Ga direct naar de content

Jrg. 45, editie 2246

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 3 1960

FLATS, VJE HUIZEN, WKELS

EDRJJFSHUIMTEN

Rotterdam en omgeving

FLATS,
vanaf ………
f 15.000.

VRIJE HUIZEN,
vanaf . .
f 21.500.-

1
GRA11S op aanvraag beschikbaar:

M.A.B. n.v.-NIEUWS

Ons maandblad, waarin regelmatig
aantrekkelijke aanbiedingen volledig

omschreven
worden opgenomen.

Makelaars in onroerende goederen

K.C.
ii
v
Schiedamsevest 44d, Rotterdam-I
.’s.. )LlJl
TI.K.18OO.1 1.91.11
(2Iijnen)
Spreekuren DIn,dags en Oonderdagu 10-16 uur.

Executele

en

R. MEES & ZOONEN

bewindvoering

Rotterdam

BANKIERS EN ASSURANTIE

MAKELAARS

720

Beheer en administratie van vermogens

MIDDELGROTE
VERZEKERINGS.MAATSCHAPPIJ

in het Oosten van het land vraagt een

R.K. adjunct-directeur

Bij gebleken geschiktheid is de mogelijkheid aanwezig
de huidige directeur op te volgen.
Voor deze belangrijke functie worden hoge eisen gesteld
aan de algemene vorming. De te benoemen functionaris
dient te beschikken over organisatorische en commer-
ciele kwaliteiten alsmede kennis te hebben van het ver

zekeringsbedrijf.
Academische opleiding strekt tot aanbeveling doch is
niet vereist.

HET GOUVERNEMENT
VAN NEDERLANDS-NIEUW-GUINEA

vraagt

JONGE ACADEMICI

voor de Bestuursdienst

Doctoraal ex. vereist. Max. leeftijd 32 jaar. Mogelijkheid
aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming in de
studiekosten tot een maximum van f. 5000,—. Aanvangs-salaris f. 710,— vermeerderd met toelagen. Uitzending op
een hoger salaris is mogelijk, afhankelijk van voorpraktijk.
Voorzieningen inzake ziektekosten, buitenlands verlof en pensioen. Sollicitaties onder letters BB aan het Ministerie
van Binnenlandse Zaken, Plein 1, ‘s-Gravenhage.

E C 0 N
0 MI
S
CH-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Meer en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zsvjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco
per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van
dit nummer 75 ct.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toesteli
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

774

3-8-1960

Gemiddeld verdiende

Gemiddeld verdiende

bruto- en netto-week-
bruto-uurlonen van meer-

lonen, incl.

vakantie-
j a

derjarige mannelijke pro-

toeslag en kinderbijslag,
a r

duktie-arbeiders in de

van mannelijke nijver-
nijverheid a)

heidsarbeiders van 25 jaar
en ouder b)
– (in guldens)

(in guldens)

Gehuwden

o

Ongehuw-

niet


‘8

8

d
e
n

2 kinderen
2

0

2

.o

t-
,

8

(e

bruto netto bruto netto
c)

1
c)

49
0,57 0,48
0,42
23 95
1,03
0,92
0,86
47
II
1,20
1,09
1,01
56 50
1,63
1,47 1,37
76
64
1,77 1,60
1,49
84,
82
1,98
1,78
1,65
93,
83
.
1,99
.

1,79
1,66
93,

idem: sept/okt. 1947 = 100

52 55
St
.48
5
00
100
100 100
It
Ii
116
118 118
II
59
158 159 159
It
73


172
173 173
18
92
192
192
192
IS
93
192
193
193
19

Bruto-loon, excl. kinderbijslag, vakantietoeslag en andere uitkeringen
ineens, van arbeiders in vrijwel alle belangrijke takken van nijverheid.
Produktie-arbeiders en aanverwante groepen in vrijwel alle belangrijke takken van nijverheid, excl. steenkolenmijnen en beetwortelsuikerfabrieken.
Netto = bruto-loonbelasting en werknemerspremies voor sociale voor-
zieningen.

Lonen in de tijd

Degene die een respectabel aantal jaren telt en gedurende

al die jaren het economisch leven nauwlettend heeft gade-

geslagen, kan met een blik in het verleden belangrijke en

interessante bijdragen leveren tot de kennis der economische

geschiedenis. Het Centraal Bureau voor de Statistiek

voldoet aan deze – voor een

menselijk wezen onmogelijke

– dubbele eis. Het overtui-

gend bewijs daarvan heeft het,

vorig jaar, geleverd met zijn

jubileumuitgave ,,Zestig jaren

statistiek in tijdreeksen”. Het

terugzien is overigens niet

tot genoemde publikatie be-

perkt. Zo wordt bijv. de jaar-

lijks verschijnende ,,Statistiek

der lonen in de nijverheid”
geopend met een aantal al-

gemene cijfers, waarvan het

oudste terug gaat tot 1926.

Ook in de. onlangs ver-

schenen uitgave over
1958
1)

is dit weer het geval. Ditmaal

echter heeft het C.B.S. het

niet bij deze cijfermatige ge-

schiedschrjving gelaten; de

lezer wordt nl. tevens een his-

torische beschouwing voor-

gelegd over de loonstatistiek

zelve
2).
Hieruit kan hij zich

een duidelijk beeld vormen

van de ontwikkeling van

deze statistiek in de tijd. Een

duidelijk beeld tevens van de moeilijke, en nogal eens

door bezuinigingsmaatregelen versperde, weg die de samen-

Zeist 190, 107 blz., f.
9,15.
Verkrjbaar bij Uitgevers-
maatschappij W. de Haan NV., Zinzendorfiaan .3, Zeist.
Behalve het gebruikelijke statistische materiaal en de toe-
lichtingen daarop,’ bevat de publikatie thans ook een fraai
hoofdstuk, gewijd aan de vragen waarvoor de loonstatistiek wordt gesteld en aan de methoden om daarop een antwoord
te vinden.

Blz.

Lonen in de tijd ……………………….
775

De positie van de kerftabaksindustrie in Neder-

land, door Dr. W. J. van de Woestijne ……..
776

Aardappel en Euromarkt,
door Dr. R. A. de Widt
781

Europa-bladwijzer No. 9b ………………..
785

Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder, —
B
. Sc., Ps.
D…………………………
787

stellers moesten gaan om die ontwikkeling mogelijk te

maken. Men kan er ook uit afleiden, dat vroeger het nut

van een officiële loönstatistiek niet zo erg werd ingezien.

De eigenlijke waardeting dateert uit de depressiejaren.

In die tijd ook werd de basis gelegd voor de loonstatistiek

in haar huidige vorm.

Daardoor zijn wij thans in

staat in nevenstaand. staatje

enkele cijferste reproduceren

die enig inzicht geven in de

loonontwikkeling over een

vrij lange periode. De eerste

vier kolommen illustreren niet

alleen de sterke stijging die

zich, vergeleken met vo6r
oor-

logse jaren, heeft voorgsdaan,

maar ook enkele verschuivin-

gen, die binnen de ,,totaalbe-

weging” zijn opgetreden. Zo

blijken de lonen der onge-

schoolden relatief iets sterker

te zijn gestegen dan die der

geoefenden. De laatste over-

troffen echter in hun stijging

weer de lonen der geschool-

den. Genoemde verschuiving

heeft zich tussen 1938/39 en

1947 voltrokken; na 1947

was de relatieve stijging der
diverse loongroepen vrijwel

gelijk.

Gaarne hadden wij in de

tabel ook nog laten zien, dat

de uurlonen van vrouwen sedert 1947 zowel absoluut als

relatief minder sterk stegen dan die van mannen. De in de
tabel beschikbare ruimte dwong ons echter tot een keuze.

En die hebben wij doen vallen op de cijfers, vermeld in

de laatste vier kolommen. Hierin komt o.a. het streven

om de begrippen ,,huwelijksgeluk” en ,,kinderrijkdom”
enige financiële basis, resp. -inhoud, te geven duidelijk

tot uiting.

Blz.

Boek besprekingen:

John P. Lewis: Business Conditions Analysis,
bespr. door Drs. C. van de Panne

………..
789

Prof. Dr. C. F. Scheffer en Prof. Dr. M. J. H.

Smeets: Geld en Overheid,
bespr. door Drs.

E
.
L. Berg

-……………….. ………
790

Geld- en kapitaalmarkt, door Drs. R. L. Boissevain
791-
Notities:

Paardensport en totalisator

……………..
784

COMMISSIE- VAN REDACTIE: Cli. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.’
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris:
J. J.
Hartemink.

COMMiSSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË:
F. Collin;
.1. E.
Mertens de Wilmars;

J.
van Ticlielen;
R.
Vandeputte;
A. J.
Vlerick.

3-8-1960

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

775

Na de oorlog is de kerftabak naar de tweede plaats

verdrongen in het consumptiepatroon van de drie

tabaksprodukten. Ook bij de kerftabak heeft een aan-

zienlijke verschuiving plaatsgevonden, nI. een grote
toenamé van het verbruik van shag.
Het totale verbruik
van tabak ig vrij stabiel. Een analyse van de inkomens-

bestedingen toont aan dat de kerftabaksconsumptie

vermindert bij stijgende welvaart. Het terreinverlies

van de kerftabaksindustrie is mede toe te schrijven

aan de relatieve prijsstijging t.o.v. sigaretten. Belastin-

gen en ruwe tabak betreffen resp. 48,6 pCt. en 22,4 pCt.

van de detailhandelsprijs In de kerftabaksindustrie is

90 pCt. van de, produktie
bij
een zestal moderne en
vooruitstrevende bedrijven geconcentreerd. Van de

Euromarkt worden meer na- dan voordelen gevreesd

door de drastische verhoging van het invoerrecht,

waardoor een herziening van de accijns noodzakelijk
wordt. Andere nadelen zijn ‘de bescherming van de

inlandse tabak gebruikende E.E.G.-landen
en de

staatsmonopolies in Frankrijk en Italië.

De positie van de

kerftabaksindustrie

in Nederland

Verbruik en accijns.

Na koffie en thee is de tabak in Nederland als het meest

verspreide ,opwekkende genotmiddel te beschouwen. In

1959
besteedden de gezinnen hieraan
f.
1.027 mln., maar

daarvan k’am bijna de helft, nl. f:488 mln., aan de Schat-

kist als accijns tengoede. Van de verschillende met accijns

belaste goederen levert de tabak verreweg de meeste baten

voor de Schatkist. De accijns op gedistilleerd bracht ni.

f. 147 mln, op en die op bier f. 41 mln. Tabak, in welke
vorm ook, is dus wel een belangrijk artikel.

Het gaat om drie verschillende produkten, nI. sigaren,

sigaretten en kerftabak. Het grootste verbruik, in kg

gemeten, ligt thans
bij
de sigaretten, dâarna volgen kerf-

tabak en sigaren. V66r de oorlog was deze verhouding

anders; toen lag het zwaartepunt bij de kerftabak en kwa-
men de sigaretten op de derde plaats.

