzetten, wat men zich aan ver-

kregen goed en -aan mogelijkheden gereed maakt op
te offeren en wat men daarvoor wil binnenhalen.
Hetgeen ik te zeggen heb, is in zekeren zin een verdediging van het bestaande. Laat er ter voor.-
koming van misverstand onmiddellijk aan toegevoegd
worden, dat ik tegen het bestaande ook ernstige

kritiek heb en elders reeds meermalen voorstellen

tot hervorming heb uitgewerkt en gemotiveerd, die
niet minder diep zouden ingrijpen dan de thans

aanhangig gemaakte. Het departementale plan ver-
waarloost ook niet alle ervaring. Het overkomt

sommigen, dat ze in dat plan eischen zien uitge-
werkt (zij ‘t meest op onbeholpen wijze), die behooren

tot den inventaris van ieder, die de practijk der

sociale verzekering is genaderd en dat zij op dien

grond reeds sympathie met die plannen gevoelen
en uitspreken. In ,,De Verzekeringsbode” van 13

Januari ji. heeft Prof. Holwerda de mate van zijn
voor kort beleden instemming met het departementale

plan nader omlijnd en daarbij is bijvoorbeeld gebleken,

dat die instemming juist even ver gaat als de mijne.
Men wachte dus nog even voor men den schrijver

indeelt bij hen, voor wie het ,,spijtig” zou zijn, dat
,,het gebouw, dat zij hebben helpen optrekken”

moet worden afgebroken, zooals Prof. . Holwerda
klaarblijkelijk deed.

Wij zijn sedert het jaar 1903 in het bezit van een
wettelijke ongevallen-verzekering en het behoort tot

de ,,overtuigingen” dat deze duur is. Men verstaat
daaronder dan in de eerste plaats, dat haar admi-

nistratie te veel geld kost. Mr. Groeneveld heeft
deze duurte (de ,,onnoodige opvoering van de kosten”

heet het in een verslag van een door hem gehouden
rede) geïllustreerd met de mededeeling, dat de ge-

middelde administratiekosten per ongeval tusschen

1910 en 1920 zijn gestegen van
f 15,58
tot
f32,82.
Dit is geen geheel nieuw argument; het heeft in

eenigszins andere gedaante een vorig jaar den Heer

Dr. F. E. Posthuma, Directeur van Centraal Beheer,

reeds dienst gedaan op het sociale verzekerings-

congres en er is op dat congres en daarna wel zoo-
veel over gezegd en geschreven, dat het niet minder
dan verbazingwekkend moet heeten, dat de Heer

Groeneveld er weer mee durft aankomen. Laten we

er even aan mogen herinneren, dat een yerdubbeling
van de administratiekosten, zeer begrijpelijk gevolg

van de verdubbeling van bonen en prijzen, bijvoor-

beeld even goed wordt aangetroffen bij de onder ,,Cen-
traal Beheer” ressorteerende Centrale Landbouw On-

derlinge en Tuinbouw Onderlinge, zooals blijkt uit
onderstaande cijfers.

Gemiddelde administratiekosten per ongeval met
geldelijke schadeloosstelling.

1

Bij de
Bijde
Bijde

R.
V.
B.
Centr. Landb. Tuinbouw
Onder!.
Onder].

Periode

191311917
f 25,37K
f 32,25
1)
f 34,17
Kalenderjaar
1920
50,97K
1
,64,71
1
,73,31

Welke conclusie ten nadeele van het overheids-
orgaan de chef der afdeeling Arbeidersverzekering

uit deze verhoudingen trekken wil, moge hij bij

gelegenheid eens nader toelichten. Voorshands blijft
het mij voorkomen, dat zijn hervatting van de ten-

dentieuze cijfer-vergelijkingen, die wij mochten ver-
wachten in ernstige discussie niet meer te zullen
ontmoeten, hem aan gegrond
verwijt
blootstelt.
Niet alleen de administr atiekosten veroorzaken
volgens de gangbare overtuiging. de duurte van het
overheidsorgaan, ook de netto-lasten, de ongevals-
kosten zouden daartoe
bijdragen.
Deze legende, die
op het gebied der industrieele ongevallenverzekering
langzamerhand in al te duidelijke tegenspraak kwam
met de tastbare feiten, werd onlangs wederom door
de Directie van de Centrale Landbouw Onderlinge
gevoed door een vergelijking van de verzekerings-

bijdragen, welke de aangeslotenen aan die Onderlinge
verschuldigd zijn, met premiën, die voor
18
jaren
vermeld werden in de memorie van toelichting tot

1)
Dit cijfer betreft het tijdvak
1913-1916.
Het verslag
over
1917
bleek niet meer te verkrijgen, zoodat dit jar
niet in de berekening kon worden betrokken.

7 Februari 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

een wetsontwerp-Kuyper inzake de Landbouw-onge-

vallenverzekering. In het Handelsblad van 8 Juni 1922
heeft Mr. Moltzer dit overtuigingsmiddel naar ver-

dienste aan de kaak gesteld. De premiën, welke de

duurte der Nederlandsche overheidsorganen moesten
bewijzen, bleken de ervaring weer te geven van een

:Duitsche Bedrijfsvereeniging. Sedert heeft men er
in de meer algemeen toegankelijke pers begrijpelijker-

wijze niet verder van gehoord. Maar het berichtje

heeft zijn werk klaarblijkelijk toch te goed gedaan

om zonder meer teruggenomen te worden; ik lees

althans in de ,,Prov. Dr. en Asser Oourant” van

24 Juni 1922 in een door de Directie van de Oentrale

Landbouw Onderlinge onderteekend opstel wederom

als bewijs van cle kostbaarheid der verzekering van

landbouwbedrijven bij de R. V. B., dat ,,men zich nog
maar al te goed (herinnert) cle premiën, welke ge-
noemd worden in de Memorie van Toelichting, die
het in 1905 ingediende wetsontwerp op de Landbouw-

ongevallenverzekering vergezelde.” Een tweede over-

tuigingsmiddel van soortgelijk karakter kwam aan
het licht in het orgaan ,,De Risicobank” van October
1920. Het betrof een schampere opmerking over de

hoogte der premiën, waarvoor de Staat bereid was

het risico der O
or
l
o
g
sz
eeongevallenverzekering op

zich te nemen. Men herinnert zich misschien dit inder-
daad ongemeene in het jaar 1915 door den toen-

maligen minister van Landbouw, Nijverheid en Handel
Dr. F. E. Posthuma vastgestelde, gedurende den ge-
heden verderen duur van den oorlog ongewijzigd
gehandhaafde tarief, en men mag zich ervan over-
tuigd houden, dat het niet ten onrechte gecritiseerd
werd. rioch schijnt er aan dit op het oog veel meer
brjikb are gegeven wat ontbroken te hebben, want
het werd reeds in de December-aflevering van ,,De

Risicobank” met iets dat vagelijk op een excuus
geleek gedesavoueerd en ik heb er sindsdien niet
meer van gehoord. Het zal niettemin voor en na
zijn dienst wel gedaan hebben. Mogelijkerwijze her-
innert men het zich in scheepvaartkringen ,,nog

maar al te goed.” In een overzicht van de ,,many-tongued rurour” mag het niet ontbreken, want het
heeft zeker mede bijgedragen tot het ontstaan van
cle gangbare overtuiging inzake de duurte van
overheidsorganen.

Na deze opsporing van de bronnen, waaruit de

,,overtuigingen” opwelden, thans de werkelijkheid.
Men kent cle duurte van de ongevallenverzekering
(ik meen niet die van hare administratie) aan de

netto-lastenpercentages, dat
zijn
de getallen, die de

waarde der uitgekeerde en nog uit te keeren schade
loosstelliugen uitdrukken in percenten van de verze-
kerde bonen, Deze lastenpercentages zijn aanvan-
kelijk van (1903 tot 1906) gestegen. Daarna zijn ze

snel gedaald tot een
vrij
stabiel niveau (rond 1.5

pCt), (lat tot het jaar 1914 gehandhaafd bleef. In
1914 vangt de daling van het risico aan, die d
ooi
:

cle volgende cijfers wordt weergegeven.
Jaar.

Lastenpercentages.

1913 ………………1,53 1914 ………………1,45 1915 ………………1,31

1916 ……..

………

1,22
1.917 ………………

i.,15
1918 ………………1,11 1919 ………………0,93
1920 ………… ……0,93
Deze risicodaling is geen toevalsspeling. Ze is
natuurlijk de resultante van vele samewerkende
invloeden, waaronder er zeker ook
zijn,
die zich
buiten alle medewerking van de Rijksverzekerings-
bank zouden hebben geopenbaard. Ik noem als zoo-
danig de trouwens niet in alle bedrijfstakken

opgetreden verslapping van de bedrijvigheid tijdens
den oorlog en later, die – zooabs bekend – met een
daling van het risico pleegt gepaard te gaan en de
invoering van den acht-uren-dag..Dat deze invloeden

voorzoover ze gewerkt hebben niet den doorslag

gaven,
blijkt
uit de betrekkelijk geringe wijzigingen,
welke het relatief aantal ongevallen onderging, terwijl
het toch in de eerste plaats deze aantallen zijn,

welke ei’ door worden beheerscht. Het aantal gelde-

lijk sehadeloosgestelde ongevallen per 1000 type-

werklieden vertoont ni. tussehen 1913 en 1919 het

volgend verloop:

1913…. 85,4

1917…. 75,2

1914…. 80,7

1918…. 76,9

1915…. 79,7

1919…: 78,1

1916…. 79,4

Er moeten derhalve andere oorzaken hebben mede-

gwerkt ôn men heeft het recht als zoodanig te

noemen de door de R.V.B. langs twee wegen nl.

dooi’ rechtstreeksch toezicht op de
bedrijven
en door

zorgvuldige individualiseering der verzekeringsbij-
diagen in de hand gewerkte bedrijfsbeveiliging,

maar vooral de sedert 1914 voortdurend uitgebreide

medische contrôle van de ongevalspatiënten.
De eerstgenoemde invloed heeft vooral onmiddellijk

nâ 1.907 gewerkt, toen de R.V.B. een veel belang-
rijker gedeelte van het grootbedrjf verzekerde. Er

zijn bedrijven aan te
wijzen
zooals
bijvoorbeeld
het

hvenbedrjf, waarvan het risico op deze wijze tot een fractie van het vroegere teruggebracht is. In
déze jaren is dan ook het aantal geldelijk schade-

loosgestelde ongevallen gedaald van rond 95 per
1000 ,,Vollarbeiter” tot het later
vrij
constante

niveau van rond 80.
Na 1914 treedt de tweede invloed in werking.
Men weet, dat deze thans bestaat in een reeds vroeg

ingrijpend geneeskundig toezicht op de behandeling,
welke er op gericht is zooveel mogelijk blijvende
invaliditeit te voorkomen. Men zal het effect dus
moeten zoeken in een verkorting van den
tijd
be-
noodigd voor herstel en in een verhooging van het
aantal gevallen, waarin volledig herstel bereikt werd.
In beide opzichten valt nu inderdaad sedert 1914

een aldoor voortschrijdende verbetering te consta-

teeren. Het is niet
mogelijk
hier het uitvoerige

cijfermateriaal, waaruit dit
blijkt,
in extenso mede
te deelen; ik volsta met opneming van het volgende

uittreksel.

Op 10.000
gevallen, waarin de schadeloosstelling langer dan
6
weken duurde, was die schadeloosstelling

beëindigd
nogloopendeals
door
toe-

v:ig
kenning v.
door
voorloopige

na
blijvende den dood
rente herstel
renten

kalenderj. kalenderj.
1
kalenderj.
kalenderjaar

1913
1
1916
1
1919

I91311916j19I91l91311916lI919
1913
1

1916

1

1919

maanden
1
0
oj
0
0
0
0
0 0 0
0
10000
10000
10000
6
6382167406758
629 258
83
17
12
23
2972
2990
3136
12
698917466
7687 1323
582 294
22
15
28
1666
1937
1991
18
723217810
8124
2034
937
675
31
1

19
31
703
1234
1170
24
731118120
2375
1248

32
22

282 710
*
30
17355181361
2492
1431

34
24
*
119
409
36
17367181901
2538
1552
*
34 26

61
232

)
Nog
niet
vastgesteld.

De eerste drie kolommen
bewijzen
de aanmerke-

lijke toeneming der frequentie en de versnelling van het volledig herstel. Het volgende drietal kolommen
bewijst te zamen met het laatste drietal den verras-
senden teruggang der frequentie van
blijvende
inva-

liditeit. Neemt men
bijvoorbeeld
aan dat alle 232

na 36 maanden uit 1916 nog loopende voorloopige
uitkeeringen zullen zijn overgegaan tot blijvende renten (hetgeen zeker niet het geval zal
zijn),
dan
zou nog de frequentie van
blijvende
invaliditeit tus-
schen 1913 en 191.6 van 2538 + 61 = 2599 tot 1552 +

232 = 1784
zijn
teruggeloopen. Daar de financieele
beteekenis der
blijvende
renten – zooals be-
kend mag worden geacht – overwegend is, moge
de, verandering dci’ frequentie dezer . geval1e nog

112

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1923

Ii

door de volgende cijfers worden geïllustreerd.

Het is stellig jammer, dat het niet mogelijk bleek

den teruggang der frequentie van gevallen van
blijvende invaliditeit tot een meer recent tijdstip te
volgen; de statistiek stelt echter nog niet in staat

het verloop na 1917 voldoende te overzien. Tot op

dit tijdstip daalde het aantal dezer gevallen per
1000 typewerklieden als volgt:

1913. . . . 2,15

1916. . . . 1,31
1914… . 1,89

1917. . . . (1,28)
1915. .. 1,64

Van deze cijfers zal althans het laatste eerst
voorloopig vastgestelde vrij zeker nog een verdere

reductie ondergaan, zoodat de frequentie van blij-

vende invaliditejt tussehen 1913 en 1917 blijkt

teruggeloopen van 2,15 tot minder dan 1,28 per

1000 type-werklieden. Ei zijn gegronde redenen om

aan te nemen, dat de daling zich na 1917 nog

krachtig heeft voortgezet, zoodat thans de frequentie

wellicht niet meer dan de helft van die uit het jaar

1913 zal bedragen. Ter vergelijking zij nog mede-

gedeeld, dat terwijl hier te lande het aantal gevallen

van blijvende invaliditeit dus in 1917 per 1000
,,Vollarbeiter” 1,28 bedroeg, het overeenkomstig getal

in Noorwegen 3,86, in Duitschiand 2,82 bedroeg.
Het zuiverst spiegelt zich het financieel effect

dezer voortschrijdende verbetering van de uitkomsten
der geneeskundige behandeling af in de gemiddelde

verdere kosten der schadeloosstelling van een ongeval

op het tijdstip, waarop de tijdelijke uitkeering eindigt,
dus aan het begin van de 7de week na een ongeval,

berekend per eenheid van op dit tijdstip loopende
rente. Dit gemiddelde heeft zich tusschen 1904 en

1913 bewogen om een gemiddeld peil van rond 450

gulden, het bedroeg over 1913 nog 479 en is sedert
als volgt gedaald:

1913…. 479

1917…. 31.3
1914…. 442

1918…. 287
1915…. 373

1919e… (278)
1916…. 345

De laatste tusschen haken gestelde waarde kon
nog niet definitief worden vastgesteld; ze zal onge-

twijfeld nog dalen. Met behulp van de gegeven

getallen en van de bedri.jfsrekeningen van het on-
gevallenfonds laat zich becijferen, dat het totaal
der verzekeringslasten over 1920 rond vier millioen

gulden meer zou hebben bedragen, indien in dat
jaar de uitkomsten der geneeskundige behandeling
van de getroffenen gemiddeld gelijk waren geweest
aan die over 1913.

Door de gesehetste daling van het risico der
Nederlandsche o,ngevallenverzekering, welk risico

in vergelijking met de ervaring in andere Europee-
sche landen reeds in het jaar 1914 laag mocht
worden genoemd, neemt het thans een geheel excep-
tioneele plaats in.
Het mag verwondering wekken, dat het in groote
trekken toch zeker voor alle partijen heugelijke
effect van de doelbewuste pogingen der R.V.B. tot

beperking van het risico niet meer aandacht ont-
moet heeft. Misschien vindt dit ten deele zijn oor-
zaak in cle omstandigheid, dat de tariefverlaging
van 1918 reeds weer vergeten, de thans in uitzicht
gestelde nog niet voldoende bekend geworden is. Er
zijn echter andere oorzaken, oorzaken, welke er toe

moeten bijdragen, dat het weergegeven succes som-
migen onaangenaam of hinderlijk voorkomt. Op
andere wijze is niet te
begrijpen,
dat er moeite voor
gedaan wordt het effect van cle geneeslundige zorgen
der R.V.B. te ontkennen. Het moet de aandacht
getrokken hebben, dat het juist de chef der afdee-
ling Arbeidsverzekering was, die deze ontkenning
in het openbaar uitclroeg en zich zelfs inspande daar-
voor cijferbewijzen te geven. Van het hier medege-
deelde materiaal, dat toch in hoofdzaak ontleend
is aan cle herhaalde betoogen, die sedert 1.914 aan
dit onderwerp in officieele publicaties
gewijd
zijn,

en dat – voorzoover statistisch bewijs ,,überhaupt”

te leveren is – dat bewijs ook bevat, neemt men
verder geen notitie. Mr. Groeneveld grondt zijn tegenspraak op het feit, dat de gemiddelde duur

der tijdelijke uitkeering ternauwernood eenige wij-
ziging onderging en dat de verhouding van onge-

vallen met korteren invaliditeitsduur tot die met

langeren duur evenmin prineipieele wijzigingen ver-

toont. Gaat men nu deze o. a. op de vergadering

van de Vereeniging voor Sociale Geneeskunde van

13 Jauuari jl. met klem uitgesproken argumenten
op haar bewijskracht na, dan
blijkt
in de eerste
plaats, dat Mr. G. niet den gemiddelden duur der

tijdelijke uitkeering mededeelde, doch den gemiddel-
den duur dier uitkeering in gevallen, waarin de

schadeloosstelling binnen 6 weken af liip. Hoe het

iemand, die beschikt over alle statistische gegevens

kan iiivallen juist in deze cijfers het effect van de

geneeskundige zorgen der R.V.B. te zoeken, is on-

begrijpelijk, want het zijn toch niet de binnen korten
tijd glad en restloos genezende gevallen, waarop
het medisch toezicht effect kan hebben; dat toezicht

zal veeleer tot effect kunnen hebben, dat ei’ van de
langer durende genezingen sommige overgaan naar
de groep. der gevallen, waarin binnen 6 weken her-

stel bereikt werd, aldus den gemiddelden genezings-
duur van die groep verhoogende. Waarbij nog komt,

dat het ieder kenner der practijk duidelijk moet

zijn, dat op het door Mr. Groeneveld gekozen ge-
middelde allerlei toevallig fluctueerende invloeden
werken.

In de tweede plaats zijn ook de door hem gegeven

verhoudingen tusschen ongevallen met korteren en
langeren duur niet wat ze willen
schijnen
nI. wat
ze gezegd worden te zijn en
zijn
met name de door
Mr. Groeneveld medegedeelde relatieve frequenties

der gevallen met langere invaliditeit alle te klein.
De aard der vergissing, welke Mr. Groeneveld hier

begaat, is in ander opzicht, juist omdat ze zoo

weinig voor de hand lag, wel interessant, het is
echter overbodig er hier verder op in te gaan, daar

het zonder meer reeds duidelijk is, dat de, verhouding

der gevallen, waarin de schadeloosstelling aan ge-
troffenen langer dan 6 weken duurde tot het totaal
aantal ongevallen al een heel armelijk gegeven is

om het effect van een geneeskundigen dienst te
toetsen. Elke fluctuatie in de volledigheid der aan-
gifte van kleine ongevallen (deze is herhaaldelijk
veranderd en verandert nog voortdurend) oefent op
die vérhouding haar invloed uit, zoodat zelfs, wan-

neer het al redelijk ware (wat het niet is) reeds
aan het eind van de zesde week naar een effect der

geneeskundige contrôle te speuren, met groote waar-

schijnlijk moet verwacht worden, dat toevallige om-
standigheden dat effect zullen overdekken.

De zeker niet van onbevangenheid getuigende po-
gingen, welke de chef der af deeling Arbeidersver-
zekering aanweudt om het evidente succes te loochenen
van een instelling, waarmede de door hem beheerde
af deeling in voortdurend contact staat, die
hij
dus
beter behoorde te kennen dan hij
blijkt
te doen en
tegenover welke hij zich voor ‘t minst objectief be-
hoort te stellen, teekeut op pijnlijke wijze de positie
van ons centraal verzekeringsinstituut en verklaart
weer eens te meer de bron en wording van tegen

dat instituut. gekeerde ,,overtuigingen”, benevens
hare waarde.

K. LINDNER.
(Slot volgt.)
INTERNATIONALE ECONOMISCHE

STATISTIEK.

Taar
het nut van een nationale statistiek, die
ons door massale waarneming een beeld tracht te

geven van den toestand van een volk en van zijne
maatschappelijke verschijnselen, als bekend veronder –
steld mag worden – in den loop van de 19de
eeuw zijn over de geheele wereld, in alle beschaaf-

7 Februari 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

113

de landen Rijks- en gemeentelijke bureau’s van Sta-

tistiek opgericht, die tot taak hebben statistische
gegevens te verzamelen – daar kan het geen ver-

wondering wekken, dat reeds vroeg ook de wenschelijk-
heid is gevoeld van vergelijkbaarheid der statistische

overzichten betrekking hebbend op verschillende

‘landen.

Immers al beschikt men over de best ingerichte

statistieken van een aantal landen, dan nog kan

internationale vergelijkbaarheid zijn uitgesloten, door-

dat verschil bestaat in de vraagstelling bij de ver-

zameling en voorts verschil in methoden bij de verdere

bewerking van het grondmateriaal waaruit de statis-

tiek is opgebouwd.

Men behoeft slechts te denken aan de verschillende

beteekenis die in onderscheidene landen kan worden

gehecht aan de begrippen: misdrijf, overtreding,
werkloosheid, werkstaking, aan de moeilijkheid, die
het ontwerpen eener internationale sterftestatistiek,

met hare tallooze doodsoorzaken, eener internationale

handeisstatistiek met haar
lijst
van in- en uitgevoerde

goederen, met zich brengt, aan de bezwaren, die bij
eeh vergelijkende internationale loonstatistiek te over-

winnen zijn en aan die, welke zich voordoen, indien

men de welvaart of armoede van het eene volk wil
vergelijken met die van het andere, om het groote
nut in te zien van internationaal, zoowel schriftelijk
als mondeling, overleg tusschen hen, aan wie de

verzameling en bewerking van statistische gegevens
zijn toevertrouwd, of die door den aard van hunne betrekking of studiën daarmede te maken hebben.

Dit is dan ook de reden waarom men reeds in

de tweede helft der 19e eeuw begonnen is de ven-
schelijkheid in te zien van meer internationale aan-

sluiting.

Het was op initiatief van den bekenden Belgischen
statisticus Quetelet, dat in 1853 te Brussel het
eerste internationale congres voor de statistiek plaats
vond, weldra gevolgd door dergelijke samenkomsten
in andere hoofdplaatsen der verschillende landen

(1869 in den Haag). Belangrijke besluiten werden op die congressen somtijds genomen. Zoo danken
we o. a. aan het Petersburgsche congres van 1872
den internationalen grondslag voor de voikstellingen

in alle beschaafde landen der wereld. De tiende
zitting dezer congressen, die in 1880 te Rome zou
plaats hebben, kwam niet tot stand ten gevolge van
het terugtreden der Duitsche statistici. Hierdoor

was de internationale band
tijdelijk
verbroken. Nieuw

leven kwam eerst weder in 1885, toen te Londen, ter gelegenheid van den 50sten verjaardag van de

Royal Statistical Society, het Institut International
de Statistique werd opgericht en wel naar aanleiding

van een rapport van den Weener Hoogleeraar Von
Neumann-Spallart. In art. 1 der Statuten van deze
nieuwe vereeniging werd voorgeschreven: ,,defavoriser
le progrès de la statistique administrative et scien-
tifique”. Zij telt 200 gewone en 20 eereleden, die
om de twee jaar te samen komen in de eerste plaats

ter bevordering van de internationale vergelijkbaar

heid der verschillende statistieken.
Zij
brengt te

dien opzichte ,,voeux” uit, welke
zij
aan de ver-

schillende regeeringen doet toekomen door tusschen-
komst harer leden, waaronder
bijna
alle directeuren

der statistische bureaux; 27 landen
zijn
thans bij

het Institut aangesloten. De eerste
bijeenkomst
had

in 1887 te Rome plaats, de 13de in 1911 in den
Haag, terwijl de laatste zitting v5ér den oorlog in 1913 te Weenen werd gehouden. Nadien zou een

algeheele stilstand in de werkzaamheden
zijn
ge-

komen – immers in oorlogstijd kon aan internationale
congressen niet gedacht worden – ware het niet,
dat nog juist te Weenen het besluit gevallen was
om een Office Permanent op te richten, dat be-stemd was om den band tusschen de leden, ook

gedurende den
tijd
van het eene tot het andere
congres, aan te houden en de uitgifte te verzorgen

van een internationaal jaarboek en een dito bulletin.