TABEL 1.
Verbruik per
hoofd
van de bevolking

1959
1938 1959
in pCt.
van

1938

Sigaren’
III
62
Sigaretten
stuks

……………178

gram

…………..

..
1.190
217
Kerftabak stuks

……………..
549
.1.160
830
72

Verschuiving in het consumptiepatroon.

Er heeft dus een vrij aanzienlijke verschuiving in de
rookgewoonten plaatsgevonden. Ook’ bij de kerftabak

is dat het geval. Deze kunnen wij nh splitsn in pijp-

tabak, shagtabak en pruimtabak. Véér de oorlog werd

er. nog een weinig snuiftabak geproduceerd, maar dit is

thans afgelopen. Het verbruik hiervan was reeds sterk

achteruit gegaan, maar desondanks hadden wij misschien

nog wel een éxport in dit artikel kunnen hebben, ware

het niet, dat tijdens de oorlog de in bewerking zijnde

voorraad grondstof voor het fabriceren van snuiftabak

verbruikt is. Goede snuiftabak moet nI. enkele jaren rjpen.

Een industrie met zulk een lange produktieduur zet men

niet zo spoedig opnieuw op!’
De verschuiving in de consumptie van kerftabak blijkt

duidelijk uit de volgende opstelling.

TABEL 2.

Binnenlandse produktie in tonnen

1959
1939 a)
1959
in pCI.
van

1939

7.938
.

1.295
16,3
2.268
6.90
.

305
Pljptabak

…………………..
Shagtabak

…………………..
1.134
974
86
Pruimtabak

…………………
Totaal

…………………….
11.340
9.237
82

a) Taxatie.

Essentieel veranderd is de afzetverhouding tussen pijp-

tabak en shagtabak,
bijna
gehandhaafd heeft zich tot nu

toe de afzet van de pruimtabak. Dit laatste is wel heel

merkwaardig!

Shagconsumptie tijdens en na de oorlog.

De overgang van pijptabak naar shagtabak heeft zich

tijdens de oorlog voltrokken. Men kon nu eenmaal uit

een rantsoen tabak meer malen roken als men een ,,shaggie”

draaide, dan wanneer men een pijp stopte of sigaren of

sigaretten kocht. Was de rantsoenering de enige oorzaak
geweest, dan zou men na opheffing daarvan medio 1949

een snelle terugkeer tot vooroorlogse verhoudingen mogen

hebben verwacht.

Nu is inderdaad het verbruik van shag na 1949, toen

de produktie een maximum had van 7.591 ton, vrij gelei-

delijk gedaald, maar een herstel van de îooroorlogse

verhouding is, zoals wij hierboven zagen, niet ingetreden.

Zowel de toeneming van de shagm als die van de sigaretten-

consumptie sinds 1938 wijzen duidelijk op een blijvende

consumptieverandering.

In de jaren na de oorlog werkten dus twee factoren,

tegen elkaar in, nli enerzijds een teruggaan van de shag-

consumptie als reactie op de extra. stimulering tijdens

de oorlog en anderzijds een stijgen van de shag- en sig-

rettenconsumptie als gevolg van verandering in’ levens-

tempo en consumptiepatroon. .

776

.

3-8-1960

91

Shag en bestedingsbeperking.

De stijging van de shagproduktie, die zich in 1958 voor

het eerst na een lange reeks van jaren voordeed, is wel

eens aan de gev6lgen van de bestedirtgsbeperking toege-

schreven, temeer omdat deze met een, waarschijnlijk

incidentele, daling van de sigrettenconsumptie gepaard

ging. Het is twijfelachtig of deze verklaring juist is. Voor
voedings- en genotmiddelen ws niet 1958, maar 1957 het

jaar van beperking. .••

TABEL 3.

Indexcjjfers van de consumptieve bestedingen

(1953 = 100)

1955

1956,

1957′

1958

1959

Hoeveelheid voedings- en ge-
notniiddelen per hoofd van
de bevolking
………….
106 110 109 III III

Ook pleit tegen de opvatting, dat de stijging van de

shagproduktie in 1958 een gevblg van de bestedingsbeper-

king zou 7ijn,het wederom p’aatsvinden van een stijging

in 1959. Het is daarom niet waarschijnlijk, dat de stijging

van de shagconsumptie na 1957 aan de bestedingsbe,perking

moet worden toegeschreven. Wel lijkt ôns de volgende

verklaring plausibel. Omstreeks 1950 werd ongeveer 2/3

van de shag in de vorm van lichte shag geconsumeerd.

In
deze
vorm, verminderde de consumptie. Hier staat

èvenwel tegenover, dat de produktie en de afzet van ,,half-
zware shag”,
,
welke in, 1952 nog vrijwel te verwaarlozen

was, met sprongen omhoog ging. In de jaren
1955/1957.

compenseerden deze twee bewegingn elkaar nagenoeg en

bleef dus ‘de shagconsumptie irj stabiel. Maar in 1958

en 1959 overtrof de stijging vân de halfzware shag verre

de daling van de lichte shag en nam de totale shagcon-

sumptie duidelijk toe. De halfzware shag voldoet dus

duidelijk beter aan de smaak van het publiek.

Wanneer wij in de onderstaande grafiek het verloop

van de componënten zien, waaruit de shâgconsumptie is

samengesteld, dan is het duidelijk, dat daarmee de beste-

dingsbeperkmg van .1957. niets uitstaande heeft.

Afgeleverde, hoeveelheden shagtabak in Nederland

(in mln, kg)

–•

1
_


I—

’19
5
2

195

19S4
,
1955 ’16 19
5
7′
198
1959

(De cijfers hebben betrekking op ca. 95 pCt. van de.aflevcringen; 1959 om-
gerekend op basis eerste
maanden).

-.

Stabiel totaal verbruik van tabak.

De veranderingen in de ‘geconsumeerde hoeveelheden

van de diverse vormen van tabak doen de vraag rijzen,

of er behalve verschuivïngeh ook sprake, is van een toe-

of afnemen van het totale verbruik. Aan de hand van de

itt-
en
uitvoercijfers
is het verbruik per hoofd, op basis

van ruwe tabak, over een ee’uw te bepalen. Tussen 1852

en
.
1901 bedroeg dit 2,96 kg. Kort voor de eerste wereld-

oorlog had het een maximum van 3,51 kg, voor de tweede
wereldoorlog was het 3,30 kg en’ thans is het op ongeveer

3 kg ,te stellen. Het verb m
ruik per hoofd schomelt ,dus

tussen vrij nauwe grenzen en een duidelijke trend is nog

niet te onderkennen, al geeft het vrij lage verbruik van

thans wel iets te denken, temeer omdat nu hçt roken van

sigaretten niet meer alleen tot mannen beperkt is.

Hoewel naar hoeveelheid tabak’het verbruik vrij constant

is, nam natuurlijk het geldbedrag zeer sterk toe, maar,

dat is ook met de geldinkimens het’ geval geweest. Tussen
1954 en 1958 varieerden de uitgaven aan tabaksprodukten

van 4,4 pCt. tôt 4,6 pÇt. van de consumptieve bestédingen.

Er is reden om aan te nemen, dat ook vroeger dit percentage

van dezelfde orde van grootte was. Wel geven de ou,de

budgetstatisti’eken lagere percentages op, maar het i

algemeen bekend dat deze, o.a. op het punt van de tabaks-

consumptie niet representatief zijn. In een onderzoek:

dat wij in’ 1932 hebben ingesteld, vonden wij een tabaks-
consumptie van 4 pCt.

Zowel naar gewicht per hoofd als nâar een percentage

van het consumptieve inkomen blijkt de tabaksconsumptie

dus vrij stabiel te zijn. Dit wijst, duidelijk in de richting,’

dat er bij het stijgen van de welvaart een overgang is naar

duurdere vormen van tabaksconsumptie en minder naar

uitbreiding van de hoeveelheid.

Shagtabak en inkomen.

Al, geeft de inkomensbeweging geen verklaring voor de

stijging van de shagproduktie in
1958,
toch blijft, op langere

termijn gezien, het veiband tussen inkomensontwikkeling

en de consumptie van pijp- en shagtabak wel vân belang.

Enig inzicht kunnen wij in dit verbançi krijgen als wij

nagaan, hoe de verschillende inkomensgroepen zich hier

gedragen. Wat roken de lagere inkomensgroepen, ‘wit de

middengroepen en hoe is’ de consumptie
bij
de welgestelden

over pijptabak, shag, sigaretten en sigaren verdeeld?

Zowel uit het ‘laatste budgetonderzoek (1951) van het

Centraal Bureau’ voor de Statistiek, âls uit recente onder-
zoekingen voor particuliere rekening, o.a. door de Neder-

landse Stichting voor de Statistiek, hebben wij een vrij

duidelijk inzicht in het verband tussen inkomen en rokers-

voorkeur verkregen. Zowel de uitgaven voor sigaren als

voor sigaretten nemen duidelijk met het inicomen ,toe.

Bij sigaretten is dat’ zelfs gterker het geval dan bij sigaren.

In de eerste plaats moet deze toeneming van de’ sigarett-

en sigarettenconsumptie worden verklaard uit een vermin-

dering van de kerftabaksconsumptie bij stijgende welvaart.

Kerftabak, zowel in de vorm van shag als van pijptabak,

vindt
zijn
belangrijkste afnemers in de groepen met lagere

ën middelmatige inkomens. Wij komen hier:’strak noé ôp

terug. Een andere oorzaak is, dat
bij
een ho’ger inikoiien
duurdere sigaren gerookt plégen’ te worden’ en misschien’

ook wel een groter aantal sigaren en sigarëtten worden

gerookt, resp. aan gasten worden aangeboden.

Deze samenhang tussén hoger inkomen en de uiigven

voor sigaren en sigaretten geeft niets nieuws. Maar’bij de

3-81960.

777_

shagtabak doen iich interessante verschijnselen voor. .Dat

de lagere inkomensgroepen veel shag kopen, is niet vreemd,

maar niet algemeen bekend is, dat ook de hoge inkomens-

groepen nog shag gebruiken.

De budgetstatistiek 1951 geeft het onderstaande beeld:

De budgetstatistiek 1951 laat dan ook
duidelijk
zien,

dat het bedrag, aan
pijptabak
besteed, afneemt met het

stijgen van het inkomen.

TABEL 6.
TABEL 4.

Inkomen

Gemiddelde jaarlijkse
besteding aan shag

f. 6.000—f. 8.000

f. 16,80
t. 8.000—t. 12.000

f. 11,80
f. 12.000—f. 20.000

1. 7,60

Dat was
bij
de groepen met hoge inkomens toch altijd

nog een â twee pakjes per gezin per maand.