Dit Office Permanent heeft in oorlogstijd den band

tussehen de leden kunnen aanhouden, heeft met
medewerking der leden 8 deelen met internationale

statistieken kunnen uitgeven, benevens een Bulletin

Mensuel met groothandelsprjzen etc.
terwijl
het in

oorlogstijd van 13 landen subsidie heeft verkregen.

Dat ook de Volkenbond kort na
zijn
ontstaan de

kwestie van de Organisatie der internationale sta-

tistiek onder de oogen heeft willen zien, kan ons

niet verwonderen.

Twee conferenties
zijn
door dit lichaam te dier

zake
bijeengeroepen.
De eene had in Augustus 1919

‘te Londen plaats, de tweede in 1920 te
Parijs.
Op

beide bijeenkomsten waren zoowel het 1. 1. d. St.

als het 0. P. vertegenwoordigd. Van de Parjsche conferentie verscheen een meerderheids- en een
minderheidsrapport, welke beide rapporten in 1921

door een sub-commissie uit den volkenbond zijn
onderzocht, waarna de Assemblée Générale met

algemeene stemmen tot het besluit kwam, dat de
Volkenbond zich behoorde te verzekeren van de mede-
werking der bestaande internationale instellingen op

dit gebied, welke door hun verleden hierop aanspraak

konden maken.
Toen nu de Economische Internationale Conferentie

•te Genua, in April 1922, de wenschelijkheid van het
hebben van internationale vergelijkbare economische
statistieken nog eens uitdrukkelijk uitsprak, heeft
‘de Commission Economique van den Volkenbond, niet
geaarzeld om, geheel overeenkomstig het besluit van
“de Assemblée Générale van dn Volkenbond, en in
overleg met het Bureau International du Travail,

‘stappen te doen tot het
verkrijgen
van samenwerking

met het Institut Int. de Statistique. Daarop
zijn
2

leden van het Institut in September 1922 uitgenoo-digd in Genève te komen overleggen met de Corn-
mission Economique van den Volkenbond over de beste wijze van sameijverking. Als gevolg hiervan
is een Commission Mixte ingesteld, bestaande uit 4
leden van de Commission Economique en 4 leden van

het Inst. Int. de Stat., welke Commissie op 4 De-
cember 1923 te Londen vergaderde om na te gaan,
welke economische statistieken het eerst voor behan-
cleling in aanmerking zouden komen en tevens een
Commissie van deskundigen te benoemen, die onder
den naam van Oommission d’ Etudes de vergelijk-baarheid der economische statistieken in studie zou
nemen. Zijn de rapporten door de Oommission
d’Etudes voorloopig vastgesteld; dan worden ze nader
onderzocht door de Assemblée Générale van het
I. I. d. St, en da.arna aan den Volkenhond uitge-

bracht. De bedoeling is, dat laatstgenoemd lichaam
door zijn invloed aan de ,,voeux” vanhet
I. I.
d.

St. kracht zal bijzetten. De vier onderwerpen, welke het eerst aan de orde
zijn gesteld in de vergadering der Commission
d’Etudes van 14 leden zijn de volgende; handels-

statistiek, productiestatistiek, landbouwstatistiek en

prijsstatistiek.
Op 10 en 11 Januari heeft de Commission d’ Etu-
des vergaderd in den Haag in het gebouw der
Statistiek aan de Oostduinlaan no. 2, onder leiding
van den heer Delatour, Fransch Staatsraad en vice-

pres. van het 1. 1. d. Stat. Op 6 Juni a.s. zal de
tweede vergadering, eveneens in den Haag, plaats

hebben.

De moeilijkheden nu, welke te overwinnen zijn om
te komen tot internationale vergelijkbaarheid dezer
statistieken, zijn niet gering. Toch is het vooral in
de tegenwoordige tijdsomstandigheden noodig, dat
deze moeilijkheden opnieuw ernstig onder de oogen
worden gezien en dat getracht wordt ze, met groote
energie, één voor één uit den weg te ruimen.
In afwachting van de rapporten, die aan de ver-
gadering der Commission d’Etudes, zullen worden

114

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1923

uitgebracht, wil ik hier enkele algemeen bekende

punten opsommen, waaromtrent internationaal over

leg dringend noodig is, willen de economische sta-
tistieken van land tot land vergelijkbaar worden.

Het ligt voor de hand, dat de grondslag eener
vergelijkbare
handelsstatist’iek is:
een uniforme naam
:

lijst van goederen. Maar hjermede is het doel nog
geenszins bereikt. Dit moge met een enkel voorbeeld

worden verduidelijkt. Al hebben twee landen beide
eenzelfde hoofd ,,kleedingstukken” in hun naamlijst

der goederen, dan kan het zijn, dat het eene land

daaronder veel teer of veel minder brengt, dan het

andere land. Daarom is het ook wenschelijk, dat
vooraf nauwkeurig vaststaat, welke
afzonderlijke
posten tot elk der groepen gerekend moeten worden.
Nu is het niet
mogelijk
in alle officieele nationale
statistieken een dergelijke volkomen gelijk en gelijk-

vormige nomenclatuur in .te voeren, reeds niet om

deze reden, omdat het doel, dat men zich met de

verzamelde gegevens voor oogen stelt, van land tot
land vaak verschilt. Zoo zullen protectionistische

landen hun statistieken doen aansluiten bij het tarief,
dat uit den aard der zaak van land tot land niet

gelijk is, en reeds daarom zullen de naamljsten niet
uniform kunnen zijn. Maar wel zullen alle landen

de veizameling hunner gegevens zôô kunnen inrich-
ten, dat
zij
in staat
zijn,
juiste opgaven te verschaffen
voor een, buiten de nationale statistieken staandd,

internationale naamlijst van goederen, indien slechts
vaststaat, welke posten daarbij
af zonderlijk
moeten
worden gehouden.

Dit was ook de opzet van het Brusselsche tractaat

tot regeling der handelsstatistiek van 1913, waarbij

tevens voor de verzameling van uniforme internatio-

nale gegevens een Bureau International pour la

Statistique Oommerciale werd opgericht. Dit Bureau
is wel te onderscheiden van het in 1919, ôôk t
Brussel, door de Oonférence Parlementaire Inter
:

nationale du Oommerce, ter gelegenheid van haar
vijfde zitting, in het leven geroepen Bureau Inter
:

natioüal du Oommerce. Eerstgenoemd bureau beschikt
over een internationale
naamlijst
van goederen
1),

welke door een groot aantal landen is goedgekeurd,

niet verplichting op aanvraag gegevens volgens deze
lijst te zullen verschaffen, doch heeft, wegens gebrek
aan middelen, zelfs den eersten stap nog niet kunnen

zetten ter uitvoering der internationale overeenkomst; laatstgenoemd bureau daarentegen ontvangt subsidies
van een aantal landen, geeft een Bulletin Mensuel
uit, doch put de gegevens eenvoudig uit de bestaan-
de nationale statistieken, welke niet vergelijkbaar
zijn. Wonderlijker toestand dan het bestaan dezer twee

officieele internationale bureau’s in dezelfde stad
beide onder bescherming der hooge Belgische Over
heid, kan – men zich
moeilijk
denken; de beste op-
lossing zou zijn, dat deze instellingen tot één werden
vereenigd. Dit aldus gereorganiseerde internationale
bureau voor de handelsstatistiek zou dan het cen-
trale informaticbureau kunnen worden op dit gebied
en o.m. kunnen optreden als arbiter inzake de rang-

schikking der afzonderlijke goederen onder de vast-
gestelde internationale rubrieken. Ter verkrjging van internationale vergeljkbaarheid
in de handelsstatistiek zal het voorts wenscheljk
zijn, een duidelijk onderscheid te maken tusschen
invoer, uitvoer en doorvoer. Vôér 1917 kende ons
land den z. g. n. ,,vermomden” doorvoer. Granen,
ertsen, ruw ijzer, enz., die
bij
aankomst in het land
reeds bestemd waren om uitgevoerd te worden,
werden voor het gemak van den handel eerst ter
invoer en later ter uitvoer aangegeven. Deze ,,ver
:

monde” doorvoer bedroeg, volgens eene berekening
van het Dop. van Financiën, in 1913 de .kleinigheid
van niet minder dan 23 millioen ton in één jaar.

1)
Ook
bij
de reorganisatie der Ned. Ilandelsstatistiek
in 1917
werd niet deze internationale naamlijst rekening
gehouden. —

Een andere voorwaarde voor internationale ver-

gelijkbaarheid dezer statistiek is eenzelfde regeling

ten aanzien van de waardebepaling der goederen.

Tot 1917 bediende Nederland zich nog van een ver-

ouderde, men zou kunnen zeggen versteende, ,,offlci.-
eele” waarde: nadien hebben wij in onze Statistiek

de factuurswaarde ingevoerd. Daarnaast kent men

in andere landen nog de, door z. g. n. (Jommissions
de Valeurs, periodiek vastgestelde waarden. Vraagt
men naar de gedeclareerde waarde, dan zal voorts

uitgemaakt rzioeten worden, of men daarbij
al
c1n
niet rekening zal moeten houden met verzekerings-

kosten en met vracht en bij bevestigende beantwoor-

ding tot welke plaats (grens, schip, plaats van

aflevering) me» eventueel de vmicht zal moeten bij-

tellen. Een andere vraag is voorts of men (aange-

nomen dat men in de handelsstatistjek in de toekomst

zoowel waarde als gewicht zal vermelden), netto-

gewicht dan wel bruto-gewicht zal moeten vragen

en of, ook andere maatstaven van hoeveelheid voor

sommige goederen (stuks, liter, lengte, vlakte of

kubieke maat) geoorloofd zullen zijn. Van zéér groote
beteekenis is ook het verkrijgen van meer overeen-

stemming in zake de vermelding der landen van
herkomst en bestemming. Moet naar het land van

aankoop en verkoop gevraagd worden (gelijk bij ons)

of naar het land, waar de goederen voortgebracht
zijn en waar de goederen verbruikt worden? Zal

men slechts naar een dezer beide categorieëu vragen,
zoo ja, naar welke of naar beide?

Groot belang heeft deze Organisatie der statistiek
o.m. voor de beantwoording van de in deze tijden

van verplichte economiseering van ons maatschap-

pelijke leven, allerbelangrijkste vraag,
waar
worden
de grondstoffen (raw materials, matières premières)
als steenkolen, ertsen, granen, aardolie enz. voort-
gebracht en in welke landen komen
zij
ten slotte
te recht, verband houdend met deze andere vraag

van beteekenis: valt er in de verzending en verdec-
ling te economiseeren?

Het Institut International de Statistique heeft

omtrent een en ander ieeds sommige wenschen ken-

baar gemaakt in hare zittingen van 1891, 1893 en 1895. Het zal zich thans weer opnieuw over deze
en andere problemen hebben uit te spreken.

Onmiddellijk aansluitend aan de bezwaren, welke

bij het streven naar internationale vergelijkbaarheid
der handelsstatistiek zich voordoen, komen de moei-
lijkheden, welke een internationale vergelijkbare pro –
ductiestatistiek in den weg staan. Onder productie

is hierbij te verstaan niet alleen de fabriekmatige
nijverheid, maar ook : mijnindustrie, landbouw,
boschbouw, veeteelt en vischvangst.

Vooreerst zal, voor zoover mogelijk, een scheiding

gemaakt moeten worden tusschen voortbrenging van
grondstoffen en de fabriekmatige nijverheid, welke
zich met de verdere verwerking bezighoudt. Dit is soms even moeilijk als het scheiden der begrippen
fabrikant en. handelaar.

Wat nu de
landbouwstatist’iek
betreft zal men
vooreerst tot overeenstemming moeten komen over
de methode te volgen bij eene indeeling der gronden

naar hun bestemming en naar de beteelde opper-
vlakte en over de wijze, waarop de opbrengst zal
worden uitgedrukt en of men zich daarbij zal be-
palen tot de hoeveelheden dan wel ook de bruto- of
nettowaarde zal vermelden. Voor de veetellingen zal

men moeten komen tot een geljkwaardige classifi-
catie der eenheden, terwijl overeenstemming zal
moeten worden verkregen in de methode, waarop de
hoeveelheid producten welke van het vee afkomstig
is, tot uitdrukking wordt gebracht;
Ten aanzien van de
mijnindusrie
zal vooreerst
een nauwkeurig onderzoek moeten worden ingesteld

naar de wijze, waarop de gegevens betreffende de
voortbrenging worden verzameld, daar hierbij geens-
zins eenzelfde methode wordt toegepast. Zoo zal

7 Februari 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BËRICHTEN

115

men o.m. een onderscheid moeten maken tusschen
productie van magere en vette kolen, moeten vast-

stellen of ,,Schlamm” al dan niet onder de productie

begrepen moet worden, en hoe in de statistiek ge-
handeld moet worden met de kolen die ter beschik-

king zijn gesteld van de mijnwerkers en de mijnen

zelf. Voorts zal beslist moeten wörden of in. ver-
band met cle productie ook gevraagd zal worden

naar het aantal arbeiders en naar de productie-

middelen bij de mijnitidustrie in gebruik.

Voor het verkiijgen van een beeld der productie

in de fabrielcmatige nijverheid
zijn twee methoden

te onderscheiden, welke beide navolging vinden. De

eene methode wordt toegepast in de Vereenigde

Staten van Noord-Amerika, in Groot-Brittannië en

Ierland, de andere in Duitschiand. Het verschil
tussëhen beide systemen spruit voort ûit het verschil
in doel, waarmede het onderzoek werd ingesteld. In

Amerika en Engeland wenschte men niet alleen de

productie in een of meer takken van bedrijf, maar

ook de totaalproductie der nijverheid, d.i. de pro-
ductie van alle takken van nijverheid te zamen te

keren kennen. Daardoor moest men berekenen de in

eiken tak van industrie aan de materialen
oege-

voegde waarde,
immers, deed men dit niet, dan zou

men allerhande dubbelteilingen krijgen. In Duitsch-

land stelde men zich meer in het bijzonder een
productie-statistiek van eiken tak van industrie af-
zonderlijk voor oogen; zij kwam voort uit de
• behoefte aan een op nauykeirige grondslagen

herustenden leidraad
bij
de handelspolitiek. Zij om-

vat niet alle, maar slechts de voornaamste takken
‘van industrie en geeft in hoofdzaak alleen de waarde

en hoeveelheid der producten en der daarin ver-
werkte grondstoffen en halffabrikaten, niet dc toe-

‘gevoegde waarde. Evenmin geeft zij inlichtingen

omtrent de
bij
het productieproces verbruikte be-

drijfsmateriaal (smeerolie enz.) noch omtrent de

brandstoffen.

Daarentegen dalen de vragen in Duitschiand gesteld
omtrent de soort en de herkomst der grondstoffen

en de soort der producten, veel meer in bijzonderheden

af. In verband hiermede
zijn
de verschillende takken

van bedrijf veel enger begrensd dan in Amerika en

Engeland en zijn voor elk hunner afzonderlijke
vragenlijsten samengesteld: voor de statistiek van
den kolenmijnbouw, de ijzerindustrie en het ,,Hütten-
bedrijf alleen bestaan 14 verschillende vragenlijsten,
voor de textielindustrie 24. Bij het in Amerika en

Engeland gevolgde systeem ontmoet men
hij
de

berekening der toegevoegde waarde, moeilijkheden, die
zich bij het Duitsche systeem niet voordoen. Daar-
tegenover staat echter dat met eerstbedoeld systeem niet

alleen hetzelfde maar meer bereikt kanworden, dan met
het Duitsche. Immers de Amerikaansche en Engel-
sche statistieken van productie voorzien niet slechts
in de behoefte aan een nauwkeurigen leidraad bij
de te volgen handelspolitiek, maar ontsteken boven-
dien in ander opzicht het zoo noodige licht over

het bedrijfsleven der natie.

Onder de onderwerpen waarover de Commission

d’Etudes rapport zal hebben uit te brengen, behooren
ook de statistieken der groothandelsprijzen, der

kleinhandelsprjzen en der kosten van levensonder-
houd, benevens de in dit verband te berekenen z. g.

indexeijfers; onder
,
laatstgenoemde rubriek vallen
ook de indexcijfers betreffende emissies, beurskoersen

etc., terwijl ook het samengestelde indexcijfer, dat
in één curve een aantal economische indices wil
samenvatten, door de Commission d’Etudes aan ëen
onderzoek zal worden onderworpen. De kleinhandels-
prijzen, die de groothandelsprijzen op eenigen ‘af-
stand volgen, sluiten zich uit den aard der zaak
meer aan bij de kosten van levensonderhoud. Wat
cle groothandelsprijzen betreft moet men steeds het
doel voor oogen houden waarvoor men indices wenscht

te berekenen. Men kan een beeld willen geven van

den economischen toestand van een land met het

oog op de productie of den handel, men kan willen

nagaan in hoeverre een land aan de behoeften van

het bedrijfsleven of van
zijn
inwoners kan voldoen,

of men kan ook de koopkracht van het geld tot

uitdrukking willen brengen. Een belangrijke vraag

daarbij is, of men daartoe alleen met de prijzen of

odk met de hoeveelheden rekening moet houden en
of men moet streven naar gegevens omtrent een

zdo groot mogelijk aantal gelijknamige artikelen in

de verschillende landen, dan wel in elk land de meest

typeerende artikelen moet nemen. Uitgebreid is dc
literatuur, welke, inzonderheid omtrent de prijzen

en indices, in de laatste jaren is ontstaan en groot

istde belangstelling,welke dit onderdeel der statistiek

allerwegen ontmoet. Zoodra het congres van het

I. I. d. St. in October te Brussel gehouden is, hopen
we, in verband met de daar genomen besluiten op
deze problemen nader terug te komen.

Den Haag, 23 Januari 1923.’

H. W. METHORST.

GEDEELTELIJKE STAATSGARANTIE VOOR

UITVOERTRANSACTIES.

De nieuwe regeling voor het verleenen van gedeel-

telijke staatsgarantie voor uitvoertransacties is thans

bij beschikking van den Minister van Financiën
van 30 J’anuari j.l. vastgesteld. De regeling wordt

hieronder afgedrukt. Eenige toelichting mag echter

voorafgaan.
Zooals men weet, treedt de nieuwe regeling in de

plaats van de in Juni van het afgeloopen jaar in
hèt leven geroepen regeling voor het verlenen van

gedeeltelijke staatsgarantie voor export-credieten.
1)

Het uitgangspunt -.. dit in de eerste plaats
blijft bij beide stelsels hetzelfde: vermeerdering van
eport en daardoor vermeerdering van werkgelegen-

heid, vermindering van werkloosheid.
‘Deze factor zal dus zoowel
bij
de beoordeeling

der ‘regeling in het algemeen als bij de toepassing
in eenig concreet geval op den voorgrond moeten
staan. Dat de staat zich op dit moeilijke, hem

vr
1
eemde terrein begeeft, kan slechts verklaard worden
eensdeels door het groote belang op het oogenblik
aan de uitbreiding van werkgelegenheid verbonden,

aflderdeels door het feit, dat bij de bestaande rëge-
lingen voor werkloozen- ondersteuning het stelsel
bövendien uit zuivere financieele overwegingen voor

de overheid de voorkeur kan verdienen.
Het belangrijkste verschil tusschen de oude en de

nieuwe regeling blijkt reeds uit den naam. ‘Bij het oude stelsel ging het op het voetspoor der
aanvankelijke Engelsehe regeling, om de gedeelte-

lijke garantie van
export-credieten.
De garantie

strekte dus niet ten bate van de exporteerende
onderneming, doch van den credietgever, de bank-
instelling. De exporteerende onderneming behield
haar volle exportrisico.
‘Tan
eeriige vordering op

den staat uit hoofde van dc garantie kon slechts
sprake zijn wanneer de bank aan den exporteur te-
kort kwam, d. w. z. nadat tot executie van dezen
laatste was overgegaan en hij deze executie de vor-
dering geheel of ten deele oninbaar was gebleken.
Van deze oorspronkelijke regeling is, als bekend,
ten slotte in geen enkel geval gebruik gemaakt. De
oorzaak hiervan is niet ver te zoeken. Immers voor
een toepassing van het denkbeeld zou noodig zijn
geweest, dat inderdaad de voornaamste hinderpaal
tegen het totstandkomen van exporttransacties had

gelegen in een door een gespannen geldmarkt of
andere omstandigheden veroorzaakte groote terug-

houdendheid
bij
de credietgevende bankinstellingeri.
tiit is – daarglaten, hoe de toestand was op het
oogeublik, dat tot den maatregel besloten werd – in

de daaropvolgende maanden stellig niet het geval

‘3)

oude regeling is in extenso afgedrukt
in
liet
nummer van
21
Juni
1922 blz.
557.

116

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1923
t

geweest. Jet zijn dan ook niet in de eerste plaats

bezwaren verbonden aan liet verkrijgen ‘an de noodige

credietfacilitejten geweest, die in deze tijden soliede

ondernemingen van export hebben weerhouden. Ver-

minderde vraag, te hooge productiekosten en te

groot risico zijn de eigenlijke bezwaren.
De nieuwe regeling heeft ten doel van deze be-

zwaren het derde, het te groote risico, gevolg in
hoofdzaak van de tegenwoordige internationale ver-

houdingen, tot geringer omvang terug te brengen.

Dienovereenkomstig gaat het thans om de gedeelte-
lijke garantie van de
export-transacie
zelve en strekt
de garantie dus ten voordeele van de exporteerende

onderneming, hetgeen uiteraard indirect ook de ciediet-
gevende bankinstelling ten goede kan komen.

In het wezen der zaak is de nieuwe regeling een

gedeeltelijke delcredere-assurantie. De staat is bereid

tegen betaling van een premie ten hoogste 40 pOt.
van het risico van niet-betaling
of
niet-volledige
betaling van de uit de exporttransactie voortvloeiende
wisselvordering, zulks tot het beloop van het door
de commissie goedgekeurd factuurbedrag over te

nemen. Het risico voor de overige 60 pOt. der trans-
actie blijft dus voor de exporteerende onderneming
zelve. Het gevolg kan zijn dat de regeling hierdoor

slechts een beperkte toepassing zal erlangen. Immers

bestaat de mogelijkheid dat, wanneer de exporteerende
onderneming er niet tegen opziet 60 püt. van het risico

te dragen, zij in vele gevallen ook tegen 100 pOt.
geen bezwaar zal hebben.

Met het karakter der regeling is dit in overeen-
stemming. De bedoeling toch is allerminst een nieuwen

tak van overheidsverzekering in het leven te roepen.
Alleen daar, waar vaststaat, dat zonder tusschen-

komst van den staat exporttransactjes, die voor de

vermeerdering van de werkgelegenheid hier te lande
van belang zijn, niet tot stand zouden komen, is er
voor zoodanige tusschenkomst reden van bestaan.

De verdere uitwerking van het denk-beeld is in de

hieronder afgedrukte ,,Algemeene Regelen” neer-
gelegd. Het spreekt vanzelf, dat, waar de staat zich

thans in de individueele exporttransaetie gaat be-
geven, de commissie zoowel over de exporteerende

onderneming als over den vreemden kooper zooveel
mogelijk geïnformeerd zal moeten zijn en voorts

iedere transactie wat betreft het factuurhedrag, de
betalingsvoorwaarden etc. nauwkeurig onder het oog

zal moeten zien. Het eerste punt maakte de mede-
werk-ing van de bankrelatie der onderneming nood-
zakelijk. De premie wordt, als in de oorspronkelijke
regeling, voor ieder bepaald geval door den Minister
vastgesteld.