Nemen wij aan, dat globaal een zelfgedraaide sigaret

(in Nederland wordt maar zeer weinig shag in de pijp

gerookt) de helft kost van een fabriekssigaret, dan kunnen

wij uit de geldverhouding tussen uitgaven voor sigaretten

en voor shag, zij het ook globaal, de procentuele verhouding

tussen fabriekssigaretten en zelfgedraaide sigaretten bepa-

len.

TABEL
5.

Globale procentuele verhouding tussen zeifgedraaide

en fabriekssigaretten – 1951

Jnkomensklasse
(in guldens)
<
2 000l
2.000
3.000
3.000
4.000
4.000
5.000
5.000 6.000
6.000 8.000
8.000
12.00020.000
12.000

abriekssigaretten
29,5
22,0
28,5
39,0
49,0 72,0
81,0
89,0
e1fgedraaide

siga-
70,5
78,0 71,5
61,0
51,0
28,0
19,0
11,0
retten

………..
lOO
100
lOO
100
100
100
lOO lOO

Het overgrote deel van de produktie van shag voorziet

in de rookbehoeften van de minder draagkrachtigen. Voor

hen is de zeifgedraaide, uit shag vervaardigde sigaret, zeer

belangrijk. Maar uit dit bekende en sociaal belangrijke

feit mag niet worden afgeleid, dat de shag op zichzelf een

,,armoe-produkt” is. Ware dat zo, dan zou de shagcon-

sumptie
bij
de groepen met hoge inkomens in het geheel

niet voorkomen. Hier toch kan de vraag naar shag niet

uit
prijs-
en inkomensverhoudingen worden verklaard, maar

moet aangenomen worden, dat, zij het misschien ook voor

een relatief klein deel van de bevolking, de shag om zijn

eigen merites wordt gekocht. Recente particuliere onder-

zoekingen bevestigen dit.
Pijptabak
en inkomen.

Niet alleen bij de shagconsumptie, maar ook
bij
de

pijptabak vinden wij enkele . merkwaardigheden. In de

eerste plaats hebben
wij
hier de zeer sterke daling sinds

1938 en wel deels ten gunste van de sigaretten en deels

ten gunste van de shag. De eerste overgang moet vooral

als gevolg van de oniniskenbare stijging van de welvaart

worden gezien, terwijl de overgang van pijptabak naar

shag primair als een smaakverandering moet worden

gewaardeerd. Pijproken is in verhouding tot het roken

van sigaren en sigaretten
altijd
nog goedkoop. Het behoeft

ons dan ook niet te verwonderen, dat vooral in de lagere

inkomensgroepen in de stad en op het platteland het pijp-

roken belangrijk is.

2.000

f. 3.000

f. 4.000
.

1

1
f.
Jnkomensklasse

< f. 2.000

f
3.000

f. 4.000

f. 5.000

Bedrag per jaar aan
1

1
pijptabak

f. 12

1

f. 8,70

f. 5,60

f. 6,60

Dat was te verwachten. Maar als
wij
de hogere in-

komens beschouwen, dan zien wij, dat deze daling over-

gaat in een duidelijke en waarschijnlijk voor velen een

onverwachte stijging.

TABEL 7

Inkomensklasse
1

t. 5.000

f. 6.000

1 t.

1

8.000 1 f. 12.000
f. 6.000

f. 8.000

f. 12.000

t. 20.000

Bedrag per jaar aan

pijptabak
…….
1

t. 6,60

t. 8,40

i

f. 13,80

t

t. 13,30

Er is dus een merkwaardig verschil met shag. Shag

wordt vooral door de groepen met lagere inkomens gerookt

en, waarschijnlijk in samenhang met de welvaartspositie,
neemt het verbruik daarvan
bij
de groepen met de laagste

tot de middelbarô inkomens nog iets toe, om daarna bij

de hogere inkomens snel te dalen.

Bij pijptabak vinden wij zowel bij de groepen met lage
als met hoge inkomens een groot- en juist bij de groepen

met middelbare inkomens het kleinste verbruik. Typische

pijprokers vindt men zowel onder de arbeiders als onder

de intellectuelen!

Dit wijst duidelijk op het bestaan van twee deelmarkten

voor tabak, ieder met een eigen gedragspatroon
bij
hoger
inkomen. In de ene daalt het verbruik van pijptabak bij

hoger inkomen, terwijl het in de andere juist stijgt. In

hoeverre deze twee groepen consumenten, met sterk uiteen-

lopende koopkracht, ook kwalitatief verschillende soorten

tabak consumeren, hebben wij nog niet na kunnen gaan.

Het is niet onmogelijk, dat op den duur, door de invked

van de hogere inkomensgroepen, het pijproken voor de

middengroepen het karakter van een status symbool kan

krijgen. Voor het roken van shag achten
wij
dit minder

waarschijnlijk.

Kerftabak is duur geworden.

De verschuivingen, die zich in de tabaksconsumptie

hebben voorgedaan, zijn hoogstwaarschijnlijk niet alleen
een gevolg van smaakontwikkeling en welvaartsstijging,

maar ook van veranderde prjsverhoudingen. Prijsverande-

ringen moeten wij zien in verband met de waarde van het

geld. In 1939 verdiende een geschoolde arbeider in de

nijverheid gemiddeld f. 0,57 en in
1957
f. 1,99. Dit is een

verhouding van 1 op 34. Prijzen, die dus 34 maal zo hoog

liggen.âis véér de oorlog,
zijn
voor de grote massa relatief

gelijk in prijs gebleven.

In 1938 was de consumentenprijs voor 50 gram tabak

f. 0,0852 en in 1958 was dit f. 0,85, dus vrijwel
tien

maal zo duur.
Wel
zijn
ook de andere tabaksprodukten

in prijs gestegen, maar daar is toch de afstand tussen prijs-

stijging en loonstijging niet zo groot als
bij
de kerftabak.

Zo stegen bijv. de 20 sigaretten van f0,208 in 1938

tot f. 0,95 in
1958.
Deze zijn dus
bijna
vijf
maal zo

77

.

.

3-8-1960

duur.
De prijs van tabak steeg dus ruim tweemaal zo stérk

als van de sigaret. Het is niet onwaarschijnlijk, dat het

terreinverlies van de kerfindustrie (11,3 duizend ton in 1939

en 9,2 duizend ton in 1959) mede is toe te schrijven aan

het feit, dat de kerftabak thans tien maal zo duur is als

voor de oorlog en relatief dubbel zo duur als de sigaret.

Multiplicatieve werking van prijs en accijnspercentage.

Deze prijsstijging van kerftabak, die veel groter is dan

de algemene prijs- en kostenstijgingen, moet aan twee

factoren worden toegeschreven, nl. aan. de stijging van

de prijs van de ruwe tabak en aan de accijns.

Het is duidelijk, dat kerftabak sterk grondstofintensief

is. Dit doet een procentuele
accijns,
zelfs zonder verhoging

van het percentage: reeds zwaar drukken
bij
sterk
stijgende grondstoffenprijzen, maar tussen 1938 en 1958 verdubbelde

nog het percentage van de belasting! Deze bedroeg in 1938

22f pCt. accijns van de detailprjs en thans is deze 40 pCt.

plus
5
pCt. omzetbelasting.
Wij
hebben dus te maken met

een cumulatieve werking van verhoging van het percentage

en van het grondbedrag, waarover dat genomen wordt.

De procentuele verdeling van de detailhandeisprjs van

kerftabak is als volgt:

TABEL 8.

Fabricagekosten
inclusief verpakking en fabricagewinst
……..
15 pCt.
Tabak

exclusief invoerrechten en invoerbelasting
……
22,4 pCt.
invoerrechten en invoerbelasting op
tabak

…………………….
3,6 pCt.
accijns

……………………..
40

pCt.
omzetbelasting
………………..
5

pCt.

Belastingen

…………………………………….
48,6 pCt.
h’andelsmarges

…………………………………….
14

pCt.

Delailpr jjs

……………………………………..
100

pCt:

Duidelijk blijkt hier, welk een klein deel de fabrikant,

ontvangt voor het houden van grondstoffenvoorraad,

bewerken van de tabak en de verpakking. Zijn deel is

maar weinig grbter dan dat van de handel, die overigens

ook een vrij lage marge heeft.

Hoe sterk de cumulatieve werking van het hogere

accijnspercentage en de hogere grondstoffenprijzen is,

blijkt duidelijk uit het volgende. In 1938 was de detailprijs

van een kg kerftabak f.175 de accijns was 224 pCt. en

dus was de druk op een kg f. 0,39. Thans is de detailprjs
f. 17 en de accijns plus omzetbelasting tezamen 45 pCt.
en dus de belastingdruk’f. 7,63.

Vergelijken wij die druk van f. 0,39 in 1938 met f. 7,63, dan
blijkt de accijnsdruk bijna twintig maal zo zwaar tç zijn gewor-
den. Het produkt is thans tien maal zo duur en het uurloon van geschoolde arbeiders, als koopkracht-index, is drie en een half

maal zo hoog. Tegenover de tienvoudige prijsverhoging van de
kerftabak staat een vier en een half-voudige verhoging ‘an de
sigarettenprijs. Als gevolg van deze factoren, tezamen met een
niet te miskennen verandering in de voorkeur
bij
de rokers,
daalde de produktie van 11,3 duizend ton in 1939 tot 9,2 duizend
ton in
1959,
ondanks een stijging van de bevolking met 25 pCt.

Hier hebben ‘wij in enkele cijfers de problematiek van

de kerftabaksindustrie voor ons. Hoe heeft deze industrie

hierop gereageerd? Daarvoor mbeten wij een globaal

inzicht hebben’ in de structurele ontwikkeling van deze

industrietak.

Structuur, van de produktietak..

Kenmerkend voor Nederland is, dat bij ons kerftabaks

fabrieken, sigarenfabrieken en sigarettenfabrieken. zelf-

standig naast elkaar bestaan, terwijl in het bi.iitenland

de combinaties van deze drie vormen overheersen. Wel
maken enkele kerftabaksfabrieken ook sigaretten, maar

toch ligt
bij
de meeste fabrieken het zwaartepunt zo duide-

lijk op één tabaksprodukt, dat het andere produkt ‘als een

bij-produkt moet worden beschouwd. ‘Merkwaardig ge-
noeg komt in ons land de kerftabaksfabricage bij de zeer

vooraanstaande bedrijven gebonden voor aan de bewerking

van koffie en thee. Mogelijk kan deze verbinding van

koffie, thee en tabak• verklaard worden uit de overzeese

handel in, die produkten.

Van oudsher was het tabakskerversbedrijf, evenzee

troüwens als de sigarenfabricage, een ambachtelijk bedrijf,

dat in een zeer groot aantal kleine werkplaatsen werd

beoefend. In de loop van de laatste halve eeuw heeft zich
evenwel een sterke concentratie voltrokken. Hoe snel’ dit

in de laatste tijd is gegaan, blijkt uit het feit, dat van de

bijna 90 bedrijven, die in
1952′
lid waren van de Vereniging

Nederlandse Kerftabaksindustrie, er sedertdien reeds 40

zijn afgevallen, terwijl verschillende van de overgeblevenen

niet meer zelf produceren, maar in loonbewerking door

anderen laten kerven. Zij zijn dus eigenlijk meer handelaar

en uitbestedef dan fabrikant. Het overgrote deel van de

produktie, bijna 90’pCt., is bij een zestal bedrijven ge-

concentrèerd. Wij kunnen•’hier de oorzaken van deze

concentratie niet volledig behandelen; maar moeten toch

op enkele factoren wijzen.