Tot slot zij voorts nog aangeteekend, dat bij deze
nieuwe regeling tegelijk voorzien is in een ander
tegen de oorspronkelijke regeling gopperd bezwaar,

doordat het thans mogelijk zal zijn, de garantie niet
alleen te verleenen voor ééne bepaalde uitvoertrans-

actie maar ook voor een reeks gelijksoortige trans-
acties, gedurende een bepaalden termijn en tot een
bepaald maximum.

B.

ALGEMEENE REGELEN I3ETREFFENDE HET

VERLEENEN VAN GEDEELTELIJKE

STA ATS@ARAN’rIE VOOR IJITVOERI’RANSAOTJES.

In het belang van de opvoering der w’erkgelegen-
licid hier te lande kan, met inachtneming van de onder-
staande bepalingen, gedeeltelijke Staatsgarantie voor uit-
voertransacties worden verleend aan hier te lande gevestigde
ondernemingen, ten einde deze in staat te stellen betrekkin-
gen met het buitenland te behouden, te herwinnen of •te
verkrijgen.

In de volgende bepalingen worden aangeduid:
de Minister van Financiën als ,,de Minister”;
de Rijkscommissie van Advies in zake de Export-
credieten, wier bureau gevestigd is in de kantoren van
De Nederlandsche Bank te Amsterdam, als ,,de Commissie”;
de onderneming, welke de garantie aanvraagt, als
,,de onderneming”.

De garantie wordt verleend tegen een door den
!inister te bepalen preiiie en strekt, hetzij voor ééne be-
paalde uitvoertransactie, hetzij •voor eene reeks gelijk-
soortige uitvoertransacties, gedurende een bepaalden termijn
afgesloten en tot een maximum, als bij de garantiever-
leening te bepalen.

Voorzoover de aard der transactie het toelaat, zal door
de onderneming iedere onder de garantie vallende trans-
actie door wisseltrekking worden gedekt.
Voor garantie zullen hij voorkeur in aanmerking komen
transacties, waarvoor door eene in Nederland gevestigde
bankinstelling crediet wordt verleend.
In dien aan de vorderingen bijzondere zekerheid verbonden
is, zal bij de garantieverleening worden bepaald ten wiens
behoeve zoodanige zekerheid in de eerste plaats zal strekken.

De garantie wordt verstrekt tot ten hoogste 40 pCt.
van het als volgt te bepalen bedrag: de Commissie keurt
het factuurbedrag goed; van liet gedeelte dat van .dat dooi
den buitenlandscben kooper verschuldigde factuurbedrag,
na volledige uitwinning, onbetaald blijft, wordt het ge-
garandeerde percentage door den Staat aan de onderneming
vergoed.

Ingeval van bijzondere, in de eerste plaats aan den
Staat ten goede komende, zekerheid, wordt de opbrengst
van zoodanige zekerheid in mindering gebracht vaii liet
door den Staat te vergoeden bedrag.
In totaal worden garanties verleend tot geen hooger
bedrag dan door den Minister zal worden vastgesteld.

Eene onderneming, welke in aanmerking wenscht
te komen voor eene garantie, doet samen met eene in
Nederland gevestigde bankinstelling, en wel bij voorkeur
die, met welke zij tot dusver in relatie stond, aan de
Commissie toekomen eene door de onderneming en de
bankinstelling onderteekende, tot den Minister gerichte
aanvrage tot het verkrijgen van de garantie, volgens een
door de Commissie vastgesteld formulier.
Bij de aanvrage legt de onderneming over. eene, zooveel
mogelijk door bewijsstukken gestaafde uiteenzetting be-treffende de uitvoertransactie, waarvoor i.le garantie ge-
vraagd wordt, betreffende de relatie, welke zij vroeger
had met het land, waarheen zal worden uitgevoerd, alsmede
betreffende den invloed, welken het tot stand komen van
den voorgenomen uitvoer zal hebben in het belang van
de opvoering der werkgelegenheid hier te lande. De bankinstelling legt over een overzicht van den finan-
cieelen toestand der onderneming.
Van den eisch, dat de aanvrage mede door eene bank-
instelling geschiedt, kan de Commissie ontheffing verleenen.
Zij bepaalt de wijze, waarop in zoodanig geval de onder-
neming inzicht verstrekt in baar financieelen toestand.
De Commissie onderzoekt de aanvrage en treedt, voor zooveel noodig, met de onderneming en de bankin-
stelling in overleg. De Commissie zendt de stukked met
haar advies aan het Departement van Financiën, af deeling
Generale Thesaurie.
De op de garantie betrekking hebbende stukken
worden vanwege liet Departement van Financiën aan de
Commissie teruggezonden, met de beslissing van den Minister.
Macbtigt de Minister de Commissie de garantie te ver-
leenen, dan bepaalt hij daarbij tevens de verschuldi.gde
premie.
De Commissie doet van de beslissing van den Minister
aan de onderneming mededeeling.
De garantie treedt in werking, zoodra: lo. de schuld-
vordering op den buitenlandschen kooper is ontstaan overeen-
komstig de hij de verleening der garantie aangegeven
voorwaarden, en 2o. de premie ten kantore van De Neder-
landsche Bank te Amsterdam ten behoeve van den Staat
is betaald. De premie moet, behoudens dispensatie der
Commissie, vÔÔr de afzendingder goederen worden betaald.
Ten einde vast te stellen, dat eene bepaalde uitvoer-
transactie onder eene garantie valt, wordt op den tegenover
die uitvoertransactie getrokken wissel door de Commissie
een merkteeken geplaatst. De Commissie gaat niet tot het
stellen van deze aanteekening over, dan nadat haar het
bewijs der premiebetaling getoond is.
Vindt geen wisseltrekking plaats, dan bepaalt de Com-
missie de wijze, waarop moet komen vast te staan, dat
eene bepaalde uitvoertransactie onder eene garantie valt.
Als regel wordt geen garantie verleend voor transacties met een betalingstermijn van langer dan
dén jaar. Wordt uitstel van betaling toegestaan, dan kan op advies
der Commissie de garantie tegen eene daarbij vast te stellen
premie door dn Minister worden verlengd.
Zoodra een wissel, getrokken tegen eene door den
Staat gedeeltelijk gegarandeerde uitvoertransactie, niet op

7 Februari 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

117

den vervaldag betaald wordt, of, ingeval geen wissel ge-
trokken is, door den kooper niet of niet ten volle aan
Zijne verplichtingen wordt voldaan, doet de onderneming
of de bankinstelling, die den wissel gedisconteerd heeft of
de vordering, uit de transactie voortvloeiende, heeft. over-
genomen, hiervan onmiddellijk mededeeling aan de Commissie.
§ ii.
Jllijft op de uit de uitvoertransactie voortvloeiende sehuldvordering, na uitwinniug van het wisselpersoneel en
de voor de betaling dier vordering gestelde persoonlijke
en Zakelijke zekerheid, een onbetaald bedrag over, dan
• dient de onderneming binnen een door de Continissie te
– stellen termijn een vei-zoek tot uitbetaling van het bedrag,
• waarop zij op grond van de garantie aanspraak, meent te
kunnen maken, met bijvoeging van bescheiden, bij de Com-
missie in. Is voor de uitvoertransactie crediet verleend
door eene in Nederland gevestigde bankinstelling, dan moet
dat verzoek door deze bankinstelling zijn goedgekeurd.
Na onderzoek doet de Commissie aan den Minister mede-
deeling van het door den Staat uit hoofde van de garantie
verschuldigde bedrag. De uitbetaling geschiedt op aan-
wijzing van den Minister ten kantore van De Nederlandsche
Bank te Amsterdam. –
Worden, na indiening van het in het eerste lid bedoelde
verzoek, alsnog in mindering der vordering bedragen ont-
vangen, waarmede bij de vaststelling van het door den
staat verschuldigde bedrag geen i-ekening is gehouden, dan
doet de onderneming of de bankinstelling, die den wissel
gedisconteerd heeft of de vordering, uit de transactie voort-
vloeiende, heeft overgenomen, hiervan onmiddellijk mede-
deeling aan de Commissie, onder terugstorting van het op
grond van de garantie te veel genotene op rekening van
den Staat bij De Nederlandsche Bank te Amsterdam. De onderneming en de bankinstelling, welke den wissel
gedisconteerd heeft of de vordering, uit de transactie voort-
vloeiende, heeft overgenomen, blijven, in geval van onvol-
doende uitwinning van het wisselpersoneel en de voor de
betaling der vordering gestelde persoonlijke en zakelijke
zekerheid, tegenover den Staat voor het daaruit voort-
• vloeiend verlies aansprakelijk.
De onderneming is verplicht aan den Minister of aan de Commissie alle inlichtingen te geven, welke door
dezen in verband met de garantie mochten worden ge-
wenscht, en haar boeken open te leggen ten onderzoek door
een door den Minister of door de Commissie aan te wijzen
deskundige. De kosten van dit onderzoek komen ten laste
van de onderneming.
De Minister behoudt zich voor, de gronden, welke
tot weigering van de garantie geleid hebben, niet aan de
ondèrnemiug en de bankinstelling iiiede te deelen.

De Rijkscommissie van Advies is vooi-ts met één
lid uitgebreid door de benoeming van Mr. R. Mees,
lid der firma R. Mees & Zoonen te Rotterdam.
Nadere inlichtingen en aanvraagformulieren zijn te verkrijgen aan het secretariaat der Commissie, p. a.
De Nederlandsche Bank, Amsterdam.

NOU EENS: HET RUBBER VRAAGSTUK.

In het nummer van 24 dezer las ik met belang-
stelling de beschouwingen van den Heer J. A. Ruys,
o. m. naar aanleiding van
mijn
kantteekeningen op
zijn vroeger artikel.
• Uit die beschouwingen spreekt weer een zekere
verwarring der feiten, die niet stilz*ijgend voorbij
• gegaan kan worden.
Met zijn stelling:
,,In een onderlingen strijd om het bestaan echter is er geen
plaats voor altruïstische overwegingen, doch dit is het
gevolg van dien strijd, niet drvan, dat men den concurrent
het bestaan niet gunt”

zal ieder, wien het met de behartiging
zijner
zaken
ernst is, het volkomen eens zijn. Wij Nederlandsche producenten, kunnen best ,,de
zon in het water zien schijnen”, doch moeten voor
eigen belangen in de bres staan.
Hoe kan een Directeur eener Rubber-Maatschappij,
die (d. w. z. de Maatschappij) nog voldoende finan-cieele kracht tot volhouden bezit, het tegenover zijn
Aandeelhouders verdedigen, indien hij hun belangen ten offer brengt voor de financieel zwakke Vennoot-
schappen in een
tijd
van crisis, zooals
wij
in den
Rubberhandel achter den rug hebben?
De Heer Ruys moet zich aan
zijn.
stefling vast-

klemmen en dan staat
hij
precies aan mijn zijde.

En dan klopt zijn houding ook volmaakt met het-

geen
hij
later
schrijft:
;,Ik vind het volkomen billijk, dat ieder llol]andsch
ondernemer ten deze doet, wat hij verkiest, zoolang geen
wettelijke maatregelen hem zulks verbieden”.

De
strijd
van de tegenstanders ging juist tegen

wettelijke maatregelen, ten einde de individueele

vrijheid te handhaven.
Maar hoe moet ik nu hij het lanceei-en van zulke

kostelijke waarheden de houding van den Heer Ruys
verklaren, die zich juist voorstander van Regeerings-

bemoeienis toonde, dus van opheffing dier individu-

ede vrijheid ten bate van anderen?

Dat
lijkt
me niet bepaald consequent!

De Heer Ruys refereert dan nog eens aan mijn
ijzeren stock’ ‘ plan en concludeert:
,,Doch hoe dit moge zijn, het neemt niet weg, dat wat
de ileer Burger wilde, vrijwel op hetzelfde neerkomt als
de Engelsehe maatregelen”.

Dit is nu niet bepaald aardig van ZEd. en bovendien
minder juist.

Dans-voor dient de wos-dingsgeschiedenis van dat
plan,
zij
het
bijna
overbodig, gereleveerd.

Wij leefden in Juni 1922 in den grootsten druk.
De Engelsche Heeren hielden ons cijfers voor van

voorraden en consumptie, die het ergste deden vreezen.

Een vraag door een der Nederlandsche Proclu-
centen in een onzer Vergaderingen gesteld om nu
ook eens van Hollandsche zijde betrouwbaar materiaal
te verzamelen, werd beantwoord met de mededeeling,
dat het Engelsche cijfermateriaal in elk opzicht

juist en uit de beste bronnen verkregen was.
Elke twijfel diende gebannen te wos-den.
Ook de Engelsche Regeering aanvaardde die ge-
gevens.
Wanneer die
cijfers
later bleken onjuist te zijn
geweest, behoeft daarom nog niet aan gemis aan
goede trouw te worden gedacht.
Op basis dier cijfers ontwierp ik
mijn
ijzeren

stock-plan, niet, omdat ik hetzelfde wilde als de
Enelsche maatregelen beoogden, doch, omdat ik onder elke omstandigheid Regeeringsinmenging
wenschte uit te sluiten.

Mijn plan bedoelde niets anders dan een brug te
slaan én ontmoette als zoodanig bij alle tegenstanders
en zelfs
bij
sommige voorstanders van wettelijke
maatregelen .instemming.

In
mijn
vorig artikel heb ik
duidelijk
uiteengezet,
dat in het licht der nieuwe gegevens mijn ijzeren

stock-plan nooit had behoeven te worden toegepast.
Voor het overige heeft de Heer Ruys het bij het
rechte eind als .hij, referte mijne aanhalingen uit
Engelsche en Amerikaansche bronnen, concludeert;

dat ,,weder is gebleken hoezeer producenten de dupe
zijn geweest van den eigenaardigen toestand op de
Rubbermarkt”.
Dat is echter niet een speciale eigenschap van
de Rubbermarkt, doch van de markt van elk stapel-
artikel.
Dat ruimt men niet uit den weg door Regeerings-
bemoeienis of
wettelijke
maatregelen!
j.
N.
BURGER.
Amsterdam, 30 Januari 1923.

HET VRAAGSTUK DER IiV TERGEAL LJEERDE

SCHULDEN.

III. (Slot).

1V. Het voorstel van Groot-Brittannië tot kwijt-
scheiding der intergeallieerde schulden.

Het veel besproken en in wezen toch eigenlijk te
weinig bekende voorstel, dat Bonar Law
bij
de
Parjsche conferentie op 2 Januari 1.923 indiende,
is geenszins het eerste geweest, waarin dit onderwerp
werd behandeld, – afgezien zelfs van het bekende door
Balfour opgeworpen plan.. Ook in dit opzicht geldt,
dat eerst voorloopers moesten denken en tot stand bren-

118

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1923

gen alvorens een gedachte in een bepaalden vorm kan
worden uitgesproken, die het vooruitzicht op ver-

wezenlijking opent. Aan meeningen van particulieren
waaronder zeer gezaghebbende persoonlijkheden –

omtrent dit thema heeft het niet ontbroken, maar
ook uit officieele kringen waren die voorstellen
afkomstig.

Herinnerd zij in de eerste plaats aan het ontverp
van
Sir .l?oberi Home
in het voorjaar van 1922.
Deze stelde, uitgaande van de bekende deeling der

geallieerde vorderingen op Duitschiand in drie. seriën
obligatiën A met 12, B met 38 en 0 met 82 milliard

goudmarken (volgens de regeling van Mei 1921,
waarbij rente en aflossing van laatstgenoemde serie

eerst betaald zouden worden naarmate Duitschiands

financieele kracht zulks zou toelaten), een verdere

verlaging van het totaalbedrag (dat reeds van 197 mii-

hard goudmark tot deze hoogte was gereduceerd) tot 110

milliard goudmark. voor, in twee deelen van resp.

45 en 65 milliard. çde vroegere 50 milliard A en B-obligatiën, na aftrek
van 5 mifliard voor reeds gedane betalingen). De

andere 65 milliard zouden slechts worden opgevorderd,
wanneer de Ver. Staten hunne aanspraken tegenover

Europa handhaafden. Het is wellicht dienstig, eraan
te herinneren, dat volgens de meening van zeer velen

de vorm van de oude serie 0 van den beginne aan

slechts was gekozen om tot een totaalbedrag te

konien; dat grooteren indruk zou maken, maar dat

de ontwerpers van dit schema volkomen overtuigd
waren van de oninbaarheid dezer vordering. Het

plan-Home bracht een zuivere scheiding tusschen
deze verplichtingen, maar hoewel het ook eenige

vermindering van den totalen last beteekende, (door

den vrjwilligen afstand van de min of meer imagi-
naire 17 milliard 0-bonds) werd toch het grootste
deel van de opoffering, welke deze regeling zou
vergen, op rekening van de Ver. Staten geschoven.

Aanlokkelijk kon dit plan voor de Unie niet zijn,

nog geheel afgezien van het feit, dat toenmaals de
publieke opinie niet voldoende was gevorderd om

zich weder voor Europa te interesseeren, gelijk dit
in den laatsten tijd wèi veel meer het geval is;

waaromtrent men slechts de redevoeringen van lei-
dende Amerikaansche politici behoeft na te lezen.
Want in dit plan werd van de Ver. Staten verlangd

ook minstens ten deele goede vorderingen te ver-
vangen door andere van geringer gehalte. Dan
ware misschien een openhartig beroep op de Ver.
Staten nog beter geweest, ofschoon ook dit nog te
vroeg zou zijn gekomen.’)

Dit beroep werd gedaan door de bekende
Nota
van Balf our,
waarvan de inhoud
zich
in het kortin
het volgende uittreksel laat samenvatten, dat
,,Groot-Brittannië ten volle bereid is het zijne te doen
inzake de kwijtschelding der schulden, doch dat het onvèr-
dedigbaar is, alleen van dit Rijk opofferingen te vragen.
])e vorderingen van Gr.-:Brittannië in verband met den
oorlog, exclusief interest, bedragen ongeveer £
3.400.000.000.
.I)aartegenover is het land aan de Ver. Staten circa
£ 850.000.000 schuldig. Amerika heeft gevraagd om aflos-
sing dezer schuld. De Regeering beklaagt zich daarover
geenszins: zij erkent hare verplichtingen en is bereid deze
na te komen. Maar de leening van Gr.-Brittannië in
Amerika vormt slechts een transactie uit een geheele serie
roet elkander verband houdende verbintenissen, waarin
liet land nu eens als debiteur, dan weder als crediteur is
betrokken, en wanneer onze onbestreden verplichtingen
als debiteur moeten worden nagekomen, kunnen onze niet
minder onmiskenbare rechten als crediteur geenszins geheel
ter zijde worden gesteld. De tot dusverre gevolgde politiek,
geen aanspraken op onze debiteuren te laten gelden is
illeen juist, zoolang deze algemeen wordt toegepast. Wan-
neer wij dus den geallieerden verzoeken, te willen handelen
naar hetgeen in hun vermogen is ten aanzien van hunne
schulden aan ons land, is het bedrag, dat door Groot-
Brittannië wordt teruggevraa.gd, afhankelijk van de som,
welke het Koninkrijk aan de Ver. Staten verschuldigd is.
‘) Daaromtrent zie uien ook de opmerkingen
van
Prof.
Patterson in de ,,Annals”.

Wij zijn voornemens onder geen omstandigheden meer van
onze debiteuren te verlangen dan benoodigd is on onze
crediteuren te betalen. Men mag niet vergeten, dat wij
onze verbintenissen hebben aangegaan ten gunste van
anderen en dat de Ver. Staten të kennen gaven, dat, hoe-
wel onze geallieerden liet geld uden gebruiken, zij slechts
onder onze garantie bereidwaren het te leenen. De Regeering
stelt niet voor dat ter wille der rechtvaardigheid of om
andere redenen, Duitschiand zou worden ontheven van zijn
verpl ichtingen tegenover de andere geallieerden. Zij spreekt
slechts voor Groot-Brittannië en bepaalt er zich toe te
herhalen, dat zij zoo sterk is doordrongeu van de economi-
sche onmacht, die door den tegenwoordigen stand van
zaken over de wereld is gebracht, dat het Rijk bereid zou
zijn (afgezien van de rechtvaardige vorderingen van andere
deelen ervan), afstand te doen van allé verdere ‘rechten op
schadevergoeding door Duitschland en terugbetaling van
schulden door geallieerden, mits zulks deel zou uitmaken
van een algemeen plan, waardoor dit voorname vraagstuk
als één geheel zou worden behandeld en een bevredigende
oplossing kon vinden.”

Tén slotte verscheen even vôôr de Parjsche con-
ferentie van Augustus 1.922 een plan, geïnspireerd
door of althans toegeschreven aan
Poincaré, volgens
hetwelk Frankrijk slechts vergoeding van de mate-
rieele schade zon verlangen en de verplichtingen van

Duitschiand verminderd zouden worden tot 50 mii-
hard goudmark (weder met de oude bonds A en B)
doch als voorwaarde werd gesteld, dat de schulden
van Frankrijk aan Groot-Brittannië kwijtgescholden

zouden worden. Ook in dit geval ontbrak derhalve

het beroep op de grootmoedigheid der Vereenigde
Staten niet.

Ook kan nog worden herinnerd aan het voorstel)
dat
Mussolini
in December jl. te berde bracht, maar
dat inmiddels even weinig practisch resultaat op-
leverde als die van zijn voorgangers.

Het
nieuwe voorstel van Groot-Brittannië
ver-
toont eenige punten van overeenkomst met de eerder
genoemde, maar onderscheidt zich tevens daarvan i

scherp. De overeenkomst bestaat daarin, dat het
plan het vraagstuk van de schadevergoeding vast-
knoopt aan de regeling der intergeallieerde schulden
en derhalve een rechtstoestand wil scheppen in plaats

van een slechts practisch bestaanden; voorts, dat

het vermindering voorstelt van de verplichtingen,

die in verband met den wederopbouw op den voor-
naamsten debiteur zijn gelegd en de regeling der

intergeallieerde schulden daarvan afhankelijk maakt.
Het voornaamste onderscheid bestaat wel daarin,
dat het geen beroep meer doet’ op de grootmoedig-
heid der Vereenigde Staten – al moge ook bij het

opstellen ervan de gedachte van invloed zijn geweest,
dat de tegemoetkomende houding van Engeland in
de Unie eveneens daartoe zou leiden -, maar

eigenlijk de grootste opofferingen wegens de kwijt-
scheiding op de schouders van Groot-Brittannië legt.

Het plan berust op de volgende hoofdpunten.
1)

De grondgedachte was : ,,Iu de plaats der tegen-
woordige vastgelegde verplichtingen van de Euro-
peesche geallieerden tegenover Groot-Brittannië
overeenkomsten te treffen krachtens welke al deze

schulden met uitzondering van een gering percentage
(dat vastgesteld wordt in den vorm van overdracht

van Duitsche schulden) kwijtgescholden zouden
worden, waartegenover echter de eventueele beta-
lingen door Duitschland boven een zeker minimum
beschikbaar zouden komen voor aflossing der Euro-
peesche schulden aan de Vereenigde Staten”.

Men heeft dus twee deelen te onderscheiden:

kwijtschelding van schulden door de geallieerden, in
de eerste plaats door Groot-Brittannië – aanwen-
ding van Duitsche betalingen boven een zeker

1)
In dit artikel wordt voornamelijk gebruik gemaakt
van de korte officieele inededeelingen aan
1
de pers; de
geheele tekst is o. a. afgedrukt in de ,,Times” van
3
Januari
1923;
op het vraagstuk van de prestaties voor, den weder-
opbouw is
slechts ingegaan, in zoover als dit voor een goed
begrip noodzakelijk is.

7 Februari 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

om

minimum’ tot ve±libhting van den last der Euro-.

pesche schuldeil aan de VÈreenigde Staten.

Hoe wil het voorstel dit bereike?
ie. ])oor vâststelling van het, bedrag . er

.Duitshe. schadevergedng
in een deel, dat onder

alle omstandigheden te betalen is en in een even-

tueel ander, dat bij voldoende prestatievermogen

betaalbaar zou zijn. (Weder komt dus de vroegere

gedachte van dé
,
A en Bk resp. O-ho.nds tevoor-

schijn). l)e eerste, de z.g. bonds der serie 1, bedragen
50 milliard. g6udark (waarvoor boendien eën

moratorium voor den inteest wordt tQegestaan) en

iioeten uiterlijk in. 1954 zijn afgelost. 1 laatste
serie II, beloopt 17.31 milliard goudmark en ver-

tegenwoordigt d.c gekapitaliseerde rente wegens het.

moratorium. Over de uitgifte daarvan wordt in 1933

een besluit genomen en de aflossing zoii eventueel
in 1965 geschieden. Het zijn deze obligatiën waarvan

gebruik gemaakt zal worden bij delging der gealli-
eerde schulden aan de Vereenigde Staten. Het denk-

beeld van deze combinatie mag zeker vernuftig worden

genoemd. De obligatiën-der eerste serie kunnen na

1923 tegen
stijgenden
koers worden afgelost, oor-

spronkelijk tegen 50 pOt. (De koers is aldus gesteld
om als prikkel te kunnen werken voor zoo spoedig

mogelijke aflossing).

2e. De regeling dèr inter geallieerde schulden
bepaalt:

De gouddeposito’s, die zich in Groot-Brittannië
bevinden als onderpnud voor de door Frankrijk en
italië opgenomen leeningen tot voortzetting van den
oorlog, worden bestemd voor aflossing dezer leeningen
(Frankrijk pim. 1.25 mihiard goudfrancs, Italië pim.

500 miii. goudfrancs).
Het Fransche deel aan Duitsche obligatiën, dat
op de terugbetaling der Belgische oorlogsschulden
(aan Frankrijk) betrekking heeft, wordt overgedragen
aan Groot-Brittannië en door dit land aangewend
alá voldoening van een even groot deel der Fransche

schuld aan het Koninkrijk.

.1/2
milliard goudmark van de eerste serie der
Duitsche obligatiën worden door Italië aan Groot-
Brittannië overgedragen en door dit land eveneens
aangewend ter verrekening van een gelijk bedrag
der Itahiaansche schuld aan het Ver. Koninkrijk, en
wel gerekend tegen de nominale waarde dezer

obligatiën.
Het restant der Fransche en Italiaansche oorlogs-
schuld aan Groot-Brittannië vervalt, evenals daar-
tegenover alle vorderingen van die beide landen.

Voorts wordt ook de schuld van Italië aan Frankrijk
afgeschreven.
.Groot-Brittannië en Frankrijk dragen aan
Oommission des Réparations als trustee de netto-

vorderingen af, welke
zij
wegens den oorlog bezitten

op Servië, Roemenië,. Griekenland en Portugal. Deze
staten zijn bevoegd tot de overeenkomst toe te treden,

in welk geval hunne schulden aan Europeesche Ge-
allieerden worden a.fgeschreven, onder voorwaarde,
dat zij afstand doen van hunne aanspraken op de
tweede serie van obligatiën, zooals dit eerder reeds
bij de groote geallieerde mogendheden was voorge-
schreven. (In verband met de bevoorrechte positie
van België worden voor dit land afzonderlijke voor-
waarden vastgesteld.)
Deze obligatiën worden verdeeld op de volgende

wijze: G-r.-Brittannië, Frankrijk, Italië en alle andere
tot de overeenkomst toetredende staten doen afstand van het percentage, dat hun zou toekomen
01)
grond

van de conferentie te Spa in zake de vorderingen
der Geallieerden op Duitschiand. Deze verhouding
werd destijds als volgt bepaald:

Frankrijk………………..
52
pOt.

Groot-Brittannië …………..22
Italië

………………….i0

België –

.
8

Alle andere samen ……. . . . . S
Totaal……100 pC’t.

Het den staten aldus toekomende bedrag wordt

besteed voo:r aflossing hunner schulden aan de Ver.

Staten,
in verhouding daarvan.

Deze voorstellen
schijnen
zeer eenvoudig en geven
daardoor aanleiding tot een poging om te berekenen,

wat de landen’ afzonderlijk
bij
aanneming ervan

zullen opgeven, resp. winnen. Een
dergelijke
poging

moet nochtans af stuiten op onoverkomelijke moei-
hijkheden. Deze vinden hun oorzaak in de volgende

omstandigheden:

In de eerste plaats moet men vaststellen,
wat de

staten afzonderlijk opgeven tegenover Duitschland,

n vervbgens wat onderling, ?esp. tegenover Engeland.

‘TusschetL deze -twee soorten van
kwijtschelding
be-

staat dit verband, dat het definitieve voordeel, voor
welke mogendheid ook, eerst dan bepaala kan worden,

ivanneer -beide cijfers nauwkeurig bekend
zijn.
Maar ‘daarmede komt de eerste moeilijkheid. Hoe moet
men de vorderingen volgens de regeling van Spa

en de vastgestelde totale schuld van Duitschiand

ad 132 milliard goudmark waardeeren? Er kunnen
uit den aard der zaak slechts waarden worden ver-
geleken gereduceerd tot het huidige oogenblik, want

alleen deze
zijn
gelijkwaardig. Maar reeds deze 132

milhiard moeten voor het overgroote deel (82 miljard)
slechts voorwaardelijk worden betaald, de rentevoet

is niet steeds dezelfde. De waarde op dit oogenblik,

is, daar men het in werking treden van de voor-
waarden niet tot uitdrukking kan brengen, ook niet
te berekenen. Daarmede vervalt het uitgangspunt
voor elke berekening omtrent hetgeen de staten te
tamen opgeven en – winnen.

Toch kan men nog trachten te onderzoeken, wat

de
geallieerde staten afzonderlijk tegenover elkander

bpgeven en winnen. Hier heeft men een althans

iets vastere basis.
Wij
zullen ons echter beperken
tot de vraag, hoe de verhouding
bij
de drie groote

mogendheden zou worden.

– Frankrijk
doet afstand van
zijn
goud, p1. m. 1,0

mihhiard goudmark, en
‘zijne
vordering op België.
De tegenwoordige grootte daarvan is niet precies

bekend; nemen
wij
het voor Frankrijk ongunstigste
eval aan, de geheele Belgische oorlogsschuld, zooals
dit in het Verdrag van Versailles is gedaan, dan
komt men op een bedrag van ongeveer 3.0 milhiard
oudmark; voorts geeft
Frankrijk
zijn vordering op

Italië op, die ± 0,75 milhiard goudmark groot is. Maar
hoe staat het met de vorderingen van Frankrijk op
Rusland; worden deze ook
kwijtgescholden?
De tekst

der overeenkomst geeft op deze vragen geen ant-
woord: van Rusland wordt met geen woord melding
gemaakt.’ Men zal echter wel mogen aannemen, dat
Ruslad niet meer als geallieerde wordt beschouwd

en dat

de vorderingen op dezen Staat, zoo imaginair

ij
ook mogen
zijn,
niet
onder deze regeling vallen.
:

(Daaruit zou voor
Frankrijk
een verlies – van 4.4
mifliard goudmark, voor Engeland van 12.7 milhiard
goudmark volgen.)

Derhalve bhijve Rusland hier buiten beschouwing.
Frankrijk doet dan in totaëi afstand van 4.75 milliard,

goudmark aan vorderingen, (waarvan 4 milliard ten
gunste van Groot-Brittannië),
terwijl
Groot-Brittannië
zijn vordering ten bedrage van 11.4 milhiard goud-
mark
kwijtscheldt.
Dit beteekent een opoffering van
7.4 milliard goudmark. Resteert nog de vraag hoe
het met de vorderingen van Frankrijk op de andere
Geallieerden staat. Daaromtrent kan niets, en ook
hoegenaamd niets, met
cijfers
worden gezegd, daar
het geheel onbekend is of er, en zoo ja welke,
rnogeudhedeti tot de overeenkomst toetreden en (ier-

halve de vruchten daarvan plukken. Laat men dus
deze buiten bespreking, dan
blijft
het bovengenoem-

de bedrag van 11.4 minus 4.75 = pIm. 6.6. milliard
goudmark. Nogmaals
zij
nadrukkelijk gewezen op het
feit, dat dit slechts de voordeelen van de ver-
rekening zijn, die aan
Frankrijk
ten goede komen,
tegenover zijn geallieerden. Of en in hoeverre zij

120

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1923

opgewogen zouden hebben tegen de opoffering, die

het afstaan van het aandeel in de ,,132 milliard”,

die Duitschiand zou moeten betalen, beteekende, en

waarvoor de geringere, doch vermoedelijk eerder te

realiseeren vordering op grond van het nieuwe

Engelsche voorstel in de plaats zou komen, is on-
mogelijk te bepalen.
Voor
Italië is
de toestand als volgt: Het geeft

op zijn aanspraken op goud ten bedrage van 0.4

milliard goudmark, en draagt 1.5 milliard goudmark-
obligatiën over aan Groot-Brittannië.

In deze betaling ligt reeds een tegemoetkoming

opgesloten, daar die obligatiën volgens de betrokken

tabel per einde 1923 slechts tegen 50 pOt. worden

aangenomen, maar als volwaardig worden geaccep-

teerd en verrekend. Italië scheldt eventueel enkele

andere schulden kwijt en wordt ontslagen van ‘zijn
verplichtingen ten opzichte van Groot-Brittannië en

Frankrijk, die gelijk bekend 10.0 en 0.75 milliard

goudmark bedragen. Ook in dit geval is niet te
zeggen, in hoever deze kwijtschelding opweegt tegen
die, welke Italië Duitschiand toestaat bij aanneming

van deze overeenkomst, door verlaging van de Duit-

sche totale schuld (en dus ook van het Italiaansche aandeel in de vorderingen op dit land).
Groot-Brittannië
verkrjgt de beide goudposten
van Frankrijk en Italië met 1.0 en 0.4 milliard
goudmark, en de obligatiën wegens de Fransche

vordering op België, die hierboven op 3.0 milliard

goudmark werden aangenomen, zoomede de 1.5 mii-
hard Duitsche bonds, die Italië aan Groot-Brit-
tannië overdraagt. Het
Rijk
doet afstand van de
vorderingen op
Frankrijk
en Italië met 11.4 en
9.8 milliard goudmark, eventueel ook van die op

andere geallieerden. Engeland brengt, wanneer men
het laatste buiten beschouwing laat, een offer van
15.5 milhiard goudmark zooals uit het onderstaande

staatje blijkt. i) Ten aanzien van de vergelijking
met de kwijtschelding kan naar bovenstaande op-merkingen worden verwezen. Nogmaals moge de

aandacht worden gevestigd op het onderscheid in de

waardebepaling voor de obligatiën der serie 1 (die
slechts ongeveer 50 pOt. van de nominale waarde
bedraagt), en het aannemen van deze obligatiën tegen de nominale waarde.

Het is geheel onmogelijk te zeggen welke waarde
de obligatiën van de tweede serie vertegenwoordigen,
daar immers nog niet eens vaststaat, of deze wel
uitgegeven zullen worden. Wanneer men aanneemt,
dat zulks wel het geval zal zijn en tot het volle
bedrag, dan geeft van de 86 pOt., die aan de drie

groote geallieerde mogendheden uitgereikt zullen
worden, Groot-Brittannië 22 pOt. af aan de Comm.
d. Rép. als trustee, of 3.8 milliard goudmark; Frank-

rijk 52 pOt. of 9.0 milliard goudmark, Italië 10 pOt.
of 1.73 milliard goudmark. De Comm. d. Rép. stelt
deze obligatiën weder ter beschikking van de betrok-
ken staten in verhouding van hunne schulden aan

de Ver. Staten. Deze verhouding beliep in Engeland
41 pOt., Frankrijk 33 pOt., Italië 16 pOt. Daarin

ligt een voordeel voor Groot-Brittannië en Italië,
een nadeel voor Frankrijk.

VJledigheidshalve zij nog vermeld, dat van de
obligatiën der eerste serie de geallieerden ook slechts
80 pOt. ontvangen, terwijl de andere 20 pOt. worden
overgedragen aan de Comm. d. Rép. ten behoeve
van bepaalde verrekeningen tusschen de geallieerden.

Ten slotte is nog een overwegend bezwaar tegen een poging om de voor- en nadeelen in cijfers vast
1)
Groot-Brittannië

doet afstand van
zijn vordering

in ruil voor
op: beloopende:
Miii. Goudm. Miii.

Miii.
Frankrijk
11.4 1.0
goudvoorraad
+
3.0 Belg.
schuld
=4.0
Italië

10.0 0.4

+ 1.5
Duitschebds.
=1.9

15.5 MilLGoudmark.

te stellen: de intrinsieke ongelijksoortigheid der

vorderingen. Een vordering van Groot-Brittannië

op Frankrijk beteekent iets anders dan bijv. een
vordering op Griekenland. Men zou kunnen beproeven

een reductie toe te passen tot dezelfde intrinsieke

waarde; wie zal echter de juiste verhouding bepalen
en langs welken weg? De gedachte, daarom

maar
een streep door de oorlogsschulden te halen en ze
als gelijkwaardig te beschouwen, ofschoon zij het

in werkelijkheid niet zijn, is zeer zeker aanlokkelijk,

wijl zij ook dezen Gordiaansche knoop met één slag

doorhakt. Maar ook de houw van A1exanderv’ormde

geen oplossing van het vraagstuk, maar slechts een

gewelddadig uit den weg ruimen ervan en daarop zou
de zaak ook hier neerkomen.

De genoemde bezwaren.yormen wel de oorzaak

van het feit, dat een opstelling in cijfers van de

voordeelen in geen enkel der verschillende tijd-

schriften en dagbladen, – die het thema besproken

hebben, is gegeven. Zelfs het antwoord van cle

FranscheRegeering aan Bonar Law doet dat niet,
en kan het niet doen; daarin worden slechts enkele

punten te berde gebracht zooals de volgende:

,,Zonder twijfel zou het Engelsche voorstel de annu-
leering medebrengen van een ,,aanzienlijk deel” der
credieten, die Groot-Brittannië heeft verleend aan

zijn Europeesche bondgenooten; maar zoowel Frankrijk

als Italië zouden aanmerkelijke offers moeten

brengen (om deze nog eens te herhalen: afstand

van den goudvoorraad bij de Bank van Engeland

en overdracht ‘van de Duitsche betalingen voor

België’s oorlogsschuld aan Frankrijk, alsmede 1.5 mii-
hard goudmark obhigatiën der eerste serie door Italië).

Per saldo zouden Groot-Brittannië en Frankrijk uit
den oorlog te voorschijn komen in de volgende
financieele positie: Frankrijk zou aan de Ver. Staten
ongeveer 14 milliard goudmark schuldig zijn; zijn
v
e
i
:d
ere
lasten voor pensioenen, wederopbouw enz.

zouden, indien men aanneemt, dat het land voor
schadevergoeding 11 milliard goudmark verkrjgt,
59 milliard goudmark bedragen. Groot-Brittannië
zou aan de Ver. Staten een schuld van 15.5 miljard.
goudmark hebben te betalen (na aftrek van de

Duitsche betalingen, die aan dit land door Frankrijk
en Italië worden overgedragen); en voor pensioenen

enz. zou op het land een schuld rusten van 30 mii-
hard goudmark of slechts 62 pOt. van Frankrjks
lasten
1)

Groot-Brittannië eindelijk zou aan obligatiën van
de eerste serie bezitten: 22 pOt. van 80 pOt. van

50 milliard, zijnde 8.8 mihliard, met een tegenwoor-
dige waarde van circa 4.5 milliard; voorts het aan-

deel van Frankrijk in de Belgische ooriogsschuld,
door eerstgenoemd land overgedragen; ten slotte
1.5 milliard goudmark van Italië. Engeland zou der-
halve bij de Duitsche schadevergoeding naar ver-
houding in veel sterkere mate zijn geïnteresseerd
dan het met de huidige aanspraken tegenover Duitsch-
land het geval is. Duitschland zou in Groot-Brit-

tannië zijn voornaamsten crediteur hebben te zien,
waarvan de vorderingen stijgen, naarmate andere staten
tot de overeenkomst toetreden. Groot-Brittannië wil
bovendien het standpunt, dat het tegenover Duitsch-
land inneemt, ook tegenover de andere overwonnenen
handhaven; althans een der laatste punten van het
voorstel bepaalt, dat de staten, welken door Engeland

kwijtschelding van schuld wordt toegestaan, zich’,
moeten verbinden ook in te stemmen met alle voor-stellen, die Groot-Brittannië zal doen tot verlichting

der lasten van vroeger vijandelijke mogendheden,
1)
Deze berekening heeft klaarblijkelijk slechts betrekking
op de obligatiën der eerste serie. Van deze
50
milliard
krijgt Frankrijk — daar
20
pCt. of
10
milliard ter
beschikking komen van de Comm. d. Rép., en. dus maar
40
milliard resteeren
– 52
pCt. of
20.8
milliard; deze
hebben echter slechts een momenteele waarde van ongeveer
de helft of circa
10.5 – 11
milliard goudmark. Voor
Engeland is de berekening dienovereenkomstig.

7 Februari 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

121

zooals deze zijn vastgesteld in de vredesverdragen

van St. Germain, Trianon en Neuilly. De Engelsche invloed tegenover alle Continentale staten zou door

deze overeenkomst ongetwijfeld belangrijk worden

versterkt, hetgeen een zekere schadeloosstelling be-

teekent voor de door Groot-Brittannië gebrachte en
nog te brengen offers, welke door de staatsmanskunst

van zijn politieke leiders vermoedelijk wel zeer nauw-

keurig overwogen zullen zijn.
Dit zijn, zoo kort
mogelijk
uiteengezet, de grond-
trekken van het Engelsche plan en van de gevolgen,
die het
bij
aanneming zou hebben gehad. Ten slotte

moge hieraan nog deze opmerking worden tee-

gevoegd, dat – ,,Alles ist schon dagewesen” – de

financieele geschiedenis van de laatstverloopen eeuw

ook een geval heeft gekend van schuld-kwijtschelding:
ook toen was het Engeland – nadat reeds eerder
Frankrijk
door
kwijtschelding
der verschuldigde

rente op leeningen aan de jonge Vereenigde Staten

een voorbeeld had gegeven – dat afstand deed van
circa negen tienden
zijner
vorderingen op Oostenrijk,

in verband met de Napoleontische oorlogen ontstaan.

Het resteerende tiende deel werd bovendien door

Oostenrijk afgelost door middel van een leening,
welke dit land bij Engelsche banken opnam en waar-

van de Engelsche regeering het provenu verkreeg.

Zoo is het voor dezen
tijd
te wenschen, dat de oude

wijsheid ,,l’histoire se répète” ook ditmaal moge
worden bewaarheid.
Dr. W. MAUTNER.

LONDENSCHE CORRESPONDENTIE.

De toestand in den landbouw.

Onze Londensche Correspondent
schrijft
ons d.d.

3 Febr. 1923 : –

Sommige t.Twer lezers zullen wellicht bekend zijn
met het meesterlijke werk van Cobbett: ,,Rural rides”, dat nu gelukkig in een goedkoope editie
verkrijgbaar is. Het geeft een beeld van het leven
op het Britsche platteland in de jaren ’20 van de
vorige eeuw, toen de Britsche boer ondanks graan-
wetten en parlementaire enquêtes leed aan de ge-
volgen van de ontwrichting, die de Napoleontische
oorlogen met zich hadden gebracht en van die der
op hen gevolgde deflatie. Men wordt sterk herinnerd
aan dit beeld van geruïneerde pachters en een bijna
verhongerende arbeiderskiasse, wanneer men de
brochure ,,The Future of Agriculture” getiteld, leest,
welke door de Times is uitgegeven en die een her-
druk bevat van de artikelen van zijn welbekenden

landbouw-correspondent, gepubliceerd tegen het einde
van het vorige jaar.

Hoe ziet deze den toestand? Het is een somber
verhaal van het begin tot het einde, vooral wat
betreft den landbouwer, die op
zijn
oogsten bij ver-
koop tot £ 5 per acre verliest. De bonen kunnen
slechts verlaagd worden ten koste van de efficiency
der arbeiders; de boeren hebben hun vertrouwen in
de regeering verloren en verwachten niets van de
nieuwe ,,Rechtbank” van drie economen, die de
kwestie der crediet-faciliteiten zal onderzoeken, als-
mede de ongerechtigheden, welke men aan tusschen-
personen
verwijt
en al dergelijke zaken, die met het
vraagstuk in zijdelingsch verband staan.
Zij
weten,
dat protectie hun geweigerd zal worden en dat op
subsidie niet te rekenen valt. Het opheffen van het
embargo op den invoer van Canadeesch vee doet
de klaagliederen nog toenemen, want het laatste
overblijfsel eener differentieele behandeling is hiermede
verdwenen. De toestand is zoo, dat hoe wetenschap-
pelijker de beschouwing geschiedt, d. w. z. hoe meer
kapitaal de boer in den grond steekt, des te grooter naar evenredigheid het verlies is. De opbrengst per
acre stijgt niet snel genoeg om de extra-kosten
goed te maken. Het eenige wat gedaan kan worden
is bouwland in grasland te veranderen of de bebou-
wing zôô weinig intensief te doen geschieden, dat

de daling der kosten de vermindering van de op-

brengst zal overtreffen.

De opmerking mag echter gemaakt worden, dat
de Britsche landbouw
dergelijke
crises reeds eerder

heeft doorstaan. Waarom zou
hij
zulks thans niet

doen? Het antwoord ligt voor de hand.

Gedurende de crisis, welke het gevolg was van

den invoer van goedkoope Amerikaansche tarwe en

het eerste binnenstroomen van bevroreijC vleesch

stond achter de landbouwerskiasse die der grond-

heeren, welke financieel in staat waren de pachten

te verlagen en een algeheele inzinking te voorkomen.

Zelfs toen echter kon een ramp in zekere districten

niet voorkomen worden. Ieder, die de geschiedenis

van den Engelschen landbouw bestudeert, heeft gehoord

van de braak liggende gronden in Essex, welke het
gevolg waren van de depressie. Waar zijn thans
echter de grondeigenaren? Zij kunnen niet doen, wat

hun vaders deden, zelfs al zouden zij het willen,
omdat
zij
te veel verloren hebben door de hoogere
belastingen. Maar in vele gevallen
zijn
er geen
lanciheeren meer om op terug te vallen, aangezien
tal van pachters hun land kochten op het hoogte-

punt van de conjunctuur en zich thans hopeloos in

moeilijkheden bevinden.

De waarheid is, dat de boer het slachtoffer is ge-
weest zoowel van de omstandigheden, als van kwade
trouw, als van de oorlogs-psychologie der laatste acht
jaren. Laat ons dit punt het eerst behandelen.

De schrik voor den onderzee-boot-oorlog scheen op een bepaald oogenblik de geheele bevolking overtuigd
te hebben, dat
wij
niet langer in den omvang,
waarin dit tot dusverre het geval was geweest, van den aanvoer van buitenlandsche tarwe afhankelijk
konden zijn. Ondanks het toen zeer veel voorkomende
verkeerde inzicht in den toestand was het ul. het
tarwe-vraagstuk, waarom het in dit verband vooral
ging. Er moest dus iets gedaan worden om den ver-
bouw hiervan te stimuleeren. De officieele politiek
werd gelijk
bekend belichaamd in de Corn Produc-
tion Acts, waarbij den boer het verschil tusschen
zekere vastgestelle prijzen en den marktprjs gega-
randeerdwerd.Aldus werd de graanproductie geprikkeld.