Modernisering van de produktie.

In de’ eerste plaats noemen
wij
dan de overgang van

pijptabak op shagtabak. De produktietechtiiek is vöor

beide vormen in principe hetzelfde; toch bleek de overgang

van de ene vorm op de andere voor vele kleine en middel-

grote bedrijven te moeilijk. Tijdens de oorlog konden zij

(advertentie)

Kabels met papier- en met plasticisolatie voo.r hoogsp’anning,.laagspanning

en telecommunicatie. Kabelgarnitu ren, koperd raad en koperkabel, . staaldraad en .bandstaal

N.V. NE.DERLANDSCHE KABELFABRIE.KE
.
N

DELFT

3-8-1960

– .. .

..

..

. –

779

ich, dank
zij
de grondstoffenquotering, nog handha,en,

maar tôen de normale kwaliteitsconcurrentie weer moge-
lijk was, bleek hun produkt niet te kunnen voldoen aan de

eisen van de consument en bleken zij ook in ander opzicht

teveel achter te liggen om zich te’kunnen handhaven. Het

fabriceren van shag bleek een eigen vakmanschap en een

eigen ervaring té eisen, die,
bij
vele bedrijven ontbraken en

daar niet was aan te vullen. Naast deze technische factor

is er ook.een commerciële. De roker is steeds meer merken-

bewust geworden. Of hier ook van merkentrouw gesproken

kan worden, staat nog niet vast. Maar ook waar deze laat-

ste ontbreekt, kiest de roker toch uit de merken van een
beperkt aantal bekende fabrikanten. Heel vroeger, voor

de invoering van.de
banderolle-belasting in 1923, kocht

hij tabak van een bepaalde detaillist, zonder naar merk

f kerver te vragen. Thans spelen fabrieksnaam en merk

een niet te miskennen rol. Dat maakt het voor de kleine

kerver, tenzij hij zich op een klein rayon concentreert,

moeilijk om zich tussen de groten te handhaven. Een derde,

eveneens commerciële oorzaak is, dat vooral in de laatste

jaren de kerftabaksindustrie veel meer aan
,,marketing”

doet. Een uiterlijk sterk sprekend voorbeeld hiervan is

het moderniseren van de verpakking, en speciaal de in-
voering van de plastic beurs, dje gemakkelijk in de zak

kan worden gestoken en waarin de tabak in goede staat
blijft. In dezelfde lijn ligt het aan de markt brengen van

nieuwe melanges en ,,mixtures”. Mogelijk is deze politiek,

die gericht is op een grotere diversiteit van de artikelen en

een belangrijke verbetering van de vorm van aflevering,
mede, beïnvloed door het relatief yeelvuldig voorkomen

van pijprokers onder de intellectuelen, ‘zodat met hun

behoeften, rekening moet worden gehouden. Dit aan de

markt brengen van nieuwe variëteiten in nieuwe verpak-

kingen gaat veelal de capaciteit van het middenbedrijf te

boven, om van het kleinbedrijf maar te zwijgen. Een vierde

factor, die evenwel niet typisch voor de kerfindustrie is,

wordt.’gevormd door de hoge eisen, die het financiéren van

een voldoend grote en gevarieerde hoeveelheid dure

grondstof stelt en de eveneens zware financiële eisen van

een modern machinepark: -‘

Uit de teruggang van de totale produktie van kerftabak

mag geenszins worden afgeleid, dat de thans bestaande

bedrijven in het algemeen een lagere produktie hebben dan

deze ‘bedrijven enkele tientallen jaren geleden hadden.

Nog minder mag men uit het afvallen van een groot

aantaI klein- en middenbedrijven afleiden; dat
wij
hier

.met ‘een ondergaande industrietak te .maken hebben.

Eerder is er reden om deze concentratiebeweging als een

sanerend element te waarderen. –

Nu het concentratieproces wel ongeveer voltooid schijnt,

wordt de kerftabaksindustrie niet meer gekenmerkt door
een groot aantal ambachtelijke bedrijven, maar door een

kleiii aantal moderne en vooruitstrevende industrieën.

Import en export.

Ondanks de speciale naam van de Engelse tabak, speelt

de
import
nauwelij,ks een rol. Naar hoeveelheid gemeten

bedroeg deze 35 ton en naar waarde een kwart miljoen

gulden. Naar deh’oeveelheid was Zwitserland met 14 ton

het belangrijkst, naar de waarde Engeland met f. 85.000.

Wel belangrijk is de
export.
.Deze had in 1959 een waarde

van f. 12 mln.’ te hoeveelheid geëxporteerde tabak

bedroeg 1,7 mln. kg
. Vergeleken met de binnenlandse
afzet van’ 9,2 mln. kg
bedroeg de export dus 18+ pCt.

De belangrijkste afzetgebieden zijn:

TAOEL 9

HoeveIheid

waarde
in toisnen

x 1′. 1,000

Canada
………….:………….

115

863
Ned. Nieuw Guinea,…..

164

1249
Noörwegen

134

– . ”

892
Singapore
……………………..

454

.

2.723
Suriname
…. .’…………………

152

1.327′
Verenigde Staten
……………….

250

2.093

De E.E.G.’

.’
Hoewel de Nederlandse kerftabak kwalitatief op een

hoog niveau staat en de industrie met’lage.kosten werkt,

vreest men van de Euromarkt toch meer na- dan voordelen.

Het
invoerrecht
zal in ons land drastisch worden verhoogd

tot 30 pCt. ad
valorem. Dit brengt een sterke verhoging

van de tabakskosten mee, welke door de procentuele

accijns nog eens extra op de eindprjs gaat drukkén. Als

deze verhoging van het invoerrecht niet te voorkomen zou

zijn, dan is aanpassing van de
accijns
âan de verhoging

van het invoerrecht noodzakelijk! Maar ook als deze

aanpassing totstandkomt, zal dit hoge invoerrecht de rela-

tieve positie van de Nederlandse kerftabaksindustrie ver-

zwakken. Een feit is nl. dat deze industrie vrijwel

geheel op overzeese tabak
is gespecialiseerd en maar weinig

E.E.G.-tabak verwerkt. In andere landen,
zelfs
in België,

wordt veel inlandse tabak gebruikt.
Ook Duitsland,.Frank-

rijk en Italië verbouwen vrij veel tabak. Deze tabakken,

die voor de Nederlandse fabricage grotendeels ongeschikt

zijn, zullen door het hoge buitentarief een belangrijke

bescherming op de Nederlandse ‘markt krijgen. Natuurlijk

beschikt de Nederlandse industrie over voldoende vak-

manschap om’ zich ook op die tabakken in te gaan stellen,

maar haar afnemers, dat wil zeggen de’ Nederlandsë

consumetiten,’ hebben een ‘duidelijke ‘voorkeur voor de

huidige melanges. Een overgang op E.G.G.-tabak bedreigt

dus het Nederlandse afzetgebied. Daarom acht de kerf

tabaksindustrie het hoge invoerrecht en deze bescherming

van de Europese tabakscultuur een ernstige bedreiging

voor onze nationale tabaksindustrie.

Een andere factor is, dat er ten aanzien van kerftabak

naar alle
waarschijnlijkheid
binnen deE.E.G. geen sprake

zal zijn van een normale concurrentie op grond van prijs

en kwaliteit. In twee belangrijke landen, nl. in Frankrijk en

Italië, bestaat een
staatsmon’opolie
en het is zeer onwaar-
schijnlijk, dat deze lahden een normaal concurrentiespel

zullen spelen. Daarom zullen de nadelen van de E.E.G.

voor deze industrie niet door de voordelen van een groter
afzetgebied worden gecompenseerd. Van de kerftabaks-

industrie zal dan ook naar alle waarschijnlijkheid een

zeer grote inspanning op technisch en commercieel gebied

worden gevraagd als gevolg van de Euromarkt. Het is

hierbij misschien wel een gelukkige omstandigheid, dat

door de concentratie in de laatste jaren de industrietak

thans wordt gedragen door een aantal krachtige onder-

nemingen, die technische, commerciële en financiële

mogelijkheden hebben.

Maar ook op de binnenlandse markt,,zonder met de.

E.E.G. rekening te houden, is er geen sprake van rust of

zo men dit liever heeft, van evenwicht.

Welvaartsver.andering en. smaakverandering bij de

consumenten eisen ‘de volle âandacht van deze typisch

nationale industrie. De concurrentie tussen fabrikanten,

speciaal in melanges en verpakkingen, is scherp en het

aandeel van de fabricage in de detailprijs is gering, vooral

door de hoge belastingdruk. Dit alles geeft een spanning,

die, mits niet te groot, stimulerend werkt.

Amsterdam.

Dr. W. J. VAN DE WOESTIJNE.

780

3-8-1960

””.r

ns”

“‘: ‘;

Het i te verwachten dat binnen de Euromarkt de
produktie, afzet en prijs van de aardappelen zullen
worden bepaald door de wet van vraag en aanbod zonder
overheidsingrijpen. Het verbruik per hoofd ‘van de
bevolking van de aardappel loopt in de E.E.G.-landen
uiteen met een dalende tendens. De oorzaken hiervan
zijn de toenemende welstand, de ,,vergrijzing” van de
bevolking, de minder zware lichamelijke arbeid en
onvoldoende aanpassing aan de eisen van de consu-
ment. De liberalisering biedt mogèlijkheden voor de
afzet van consumptie-aardappelên aan’ het Ruhrgebied.
Naar de andere E.E.G.-landen zijn weinig blijvende
exportmogeljkheden te verwachten. Tijdens de over-
gangsperiode kan de produktie beschermd blijven door
minimumprijzen. Van groot belang voor de positie
van de fabrieksaardappel is de ontwikkeling inzake
maïs als belangrijkste concurrerende zetmeelbron.
Unificatie van voorschriften zal de exportmogeljjkheden
voor pootaardappolen doen toenemen.’Tengevolge van
de belangrijke afzet naar landen buiten de E.E.G. blijft
Nederland geïnteresseerd
bij
een zo vrij mogelijk
handelsverkeer. –

‘Aardappél

‘Çfl

Enromarkt

knleiding.

Ten opzichte van de geweldige produktie is de omvang

var de wereldhandel in aardappelen beperkt. In deze

handel vervult Nederland echter een belangrijke plaats:

wij hebben de grootste export van consumptie-aardappelen,

aardappelmeel en pootgoed. Het lijkt ons daarom nuttig

na te gaan wat de totstandkoming van de E.E.G. voor ons
land in dit verband kan betekenen.
Zoals bekend; zijn door de Europese Commissie krach-
tens art. 43 van het Verdrag tot oprichting van de E.E.G.,

‘ontwerpvoorstellen gedaan inzake de . totstandbrenging

en uitvoering van het gemèenschappelijk landbouwbeleid.