Tezelf der
tijd
hadden bovengenoemde wetten een
diepgaande maatschappelijke beteekenis, want graan-
verbouw hield arbeiders op het platteland vast en

het scheen, dat de loonraden, welke werden ingesteld,
voor den landarbeider voor de eerste maal een toe-
stand schiepen, waarop een herleving . van het
platteland zou kunnen worden opgebouwd, evenals
een gezonde vakvereenigingsgeest, terwijl het af-
vloeien van de fliiaksten van het jongere geslacht
naar de steden erdoor zou worden voorkomen. Her-
leving van het platteland werd één van de mode-
leuzen van het oogenblik; men maakte plannen voor
de vestiging aldaar van de teruggekeerde soldaten
en men dacht, dat de oorlog den menschen weder
smaak in het leven in de open lucht gegeven had.
In één woord: het platteland zou weder bevolkt
worden.
Hoe ongegrond bleken deze menschelijke verwach-
tingen! Iedereen had over het hoofd gezien, dat de
Britten thans een steden bewonend volk zijn, vrijwel
geheel onbekend met de mogelijkheden en moeilijk-
heden van het leven op het land, ofschoon de steden
jaarlijks daarvan nieuwe lichtingen trekken. De regee-
ring ontdekte zeer spoedig, dat de kiezer in de
steden goedkoop voedsel verlangde, en dus ging zij
bijslag verleenen op het brood, op hetzelfde oogen-
blik, dat
zij
den boer een loonenden prijs garandeerde.
Toen de wereldprijzen ineenzakten en het scheen,
alsof de garantie
wezenlijke
beteekenis zou krijgen,
waarmede op de steden last gelegd zou worden,
waarvan deze zeker niet gediend zouden
zijn,
ver-
dween de moed der regeering. De Production Acts
werden ingetrokken en de loonraden met veror-
denende bevoegdheid opgeheven, waarmede aan de

122

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1923
hoop op nieuw leven op het platteland cle bodem

ingedrukt was. Sindsdien is het ploeteren geweest,

zoowel voor de boeren als voor de arbeiders. Terwijl

bij de Spoorwegen de portier van het plattelands-

station zich nog verheugt in een hoog loon en korten

werktijd, beschermd als hij wordt door zijn vakver-

eeniging, tracht de landarbeider in sommige gevallen

zichzelf en zijn gezin in het leven te houden van
een loon van sh. 25 per week. Met dit loon ver-

dwijnt de hoop, dat het woningvraagstuk ten platten

lande kan worden opgelost, evenals de hoop, dat er

een marge zal blijven voor de hoogere genietingen
des levens.

Het resultaat van een en ander
blijkt
uit de
statistiek, voor zoover beschikbaar. De volgende tabel

toont de ontwikkeling der dingen met voldoende
duidelijkheid.
Bouwland

Grasland

Totaal
(in
rnillioenen acres)
1910
……..
113

16.0

27.3
1911
……..
1.3

16.0

27.3
1912
……..
11.3

15.9

.

27.2
1913
………
11.0

16.1

27.1
1914
……..
11.0

16.1

27.1
1915
…….
11.0

16.1

27.1
1916
……..
11.0

16.0

27.0
1917
……
11.2

158

27.0
1918
……..
12.4

14.6

27.0
1919
……..
12.3

14.4

26.7
1920
…….
12.0

14.5

265
1921

11.6

14.5

26.1
Ofschoon de
cijfers
voor het bouwland’nog’hooger

zijn
dan bij
het begin van den oorlôg is een neiging
tot dalen duidelijk merkbaar en het is wel zeker,

dat deze in het afgeloopen jaar zich met kracht

zal hebben doorgezet. Maar nog van meer belang

is, dat de daling van het bouwland niet vergezeld
gaat van een toeneming van het grasland. Tot op
zekere hoogte zal dit het gevolg
zijn
van de uit-

breiding der steden en is dus niets verontrustends,

althans niets ongewoons. Maar deBoard.of Agriculture
zelf is met deze verklaring niet tevreden en wijst
erop, dat een scherpe
stijging
te bespeuren valt in

de hoeveelheid woesten grond, hetge.en de veronder-
stelling aan de hand doet, dat de boeren in sommige

gevallen niet voldoende geld hebben om goede weiden
aan te leggen.
De beschikbare
cijfers
toonen ook aan, dat het
aantal eigenaren gedurende de jaren onmiddellijk
na den oorlog bleef
stijgen,
gelijk uit onderstaande
tabel blijkt.

Aantal eigengeërfde boeren
(in
duizenden).
Omvang van den

Vermeerdering
grondeigendom

1919

1921

percent
1/5

acres ……..
10.5

12.0

IS
5120

……….
13.8

186

35
20150

……….
8.3

13.1

57
50/100

……….
6.4

10.8

69
1001150

……….
3.5

5.8

69
1501300

……….
4.2

7.2

70
300
en meer ……..
2.0

3.0

50

48.7

70.5

45

Het totaal aantal boerderijen vertoont een daling,
zoodat door de toeneming van het aantal eigen-
geërfde boeren deze thans een grooter deel van
het geheel uitmaken. Dit is gedaald van 433.000 in
1903 tot 420.000 in 1921,
terwijl
het totaal in 1913
436.000 was. Zoowel
boerderijen
van het grootste
als van het kleinste type
zijn
in aantal achteruit
gegaan; die met een omvang van 1-5 acres van
92.000 tot 81.000; die van 300 acres en daarboven
van 15.500 tot 13.000. Het meest komen voor boer-
derijen van 5-50 acres en van 50-300 acres.

5150
acres

501300

1903
…….
199.000

127.000

1913
……..
200.000

128.700

1921
……..
197.000

128.800
Bij het beschouwen van de toekomst moet men
niet over het hoofd zien, dat gedurende den oorlog vrij veel land onder dwang in bouwland werd ver-

anderci, dat daarvooi wab.rschijnljk niet goed geschikt

was. Een deel van den achteruitgang van de opper-.
vlakte van het houwland behoeft dus geenszins alleen
betreurd te worden.

Wat, zal de toekomst on brengen? Het is dit jaar

voor het eerst, dat de bankiers den. toestand op

landbouwgebied op de jaavergaderiugen hebben be-

sproken, vooral met het doel zichzelf tegen het.

verwijt te verdedigen, dat de credietfaciliteiten on-voldoende waren, wegens het vervangen der lpcale

bankiers door over het ,geheele land verspreide in-

stellingen. Door een tweetal banken werdencijfers

verstrekt tot steun van de bewering, dat. zij alles
deden, hetgeen in hun vermogen was, om de boeren
te steunen. Wat Lloyd’s Bank

betreft werd aan-
getoond dat £ 14 millioen geleend wrd an 12.800
boeren en ten
<
aanzien van zekere filialen; die vro’èger
zelfstandige banken waren, werden gedetailleerde

cijfers verstrekt om aan te toonen, dat hun voor-
schotten aan landbouwers grooter zijn dan ooit,

ofschoon hierbij natuurlijk rekening gehouden moet

worden met de prijsstijging, hetgeen in de gepubli-
ceerde verklaring niet geschiedde.
Bij
de County
and Westminster Bank werd medegedeeld, dat £ 2
millioen voorschotten verstrekt
zijn
voor den aan-
koop van boerderijen en dat de totale voorschotten

aan den landbouw van 1 Aug. 1921 tot 1 Aug. 1922
gestegen zijn. Het gemiddeld voorgeschoten bedrag

stijgt verder niet boven £ 800 en in sommige districten
slechts tot £ 500; een
bewijs,
dat voor den kleinen
man goed gezorgd wordt. Dr. Leaf wees erop, dat

niet minder dan 28 pOt. van de voorschotten in/
rekening-courant aan den landbouw in blanco zijn

verstrekt, terwijl daarenboven de dekking van 1,3 pOt.
onvoldoende is.

Onder deze omstandigheden is de redeneering, dat

gebrek aan crediet van, alles de schuld is, onvol-

doende om een verklaring te geven van den huidigen
toestand, die alles
bij
elkaar genomen in het geheel
niet
moeilijk
te verklaren is. De moeilijkheid is
slechts een geneesmiddel te vinden. Naar alle waar –

schijulijkheid zal de staat de zwaar met schuld

belaste boeren te hulp hebben te komen en voor-

schotten op langen termijn moeten verleenen beneden
de rente van de open markt. Doch dit zal de moei-

lijkheden voor den pachter niet oplossen.
Er wordt vaak op gewezen, dat vele van de uit-
gaven der
plaatselijke
overheid, waaraan de boeren

moeten bijdragen,
in
werkelijkheid
geschieden ten
bâte van de stad en niet van het land. Dit is tot

op zekere hoogte het geval met onderwijs en ook

met de hoofdwegen voor motorverkeer. Vandaar de
aandrang tot gedeeltelijke ontheffing van plaatselijke
belastingen, waartoe waarschijnlijk wel zal moeten
worden overgegaan.
Doch al dit verschuiven van de lasten verandert
de grondoorzaken van het probleem niet. Het argu-
ment, dat de spoorwegtarieven te hoog zijn, wordt
beantwoord met de opmerking, dat de verzending
niet in massa geschiedt en dat het transport van
kleine hoeveelheden voor de maatschappijen geen
winst oplevert. Een betere groepage van de te vèr-
zenden hoeveelheden kan hier iets doen. Maar de

kern van de moeilijkheden ligt elders. Zoolang onze
stedelijke bevolking goedkoop voedsel eischt en de

landarbeiders hooge bonen vragen is het voor En-
geland onmogelijk met jonge landen te concurreeren
in de productie van graan, uitgezonderd dan op
bepaalde, met zorg uitgekozen gronden. Om nog van andere dingen te
zwijgen
zal het overgaan tot protec-
tie spanning brengen in de verhouding tot deDomi-

nions, die er thans reeds zeer toe neigen te zeggen,
dat
wij
niet voldoende betalen voor de gunstige’
p.ositie, welke
wij
op« hun markten genietèn. Econo-
misch gezien
schijnt
niets op een onmiddellijke her-
leving te wijzen en het ware stiiisvogelpolitiek hier-,
voor cle oogen te sluiten. ‘

7. Februari 1923

ECONOMISCHSTATISTISCHE
BERICHTEN

123

AANTEEKENING.

De Jaarvergaderingen der groote .tonden-

sche banken. Uitspraken van J. M. Keynes.

– Tot de gebeurtenissen in de financieele wereld,
die in wijden kring belangstelling wekken, behooren

ieder jaar de redevoeringen die in de tweede helft
van Jaiivari op de jaarvergaderingen der groote

Engelsche banken door de presidenten dier instellin-

gen plegen te worden gehouden. Er is in de leiding

dezer banken in de laatste jaren veel mutatie ge-

weest. Mannen als

Sir Edward Holden, Sir Felix

Schuster, Sir Richard Vassar-Smith, hebben plaats

gemaakt voor jongeren, die evenwel de oude traditie

op waardige wijze voortzetten.

Het spreekt vanzelf, dat in de dit jaar gehouden

redevoeringen de stijging
in koers van het pond en
d algemeene depressie op den voorgrond stonden.
Ongewoon was, dat ditmaal enkele der sprekers,

zonder overigens elkander te noemen, niettemin tot

zekere hoogte met elkander in discussie
zijn
getreden.

Het punt van aanval vormden de beschouwingen door den heer McKerna, den president der London
Joint City & Midland Bank,
gewijd
aan de deflatie,

welke z. i. in de
stijging
van het pond in het laatste

jaar valt af te lezen. Hij bleek deze stijging, welke

hij voornamelijk, zoo niet geheel, toeschreef aan de
financieele politiek der Regeering, maar ten deele

te kunnen
billijken
en. in ieder geval veel te snel
te achten.

Tegen deze beschouwingen is, zoowel wat de moti-

veering als wat de slotsom betreft, reeds dadelijk
van tal van
zijden
verzet gerezen, welk verzet ook
is terug te vinden in de later gehouden redevoerin-
gen der overige bankpresidenten. In het bijzonder geldt dit voor de heldere en scherp geformuleerde
rede van Dr. Walter Leaf, den president der Loudon

County Westminster & Parr’s Bank, voortaan West-
minster Bank geheeten. Enkele dagen tevoren had
Dr. Leaf reeds in een uitnemend artikel in de Times
Annual Fin. & Comm. Review van zijn meening in
dozen
blijk
gegeven.
Hij
wijst er o. a. op, dat de
rijzing van het pond de dollarschuld van Engeland aan de Vereenigde Staten teruggebracht heeft met
niet minder dan £ 432.598.607. Immers
bij
den laag-
sten stand van het pond kwam de schuld overeen
met een pondbedrag van £ 1.282.424.297 welk bedrag,
wanneer de goudpariteit bereikt zal zijn, £ 849.825.690
heloopen zal. Bovendien wees
hij
erop, dat wanneer
men niet let op het goud maar op het prijsniveau,
wat practisch voor het ecofiomisch leven van wel
zoo groote beteekenis is, er feitelijk niet defl.atie in
Engeland, maar inflatie in de Vereenigde Staten
heeft plaatsgevonden.

De plaatsruimte maakt het voor het overige niet

mogelijk op de verschillende meeningsuitingen nader
in te gaan en wij moeten den belangstellenden lezer
hiervoor naar de redevoeringen zelf
verwijzen,
die
in extenso in ,,The Economist” en elders te vinden zijn.

Naast de redevoeringen van de presidenten der groote joint stock banks, de big five”, pleegt ii de
laatste jaren ook in het bijzonder aandacht geschon-
ken te worden aan de redevoering, welke de heer
Keynes sedert
zijn
optreden als president der Natio-
nal Mutual Life Assurance Society, een der oudste
onderlinge levensverzekering-organisaties, op de jaar-
vergadering dezer maatschappij houdt. Ook ditmaal
kenmerkte de redevoering zich door enkele beschou-
wingen van bi.jzonderen aard, die hierondei een
plaats mogen vinden.

Over de toekomst uitte Keynes zich als volgt:
,,Mijn
eigen meening is, dat de krachtige tendenz naar
een herleving van industrie en handel en naar een groo-
ter vertrouwen in de toekomst, welke hier te lande reeds
aan den dag is getreden, slechts door feiten, niet door
enkel vrees voor moeilijkheden, in haar verdere ontwikke-
ling zal kunnen worden tegengehouden. Vele gunstige
factoren zijn. aanwezig en, al is, vergeleken met de Ver-

eenigde Staten, liet vertrouwen in het prijsverloop hier
,te lande noodzakelijkerwijs minder krachtig, zoolarig de
rijzing van den pondenkoers de in ponden uitgedrukte prij-
zen is blijven drukken in vergelijking tot dollarprijzen,
liet einde van deze beweging moet vroeger of later daar
zijn. De ontwikkeling der dingen op politiek gebied moge
goed zijn of slecht, ik verwacht veeleer een stijging dan
een daling van prijzen, wat intussehen allerminst alge-
.meene’welvaart behoeft te beteekenen. Het aantal arbeiders,
dat hier te lande op het oogenblik werk heeft, is onge.
veer gelijk aan dat van vdÔr den oorlog, iets wat niet
vergeten moet worden, wanneer men aan den anderen
kant wijst op de ontmoedigende feiten, dat er op het
oogenblik geen werk is voor de zeer belangrijke toeneming
der arbeidersbevolking sedert
1913,
en dat de arbeidspres-
,tatie van hen, die aan het werk zijn, gemiddeld ver-
moedelijk 10 pOt. lager is dan vroeger, bij ongeveer gelijk werkelijk loon. Zonder grooten vooruitgang in techniek en
bedrijfsgeschiktbeid in industrie en handel, schijnt het
twijfelachtig, of wij op deze basis het geheele op handen-
arbeid aangewezen deel der bevolking te iverk zullen
kunnen stellen, behalve misschie op het allerhoogste punt
eener hausseperiode. Bovenstaande schatting is in over-eenstemming met verschillende andere groepen van sta-
tistische cijfers, die erop wijzen, dat de totale ,,turnover” van het bedrijfsleven op het oogenblik ongeveer 10 pCt.
minder is dan vdSr den oorlog.”

Wat het bedrijf der National Mutual betreft kon

de heer Keynes mededeelen, dat de gevolgde beleggings-
politiek het bestuur in staat had gesteld onder ver-

mijding van ernstige verliezen in een dalende markt,
het volle voordeel te trekken van
stijgende
markten.
Het gevolg was geweest, dat in het afgeloopen jaar
op de beleggingen 15.2 pCt. was verdiend, waarvan.
4.6 pOt. rente en 10.6 pCt. vooruitgang in waarde,
en dat over de laatste drie jaren het totale inkomen
uit de beleggingen, naast de rente gemiddeld bijna
10 pCt. per jaar had beloopen.

De heer Keynes betoogde in verband hiermede, dat
,
z.i. de zuiver onderlinge assurantie-maatschappijen de
aangewezen vorm
zijn
van sparen voor de middelklasse,
voor wie het even onvoorzichtig is
zijn
eigen belegger
te willen zijn, als zijn eigen medicus of advocaat.
In hetzelfde verband maakte de heer Keynes nog
enkele andere opmerkingen, die hier in extenso ver-
dienen te worden weergegeven:

,,Zonder de koloniale lichamen, bestaan er op dit oogen-
blik
15
onderlinge verzekerings-maatschappijen in het Ver-
eenigd Koninkrijk, waarvan 10 volgens de laatst gepubli-
ceerde cijfers een vermogen hadden ieder van minder dan
£ 8.000.000. Ik beschouw dit als een zeer gezonden toestand.
1-Tet is mijn overtuiging, dat de juiste ontwikkelingslijn voor de toekomst zich beweegt naar nauwer vriendschap
en samenwerking, waar het gemeenschappelijke belangen
betreft, tusschen de bestaande organisaties, veeleer dan
naar verderen groei van enkele ten koste der anderen. Ik
geloof, dat er een bepaalde omvang voor de onderlinge
verzekeringsorganisaties is aan te wijzen, die de meest
ideale is, een . omvang, waarbij het vermogen, het inkomen,
de uitgaven, de deelhebbers, de ambtenarenstaf en de leiding
onderling in de meest harinonische verhouding staan en
aldus commercieel de beste resultaten kunnen bereiken. In
het bijzonder bewijst de ervaring in de practijk niet de
beleggingen opgedaan, dat er een absolute grens is aan den
omvang van het fondsenbezit, hetwelk één lichaam in han-
den kan ‘hebben, wil het de beste resultaten kunnen be-reiken. fk zou deze grens niet hooger willen stellen dan
, 10.000.000 of £
15.000.000.
Ik neem hierbij aan, dat de
beleggingspolitiek van de maatschappij in quaestie een
actieve is in den zin, waarin ik dit woord verleden jaar
bezigde
i).
1
vVanneer ons bezit in een speciaal fonds of een
speciale groep van fondsen zeer groot was, zou de beperkt-
heid der markt zich doen gevoelen en de itvoering van
onze plannen dwarsboomen, want ik behoef U niet te ver-

i) De vorige jaarrede is te vinden in ,,The Economist”
van
21
Januari
1922
blz.
95.
Uit hetgeen de heer Keynes
toen mededeelde, blijkt, dat terwijl de groote meerderheid
der gilt edged securities op 1 Januari
1920 en .31 Decem-
ber
1921
op ongeveer gelijk niveau stond, na tusschen-
in belangrijke schommelingen te hebben doorgemaakt, de
National Mutual in deze periode op haar beleggingen 8 pOt.
.netto verdiend heeft, buiten de rente. Van deze 8 pOt.
: was £
162.000
in cavh geïid en representeerde slechts
£. 17.000 stijging van boekwaarde.

124

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Fbruari 1923

teflen, dat er tijden zijn, waarop zelfs de Londensche efiec-
tenmarkt niet geneigd is groote posten aan foftdsen te
koopen of te verkoopen, hoe goed zij ook mogen zijn. Wij
zouden natuurlijk zaken kunnen doen op grooter schaal,
(lan wij thans wenschen of voor lange jaren zullen wenschen.
Persoonlijk ben ik er evenwel van overtuigd, dat een
organisatie, welke de grenzen, die ik zooeveu aangaf, niet,
teboven gaat, een zeer wezenlijk voordeel heeft in een juiste
behandeling harer belegde gelden bo’en de groote concerns,
die in de laatste jaren op verzekerings- en bankgebied tot
ontwikkeling zijn gekomen.

Ook wat betreft de leiding, acht Keynes het voor-

deel te liggen bij de bedrijven van gemiddelde grootte.

Zijn betoog is slechts te begrijpen, wanneer men

den Engelschen bestuursvorm door middel van een

Board of Directors in den Engelschen zin van het

woord in het oog houdt. Groeit het bedrijf, dan

stijgt de noodzakelijkheid de leiding in handen te

geven aan een kleine groep van experts, die aan deze

speciale onderneming hun vollen tijd geven en wier

deskundigheid speciaal ligt op het gebied.van dit be-
drijf. De behandeling van de algemeene vraagstukken,

waarvoor de Board op Directors in zijn ouden vorm
meer geschikt is dan een
dergelijke
groep van experts,
moet daaronder lijden. Tot deze algemeene’ vraag-
stukken behoort op assurantiegebied in de eerste
plaats de belegging.

OVERZICHT VAN TIJDSCHRIFTEN.

Journal des tconomistes. – P.rijs, 15 No-
vember 1922.

Yves-Guyot,
L’incapacité de la Russie Bolchevick;
G. Arias,
Les idées économiques d’Antonio Serra;
A. Barriol
et
.J. Brochu, t
mission de bons du Trésor
(1922); G. de Nouvion,
Le Brésil;
X.,
Chronique de
l’inflation;
R. Doucet,
L’exposition coloniale de Mar-
seille;
Y.-G.,
Nécrologie: M. Edwin A. Pratt;
B. L.
L. E.,
La ligue du libre .échange (novembre 1922).

The Journal of Political Economy. –
Chicago, December 1922.
D. H. Mac gregor,
British aspects of unemployment;
R. Lennard,
English agriculture since 1914k II;
H.
F. Ciark,
Capitalization of railroad surplus;
J. Viner,
Dumping in international trade. II;
E. Abboti, The
English census of 1921;
H. B. Vanderbiue; Federal
valuation of railroads.

Political Science Quarterly. – New York,
December 1922.
H. P. Willis,
The Federal Reserve system;
W. T.
Morgan,,
Au eighteenth-century election in England;
.R. L. Bueli,
The development of the anti-Japanese
agitation in the U. S.;
W.
Y.
Elliott,
The metaph-
sics of Duguit’s pragmatic conception of
law;H. L.
McBain,, N.
Y. proposal for municipal home rule.

Journal de la Société de Statistique de
Paris. – Parijs, November 1922.
Procés-verbal de la séance du 18 octobre 1922;
Dr. F. Ledé,
La protection des enfants du premier
âge (bi du 23 décembre 1874) et budgets départe-
mentaux;
A. Barriol,
Nécrologie: Dr. Bertillon;
de
Viiie- Chczbrolle,
Chronique agricole.

W e s t-I n d i s c h e G i d s: – ‘s Gravenhage, Oc-
tober 1922.

Dr. B. de Gaay Foriman,
Over de bestuursinrichting
van Curaça
F. oS. Langenzeyer,
Het zoutbedrijf op
St. Martin. Een onderzoek naar middelen’ te zijner
verbetering (slot);
Jhr. L. C. van Panhuys,
Hoe met
een voorstel van Gouverneur van Raders werd gehan-
deld; Over bodemgesteldheid en suikerplantage-exploi-
tatie in Suriname (volgens de annotatiën van Gou-
verneur Jan ‘Nepveu) met een naschrift door
Mr. R.
Byisma;
Twintigste jaarverslag over het Van Eeden-
fonds (over 1921).

Idem. – ‘s-Gravenhage, November 1922.
S.
Kalf,
f,
Vroegere kunst in West- Indië;
Jhr. L. C.

van Panhuys,
De jongste botanische en zoölogische

onderzoekingen op het eiland Krakatau als eene aan-

sporing tot wetenschappelijke waarnemingen ook in
Suriname en Curaçao;
Dr. J. de Hullu,
Memorie van
den Amerikaanschen Raad over de Hollandsche bezit-

tirigen in West-Indië in Jiili 1806.

Technik und Wirtschaft. – Berlijn, No-

vember 1922.
P. Hedde,
Konstruktion und Mechanismus der dop-

pelten Buchhaltung;
B. Thierbach,
Verwendung

elektrischer Energie zu chemischen Zwecken unter

Gcwahrung vonVorzugspreisen

MAANDCIJFERS.

EMISSIES IN JANUARI 1923.

Staatsleeningen
………………f
78.200.000,-
zijnde:

Nederland
f
80.000.000,— 6
O/

obl.
,
97(

0j,.

Provine. en Gemeentelijke leeningen
7.082.475,-
zijnde:
.

1

Gelderland 1
2.670.000,— 5Y
2
0
/0
obi.
ft 9934

O
lo.

Limburg

f
4.500.000,—

5Y
2
0
/0

obi.
08Y2
0
/0.

Cultuurondernemingen, Handelsver-

eenigingen en Handelsvenn….