Op het concept ‘is in de afgelopen maandeh reeds veel

commentaar geleverd. Dit concept heeft echter op het

moment waarop wij dit schrijven, nog niet zijn definitieve

vorm bereikt. ‘Wel is inmiddels oi’ereenstemming bereikt

over een enigsin’s versnelde uitvoering van het Verdrag;

voor zover het de landbouwsector betrèft.

Eén aspect, .dat echter zeer waarschijnlijk”riiet zal ver-

anderen, is dat ten aanzien van de aardappél een liberaal

beleid gevoerdzaI wordeii. Jn de ontwérpvoortellen wordt

•de aardappel als en afzcnderlijk produktniet genoemd.

in tuinbouwkringen is men vai mening dat de vroege

aardappel tot de sector groenten en ‘fruit moet worde

gerekend, maar ook dan’ nog verkeert mén in de meest

liberale hoek
1).

Dit houdt in; dat o’p,den düur binnen ‘de Euromarkt

produktie, afzet en prijs van ‘de aadappelen zullen worden

bepaald door de werking van de wet van vraag en aanbod
terwijl het oyerheidsingrijpen nihil zal zijn. Hiertoe is het

echter noodiakelijk dat normâlisâtie plaatsihdt van ‘de

voorschriften op het gebied van kwaliteit en ras alsook van

de phytosanitaire ,maatregeleh, omdat hieriii momenteel

yaak nog een aanzienlijk brok protectie schuilgaat
2).

In kringen van de aardappelhandel wordt deze splitsing
:niet aanvaard.


Ook t.a.v. het kwekersrecht is internationale overeenstem-
ming nodig en men vraagt zich af in hoeverre het tot stand komen
van een nieuwe kwekerswet momenteel opportuun is, met name
omdat het de vraag is of het hierin omhelsde nieuwheidsprincipe
in de gekozen vorm wel aanvaardbaar is.

3-8-1960

Weliswaar is ook ijoor de andere landbouwprodukten

een evenv’icht van vraag ‘en aanbod het doel, bij een prijs

die zowel de consument als de producent tevredenheid

schenkt en die söms boven wereldmarktniveau zal liggen.

Men acht hiervoor echter een zekere mate van overheids-

ingrijpen noodzakelijk. De realisatie hiervan’ lijkt ons

moeilijk en automatisch wordt daardoor het landbouw-

beleid dan een min of meer politieke zaak, terwijl bij de

aardappel de vrije i’iarktontwikkêling een veel groiere rol

zal spelen. Wij zullen daarom trachtén een “menin te

vormen over de toekomstige marktverhoudingen. Hierbij

zullen wij’ achtereenvolgens de situatie t.a.v. de consumptie-

en voederaardappèlen, de fabrieksaardâppelen’enhet poot-
goed’in ogenschouw nemen.

De ontwikkeling t.a.v. de produktie en het verbruik van

consumptie- en ,voederaardappelen.

Er bestaat geen vaste grens-tussen de sector consumptie-

aardappelen enerzijds en de sector voederaardappelenander-

zijds. (Trouwens de grenzen t.o.v. de beide’andere groepen

zijn ook niet geheel scherp te trekken).
Bij
een overvloedige

oogst verdwijnt een relatief groot aandeel van deaard-

appelen in ‘de’ voedersector en
bij
een kleine oogst is het

omgekeerde het geval. ‘De mogelijkheid tot het al dan

niet vervoèderen aan het vee “is’ het: elastische element

Naarmatede voedersector groter is en er een, minder

uitgesproken kwaliteitsverschib bestaat, is het ,aanbod van

consumptie-aardappelen elastischer. Ten aanzien, van, de

plaats van de aardappel in de veevoedersector in de diverse

E.E.G.-landen, zie men de cijfers van tabel 1
3)•

Via de veevoedersector bestaat er een relatie met het
(voeder)graanprijspeil. Zo vreest men bijv. in West-Duitsland
dat een ‘verlaging van de graanprjzen een druk zal uitoefenen
op de aardappelprijs. De boeren zullen dan nI. relatief meer
graan vervoederen en gezien het starre, tot nu toe nog stèeds
toenemend totaalanbod, zal een relatief groter kwantum een uitweg zoekep in de consumptiesector met lagere prijzen als
gevolg. Vermelding verdient ook nog, dat in West-Duitsland de
gesubsidieerde brandewijnstokerijen voor een soort bodem in
de markt zorgen en vermoedelijk zou hier dan ook een aanzienlijk
groter kwantum terecht komen.

.781

TABEL 1.

Voederpositie van de E.E.G.-landen

(Voedergraan x 1.000.000 ton)

ci

0
a’se.o
Landen
.0

55
>
.
.
>
o
1
oao
a
0
a

Nederland
1,2
1,3
2,5
52
0,2
7
België
1,0
1,1
2,1
52
0,2
9
Frankrijk
7,9
0,4
8,3
5
1,3
14
Italië

……….
3,9
0,3
4,2
7
– –

West-Duitsland .
6,0
..
2,1 8,1
26
2,8
26

20,0
5,2
25,2
20 4,5
15
E.E.G.

……..

.

Wat de vraagzijde betreft, bestaat er
bij
consumptie-

aardappelen eeii mogelijkheid om bij hoge prijzen en (of)

slechte kwaliteit uit te wijken naar pr6dukten als rijst,

macaroni e.d. Toch is de prijselasticiteit bij een produkt

als aardappelen gering.

Het verbruik per hoofd van de bevolking van het

produkt aardappelen loopt in de verschillende landen

nogal uiteen. Het varieert van ca. 150 kg per hoofd per jaar

in West-Duitsland en België tot ca. 50 kg in Italië. Frank-

rijk en Nederland nemen een tussenpositie in met ca. 100
kg per hoofd per jaar
4).

De consumptie van aardappelen per hoofd van de

bevolking vertoont evenals die van broodgraan in de wel-

varende Westerse landen in het algemeen een dalende

tendens. Een uitzondering vormt volgens statistische

gegevens Italië, waar de consumptie laatstelijk iets zou

zijn gestegen, maar o.i. valt dit verschil binnen de fouten-

marge.

Als oorzaak van dit dalend verbruik wordt wel
,
genoemd

de toenemende welstand, waardoor meer luxe voedings-
middelen (vlees e.d.) gekocht worden maar minder aard-

appelen
5);
Ook kan erop gewezen worden, dat de mensen

gemiddeld steeds ouder worden en een vergrijzende

bevolking eet (gerekend per hoofd) minder aardappelen.

Ook is het verrichten van minder zware lichamelijke arbeid

van belang. Deze relatie tussen lichamelijke inspanning

en aardappelverbruik blijkt duidelijk uit een onderzoek

dat de Hoge Autoriteit van de E.G.K.S. heeft doen instellen

naar de consumptiegewoonten van een aantal groepen

arbeiders in de industriële sector. Gedurende 1956/1957

bedrdeg de consumptie van aardappelen van stedelijke

werknemersgezinnen in West-Duitsland 109 kg per hoofd

per jaar. In dezelfde periode bedroeg de consumptie bij

arbeidersgezinnen in de metaalsector 123 kg,
bij
arbeiders-

gezinnen in de ijzerertsmijnen 139 kg en
bij
mijnwerkers-

gezinnen 148 kg per hoofd per jaar. Gezien het boven-

staande is een verdere afname van het verbruik per hoofd

te verwachten.

Een andere oorzaak van een afnemend verbruik is het

feit dat de wijze waarop de aardappel aan de consument

wordt aangeboden onvoldoende is aangepast aan de stijgen..

de eisen op het gebied van reinheid, gemak en kwaliteit.

Een stijging die in de hand wordt gewerkt door toenemende

welvaart, vergroting van het percentage vrouwen dat

buitenshuis werkt en vermindering van het aanbod van

De gepubliceèrde statistieken suggereren meest een te grote
nauwkeurigheid. Grote preciesheid is niet realiseerbaar vanwege
het bestaan van een grote groep zeifverzorgers en de Vrij belang-
rijke directe afzet van boer aan consument. Over, deze sectoren
zijn geen cijfers bekend.
Dit zou dus wijzen op een negatieve inkomenselasticiteit.
Het Nederlandse budgetonderzoek van het C.B.S. van 1951 gaf als resultaat een elasticiteit van ongeveer 0. Zie: ,,Statis
1

tische en Econometrische Onderzoekingen”, le kw. 1957.

elk aandeel

‘Véreenigd

Bezit van.

1894′

vormt in

feité een

deskundig

S
ame nge stelde

aandelen-

portefeuille

Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beleggingsmaat-
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders
belegt in ruim 175 zorgvuldig
geselecteerde fondsen. Zodoende
wordt een belang verkregen bij
tal van bedrijfstakken in bin-
nen- en buitenland. Elk aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1894’
verschaft U een aantrekkelijk
rendement met beperking van
risico.

Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.

N.V. VEREENIGD

-: BEZITVAN1894

De voordelen van aandelenbezit met
beperking van risico.

WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM

782

38-1960

huishoudelijk ‘personeel. Tekenend is bijv. dat in de

Verenigde Staten, waar deze ontwikkeling al reeds verder

is voortgeschreden, de laatste tijd 20 á
.
25 pCt. van de

aardappelen in een voorbewerkte vorm aan het publiek

wordt verkocht (chips, nibbits, pureepoeder, e.d.). In de

,,chainstores” (vrijwillige fihiaalbedrijven e.d.) wordt

ongeveer
65
pCt. van de aardappelen verpakt verkocht!

Dit moet dan uniforme waar zijn van uitstekende kwaliteit.

De telers in de Staten Maine en New York hebben dit in

onvoldoende mate begrepen, vandaar dat de rol van

leveranciers van consumptie-aardappelen ten dele over-

genomen is door de Staten Idaho, Californië en andere

gebieden op grotere afstand. Hier komen dan uitsorterings-

percentages voor van 40 tot 60 pCt.
6).

Het is zaak, dat de telers en handelaren ten onzent

inzien dat het leveren van een goede kwaliteit en een

aangepaste dienstverlening een belangrijke bijdrage kunnen

zijn om de teruggang van de consumptie per hoofd

tot een minimum te beperken. In Frankrijk kent men reeds

een wettelijke kwaliteitscontrole die, naar verluidt, niet

bepaald feilloos werkt. In landen als Nederland en West-

Duitsland bestaan alleen handelsvoorwaarden.

Met name
bij
de levering van aardappelen in kleinver-

pakking is een zo groot mogelijke uniformiteit en kwaliteits-

controle een eerste vereiste.

Bij de levering van aardappelen in kleinverpakkirlg

hebben zich in de winter 1959/1960 in West-Duitsland

zeer ernstige misstanden voorgedaan zodat Staatssecretaris

Sonneman kon spreken van ,,Wunderti.ite”, waarbij het

steeds weer een verrassing was water uit de zak kwam,

zij het dan, •dat dit vrijwel altijd een onaangename ver-

rassing was. Een en ander heeft geleid tot een voorstel

tot kwaliteitscontrole van overheidswege. Verder is het

gewenst dat de prijzen zo constant mogelijk worden ge-

houden. Het geringe succes van de afzet in deze vorm in

Nederland is o.i. te wijten aan het niet algemeen voldoen

aan de genoemde eisen. Momenteel worden in ons land

pogingen in het werk gesteld om een stichting in het leven

te roepen, die door het instellen van een kwaliteitsmerk

en controle de verkoop in kleinverpakking weer nieuw

leven in kan blazen
7).

Wat de Nederlandse teelt van consumptie-aardappelen

betreft, menen wij dat de vrijmaking van het handels-

verkeer in de toekomst goede mogelijkheden biedt voor

de leverantie van consumptie-aardappelen aan de grote

steden in het Ruhrgebied. Trouwens in het afgelopen

seizoen resulteerde het wegnemen van de importbelemme-

ringen vin Westduitse zijde reeds in een zeer belangrijke

export van zandaardappelen. Men dient zich echter te
richten op de Westduitse smaak. Er blijkt nl. in West-

Duitsland anders dan bij ons een grote voorkeur te bestaan

voor ,,festkochende” soorten. Deze doen steeds een goede

6)
Een dergelijk hoog percentage afval is geen bezwaar mits de
prijs van het restant maar hoog genoeg is. Hier komt voor de
Verenigde Staten nog de aangename omstandigheid bij, dat het
niet voor consumptie geschikte deel tot meel kan worden ver-
werkt met behulp van regeringssteun. Hierdoor won de Ameri-
kaanse aardappelmeelindustrie, die sterk in betekenis was
afgenomen, weer een belangrijke plaats terug: 15 pCt. van de
aardappelproduktie wordt tot meel verwerkt. De aardappelmeel-
industrie kan in zekere zin vergeleken worden met de Westduitse
brandewijnstokerjen; het doel is in beide gevallen een bodem
in de markt te leggen.
7)
Wil men van telerszijde direct in kleinverpakking leveren dan dient men over een zeer ruim aanbod te beschikken zodat
selectie van de gewenste standaardkwaliteit mogelijk is. Coöpera-
tievorming is dan de aangewezen weg, terwijl de boeren voor een regelmatige aanvoer dienen te zorgen en niet bij toevallig
gunstige prijzen hun partijen in een andere richting afzetten.

prijs, zelfs als de markt zwak is. Voor een regelmatige en
lonende afzet naar de industriecentra van West-Duitsland

is het gewenst, dat de t.o.v. het Ruhrgebied gunstig ge-

legen Nederlandse zand- en rivierkleigebieden zich toe-

leggen op de verbouw van ,,Salatkartoffeln” en ,,Vor-

wiegend festkochende Sorten” van prima kwaliteit.

Dan achten
wij
verovering van een deel van de markt

mogelijk, hoewel in de stedélijke sfeer in de jaren 1950/

1959 de consumptie met ca. 20 pCt. afnam, en de prijs-

ontwikkeling
bij
de veredelingsprodukten gunstiger was
8).

Wat, de andere E.E.G.-Ianden betreft, verwachten wij

vooralsnog weinig blijvende exportmogelijkheden.

Misschien zal
bij
de import van vroege aardappelen met

een toenemende E.E.G.-concurrentie uit de Middellandse

Zee-landen rekening moeten worden gehouden. Het areaal

vroege aardappelen is de laatste jaren wat ingekrompen

in Italië, maar Frankrijk gaf in
1959
een
belangrijke
uit-

breiding te zien. Er dient op gewezen te worden, dat in elk

geval in de overgangsperiode, de importianden hun

produktie kunnen blijven beschermen door de instelling

van minimumprijzen wat in de winter 1959/1960 ook door

Frankrijk is gedaan (,,long-term” contracten achten wij

voor consumptie-aardappelen niet waarschijnlijk).

Het is te hopen dat daarnaast goede handelsbetrekkin-
gen met de andere Europese landen blijven bestaan, wat

vooral van belang is, omdat op de consumptie-aardappel-

markt Engeland de belangrijkste afnemér is. Zij het dan,

dat Engeland een onregelmatige afnemer is en ons land

bij een goed geslaagde eigen oogst niet nodig heeft. Ook

Zweden is van ons land een goede klant. E.e.a. is met

name voor de telers van klei-aardappelen van groot

belang omdat deze aardappelen in de laatstgenoemde

landen zeer gewaardeerd worden en men daar aan relatief

hoge prijzen, o.a. t.o.v. West-Duitsland, gewoon is.

De positie van fabrieksaardappelen.

Op het gebied van de verwerking van aardappelen tot

meel en derivaten neemt Nederland binnen de E.E.G. de

belangrijkste plaats in met een produktie van ca. 2/3 van

het totaal, waarvan ca. 70 pCt. wordt geëxporteerd. De

Nederlandse verwerking tot meel e.d. betreft ruim 25 pCt.

van de totale aardappelproduktie,
terwijl
dit in West-

Duitsland en Frankrijk slechts enkele procenten betreft

en in Italië nog minder. Voor een inzicht in produktie en

afzet van het Nederlandse meel vergelijke men de çijfers

van tabel 2.

TABEL 2.
Produktie en export van aardappelmeel
(gem. laatste paar jaar)

1954
1
55
1
1955
1
56
1
956157
11957158
1
1
9
5
81
5
9

Prod. aard.meel x 1.000kg a)
199.378
191.675 180.083
206.175
185.010
Uitvoer meel en derivaten in
64
82
81
63
77
pCI.

b)

……………….
Uitvoer naar E.E.G. in pCt.
val, de produktie
33 41
38 32
41

supra aardappelmeel en afwijkend meel. derivaten omgerekend op meel.

De belangrijkste concurrerende zetmeelbron naast de

aardappel is de maïs. Gerekend tegen wereldmarktprijzen

is dit een zo goedkope bron, dat de aardappel tegen dit

produkt niet kan concurreren. België en Italië voeren

naast de voedermaïs, waarvan de prijs cp een hoog niveau

8)
Voor 1933 bestond er in de zandgebieden van Midden- en
Zuid-Nederland ook een vrij belangrijke export van consumptie-aardappelen.

3-8-1960

783

wordugehouden, maïs in tegen wereldmarktprijs die daar

dan tot meel en de daarvan afgeleide produkten wordt

verwerkt. Als dit de algemeen aanvaarde gedragslijn

binnen de E.E.G. zou zijn, is een concurrerende produktie

van aardappelmeel niet mogelijk.

In Nederland kennen wij een garantieprjs voor fabrieks-

aardappelen, en wei laatstelijk-vati
f.
7,10 per 100 kg. Dit

komt neer op een toeslag van ca. f. ‘450 per ha. Deze,

steûn is beperkt tot een bepaald kwantum en tot bepaalde

bedriiven ‘nl. veenkoloniale en daarmee gelijk te stellen

bedrijven. Zowel de ene als de andere beperking heeft

wel tot enkele moeilijkheden geleid. Door middel van de

genoemde overheidssteun is het mogelijk te blijven con-

curreren tegen de produkten op mals-basis.

Ook in West-Duitsland wordt een subsidie gegeven, nI.

van DM 0,15 per kg zetmeel, die tot een bepaald kwantum

beperkt is. Bovendien wordt de eigen industrie beschermd
door een hoog tarief op ingevoerd meel en, geldt voor âlle

maïs het hoge tarief van de veevoedersector. Daartegenover

waseen invoer zonder rechten mogelijk van speciale con-

tingenten aardappelen voor de’ verwerking tot meel uit

landen als Polen, Tsjechoslowakije, Denemarken, -Enge-

land en Nederland. Ook Frankrijk kent een hoog invoer-

recht:,en bovendien wordt d.m.v. een ingewikkeld premie-

stelsel de verbouw van speciaal pootgoed voor de fabrieks-

aardappelcultuur bevorderd.

In het kader van de eenwording moeten deze besçher-

mende tarieven geleidelijk verdwijnen. Van Westduitse

zijde wordt echter gesteld dat men zo blootgesteld wordt

aan een ,,unfaire” Nederlandse concurrentie, met het
oog waarop de instelling van minimumprijzen wordt

bepleit.

‘. Van groot belang voor de positie van de fabrieks-

aardappel en de daarop gebaseerde industrie is, Wat er in

de Europese landbouw gebeuren zal met de maïs. Van
de E.E.G.-maïsconsumptie die yoor het overgrote deel

de veevoedersector betreft wordt ca. 2/3 op eigen gebied

verbouwd, voornamelijk in zuidelijke landen. Wordt de

prijs vande maïs gekoppeld aan die van de andere granen,
waarbij in de conceptvoorstellen wordt uitgegaan van een

prijspeil boven wereldmarktniveau, dan betekent dit, zo

werd ons van de zijde van de Nederlandse industrie mede-

gedeeld, dat de Nederlandse fabrieksaardappel als zetmeel-

bron binnen de .E.G. in een concurrerende positie komt.

Over de afzetmogelijkheden in het E.E.G.-gebied zal dan

de concurrentiekracht van de diverse industrieën beslissen,

Paardensport en totalisator

Nog even tetugkomend op het artikeltje ,,Paar-

densport en totalisator” in ,,E.-S.B.” van 21

juli jI. zij er, ter voorkoming van misverstand, op

gewezen dat, indien de gemiddelde inzet per

bezoeker f. 50 bedraagt, deze inzet, reeds met
een fractie van dit bedrag kan worden bereikt,

aangezien per meeting 8 â 10 courses worden

gehouden. De werkwijze van de totalisator is er

nI. op gericht de omloopsnelheid der ingezette

gelden tot een maximum op te voeren. De uit-

betalingen vinden plaats 10 â 15 minuten na de uit-

slag van elke course, zodat het terugbetaalde

geld weer ter beschikking komt van de bezoe-

kers. Zo kan bijv. een bezoeker die telkens zijn

inzet terugkrijgt reeds met f.
5
op één middag

een omzet van f. 50 bereiken.

maar voorde export naar derde landen blijft de moeilijkë

positie bestaan’t.o.v. de produkten op maïsbasis, die goed..:

deels geproduceerd worden door ,,Corn Products”–

Tenslo.tte verdient het vermelding dat overeenstemming

bereikt is ,over een E.E.G.-tarief van 9 pCt. op’ aard-

appelen, 7 pCt. op mais en 20 pCt. op tarwe. Vodr de

invoer van fabrieksaardappelen zijn geen tariefcontingen-

ten vastgesteld, hetgeen voôr West-Duitsland een nadeel

betekent.

De pootaardappelen.