,,
781.250,-
zijnde:

N.V.

Cultuur-Maatsch .,Jndragiri”

1
625.000,—
aand.
&
125
0/•

Diversen ………………….
….
600.000,-
zijnde:

N.V.

Neclerlandsche

Bioscoop-Trust

1
600.000,-7 °/ocum.
pref. winstd.
aand. á
100
0/

Totaal ….
f
86.663.725,-

Totaal der emissies in Januari ..
f
86.863.725,

Voorts bestond ook hier te lande gelegenheid tot inschrij-
ving op de uitgiften van Nederl.-Indië
£ 1.000.000,—
obi.
9634
0/o
en Armour &
Co. $ 2.500.000,— 534
0
/0
obi.
ft
9534
0/

RIJKSPOSTSPAARBANK.

NOVEMBER
1920
1921
1922

f

10.118.107f
9.151461
f10.051.899
Terugbetalingen

..
10.584.036
9.432.700;,
9.219.827
Tegoed der inleggers
,,
266.137.971
276.263.171
289.557.861
Nom. bedr. der uitst. staatsschuldboekjes

Inlagen

……….

op ultimo ……….
41.741.600
43.910700,.
44792.600
Spaarbankboekjes:

op ultimo ……….

Aantal nieuw uit-
gegeven
10.368
8.658 9.968
betaald
8.558 7.825
7.768
Aantal

geheel

af-

Aantal in omloop
op ultimo
1.911.691
1.919.239 1.936.290

GIRO-OMZET BIJ DE NEDERLANDSOHE BANK.

November
1922

11

November
1921

Posten
1

Bedrag

ij
Posten
1

Bedrag

Voor reke-
ninghouders
54.609 11.592.742.000 44.242 11.770.588.000

waarvan door
de H.-bank
plaatselijk…
30.741 ,,1.261.344.000 20.965 ,, 1.410.516.000

Tér voldoe-
ning van
Rijksbelast.
3.232 ,, 11.149.000 1.530 ,, 12.595.000

7 Februari 1923

ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

125

STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN.

N.B.
S”
becee.kent: Cijfers nog niet ontvangen.

GELDKOERSEN.

BANKDISCONTO’S.

(Disc. Wis5els. 4
18Juh ‘2
Zweedi.R.ksbk 5
lOMrt. ’22
Ned.B,1BflflEff 4 18Juli ’22
Bk;v.Noorw.. 5
17Aug.’22
.IVrsch.inR.C. 5. 18Juli
’22
Zwits.Nat. Bk..31
23ƒrt.
’22
Bk. van Engeland 3
13Juli
’22
Belg. Nat.’Bk.5
22
Jan. ’23
Duitsche Rijksbk. 12
18Jan:
’23
Bank
‘.
Spanje 5 18Mei ’22
Bk. vn Frankrijk 5
11Mrt.
’22
Bank v. Italië 6
20Mei ’20
Ooatenr. Hong. Bk. 8
2Sept.’22
F.Res.Bk.N.Y.4
21Juni’22
Nat. Bk. v. Denem. 5
25Apr.’21
Javasche Bank 3
1Aug.’09

OPEN
MARKT.

Dato
Amsterdam
Londen
Part.
Berlijn
Part.
Parijs
Part.
N. York
Call.

Part.
~
Prolon-
discon
1

gatle
disconto
disconto
disc,
manco

3
Febr. ‘233%
3%
218
4

DI8

4%-5
1
)
29J.-3F.’23
3K-%
3-%
281
8
_11
5

4_11

49-5%
22-27 J. ’23
3%

5
1
3% -4
2
1/a/
4

ls

4% -5%
15-20,,

’23
31-%
3%-4
2
1
18-%
4

18

3%-4%

30J-4F.’22
4%

1
1
3%-4%
3%_51
4_
1
18

4-6
31J.-5F.’21
311
3%-4%
6
1
/
4-‘Ia

79

20-24Juli’14
2%-%
2%-%
2
1
1s-9
2
59-7%
t)
Noteerirsa van 2Februari.
WISSELKOERSEN.

WISSELMARKT.
Londen was deze veék wder zeer vast. De goede uitslag
van de onderhandelingen met Amerika deed den koers in het
midden der week nog verder belangrijk oploopen,waarna
echter later een kleine reactie intrad. Parijs en België
zetten de daling der vorige weken nog verder voort. Eenige
betere opvattingen over den politieken toestand en daardoor
ontstane overhaaste dekking van baisse posities deden de
koersen plotseling sterk oploopen, zoodat Zaterdag het slot
zelfs belangrijk boven den koers van het begin der week
kon ‘zijn. Ook Marken liepen aanvankelijk nog verder terug;
nadat voor 49 cent verhandeld was trad ook hier een
herstel in.
Even als Londen waren ook Dollars prijshoudend. Er werd
een oogenblik weder voor :2.55K verhandeld. Van deze
algemeene verheffing profiteerde ook Zwitserland, (lat weder op het goudpunt kwam. Daarentegen was Skandinavië eerder
flauwer en zeer sterk aangeboden voor Kopenhagen.
6 Februari 1923.

KOERSEN IN NEDERLAND.

Data
Londen
)
Parijs
‘)
Berlijn
‘)
Weenen
‘)
Brussel
“)
Neus
York”)

29 Jan. 1923
11.74
15.70
0.0077
0.0035
14.03J,
2.53+ 30

1923
.
1
1.781
15.55
0.0064 0.0035
13.73
2.54’i
31

,.

1923..
11.79
1505
0.00520.0035
13.29
2.54,
1 Febr. 1923
11.871
15 1210.0061
0.0036
12.97
2.54
1
f
2

1923
11.881
15 62
0.0067
0.0036
13.661
2.54
3
/a
3

1923
11.871
16.37
0.0068
0.0036


Laagste d.
w.
1)
II
.73+

14.7710
0050
0.0033
12.90
2.53
Hoogste
,,

,,
‘)
11.91
16.45
0.0078
0.0038
14.55
2.55%
27Jan. 1923..
11.76+
16.-
0.0094+0.0035
14.65
253′
20

,,

1923..
11.78+
16.65
0.013750.0049
15.27+
8
2.52
Muntpariteit..
12.10
48.-
59.26
50.41
48.-
2.48

‘) Noteering te Amsterdam.
S)
Noteering te Rotterdam,
t)
Particuliere opgave.
9)
Noteering van 26 Januari.
5)
Idem van 19 Januar,.

D°°
Stock.
holm’)
Kopen.
hagen’)
Chris.
tianla’)
Zwitser.
land’)

Spanje

Batavio
t)

1)

telegrafisch

29 Jan. 1923
67.70
48.90
47.10
47.25
39
.
47
+
97
*
-98
+
30

1923
67.85
48.10 46.95
47.35
39.371
97*-98+
31

..

1923
67.85
47.50 46.90
47.371
39.42+
97
*
-98
+
1 Febr. 1923
68.-
48.80
47.50
47.65
39.75
97*-98+
2

1923
6820
48.60
47.40 47.85 39.80
97*-
9
8+
3

1923
67.60
47.30 47.20
47
.
773
4005
97%
L’ste d. w.

)
67.55
47.-
46.70
47.10
39.30
97
*
H’ste.,
,,

‘)
68.30 49.15
47.75
47.90
40.20
98*
27 Jan. 1923
67.75 49.70
47.65
47.22J1
39.80 97K
20

.,,

1923
68.-
49.-
47.20
47.20
39.35
97*-98+
M.untpariteit
66.67 66.67 66.67
48.- 48.-
100

)
Noteering te Amsterdam.
‘)
l’artiouliere opg&ve.

KOERSEN TE NEW YORL

Da
ta
Cal,leLond.
(in
3
per)
1 ZichtParija
(in
cts.p.frs.)
1 ZichtBerlijn
(in cl. p.
Mrk.)
1ZichtAmsterd.
(in cl,. p. gld.)

3Februaril923
4.68.50

6.49
0.00
28/
39.40
Laagste t1. week
4.63.25
5.94
.

39.22
Hoogste
,,

,,
4.68.50
6.49 0.00
39.46
27 Januari 1923
4.64.37 6.32
0.00
85/
39.50
20

1923
4.66.25
6.51
o.00′;,
39,57
Muntpariteit
4.86.67
19.30 23.81%
40’1

KOERSEN VAN DE VOLGENDE PLAATSEN OP LONDEN

Plaatsen en
Landen
Noteerings.
eenheden
1
20
Jan.
1923
1
27
jan
1
29 Jan.!l Febr.
’23
1923

Laagste
1
Hoogste
3
Febr.
1

1923

Alexandrië..
Piast. p.0 97/
97Ii
9771
a

97
/i
97’/
sa

‘B. Aires’).
d. p.
$

435/
s

43%
43l
43
1
/
43%
Calcutta
. . . .
Sh. p. rup.
1/4%
114
9
1
i6

I/4
9
/
114
5
1
8

114
71
Hongkong
..
id. p.
$

2/3%
213
5
1,
212’18
23
7
1
212
7
18
Lissabon
. . ..
d. per Mii.
2
8
1
8

211
2U/2

Madrid

….
Peset. p.

29.85+ 29.67+
29.45 29.93
29.60
‘Montevideo’
d. per$

43%
43%
42%
43%
42%
Montreal….
$ per
£

4.71
1
1
4.68k
4.67
4.72%
4.72
‘R.d.Janeiro.
d. per Mii.

571s

6
1
1
571
6
1
I
S/j
Rome

..

..
Lires p. £
97’1
96
1
,’
96
98% 96
9
1,
Shanghai….
Sh. p. tael 311’/
s

31134
310
3/2
3%
Singapore

..
id. p.
$’
2
1
4
5
132
2141
8

214
1
1
214
7
1,,
214
1
1,
‘Vaiparaiso.. pesop.£ 36.30
37.00
37.00
1
38.10 37.90
Yokohama
..
Sh. p.yen
2111I
21111
210t
51
211
1
1
8

210
27
1,,
Koersen
der
voorafgaande
dagen.

) Telegrafisch transfert.

NOTEERING
VAN
ZILVER.
Noteering te
Noteering
te
Londen N. York
Londen
N.York
3 Febr. 1923
.

30
0
1

63
8
1
4 Febr. 1922
34% 66%
27 Jan.

1923..
32
8
1

66
S Febr. 1921
36%
60
20

,,

1923,.
32
1
1,

651
20 Juli
1914
.

24
15
1
54
1
1

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 5 Februari 1923.
Activa,
Binnenl. Wis-t H.-bk.
f130.107.141,35

sels, Prom.,tB.-bk.

,,
35501.996,53
enz. in disc.

Ag.sch.
,,
61.517 358,53
227.126.496,41
Papier o. h. Buitenl. in disconto ……..


Idem eigen portef..
f
71.887.475,-
Af: Verkocht maar voor de bk. nog niet afgel.
»

71.887.475,_
Beleeningen
mci. vrsch.J
ta-bk.
f
17.728.249 87
J3.-bk.
,,

6.948 089,92

in rek..crt.’
op onderp.
Ag.sch.
,,
81 475.130,13

fl06.151 469,92

Op Effecten

……

fl04.279 48851
Op Goederen en Spec.
,,

1.871.981.4
1
106.151.469,92
Voorschotten a. h. Rijk …………….

,,
12.942.750,43
Munt en Muntmateriaal
Munt, Goud ……
f
56.239.410,-
Muntinat., Goud ..,,525.550.l37,9l

f581.789.547,91
Munt, Zilver, enz..
7.361.093,97
Muntmat., Zilver

589.150.641,88
Effecten
Bel.v.h.Res.fonds..
f

5.659.646,93
id. van ‘/5v.h.kauit.
..

3.983.513.50
– ,,

9.643.160,43
Geb. en Meub. der Bank …………..

4.522.000,-
Diverse rekeningen …………….

23.943.776,89

f1.045.367.770,96

Passiva.
Kapitaal ……………………….
f
20.000.000,-
Reservefonds

……………………

..

5.660.599,75
Bijzondere reserve ………………..

..
1.675.581,33
Bankbiljetten inoinloop …………..

..
967.824.975,-
Bankassignatiën in omloop

……….

..

764.454,36
Rek.-Uour,

Het Rijk
f


saldo’s:

J
Anderen
,,
33.880.220,- 33.880.220,-
Diverse

rekeningen

………………

..

15.561.940,52

fl.045.367.770,96

Beschikbaar

snetaalsaido
.
…………..

t
387TT12
Op de basis van
1
15 rnetaaldehking …..
,
187.467.194,85
Minderbedragaan bankbiljettenin omloop
dan waartoe de Bank gerechtigd is ..,,1.939.805.620,

126

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1923

NED BANK 5 Februari 1923
(vervolg).

Voornaamsteposten in duizenden guldens.

Data
Goud
Zilver
Bank
biljettn
opeischi,are
schulden

5 Febr. 1923 ……
581.790
7.361
967.825
34.645
29 Jan.

1923
581.790
.8.039
947.422 26.444
581.790
8.131
957.050
42.789
15

1923,
581.790
7.172
980.349
40.271
8

.,

1923..
581.790
8.186
994.603
31.452

22

1923

……

6 Febr. 1922..
605.969
6,786
1.016.800 29.053
636.141
22.614
1.055.840 63.819
7

Febr. 1921 …….

25 J1i

1914
162.114
8.228
310.437
6.198

Totaal

Hiervan

ik.i15ek
Data
bedrag
Schatkist-
1

Belee. baar
1

kings.
disconto’s
promessen
ningen
1

Metaal-
1
percen.
rechtstreeks
1

saldo
1

love

5 Febr. 1923
227.126
83.000
106.151
387.961
59
29 Jan.

1923
182.667
34.000
116.981
394.360
60 22

1923
212.734 61.000
119.487
389.257
59
15

1923
226.123
.,r
71000

119.320
384.141 58
8

1923
232.097
67.000
118.607
384.765
57

6 Febr. 1922
206.129
45.000
147.527
402.844
58
7 Febr. 1921
171.290
33.000 246.729
434.028
59

25 Juli

1914
67.947
14.300
61.686
43.5211)

54
t)
Op de basle van !/

metaa1dekelng,

Uit de bekendmaking van den M i n is te r
va
ii F i n a
II-
c i ë ii blijkt, dat uitstonden
op:

________

29
Jan. 1923

1
5
Febr. 1923

Aan schatkistpromessen.
(453.900.000,-
f500.740.000,_
waarv. direct bij Ned. Bk.
34.000.000,-
,, 83.000.000,-
Aan sehatkistbiljetten ..208.1
03.000,-
,,185.97 1.000.-
Aan zilverbons

………..
29.601.523,-
28.732.050.50

Onder de vlottende schuld is begrepen:
Voorsch. aan d.’ Koloniën
,348.605.000,-

,,350.169,000,-
Voorschot aan Gemeenten’
30
Nov. 1922
31
Dec. 1922
voor door Rijk voor hen ‘
,, 92.127.290,-
,, 97.769.073,47
te heffen Ink. belasting)
29 Jan. 1923
5
Febr.
1923
Tegoed v.d.Posteh.
&
G.dstj

81.718.237,-
1
,, 81.718.237, 17
JAVASCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
De
sainengetrok.
ken cijfers der laatste weken zijn telegrafisch ontvangen.
Data
Goud

Zilver
B

k.
al

b,.1
1
l

e en
AÇdere
opeischb.
Eeschikb:
metaal.
schulden
saldo

27Jan.1923
214.750
259.500
102:500
142.350
20

1923
214.000
261.500

104.000
140.900
13

,,

1923
215.000
267.000
103.000
141.000

30 Dec. 1922
152.502
5607
261.843
103.940
136.735
23

1922
151.514
56.243
261.876

108.414 134.470
16

1922
152.691
56.610
264.671

110.463 135.015

28 Jan.1922
142.452
32.144
273.039 80.765
104.457
20Jan.1921
225.233
10.013
352.804

111.032
142.671

25Juli 1914
22.057 31.907
110.172
12.634
4.842′

ata
Di1-
Wissels,
buiten
Belee.
Voor-
schotten
toerse
te e-
Dek.
kings. conto’s
N.-Ind.
betaalbaar
ningen
aan het
Gouv.nem.
ningen
1),
percen.
tage

27Jan.1923

162.410
11.900
60
13

,

1922
166.900
11.600
***
59
6

1922
170.700
10.800
***
58

30 Dec.
1922
1
36.4641 27.11 96.125

22.736
23

1922
36.486
26.434
102 384

23.140
16

1922
37.386
26.057
103.551

24.740

28 Jan.1922
37.004
16.103
101.946

39.924
29Jan.1921
34.240
25.894
125.567 14.084
44.123

25Juli1914
7.259 6.395
47.934
6.446 2.228
‘) Sluitpost activa.
‘)
Basle
‘/i
metaaldekking.
$)
Cre

CURAÇAOSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.

Data
Metaal
Circu-
lalie
Dis-
conto’s


°°’.
schollen
i
an de
Iningen
kolonie 1

1
1 Diverse
rake.
1)1

1 Diverse
rexe-
ningen
2)

1 December 1922
678 1.326
77
322
870
327
1 Noverriber 1922
666
1.243
78
353
1

702
163
1 October

1922
672
1.183
79
1

307
1

921
402
1 September1922
673
1.204
80
279
1

842
356
1

Augustus 1922
671
1.201
78
331
964 465
1)
Sluitpost
der
activa.
5)
Sluitpost
der
passiva.

BUITENLANDSCHE BANKSTATEN.

BANK VAN ENGELAND.

Voornaamste posten, onder bijvoeging der Currency Notes,

in duizenden pond”ter1ing.

Data
Metaal
Circulatie
Currenc

Notes.

Gou

y

dd.
Bedrag
1
Gov. Sec.

31 Jan.

1923
127.492
122.018
280.273
27.000
236.868
24

1923
127.489
120.799
280.834
27.000 237.713
17

1923
127.491
121.236
284.928 27.000
242.104
10

1923
127.486
122.455
289.737
27.000
247.201

1

Febr. 1922
128.752
123.587
304.306 28.500
267.145

22 Juli

1914
40.164
1

29.317
– – –

Data
Gov.
Sec.
1

Other
Scc.
1

Public
Depos.
1

Other
Depos.
Reserve
Dek-
kings.

31 Jan. ’23
49.420
65.608
14.601
106.324 23.927
19,78
24

,,

’23
53.445 65.238
11.372
114.431
25.141 19,98
17

,,

’23
72.110
.65.232
10.408
133.602
24.705
17.15
10

,,

’23
65.671
65.173
13.574 122.737
23.481 17,22

1 Febr.’22
47.204 80.590
15.646
144.750
23.616
14,70

22Juli ’14
11.005
33.633
13.735
42.185
29.297
52
3
/8
1
1
Verisouding tuaschen Reserve en Deposits.

DUITSCHE RIJKSBANK.

Vo.rnnaanste posten, onder hijvoeging der Darlehens-

kassenscheine, in millioenen Mark.

Data
Metaal
Daarvan
Goud
Kassen.
scheine
Ctrculatte
kings
iperc.
Dek-

23 Jan. ’23
1.074
1.005
372.683
1.654.574
23
15

’23
1.074
1.005
337.453
1.437.780
24
6

’22
1.074 1.005
291.225
1.336.501 22
30 Dec.

’22
1.074
1.005
238.481
1.280.095
19

23 Jan. ’22
1.009
995
5.238
111.890
5

23 Juli

’14
1.691
1.357
65
1

1.891
93
1
)I3ekklng
der circulatle door metaal en Kassenschelne.

rv
isses

Rek. Crt.

Darlehens.
kassenscheine

Taa
1
0

Handels-
Schatkist-
Totaal
1
In kas bij de
wissels
papier
uitgegeven
Rijks bonk

,
1.918.579
556.580

1.361.999
611.050

385.900

372.700

1.648.456
470.764 1.777.692
526.917

350.900

337.400
1.532 082
435 610 1.096.472
459.693

304.900

291.200
119.272
422.235 1.184.464
530.526

252.000

238.500

119.272
1.549

117.723
17.8891

13.265

513

7511
751


944

BANK VAN FRANKRIJK.
Voornaamste posten in duizenden
1
ranos.

Waarvan Te goed
Euil.ew.
Data
Goud
in het
Zilver
in het
voorsc
g
h.
Buitenland
Buitenland
alt!. Staat

1
Feb.’23
5.535.4051
1.864.345
290.259
599.055
23.400.000
25Jan.’23
5.535.2981
1.864.345
290.169
598.974
23.100.000
18

,,

’23
5.535.1801
1.864.345
289.901
599.252 23.100.000

2 Feb.’22
5.524.830
1.948.367
280.501
623.969 23.500.000

23 Juli ’14
4.104.390

639.620
– –

Wissel,
Uitge.
stelde
dec-
Bankbil.
Rek. Crt.
Parti-

Rek.

Wissels
ning
jatten
culieren
Staat

.
3.057.986
27.422
2.032.408 37.083.578 2.309.142
60.411
W

2.661.581
27.639
2.054.7.11
36.780.408 2.160.039
47.559
Cr
2.659.201
27.700
2.100.648 37.081.400
2.237.976
23.855

2.820.338 53.370
2.248.210
36.60.704
2.601.966
27.813

1.541.980

769.400 5.911.910
942.570
400.590

BANQUE NATIONALE DE BELGIQUE.

Voornaamste posten in duizenden
t
ranca.

71T
nl
Beleen.
Binn.
Rek.
Data
mcl.
buiten1.
van
buitenl.
1

van
1
prom.
t!.
wissels
en
Circa-
latia
1

C,t.
saldi
aarde,.
1
provinc.
beleen.
portie.

6.916.720
1

1
Feb.’23
345.315 84.653
480.000 799.509
191.345
25 Jan.’23
343.458
84.653
480
000
761.671
6.779.6181
220.050
18

,,

’23 343.480
84.653
480.000
767.355
6.758.4981
134.297
2 Feb.’221327.240
84.6531480.000
618.348
6.359.2691
192.118

56
56 56
50
51

44
Iltaaldo.

7-Februari ,1,923

ECONOMISCH-ST4TISTISÇHE BERICHTEN

127

VEREENIGDE. STATEN VAN NOORD.AMER1KA.
FEDERAL REERVE BANES.

Voornaamste posteri ii hiizenden dollars.

Data
Goudvoorraad
Zilver
etc.

F.R.
Notes
in circu’
__________________________
Tota’al,
Dekking,
in het


bedrag
1
F. R. Notes
buiteni.
latie

17
‘Jan.

’23
3.077.492 2.245.423

136.645
2.26.491

10

,,

23
3 032.705
2.238.067.
124.509
2.312.674

3

’23
.3.049.451
2,226.821.

.113.442 2.411.058

18 Jan. ’22f
2.898.692
2.046.865′

152.811
2.229.677

‘Totaal

Gestort

Dek-

Dek-
Data

Wissels

Deposito’s

Kapitaal

kings

king,.
pesc’)

17 Jan. ’23

714.680 1.969.41

107.484

72,8

76,1

10 ,,.; ’23 737.809 2019876

107.46570,6 73.6

3

– ’22 882.827 2.024.773

107.450

68,7 71,3

18 Jai. “22 1.008.766 1.784.895

103.020

72,2 76,0
2)
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeiachbare
schulden:’
F. R.
Notes en netto deposito.
2)
Verhouding tntalen
voorraad muntmaterlaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.

PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. RES.• STELSEL.’

Voornaamste posten in duizenden dollars.

Data
Aantal
1

Totaal
1

uitgezette
1
Reserve
bij
de
.
Totaal
Waarvan
time
banken
1

gelden en
F. R. bank.,
deposito’s
deposiL,
bdeggin gen

10Jan.’23
781
11,478.427!
1.473 072 15.496.969
3.715.326
3

,,

’22
783
1.1.590.254f
1.457.931
15.626.931
3.748.208
27 Dec. ’22
782
1 1.328.977
1393.755
15.435.100
3.708.466

11 Jan.’221
808
11.106.4291
1.325.419
13.685.549 3.019.481

Aan het eind van ieder kwartaal wordt een overzicht
gegeven van enkele niet wekelijks opgenomen baukstaten.

EFFECTENBEURZEN.

Amsterdam, 5 Februari 1923.