Nëderland is ook op het gebied van de internationalé

handel in pootaardappelen het belangrijkste E.E.G.-land.

De voor erkenning aangemelde oppervlakte bedroeg de’

laatste jaren 25 â 30.000 ha, de geplombeerde hoeveelheid

300 â 350.000 ton. Helaas kon in het laatste jaar (1959)

nog geen 60 pCt. worden goedgekeurd zodat het aanbod

van de beste kwaliteiten’ zeer beperkt was en flinke hoeveel-

heden Frans pootgoed werden ingevoerd. Van de export

neemt het Nederlandse succesras Bintje dat, behalve in

West-Duitsland, veel opgang heeft gemaakt, ca. 40 pCt.

voor zijn rekening.

De export van gemiddeld ça. 250.000 ton vindt yoor ca.

75 pCt. plaats. naar E.E.G.-landen. Hierbij was tot vôor

kort West-Duitsland alleen afnemer vô6r het ras Eersteling.

Tot nu toe wordt de handel in vrij sterke mate belemmerd

door het uiteenlopen van de keuringssystemen, voor-

schriften t.a.v, de te gebruiken rassen, gezondheid enz. Bij

unificatie van de maatregelen op dit gebied, zullen onze
èxportmogeljkheden – ceteris paribus – zeker toenemen,

omdat in een aantal gebieden in het kader. van een.na-

gestreefde verbetering van de teelt een toenemend gebruik

van goedgekeurd pootgoed te verwachten is. Men zal zich

dan echter voor West-Duitsland moeten toeleggen op

de daar gevraagde rassen. Wat Frankrijk betreft zal dë

concurrentie van het Bretonse pootgoed (uit Fin istère en
Mariban) dat de laatste tijd gezond en goed van kwaliteit

is en voor 50 pCt. uit Bintje bestaat een factor van belang

zijn. Ook in Italië is de laatste
tijd
de pootgoedteelt toe-

genomen, maar overigens nog van zeër beperkte betekenis.

Tengevolge van de eveneens belangrijke afzet naar

landen buiten.de
E.E.G. blijft Nederland ook in dè sector

van pootgoedaardappelen gçïnteresseerd bij éen zo ‘vrij

mogelijk handelsverkeer. ,

wageningen.

Dr. R. A. DE wIDT.”

Naschrift.

Na het schrijven van dit artikel is de Europese Commis
sie gereedgekomen met de definitieve voorstelleii, die. op

30 juni ji. zijn aangeboden. Het resumé van de Voor-

lichtingsdienst der Europese Gemeenschappen, dat wij

ter beschikking hebben, vermeldt geen speciale paragraaf

over de aardappelen. Ten aanzien van groenten en, fruit;

waaronder, volgens sommigen althans, de vrqege aard.:

appelen moeten worden gerekend, wotdt gesteld dat voor

1 juli 1963 aan de Raad gemeenschappelijke concurrentie-

regels zullen worden voorgelegd. Bij aanvaarding betekent

dit, dat nadien geen tarieven en contingenten meer kunnen

worden toegepast en evenmin minimumprijzen zullen

kunnen worden vastgesteld. Voor het probleem van de

verhouding maïszetmeel-aardappelzetmeel wordt, ‘volgehs

het resumé, geen oplossing gegeven. –

°) Het verdient vermelding dat de Nederlandse particuliere
industrie op basis van het aardappelmeel, maar ten dele ook reeds
op andere basis, uitgegroeid is tot een volledige chemische indus-
trie, waarvan de positie onlangs door een fusie van de beide
grootste bedrijven is versterkt. ,

784

.

, .3-84960

1

Etiropa-bladwijzer

No.9b

E.E.G.

Zeer

lezenswaardig is het boekje van Dr. E. Kantzen-

bach, ,,Möglichkeiten und Grenze der Konjunkturpolit ik in
der Europöischen
Wirtschafisgemèinschaft”.
In het . eerste

gedeelte wordt een uitstekende – zij het uiteraard globale—

samenvatting gegeven van de theorie der. conjunctuur-

pMitiek èn die ‘der internationale handel, waarbij tot slot

de onverenigbaarheid wordt aangetoond van nationale

conjunctuurpolitiek en inpranationale integratie. Bijzonder

aardig is schrijvers behandeling van de twee ,,Vineriaanse”

-effecten der economische integratie, de handeisverruiming

ende handelsafbuiging. Hij toont schematisch aan dat de

E.E.G., mede ten gevolge van de associatie der overzeese

gebieden, in dit opzicht geen overmatig gunstige constellatie

bezit, veel minder gunstig dan buy. de
destijds
voorgestelde

grote vrijhandelszone. Het tweede, empirische, gedeelte

van dit rapport bevat een schat aan relevante gegevens,

terwijl in het laatste gedeelte .wordt ingegaan op het eigen

lijke. onderwerp van de studie: de conjunctuurpolitiek in

de E.E.G. Hier wordt duidelijk dat de schrijver zijn titel

verstandig heeft gekozen, want aan de thans zo in de

belangstelling staande coördinatie, van de conjunctuur-

politiek blijkt hij, evenmin als de daarbij in feite betrokken

beleidsinstanties,’ veel concrete inhoud te kunnen geven.

Dat overigens ook van parlementaire zijde in dit opzicht

weinig te verwachten valt, bewijst het verslag over de

vraagstukken van een gemeenschappelijk conjunctuurbeleid

in de E.E.G., uitgebracht door de Duitse socialist
H. Deist

namens de commissie voor de economische politiek op

lange termijn, voor financiële aangelegenheden en voor de

investeringen: Dr. Kantzenbach beperkt zich wat de çoör-

linatie betreft tot de reeds vrij dubieuze aanbeveling tot het

creëren van een geïntegreerde geld- en kredietpolitiek op

Amerikaanse leest geschoeid, terwijl hij voor het overige

slechts bepaalde normen afleidt voor het nationale conjunc-

tuurbeleid. Zoals bij een niet-Nederlandse schrijver vrijwel

vanzelf schijnt te spreken, rept hij daarbij met geen woord

pver het loon- en prijsbeleid en stelt hij een naar Neder-

Jandse opvattingen wat overmatig vertrouwen in ,,automa-

tische stabilisatoren”, die hij overigens op verschillende

puntôn wil uitbreiden. Aan de hand van het in bladwijzer

no. 6a genoemde boekje van Dr. F. Hartog ,,European
Trade Cycle Policy”, heeft ook
Prof.
Van Berkuin
een

beschouwing gewijd aan de conjunctuurpolitiek in inter-

nationaal verband. In ,,Nationale en. Europese Conjunc-

tuurpolitiek”,
Economie, februari 1960, blz. 237-262)

schetst de schrijver allereerst de moderne opvattingen over

het conjunctuurverschijnsel en de nationale conjunctuur-

politiek, om vervolgens langs de door Prof. Andriessen in

zijn inaugurele oratie (vide bladwijzer 7b) reeds aangegeven

weg het-verband te leggen met de gedachte der coördinatie

van de conjunctuurpolitiek in Europa. Veel nieuws op

dit gebied biedt het artikel evenwel niet..

Het netelige vraagstuk der vrijheid van vestiging in de

E.E.G. is in vogelvlucht behandeld door
H. J. Meyer-

Marsilius
in
,,Auslandsniederlassungen im E. W.G.-.Rau,n”

(Zeitschrift für Europâische Integration, maart 1960,

blz 9-13). Hij stipt daarbij een groot aantal interessante

problemen. aan, waarvan hij- terecht zegt: ,,Den Experten

steht hier eine grosse Arbeit befor; die viel Kompromiss-

bereitschaft verlangt”. De nationale wetgeving op het gebied

van de vestiging is in de zes lanaen zeer verschillend; de

schrijver heeft hierop in zijn ,;Niederlassungsrecht in der

E.W.G.” (Baden-Baden-Bonn 1960) reeds eerder en meer

uitvoerig gewezen. Ook verschillen in arbeidsrecht, in

sociale en fiscale wetgeving spelen echter een belangrijke

rol,
terwijl
zich tenslotte de vraag voordoet hoe te handelen

met betrekking tot de vestigingen in derde landen. Uit

deze, veelheid van problemen put de schrijver echter een

zeker optimisme met de overweging ,,dass dynamische

Kriifte der Wirtschaft schneller vorankommen als die

behördliche Arbeit der Kommission”, welke bewering hij

staaft met een groot aantal voorbeelden van samenwerking,

fusie enz. in E.E.G.-verband. Hij besluit dan ook: ,,So

mag manche Schwierigkeit, die den Experten Kopfzer-

brechen macht, durch Dynamik des Geschehens schneller

und einfacher gelöst werden, als man heute eiwarten kann”.

Wij vragen ons slechts af, of sneller en eenvoudiger ook

-altijd
beter’is;
wij willen toch geen Europese integratie door

Europese kartelvorming?

Een bijzonder aspect van het interessante vraagstuk der

vrije vestiging in de E.E.G. behandelt 0. von Stempel
in

zijn artikel ,,Das Niederlassungsrecht in den assozierten

Uberseeischen Gebi eten”
(Europiiische Wirtschaft, 31

december 1959, blz. 577-580). Artikel 8 van de toepassings-

overeenkomst betreffende de associatie bepaalt, dat alle
discriminaties in de vestigingswetgeving van de geasso-

cieerde gebieden tussen personen en ondernemingen uit het

,,moederland” en uit de overigeE.E.G.-landen geleidelijk

dienen te worden opgeheven. De hiermede samenhangende

problemen, i.h.b. die betrekking hebben op Algerië,

wordendoor Von Stempel in het kort aangeduid’çn inge-

leid.

• In een recente brochure van de Raad voor het Midden-

en Kleinbedrijf, getiteld
,,Rapport inzake het vrije verkeer

van diensten in de E.E.G.’
(Den Haag 1960, no. 1, 23 blz.)

zijn voor dit vraagstuk relevante artikelen van het E.E.G.-

verdrag afgedrukt, met enkele opmerkingen. Deze wel zeer

-korte inleiding tot een uitermate moeilijk complex van
vraagstukken – men denke slechts aan het vervoerspro-

bleem, de vrijheid van kapitaal- en personenverkeer! – zal

o.i. slechts weinig kunnen bijdragen tot een beter begrip

van deze voor Nederland zo belangrijke materie.