De verwikkelingen op internationaal-politiek gebied hebben
niet nagelaten gedurende de achter ons liggende dagen
hun stempel op de internationale ‘beurzen te drukken.
De krachtigste invloed is echter niet meer uitgegaan van
de gebeurtenissen in het Ruhrgebied, doch van het verloop,
der conferentie te Lausanne. Hiermede is . natuurlijk niet
gezegd, dat de occupatie vn het Duitsche industrieele
bekken geenerlei belangstelling meer trekt, of dat de hier.
uit voortvloeiehde consequenties niet met de grootste nauw-
keurigheid worden gewikt en gewogen ter plaatse, waar
men leiding pleegt te geven aan industrie en handel. Het
tegendeel is eerder het geval. Doch de conferentie te
Lausanne was daarom van ‘zooveel gewicht, omdat hier
als het ware met het uur verrassingen verwacht konden worden. Weliswaar had men zich grootendeels in slaap
laten wiegen door de vergaande welwillendheid van de
zijde der groote mogendheden en door de houding, die te
dien aanzien door de Turken werd ingenomen, doch ge.
heel gerust was men aan de beurzen van ‘Parijs en Londen
toch niet. Toch *as liet een geweldige teleurstelling, ,toen
tegen het einde der berichtsperiode bekend werd, dat de
conferentie, te Lausanne moest worden gevoegd in de rij
der mislukte besprekingen van de laatste jaren.
liet behoeft geen betoog, dat in de eerste plaats de
beurs te P a rij s hierdoor werd geaffecteerd. Dit geschiedde
echter niet op de wijze, die voor een normale beurs ook’
normaal geacht zou moeten worden; de teleurstelling van
het oogenblik en de vrees voor complicaties voor de toe-
komst sprak zich uit in een hoögere waardeering voor
diverse fondsen in onmiddellijke aansluiting aan’het her-
stel van de buitenlandsche wisselkoersen. Juist waren deze
weer, iets gereageerd als gevolg van de langzame conolidatie
van het Fransche bewind in het Ruhrgebied en juist had
de Fransche effectenmarkt hiervan de gevolgen Qndervonden
in een vaster houding vor binnenlandsche staatsfondsen
en een lichten teruggang van binne- en buitenlandsche
aandeelen; met één slag werd de richting nu veranderd.
Het is natuurlijk de vraag, 61 eu zooja, in welke mate
complicaties uit de4 toestand in het Verre Oosten zullen
voortkomen, doch liet valt niet te ontkennen, dat de vrees
voor verwikkelingen grootcr is geworden. Dientengevolge,
zal .wellicht de “Fransche Regeering opnieuw groote, be-
dragen. beschikbCar moeten stellen.tot het uit
y
oeren van
interventie-aankoopen op de wisselmarkt ten einde de reatie

van den Franschen Franc zon gering mogelijk te doen zijn.
Het schijnt namelijk, . dat dit gedurende de afgeloopen
week het geval isgewèest. Dit behoeft echter absoluut niet
samen te hangen met machinaties tegen den Franschen Franc
van vijandelijke zijde, zooals door ‘sommige kringen reeds
is beweerd; de laatste jaren hebben bewezen, dat het
niveau van een betaalmiddel in de eerste plaats door het
sentiment “an het groote publiek wordt beheerscht. Eerst
later kunnen definitieve cijfers als basis worden aangenomen.
Demarkt te L o n d o n is gedurende het grootste deel
der ‘week vast geweest in verband met de regeling, die ten
aanzien van de Britsche oorlogs-schulden aan de Vereenig.
de Staten tot stand is gekomen. Weliswaar is door Enge-
land niet alles verkregen, wat werd verlangd, terwijl aan
den’iûideren kant de overeenkomst nog door het Congres
te Washington dient te worden bekrachtigd, doch men was
te Londen, witt het eerste ‘punt betreft, reeds tevreden,
dat althans een basis was gevonden, waarop de budgetten
vaii de komende jaren kunnen worden ingericht, terwijl
ten aanzien van het tweede’ punt een alleszins gerecht-
vaardigd optimisme heeft bestitan. Voorts droeg de uiterst
vaste . Sterlingkoers er toe bij, dij miLrkt een opgewekt
aanzien te geven. De oorzaak van de vraag naar
.
Sterling-
wissèls is, zooals die van de meeste bewegingen op de
wisselmarkt, niet gemakkelijk aan te geven; algemeen
heerschte echter de meening, dat omzettingen van Francs-
in Sterling-voorraden, mede met het oog op betalingen
van steenkool-bestellingen, hadden plaats gevonden. Zoo
is het ook te verklaren, dat de mislukking van Lausanne
aan de Theems niet zulk een grooten indruk heeft gemaakt,
temeer, waar de Turken ten aanzien van de Engelscbe verlangens met Groot-Brittannië tot overeenstemming
waren gekomen.
Een totaal afwijkend verloop heeft de beurs te Berlijn
weder aangetoond. Hier hield men zoo goed als geen reke-
ning met cle vooruitzichten van de politiek in het Verre
Oosten; dichter bij huis had men zorgen te over. De
Duitsche Rijksbank heeft voor de derde week van Janu-
ari een vermeerdering van haar biljetten-eirculatie aan-
getoond, die tot nu tpe zelfs niet bij benadering was
bereikt. Die vermeerdering bedraagt namelijk bijna 217
milliard Mark. Alleen reeds uit dien hoofde zou het be-
grijpelijk zijn geweest, dat de Mark een nieuwen val te
aanschouwen had gegeven, temeer, waar het zich laat aan-zien, dat de bankbiljetten-circulatie voorloopig eei-der een
uitbreiding dan’een vermindering zal moeten ondergaan,
nude Regeering allerlei ,maatregelen zhl moeten nemen
om’tegemoet te komen, aan de kosten, die uit de.afsnijding
van het Rthi’gebied voortkomen. Alleen reeds do voor-
ziening met steenkolen vereiscbt geweldige bedragen in
gedeprecieerde Marken, hetzij voor het aanleggen van voor-
raden,. hetzij voor bestelling in het buitenland. Doch, af-
gezien van deze zuiver technische oorzaak, hielp het sen-
timent ook hier mede, om de Mark een nieuwe felle reactie
te doen ondergaan. Het buitenland was sinds lang geen
.kooper meer, doch heeft zich in de afgeloopen week voor
ëen ‘deel gemetamorphoseerd in verkooper, om op deze
wijze althans nog iets te kunnen redden van hetgeen
vroeger voor veel grooter bedragen was gekocht. Hierbij
kwam een . hernieuwde ,,vlucht voor de Mark” in liet
binnenland, waardoor tevens de koersen van allerlei aan-
deelen op een geweldige wijza omhoog werden gedreven:
Koersstijgingen van 20.000, 30.000 en meer procenten waren
aan de orde van den dag. liet algemeen. index-cijfer van
de Fkfr. Zt. toont een stijging aan van 5351 tot 7708.
Het einde ‘der berichtsweek heeft geen enkele wijziging
in deze hausse-paniek gebracht; de markt sloot op het
hoogste punt, terwijl rantsoeneering op groote schaal
moest worden toegepast met betrekking tot de opgegeven
koop-orders.
Te New York is het verloop kalm, doch zeer vast geweest.
industrieele fondsen zijn iets achter gebleven, in aan-
sluiting aan het niet zeer bevredigend resultaat der Steel-
trust.’ Daarentegen konden spoorwegfondsen zich in groote
belangstelling verheugen, in verband met de sterk ver-
beterende ontvangsten, zoowel
,
bruto als netto. Ook hier
heef t overigens het tot stand komen van de Britsch-Ame-
rilcaansche schuldregeling stimuleerend gewerkt.
Te onzent moet het verloop der beurs als zeer onregel-
matig worden gekenmerkt. In verband met de ruime geld-
markt was de vraag voor staatsfondsen vrij groot, zoodat
de meeste soorten 1 ractioneele koerswinsten konden behalen.
Voor buitenlandsche staats-papieren bestond vrijwel geen
belangstelling; hiOr brokkelden de koersen eerder iets af.
De aandeelenmarkt heeft sterk gefluctueerd. In de eerste
plaats is dit wel tot uiting gekomen op de Petroleum-
afdeeling; speciaal aandeelen Koninklijke Petroleum Maat-

128

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1923

29Jan. 2 Feb.
5 Feb.
Rijzinof

98
2
19
98%
98/
+
/i
88K
88
88%
87
11
/is
87
Ilie
87/
80
2
/8
81/
10

81%
-1-
71

73
1
11
7
3’16
73
1
I
1

62
62
62/
+
1
1
8

53
53 53 102 102 102
9518/
9621
961
+
/s
93
2
18
93%
93K
-f
l/
1818

1
_8/

3
3
3
3%


69
679
67K

IK
48
1
1
48818

+
3
939

100%

100b
0
1

+
Ilio
102
101
8
/
102

schappij hebben zeer groote variaties te aanschouwen
gegeven. Voorbijgaand zijn deze aandeelen zelfs tot onder
330 pQt. verhandeld geworden, zij het dan na-beurs en
niet-officieel. Oorzaak van deze niet onbeteekenende daling
moet vermoedelijk worden gevonden in Parijsche verkoopen
te New York in verband met de reactie van het Fransche
betaalmiddel. Toen hierin een wijziging tot stand was ge-
komen, keerde ook plotseling de gedrukte tendens voor
het internationaal petroleumfonds en kon het zich krachtig
verbeteren. Per saldo is het verschil in koers met de
vorige week dan ook gering gebleven, hetgeen wel als be-
wijs mag gelden voor de vaste houding, die ten slotte kon
zegevieren. Roemeensche soorten sloten zich hij deze prijs-
beweging aan.
Ook de rubber-afdeeling heeft een onregelmatig verloop
gehad in nauwe aansluiting aan de variaties in den prijs
voor het ruwe product te Londen. Naar het schijnt zullen
de restrictie-bepalingen volgens het plan-Stevenson voor-loopig gehandhaafd blijven, hetgeen op zich zelve als een
stimulans voor hoogere prijzen werd opgevat. Ter beurze
is men echter na de groote koersverbeteringen van den
laatsten tijd zeer sceptisch geworden, zoodat de geringste
aanleiding voldoende is, om een reactie te voorschijn te
roepen. De markt verkreeg hierdoor een eenigszins nerveus
aanzien.
Tabaks-aandeelen waren goed prijshoudend, met neiging
tot verbetering; na een geringe reactie tegen het einde
der berichtsweek sloten de meeste der betrokken fondsen
toch nog op een aanzienlijk verhoogd peil.
Suikerwaarden bleven doorloopend vast gestemd; de on.
langs op een andere plaats in dit blad gepubliceerde sta-
tistieken hebben ter beuj

ze de aandacht getrokken, vooral
ook in verband met de terughoudende verkoop-politiek
van de V. J.
S. P.
En en ander heeft zich weerspiegeld
in een constante en vrij uitgebreide vraag naar de voor-
naamste suikerfoudsen.
Van industrieele waarden trokken Jurgena-aandeelen de aandacht door een ongeanimeerde houding in verband met
het passeeren van het interim-dividend. Later trad echter
ook hier een gering herstel in als gevolg met de mede-
deeling van de directie, dat het dividend op de preferente
aan deden-soorten wel verdiend is.
Als geheel moet van onze markt worden gezegd, dat de
grondstemming, na eenige wisselingen, zeer vast is ge.
worden, doch dat op den laatsten beursdag van de berichts-
periode een vrij groote matheid is ingetreden in aansluiting
aan het afbreken van de conferentie te Lausanne.

29 Jan.
2 Feb.
5 Feb.
Riizingof

Amsterdamsche Bank

……123K
120

—3%
Incasso

Bank ……………….94
93K
93

Koloniale Bank ……………134%
137K 138K
+
4
Ned.Handel-Mij.certvaand. 132K
133%
134K
+
1%
Rotterd. Bankvereeniging…

91


Amst. Superfosfaatfabriek..

40
40K
38

2
Van Berkel’s Patent ………34
34
33K

Gouda Kaarsen

……………95%
102
106
+
10%
Holl.Draad- enKabelfabriek ;78
7
1
80
83
+
4′
Jurgens’Ver.Fabr.gew.aand.

48%’
51%
501
+
11
pr. aand. :60K
63
2
18
60
Leerdam (ilasfabrieken ……’40%

36K

4
Philips’ Gloeilampenfabriek

225
236
230
+
5
Vereenigde Blikfabrieken..

r
90y
4

88K
89

1%
Vereen.(Jhemische F’abrieken ,43


CompaniaMercantilArgent. ’18
15% 13%

4%
Cultuur-iIij. d. Vorstenland.

150 155%
154/
+
4s1
Handelsver.Amsterdam …… 374%
389
3919
+
17

29 Jan. 2 Feb.
5 Feb.
Rii!ingof

Handeisverg. Reis
&
Co…….
30
281
28%

1%
Int. Crediet- en Handelsverg.
Rotterdam

………………
163

162

Linde Teves
&
Stokvis ……
72%
72%
7
+ %
Tele
&
Co’s Handel-Mij…….
6 5%
5%

Redjang Lebong Mijnb.-IVIj.
100


Gecons. Roll Petroleuni.Mij.
106%
117%
113
+
6%
Kon. Petroleum-Mij. ………
360K
3589
364%
+
4
Orion Petroleum-Mij……….
Afgest Aand.
26
1
/
29K
29
+
2e18
Steaua Romana Petroleum
Mij. … Afgest Aand,
28


Amsterdam-Rubber-Mij ……
l42’/
147% 145
+
21
Nederl.-Rubber.Mij.

………
65
70
69%
+
4%
Oost-Java-Rubber-Mij . ……
201 221
214
+
13
Deli-Batavia Tabak Mij


270
287 287
+
17
Deli-Maatschappij

…………
245%
263K
262%
+
16%
Senembah-Maatschappij


321%
350
339%
+
178/t

Scheepvaartwaarden trokken slechts
geringe belangstelling,
doch waren over het algemeen niet flauw
gestemd.

29Jan.
2 Feb. 5 Feb.
Rij:ingof

Holland-Amerika-Lijn

……
122%
126%
125
+ 2K
,,gem.eig.
106
109%
109
+
3
Hollandsche Stoomboot-Mij.
37%
39% 39
+
1%
Java-China-Japan-Lijn ……81
Kon. Hollandsche Lloyd
14
3
/s
13% 14%
– lig
Kon. Ned. Stoomb.-Mij …….
67
73
7
+
Konink.Paketvaart-Mij.


102%
100
99%

2%
Maatschappij Zeevaart ……
77
61
61%

15%
Nederi Scheepvaart-Unie
104%
107K
106
2
1
+
1/’
Nievelt Goudriaan …………
105%
107
107
+
1%
Rotterdamsche Lloyd ………
122%
123K
123
+%
Stoomv.-Mij. ,,Nederland’
134
137%
139%
+
5%
,,Noordzee’
41
40

1
De Amerikaansche

af deeling bleef

vast in aansluiting
aan Wallstreet.

29 Jan.
2 Feb.
5 Feb.
Ri,:ingol

Americ. Smelting
&
Refining
559
58%
58
8
/8
+
21
Anaconda Copper

………….
97
1
/ic
98
96i/i

Studebaker Corp.

…………
117%
119
7
1
120%
+
3
Un. States Steel Corp.
……
107
71
107
106%

1
1
1
8

Atchison Topeka ……………
104%
L06
1
/
I08
1
1
+
321s
Ene

…………………………
11%
lIK
12
+%
Southern Pacific ……………
93K
94
2
18
95
+ 1%
Union Pacific
………………
141%
143%
143%
+
2%
Int. Merc. Marine orig. gew.
1018
‘*I

18

‘*h74

De geldmarkt was ruim en gemakkelijk; de prolongatie ten slotte 3% pOt.

GOEDERENHANDEL.

GRANEN.

De toestand van de tarwemarkt is in de afgeloopen week weinig veranderd. Alleen is het contrast tusschen de stem-
ming in’ de exportlanden en de stemming in Europa zoo mogelijk nog scherper geworden. De vraag in Europa is
op het oogenblik gering, doch dit heeft niet met zich ge-
bracht lagere markten in de exportlanden. Winnipeg en
Chicago sluiten hooger dan een week geleden en ook
Buenos Aires is vast gestemd. De verschepingen van Argen-
tinië waren deze week zëer groot en dientengevolge waren
de totaalverschepingen wederom zeer ruim, ofschoon aani-
merkelijk kleiner dan de reusachtige verschepingen in de
voorafgaande week. Van Noord-Amerika werd dan ook
aanmerkelijk minder afgeladen, terwijl ook de Australische verschepingen klein zijn. Wat betreft de verschepingen van
Argentinië een groot gedeelte ervan is nog onverkocht.
De exporteurs die in de verwachting van groote oogsten
een belangrijke hoeveelheid scheepsruimte gecharterd hadden,
zijn verplicht geweest deze met graan, voornamelijk tarwe,
te vullen. Hierdoor hebben zij de locale markt vast ge-
maakt, doch tevens een druk uitgeoefend op de Europeesche
markt. Wel was er af en toe vraag van Duitschland, maar
de meeste andere landen meldden slappe markten.
Uit de berichten over den nieuwen Noord-Amerikaanschen
oogst valt nog weinig conclusie te trekken. Het gevaar
tengevolge van te weinig sneeuwbedekking voor een deel
van de wintertarwe blijft nog bestaan, terwijl tevens een
belangrijke oppervlakte gebrek aan vocht heeft gehad. De
politieke berichten hebben uit den aard der zaak wel
invloed op de markten gehad doch de fluctuaties zijn
niettegenstaande dat uiterst gering gebleven.

6
0/
0
Nederland 1922 ……
5
°/o

,,

1918

……
4
’12
o/

,,

1916

……
4
01
0

,,

1916

……
31/
2

0/
0

3
ol.

,,
211
2

0/
0
Cert. N. W.
S……….
7
o,i

Oost-Indië 1921 ……

6
%

,,

1919 ……
5
010

,,

1915

……
4
ol
o
Oostenr. Kronenrente
5
ol. Rusland 1906

………
4
O/
Rus!. bij ilope
&
Co.
4
01
0
Japan

1899 …………
5
ol. Brazilië

1895

………
8
0/

San Paulo

1921……
6
0/
Amsterdam 1920……
7 ol
o
Rotterdam

1920……

7 Februari 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

129

Noteeringen.

Chicago
Buenos Ayrcs

Data
Tarwe
MaTs
Haver
Tarwe
Mars
Lijnzoad Mei Mei Mei
Maart Maart
Maart

3Feb.’23

118
1
/
74Y2
441
11,80
9,05
19,25
27Jan.’23

1161
721
44
11,80
8,85
18,60
3Feb.’22

125X
55
3
/8
3081
8

12,35
1)

7,55
1)

20,10
1)

3Feb.21

162
641
42 16,20
1)

9,45
1)

14,30

)
3Feb.’20 265
134k
82
14,10
1)

6,40
23,-
20Juli’14

82
56
8
18
36X
13,70

1)
per Februari.

Locoprijzen te Rotterda.mlAmsterdarn.

s
oor en
5 FeI,ruari
1923
29Jan.
1923
6 Februari
1922

Tarwe
5

…………..
‘)
13,25
13,-
14,50
Rogge (No. 2 Western)
1)
11,50
11,50 12,40
Mais (La Plata)

……)
195,- 196,-
203,-
Gerst (48 ib. malting)

.)
180,-
180,-
205,-
Haver (38 ib. whitecl.)
.
.1)
10,65 10.60
12,60
Lijukoeken (Noord-Anieri-
ka van La Plata-zaad)
8
)
13,50
13.90
16,65
Lijnzaad (La Plata) ….
)
1

445.-
1

438.- 435,-
1)
p. 100 K.G.
2)
p. 2000 K.G. ) per 1960 K.G.
•) Nr. 2 Hard/Red Winter Wheat.

AANVOEREN in tons van 1000 K.G.

Rotterdam
Amsterdam
7
otaal

Artikelen.
28Jan.13 Feb,.
Sedert
Overeenk.
28Jan.13 Febr.
Sedert
Overeenk.

1923

1922
1923
1 Jan. 1922
tijdvak 1921
1923
1 Jan. 1922
tijdvak 1921

Tarwe ……………..
5.965 88.329 63.064
539
3.668 325
91.997 63.389

Rogge

……………..
7.909
53.365
1.110



53.365
1.110

Boekweit …………..
1.233
3.400



1.233
3.400
Mais

…………….
….
0
75.615
100.449
4.968
13.192
28.448
88.807
128 897
3.382
14.567
12.947
185
3.360.
920
17.927
13.867
6.336
3.537

228

6.564 3.537

6.7
.59

851
..
6.450
22.079 2.400 4.909
22.006
11.359
44085

Gerst

……………..
Haver ……………..750

Lijnkoek …………..
4.829 23.332
19.642


470
23.332 20.112
Lijnzaad ……………..

2.135
.
7.956
4.435
1.090 2.117
1.827
10.073
6.262
Tarwemeel ………….
Andere meelsoorten
30
204
892


835
204
1.727

In in ai s is de belangrijkste gebeurtenis de verdere
teruggang van de Argentijnsche verschepingen. her tegen-
over staat wel een toename van de Noord-Amerikaansche
verschepingen, doch het totaal is zeer gering en het is zeer
merkwaardig dat Europeesche markten niet meer teekenen
van belangstelling toonen. Weliswaar ging de prijs vooral
van La Platamais aanzienlijk op doch dit is meer uit gebrek
aan verkoopers, zoowel als aan de speculatieve vraag voor
latere aflading te danken, dan aan vraag naar het artikel
voor onmiddellijke levering. De Noord-Arnerikaansche mais
ontmoet al zeer weinig belangstelling en de meeste Euro-
peesche markten hebben te groote voorraden. Ongetwijfeld
wordt een deel van de vraag weggenoiien door de nog
steeds tamelijk belangrijke verschepingen van
Donaugcrt.
De vraag voor dit artikel was evenwel ook niet van dien
aard om de prijzen aanmerkelijk te doen stijgen, zelfs de
slechte politieke berichten, waardoor dc mogelijkheid
van de sluiting van de Dardanellen ootstond, hadden
slechts weinig invloed.
Bij haver treft het dat Argentinië een zeer groote
hoeveelheid verscheept heeft. Ook dit artikel bleef in de exportlanden tamelijk vast gestemd zonder evenwel een
overeenkomstige belangstelling in Europa te ontmoeten.
Zeer vast verliep de markt van ljnzaad. De verschepin-
gen van Argentinië waren slechts matig en van Indië
klein. De voorraden zoowel in Europa als in Amerika van
zaad en lijnolie zijn gering, zoodat er voorloopig nog goede
vraag voor deze artikelen blijft. Intusschen is het merk-
waardig dat, gezien de goede vraag voor spoedige verlading
in Argentinië, de zichtbare voorraad van week tot week
vermeerdert en nu reeds 100.000 ton bedraagt. Grootere
verschepingen zal men dus wel spoedig mogen verwachten.
Op 5 Februari sloot de termijnmarkt te Buenos Aires op
Pes. 19.75, hetgeen een aanzienlijke prijsverhooging betee-
kent vergeleken bij Pes. 15.20, het laagste punt dat om-
streeks midden November bereikt werd.
Nederland. De vraag voor meel is nog niet voldoende
vermeerderd om onze fabrikanten te animeeren groote
inkoopen van tarwe te doen. De markt bleef dus zeer
traag gestemd.
Voor Mais viel de vraag voortdurend tegen; La Platamais
was nominaal vaster doch dc consumptie betrekt slechts
weinig. Dit laatste geldt ook voor Miedmais waarvoor
de prijzen in navolging van Amerika vast bleven, doch
de locale voorraad verminderde niet van beteekenis. Ook
in gerst was de handel zeer onbevredigend niettegenstaande
de lage prijzen. Voor lijnzaad bleef de goede vraag bestaan ,00r spoedige
aflading in verband niet de vaste positie van lijnolie op
spoedige aflevering. Terwijl wij dit schrijven begint ook
de belangstelling voor lijnkoeken te vermeercieren.

Rotterdam, 6 Februari 1923.

KATOEN.
Noteering voor Loco-Katoen.

(Middlin.g Uplaa4s).

I3Fcbr.’23127 Jan.’23120 Jan.’23 I3Febr.’22I3Fcbr.’21

New York voor
Middling ..
28,10e 27,80e 28,40e 17,20e 13,60c
New Orleans
voor Middling 28,- c 28,- c 28,-
0
15750 1,25 c
Liverpool voor
Fy Middling 15,38 d
1
16,42 d’ 16,30 d
2
9,70 d

9,16 d
1)
2 Febr.
9
26 Jan.
8)
19 Jan.
Ontvangsten in- en uitvoeren vain Amerikuansche thavens.
(In duizendtallen balen)

1 Aug. ’22 Overeenkom,ttgc perioden
tot
3Febr. ’23
1921-’22

1

1920-21

Ontvangsten Gulf-Havens..
3777
2899
3281

11

Atlant.Havens
845
1090
915
Uitvoer naarGr. Brittannië
1072
948
1105
‘t Vasteland.
2279
2513
1951
Japan ete…


Voorraden in duizendtallen
2 Feb,. ’23
3 Febr. ’22
4 Febr. ’21

Amerik. havens ……….
1139
1414
Binnenland…………..
1121
1468 1624
.913


73
103
New York

……………

292 426
New Orleans ………….
Liverpool

……………
812
1002
1024

Marklibericht van de Heeren Sir Jacob Behrens & Sons,

Manchester, d.d. 31 Januari 1923.

Prijzen van Amerikaansche katoen zijn sedert ons laatste
rapport vrij sterk gedaald, hoofdzakelijk door liquidaties
van verschillende houders, die meenden, dat het oogenblik daarvoor gunstig was. Prijzen zijn tengevolge daarvan ook
vrij belangrijk gedaald en noteeringen zijn bijna een penny
lager dan een week geleden. Ook werken de gunstiger be-
richten omtrent den nieuwen oogst ,,bearish” op de markt
en hoewel men algemeen aanneemt, dat voorraden voor
het einde van het seizoen wel héel klein zullen zijn, hebben
de ongunstige politieke toestanden in Europa toch een
deprinieerenden invloed op de markt. De laatste dagen is de markt voor Amerikaansche katoen
weer iets vaster, terwijl in Egyptische katoen weinig ver-
andering is gekomen en de stemming flauw blijft.
Voor de daling der katoenprijzen was de vraag naar
garens vrij belangrijk. Verschillende weverijen kochten
zoowel weft als twist en hoewel de biedingen in den regel te laag waren zijn er toch flinke zaken tot stand gekomen.

130

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1923

Spinners vragen na de daling ook nog de oude prijzen,
doch het vertrouwen is eenigszins geschokt en de vraag is weer verminderd. Het is zeer natuurlijk, dat Spinners
van de gelegenheid gebruik maken door hun marge te
verbeteren en uien moet afwadhten of de afzet voldoende zal
zijn om hen daartoe in staat te stellen. Men spreekt er
ook over, dat de shorttime spoedig zal ophouden, daar ver-
schillende fabrieken thans veel beter bezet zijn dan een
maand geleden. De vraag naar bundelgarens is weinig
verbeterd, biedingen zijn belangrijk beneden vraagprijzen.
Alleen in 40er en 44er voor de ververijen en in de fijnere
nummers voor Indië schijnt iets gedaan te zijn.
De doekmarkt is kalm en over het algemeen zijn er
minder aanvragen aan de markt, doch prijzen zijn vest.
Het vertrouwen is vel eenigszins geschokt door de hevige
fluctuaties in katoenprijzen en de ongunstige politieke
toestanden in Europa. Door de betere vraag van de laatste
weken zijn echter verschillende fabrikanten, vooral van de
breedere soorten shirtings en gedrukte goederen, beter bezet,
terwijl ook sommige fabrikanten van dhooties hun posities
verbeterd hebben. De berichten van Indië blijven vrij gun-
stig, maar de groote rijzing van den rupeekoers van de
vorige week heeft in verband met de daling van katoen-
prijzen het vertrouwen weer eenigszins geschokt, zoodat
men de laatste dagen meer een afwachtende houding schijnt
aan te nemen. Men behoeft echter niet te denken, dat de
vooruitzichten ongunstiger zijn geworden, daar er voor de
meeste markten wel zaken gedaan zijn en fabrikanten over
het algemeen in een betere positie zijn dan eenige weken
geleden. De actie tegen de voortzetting van de ,,shorttime”
beweging is dan ook een gunstig teeken en over het alge-
meen is de toestand in Lancashire wel verbeterd.

24 Jan. 31 Jan.

Oost. koersen. 23Jan. 30Jan.

Liverpoolnoteeringen.

T.T. op Indië…. 114
3
1, 1/4
T%
F.G.F. Sakellaridis 18,25 17,65 T.T. op Hongkong 2/31/
4
213
G.F. No. 1 Oomra 10,20 10,20 T.T.op Shanghai
310/
4
311

SUIKER.

De suikermarkten waren in de afgeloopen week zeer
vast gestemd. Zoowel in Amerika alsook in Engeland gingen
de raffinaderijen tot aanvulling hunner voorraden over,
hetgeen tot belangrijke transacties in Cuba- en Mauritius-
suiker tot stijgende prijzen leidde.

Te New Y o r k steeg de noteering voor Spot Centrifugals van $c. 5.21 tot $c. 5.53, terwijl de termijnnoteeringen circa
$c. 0.25 opliepen.

De Cuba aanvoeren zijn groot doch worden tot dusver
door koopers grif opgenomen en luidt di laatste statistiek
in Cuba als volgt:

1923

1922

1921
Tons Tons Tons
Weekontvangsten N.O. 27 Jan. 186.454 70.741 102.152
Tot, sedert 1 Dec. ’22-27 Jan. ’23 496.286 183.979 229.500
Aantal werkende fabrieken 158 111 151
Weekexport 27 Jan.

94.102 28.300 22.111
Tot. exp. sedert 1 Jan.-27 Jan. ’23

306.842 67.993 51.346
Totale voorraad op 27 Jan.

191.597 779.811 31.8.538
Voorraad Oude oogst

2.153 664.025 127.677

Op Java vonden niet onbelangrijke afdoeningen plaats
van suiker in alle posities. De prijs voor disponibele suiker,
waarvoor Europa zoowel als Britsch-Indië belangstelling
toonden, liep bij geregelde verkoopen op tot
f
14,-. Voor
vroege levering uit den nieuwen oogst werd circa
f
13,50
betaald, voor late levering bleven de oude prijzen van f13,-
voor Superieur en
f
12,- voor No. 16 en hooger en Mus-
covados gehandhaafd.

De markt in N ede ria n d was eveneens vast gestemd
en liepen prijzen bij matigen omzet na eenige fluctuaties
op tot
f
24,623 voor Februari- en
f
24,8734 voor Mei-levering.

De zichtbare voorraden bedragen volgens F.O. Licht:

1922

1921

1920
Tons

Tons

Tons

Duitschland 1 Dec. ’22

727.158 788.420 834.771
Tsjechoslowakije 1 Jan. ’23

466.439 422.095 596.877
Frankrijk 1 Dec.
1
22

176.043 140.275 212.957
Holland 1 Jsin. ’23

118.785 157.844 166.218 België 1 Jan. ’23

127.745 127.520 187.160
Engeland 1 Jan. ’23

329.719 178.475 408.328

Totaal in Europa

1.945.889 1.814.629 2.406.311
Ver. Staten 4 Jan. ’23

12.404

31.529

59.196
Cuba alle havens 20 Jan. ’23

99.245 810.690 256.703

Totaal 2.057.538 2.656.848 2.722.210

NOTEERINGEN.

Data
Amster-
dam per

Londen
New York
96
pci.
Centrl.
Tates
W/,jfe Java
f.o.!’. per
Amer. Gra-
nulaied c.I..f.
Fbr./Mrt.
Cul,es
No.
/
Feb./Mrt.I Mej/Juni
Jan/Maart
fugals

Sb
Sh.
Sh.
ets.

1 Febr.’23
124
7
1
s6

54/3
2013
20/3
231-
5,40
25 Jan.
1
23
53J9
19/734
19/9
2313
5,09
1 Febr.’22
,,21
8
1
51/9
231-
1713
19/-
3,73
1 Febr.’21
,,

761-
381- 301-

4,64
4Juli
’14
,,

a
ll’
1
s

181-



3,26

KOFFIE

(Medecleeling van de Makelaara
G.
Duuring & Zoon, Kolf t & Witkatmp, Leonard Jacobson & Zonen
en G. Bij dendijk).

Noteeringen en voorrsden.

Data Rio
Santos
Wisselkoers

No.4

Voorraad
Prijs
No.7
Voorraad

Prijs

3 Febr. 1923
1.361.000 20.975
2.107.000
1
23500
6
1
1
32

27
Jan. 1923
1.391.000
20.300
2.174.000
23.500
6
20

,,

1923
1)
1)
2.270.000
1
23.300
)
3 Febr.
1922
1.843.000
13.275
2.889.000
117.100
7
11
13
2

182

Ontvangsten.

Rio
Santos
Data

Afgeloo pen
Sedert
Afgeloopen
Sedert
week
1

1 Juli
week
1

1 Juli

3 Febr. 1923….
42.000
2.046.000
185.000
4.784.000
3 Febr. 1922….
82.000 2.697.000
183.000
5.371.000
1)
Feestdag.

Statistiek der firma G. Duuring & Zoon.

Zichtbare voorraad op 1 Februari 1923 in duizenden balen.

1923 1922
1921
1920 1919

Voorraad in Europa..
2.122
1.740
2.000 2.308
434
Stoomend JBrazilië ..
631
901
480
620
854
n.Europa kOost-Indië.
11
28

9

2.764
2.669
2.480 2.928
1.288

Voorraad Ver. Staten
820
1.386
1.647
1.322 1.063
Stoomend
)
naar

‘Brazilië ,.
.
582
438 712
444 400
Vcr.Statenj

4.166 4.493
4.839 4.694
2.751
1.349
1.896
421
369
827
2.199
2.847
3.479
4.227
8.003
25
53
38
19
74

7.739 9.289 8.777 9.309 11.655 7.980 9.403 8.765 9.870 11.364
8.639 8.700 6.750 10.336 11.702

KAPOK.

(Opgave van de Makelaars Gebrs. van der Vies, Amsterdam.)

Kapokstatistiek op 31 Januari
1923.

Voorr. Aanv.
Verk.
Voorr,
Importeurs:

1 Jan.

tot
tot
op
1923 31 Jan.
31 Jan.
31 Jan.
H. G. Th. Crone ……..-

.1423
1249
.174
Edgar
&
Co………….

227 227

Van Eehen
&
Co. ……

618
618

N.V.Hadel enCultuurMij.
v/h. Smidt
&
Amesz q.q.
Edgar
&

Co’s Handel
Mij. Soerabaja ……..
273
454
727


Hnd.Venn v/h.Maintz&Co

7
7


Hoving & Beer ……….
.72
210 282


Koning, Teves
&
Co…..

50 50


Landb. Mij. ,,Geboegan”..
16
115
131


Mirandolle, Voûte
&
Co..
314
1075
1363

26
W. Tengbergen
&
Co…..

90
90


Weise
&
Co………….
444
119
563


Zweedsche

ost-Ind. Cie.
O

136

136
Order………………
82
407 489

1201
4931
5796

336

Voorraad in Rio Santos..
Bahia

Totaal……
Op 1 Januari ……
Op 1 Juli 1922 ……

7
Februari
1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

131

NEDERLANDSCH-INDISCHE THEE.

(Opgave Pakhuismeesteren van de Thee.)

(Herleid tot 111 Kisten.)

Voorraad 31 December 1922 ……….34.310
Sedert aangevoerd………………..16.695

51.005

Sedert afgeleverd ……………….

18.763

Voorraad heden ………………….32.242

Waarvan in de eerste hand ……….17.906

Amsterdam, 31 Januari 1923.

THEE.

(Opgave van den makelaar J. van Eck.)

Bericht van den afloop Theeveiling op 1 Februari 1923.

Aanbod in veiling bestond uit:

Heden:

10129, 25612, 2014 kn. Java thee
1616,

7212,

,, Sumatra thee

116912,

China thee.
143,

,, voor hand, rekening.

Totaal.. 11888, 149712, 2014 kn. thee.

2 Februari 1921:

13667, 9814 kn. Java thee
497,

,, ex voorgaande veilingen.

Totaal.. 14164, 9814 kn. thee

Aanbod 1 Jan. ji. tot heden:

1922

1921

Java thee

17573 kn. 28067 kn. 38354 kn. Sumatrathee 5378

2520

143
voorlland.rek. 316 ..

288 ..

1161

Totaal ……….23267 kn. 30875 ku. 39658 ku.

Gem. per veiling

11634 kit. 15438 kit. 19829 kn.

China thee

494212 kit.

Bij een zeer vaste en willige stemming bedongen vrijwel
alle theeën wederom hoogere prijzen dan in voorgaande veiling.
Oranje Pecco’s liepen gemiddeld 6 tot 8 cts hooger, mooi
getipt en goed geurig werd met 10-18 cts boven taxatie
betaald, slechts enkele partijtjes, waarvan de taxatie vrij
hoog was aangenomen, werden tot tax. en 1 á 2 cts daar-
boven afgedaan. /
Pecco’s, Pecco Souchon’s en Souchon’s brachten vrijwel
alle 4 tot 7 ets meer op, ook bij deze theeën varen enkele
uitzonderingen als ,bovengezegd.
Gebroken Oranje Pecco’s en Gebroken Pecco’s liepen ge-
middeld 5-8 ets boven taxatie, waarbij het versebil in
kwaliteit uitgedrukt in prijs, veelal geringer was dan in
voorgaande veiling.
De prima Gebroken Oranje Pecco’s boven de 100 ets be-dongen slechts circa taxatie.
Gebroken thee en Fanuings werden hoog betaald.
Java en Sumatra theeën hadden vrijwel dezelfde markt,
met uitzondering van de Sumatra Gebroken Oranje Pecco’s,
die slechts tax. tot 4 ets daarboven konden bedingen.
China thee: de minste kwaliteiten werden grif boven
taxatie verkocht, de betere theeën werden gedeeltelijk circa
3 ets onder taxatie afgedaan.
Het aanbod in volgende veiling zal in het gunstigste
geval zijn circa 10000 kn. Java en Sumatra en 45012 kit.
China thee.

RUBBER.
De markt vertoonde deze week een onregelmatig karakter.
Over het algemeen liepen prijzen terug bij gebrek aan
kooplust.
De slotnoteeringen op de termijnmarkt zijn:
einde voorafgaande week:
Prima Crpe Februsri .. 97X ct

……….97 ct.

Febr./Mrt.

97

,,

……….98

April/Juni

98

,,

……….99
Smoked Sheets Februari 1009

……….98

Febr./Mrt. 99

……….
0
99

April/Juni 99

,,

……….101k
5 Februari .1923

COPRA.
De markt was ook deze week wederom zeer vast gestemd.
Bij gering aanbod en goeden kooplust liepen de prijzen

f
0,75 hooger. De markt sluit met koopers voor
Java f.m.s. Februari/April ……
f
31,-

Ned.-Ind. f.m.s.

,, 31,25
Verkoopers
f
0,25 hooger.
5 Februari 1923.

METALEN.
Loco.Noteeringen
te
Londen:

Data
Ijzer

Standrd
Tin
Lood
Zink

5 Febr. 1923..
nom.
65.716
183.-!-
28.216
35.-/-
29 Jan, 1923
nom.
66.216
186.-/-
28.51-
36.1216
22

,,

1923,.
nom,
64.216
182.51-
26.101-
35.101-
15

,,

1923
nom,
64.-/-
181.51-
26.176
35.-/-
6 Febr. 1922.,
noin.
61.101-
154.51-
20.1716
24.-/-
20
Juli 1914..
5114
16.-/_
145.151-
19._/_.

1

21.101-

VERKEERS WEZEN.

VRACHTENMARKT.

In den slechten toestand van de vrachtenmarkt is weinig
of geen verbetering gekomen, hetgeen toe te schrijven is
aan den politieken toestand op het Continent. De daling van de verschillende koersen heeft het zaken
doen zeer belemmerd. Bevrachters welke ladingen graan
varende hebben, vinden groote moeite om deze te verkoopen.
Alleen aangetrokken door de zeer lage vrachten, welke te
bedingen zijn gaan de bevrachters er van tijd tot tijd toe
over om ruimte op te nemen. Zoo zijn van La Plata eenige
booten bevracht tegen cijfers van 211- up river en 201-
down river, met verschillende opties. Zaterdag was er echter iets meer vraag voor prompte kleine booten, waarvoor waar-
schijnlijk 221- te maken is. Februari/Maart en Maart/April
booten kunnen echter op zijn hoogst 2113 van up river of
Bahia Blanca krijgen.
Voor Noord-Amerika gelden dezelfde omstandigheden.
Alleen met die uitzondering, dat er vraag is voor ruimte
naar Griekenland, voor welke bestemming booten gevraagd
worden in verband met een graancontract dat is afgesloten.
De geldende vracht is 19 tot 194 ct. naar é6n en 21 ct.
naar twee loshavens. Ook zijn er bevrachters in de markt
voor Februari belading .naar Italië tegen 16X ct. één, 17 ct.,
twee en 17 ct. 3 havens met 1 ct. meer voor Adriatische
Zee. Van de Gulf is 14 ct. naar één, 14X naar twee havens
Bordeaux Hamburg range te maken met optie 3 havens
Denemarken tegen 19 ct. één, 19g ct. twee, 20 ct. drie havens.
Van Cuba wordt ruimte gezocht voor Februari belading
naar de gewone havens in Engeland, waarvoor 1816 in uit-
zicht wordt gesteld.
Voor ruimte naar Antwerpen Hamburg range is echter
in het geheel geen vraag en lijubooten hebben moeite om
op te vullen.
Van Australië trachten bevrachters de markt te drukken
en bieden 351- aan, op welk cijfer reeders echter niet geneigd
zijn zaken te doen.
In het Oosten blijft ruimte tot dezelfde vrachten aan-
geboden, doch zaken worden bijna niet gedaan.
De uitgaande vrachten van Wales blijven ougeveer liet-zelf de. De voorhanden zijnde tonnage is zoo groot, dat er
ook geen aanleiding zou wezen waarom hierin verandering
zou komen.
De vracht naar La Plata kon niet op 151. gehandhaafd worden en de laatste bevrachtingen hebben plaats gehad
01) basis van 1416 naar de havens aan de beneden rivier.
Er blijft veel vraag voor ruimte van de Oostkust naar
Duitschland. De vrachten zijn bier iets gestegen en vel
tot 513 naar Hamburg. 6 Februari 1923.
GRAAN.

itt!. Ku,t

Ver. Staten

S.

oren
Lzo

grad Rotte,-
Data
Petro- Ode,ja
1

1 Londen1 dam i Rotte,. Bristol RaSter- t Enge.
t
Rdam

dam I Kanaal dam 1 land

29J.-3Febr.1923
– –
11

e
1

31-
2114
21

14
22-27 Jan.

1923


11

c’
31-
2116
2116
30 J.-4 Febr. 1922

16 c’
413
331-
331-
31 J,-5 Febr.192l

– –

301-
301-.
Juli 1914
II
d.
713 111I
1
/
l/l1’/
121-
121-
1) Amer. cents p. 100 lbs.

KOLEN

Cardl.fl
1
Oostk. Engeland

Data

1

1
Port
1

La

Rotte,- ‘Gothen-

i
Bordeaux
i
Genua
1
Satd
1
Plato

dam
1
burg
D
.

29J.-3Febr.’23
516

1
1l/1
11/6 14/5
5/3
6/9
22-27 Jan.

’23
516 1018 1116 1416
419
6j9
30J.-4 Febr.’22
71-
13/-
15/6
13/6
616
913
31 J.-5 Febr.’21
10/-
17/6
161-.
1716
716

Juli

1914
fr. 7,—
71-
7/3
1416
312
4/-

132

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Februari 1923
DIVERSEN.

1

IJMUIDEN.

Bomisag
Birma
Vladivo-
Chili

D ata
West
West
stack
West
Europa
Europa
West
Europa
(d. w.)
(rijst)
Europa
(salpeter)

29 Jan.-3 Febr.

1923..
2513
2716
351-
361-
22-27
Januari

1923..
251-
301- 351-
361-
30 Jan.-4 Febr.

1922..
2113
2716


31Jan.-5Febr.

1921..

– –
Juli

1914..
1416 1613
251-
2213

Graan Petrograd per quarter van 496 ZD8. zwaar, OcZe3sa per
unit, Ver. Staten per quarter van 480 ib,. zwaar.
Overige noteeringen per ton van 1015
EG.

RIJN VAART.

Week van 28 Januari tot 3 Februari 1923.
De aanvoeren waren zeer gering, scheepsruimte was in
voldoende mate disponibel.
Waterstand sterk wassend.
Voor ertsvrachten naar de Ruhr werd gemiddeld geno-
teerd: 40 cts. met
y
4
en 50 ets. met 3. lostijd.
Ruwe producten naar Manuheim
f 1,- It f 1,10
per last.
De daghuur varieerde van 1-1( Cts. per ton.
Het sleeploon was genoteerd volgens het 45 ets. tarief
.

INKLARINGEN.

DELFZIJL.

Januari 1923
Januari 1922
Landen
van
her kom s t
Aantal

N.R.T.
schepen
Aantal

N. R. T. schepen

Binnenl. havens
1
07
2
336
Groot-Brittannië
4
2.262
1
624
Duitschiand
5
7.105
7
1.334
Noorwegen


1
85
Zweden
5
749


Denemarken
2
644
1
789
België


3
633

17
10.967
16
3.801
Totaal ….

Nationaliteit.

Nederlandsche
10
8.948
8
1.914
Britsche
1
806


Duitsche
5
1.006
7
1.098
Zweedsehe
1
207


Deensche


1
789

Totaal ….
17
10.967
16
1801

(A. van Dijk.)

December 1922
December 1921
Landen van
herkomst
Aantal

N. R. T.
schepen
Aantal

N.
R. T.

schepen

Binnenl. havens
10
5.525
18
11.287
Groot-Brittannië
125
86.881
114
82.395
Duitschland
34
50.138
37
45.450
Noorwegen
2
696
9
3.575
Zweden
14
9.043
22
10.854
Denemarken
5
1.669
7
3.572
Rusland-Oostz.h
1
1.019


Finland ……..
5.603
25
16.824
3.076
4
8.038
Frankrijk
5
2.577
6
2.375
Spanje
7
6.963
5
6.248

België ……….10

Portugal
2
2.497
1
720


1
640
Levant
2
2.189


Roem., Bulgarije
1
2.574


And. Midd. Zeeh
3
2.738
1
977
Senegal,Dakar.,
1
2.456

Italië ………..

Ov.Westk.Afrika

.11

4
8.312
2
2475
Oostkust Afrika
1
2.748


Voor-Indië
1
3.772


Ned.-Oost-Indië
7
27.456
20
79.376
Andere Aziat. h
2
10.073


Vereen. Staten..’
3
12.182
7
25.292
Midden-Amerika
1
4.270
3
8.486
Ned. West-In dië-
Ned. Antillen
4
7.424
4
5.790
Argent.,tJruguay
6
23.980
2
13.590

Chili

……….


5
10.409

260

..

285.861
293
338.373
Totaal ….

Periode 1 Jan.-
30 November…
3.148
3.371.460 2.739 2.996.920

Nationaliteit.

Nederlandeclie
130
170.554
139
206.651
Britsche
60
55.127 54
56.359
Duitsche
51
29.002
65
37.505
Noorsche
4
2.791
12
11.436
Belgische


3
2.149
Fransche
4
7.641
4
1.768
Zweedsche
5
3.784
12
5.264
Deensche
2
1.322


Vereenigde Stat
2
8.491
4 17.241
Andere
2
7.149

Totaal ….
260
285.861 293
338.373

(Vereen.igde Scheepsagenturen van

Halverhout & Zwart en Zurmiihilen & Co.)

ADVERTENTIËN.

The-An gló-South Americaan B

L
11
0

Kapitaal en Reserves meer dan £ 13.000.000,-.

Argentinië – Chili – Uruguay – Peru

Mexico – New York – Parijs –

Barcelona – Bilbao – Madrid – Vigo

Sevilla – Valencia.

Bank- en Wisselzaken,

Handëlscredieten.

Incasseeren van documentaire

wissels.

Aan- en verkoop van Effecten.

lloodkantoor: 62 Old Broad Street, London E.C.

Auteur