Wie zich speciaal interesseert voor de betrekldngen tussen

Europa en Afrika zal in het januari-nummer van het

Zeitschrift für,europâische Integration veel van zijn gading

vinden. Zowel de problemen rond de associatie met de

E.E.G. als de economische en politieke vraagstukken van

het Afrikaanse continent meer in het algemeen komen in

een vijftal artikelen uitvoerig ter sprake. Vooral interessant

is de originele visie van
P. Fontanges,
die onder de titel

,,Geschöft mii Afrika?”
als antwoord geeft: ,,Afrika ist

kein gutes Geschaft’ ….Das Heil Afrikas liegt darm,

dass es einen grösseren Teil seiner Anstrengungen dem

inneren Warenaustausch und den kleineren Teil dem

Warenaustusch mit der Aussenwelt zuwendet, und dabei

dennoch dem letzten eine rnöglichst wachsende Bedeutung

3-8-1.960

785

gibt. Unglücklicherweise bekundet das ,,grossmütige

Europa” dem von ihm gespeisten Entwickiungsfund soiche

Gefiihle des Besitzes, soiche kleinlichen Reflexe der

Rückerlangung, dass die jungen afrikanischen Regierungen

sich jetzt die Frage stellen: Trâgt denn Europa nur das

Gesicht einer dicken, hinter ihrer Waage und ihrer Kassen-

schublade sitzenden Kramerin?” (blz. 19). Volgens Fontan-

ges moet de dikke kruideniersvrouw haar gunsten niet via

het kredietboekje verlenen doch door het stabiliseren van
de prijzen van grondstoffen, afkomstig uit Afrika, op een

kunstmatig hoog niveau.

In hetzelfde tijdschrift (januari 1960) is een interview

gepubliceerd met de president van de Franse tegenhanger

van de S-ER., Emile Roche: ,,Ein Höchstmass an Ge-

schmeidigkeitfür die sozialen Mechanismen des gemeinsamen

Marktes”).
M. Roche betoogt daarin dat de Franse indus-

trie wat de loonkosten en in het bijzonder de sociale lasten

betreft-in een relatief ongunstige positie verkeert vergeleken

met de overige E.E.G.-landen.
Hij
bepleit echter geen direc-

te interventie door EEG-organen buiten het vlak van de

meer algemene en fundamentele aspecten der sociale

harmonisatie, doch wil de eenheid van loonvorming berei-

ken door nauwere betrekkingen tussen de werkgevers-

organisaties zowel als tussen de werknemersorganisaties,

waardoor het loonoverleg in de zes landen zou kunnen

samensmelten. Dat hij dit met een ,,Höchstmass an Ge-
schmeidigkeit” wil realiseren lijkt ons een
bijna
dwaze

illusie gezien bijv. het gecompliceerde mechanisme dat wij

in ons land voor de loonvorming hebben uitgewerkt en dat

— gelukkig! – zozeer afwijkt van hetgeen in de overige

E.E.G.-landen bestaat. –

In
,,Economie et humanisme”
geeft
J. Mallet
een korte

schets van hetgeen door de E.E.G. in de afgelopen twee

jaren is bèreikt. Als E,E.G.-functionaris ziet hij een en
ander – althans in geschrifte – wel wat erg rooskleurig,

doch uit hetgeen hij in het slotstuk over de ,,perspectives
d’avenir” zegt kan men toch wel afleiden waar de E.E.G.

tot dusverre slechts weinig voortgang heeft geboekt. Hij

besluit echter op het gebruikelijke dominant septime

accord: ,,Le chemin de la prospérité française, et de la

vraie grandeur, le chemin de la justice sociale passent au-

jourd’hui par I’Europe. 11 ne manque point chez nous de

,,belles au bois dormant”. Les voix qui s’éveillent et qui

se lèvent. Le marché commun a frappé â la porte, non

certes de la terre promise, mais de l’avenir, et tout simple-

ment de la vie”. –

In een uitgebreide brochure
,,Le marché commun; chô-

niage ou prospérité?”
geeft de Franse vakbeweging haar

uiteraard zeer sterk gekleurde, maar in dat opzicht geheel

eerlijke zienswijze op het E.E.G.-verdrag (Editions du

monde ouvrier, Paris 1959, 263 blz). De in deze kringen

levende opvattingen over de strekking van het Verdrdg

worden niet onder stoelen of banken gestoken. Onder het

hoofd ,,la voie socialiste vers l’Europe” vinden wij het

ideaal: ,,du marché commun libéral á une économie

socialiste du Six” geconfronteerd met de verwachte ge-

volgen van het verdrag in zijn tegenwoordige vorm: ,,un

meilleur champ d’action pour les cartels et les trusts”.

Deze pessimistische prognose blijkt echter meer op het

politieke inzicht van de (anonieme) auteurs te berusten, dan

op tastbare feiten of verdragsbepalingen. Zo kan men op

blz. 128 lezen dat ,,Dans l’état actuel des forces politiques

et des tensions mondiales, on peut prévoir, sans ‘grande

risque d’erreur que la C.E.E. ira
….
vers la prédomi-

nance des groupes financiers et industriels constitués

grâce á des accords entre les banqueset les grandes firmes

des Six, avec l’appoint du capitalaméricain”. Misschien is

dit voor de onbevooroordeelde lezer niet geheel overtui-

gend maar in ieder geval is het opnieuw een aanmaning

voor de regeringen en de Europese commissie om het met

de kartelpolitiek in de E.E.G. ernstig te nemen. Geheel

eens zijn
wij
het met de categorische verklaring dat “l’esprit

européen et le nationalisme gaulliste sont incompatibles”.

Overigens bevat de brochure een goede
beschrijving
van

het E.E.G.-verdrag en de daaraan ten. grondslag liggende

beginselen zowel als van het economisch potentieel van de

zes lid-staten.

Van het belang van een strakke kartelpolitiek getuigt

ook de redactie van Europalsche Wirtschaft: ,,die Wet-

bewerbsregelung im Gemeinsamen Markt entscheidet

darüber, ob dieser Markt wirklich eine grosse Sache wird

oder nicht”. Zij publiceerde in haar kolommen twee interes-

sante vervolgartikelen over dit onderwerp,waarvan de Duitse

advocaat en lid van het Europese Parlement,
A rved Deringer

het eerste schreef
(,,Zwei Jahre Karteilpolitik”,
E.W. 1960,

S. 43-47, 66-68). Hierin valt een kritisch geluid te beluis-

teren met betrekking tot het concurrentieregime, dat men

in Brussel ontwikkelt. Hoewel ons van het hart moet dat

het niet
moeilijk
is om in deze kritiek te leveren, is hetgeen

Deringer te berde heeft te brengen wel lezenswaard. Hij

begint (nogmaals) de bekende rechtsvragen omtrent de artt.

85 en 86 na te gaan en staat onder andere stil
bij
de voor

Nederlandse ondernemers interessante vraag of het wetje

van
5
december 1957 (Stbl. 528) al dan niet in overeenstem-

ming is met het Verdrag. Deringer komt daarbij tot de

slotsom dat, hoe ook de interpretatie van de bekende rechts-
vragen over de artt.
85
en 86 moge luiden, deze Nederlandse

wet steeds strijdt met de desbetreffende bepalingen van het

Verdrag, een conclusie, welke ook Dr. W. Obernolte in zijn

hierna te noemen artikelen trekt. Men kan evenwel geens-

zins zeggen dat dit de gangbare opvatting is buiten Neder-

land. Op het onlangs (van 7-11 juni 1960) te Frankfort

gehouden congres over Europees kartelrecht, heeft bijv.

M. Lagrange, advocaat-generaal
bij
het Hof van Justitie

van de Europese Gemeenschappen het tegendeel gesteld.

Ten aanzien van de regelmatig gehouden bijeenkomsten

met de regeringskarteldeskundigen merkt Deringer op dat

deze bijeenkomsten niet tot besluiten kunnen leiden, die

de nationale regeringen of de parlementen kunnen binden.

Voorts blijkt de schrijver niet bijzonder ingenomen te zijn

met de empirische werkmethode, zoals door de Commissie

wordt gevolgd, omdat door de aanwezigheid van gegevens

over kartels juist de Duitse industrie en handel door deze

werkwijze getroffen zou worden. Ook dit geluid kunnen wij

bij
zijn
landgenoot Obernolte beluisteren; het komt erop

neer dat de Bondsrepubliek het enige land van de zes

lid-staten is, dat het Verdrag op dit punt naar behoren na

komt. Ook dit is een hier te lande niet onbekend geluid.

Om tot meer gegevens te komen over economische concen-

traties in die landen, die nog geen bijzondere kartelwet-

geving kennen, stelt Deringer een openbaar E.E.G.-kartel-
register voor. In Nederland zal men daar wel bedenkingen

tegen hebben, althans tegen de openbaarheid van het

register, daar het blijkbaar als enig land beschikt over een

niet-openbaar kartelregister.

In hetzelfde blad schrijft Dr. W. Obernolte
over
,,Die

Wetlbewerbsbedingungen im Genieinsamen Markt” (E.W.

1960, S.
93-95,
162-164, 183-1 84), dat niet alleen de artt. 85

e.v. omvat maar ook de bepalingen over dumping,

steunmaatregelen van de Staten en de regels over de belas-

786

.

3-8-1960

tingen. Vooral zijn beschouwingen over de steunmaat-

regelen van de Staten zijn interessant; een netelige materie,

waarover nog veel te zeggen en uit te zoeken valt. Hij wil

an dit onderwerp dan ook de nodige aandacht geschonken

zien.

Reeds verschillende malen hebben
wij
gewezen op arti-

kelen die handelen over de relatie kartelrecht/recht betref

fende de industriële eigendom. Het door ons al genoemde

artikel van Mrs. Ir. G. Oudemans, Chr. Kooy
en
J. Wolter-

beek is
nu in La Propriété Industrielle verschenen (février

1960, blz. 28-32, ,,Droits de propriété industrielles et règles

de concurrence dans le Traité de Rome”.

Het is opvallend dat de eenmaking van het merkenrecht

de laatste
tijd
in het middelpunt van de belangstelling staat;

onze landgenoot
Mr, C. Croon is
echter van oordeel dat men

eerst het octrooirecht, vervolgens het modellenrecht en dan

pas het merkenrecht moet uniformeren
(,,Wegen tot een-

making van het Europese merkenrecht”,
Bijbiad
bij
de

Industriële Eigendom, 16 mei 1960, blz.
54-59).
Hiervallen

twee artikelen te noemen, die overzichtelijk de vraag-

stukken uiteenzetten. (M. Röttger, ,,Réflection sur /a

création d’une marque uniforme pour les pais de la Commu-

‘nauté Economique Européenne”,
Revue de Droit intellec-

tuel 1960, blz. 1-15 en Yves Saiht-Gal ,,Une marque europé-

enne dans le cadre du marché commun est-elle opportune?”,

Revue du Marché Commun, no. 23, 1960, blz. 114-120).

Het systeem van een centrale registratie van merken is ook

internationaal reeds lang bekend, maar dit behoeft in

E.E.G.-verband nog niet tot een E.E.G.-merk te leiden.

Men kan het ook bij een min of meer uniform nationaal

recht van de lid-staten laten.
EUROPA-INSTITUUT
van de Rijksuniversiteit te Leiden.

Surinaamse kanttekeningen

(Tweede kwartaal 1960)

Een.van de hinderpalen van de economische ontwikke-
ling van Suriname was altijd de verkeerstechnisch onge-

lukkige ligging. In Nederland weet de P.T.T. tenminste

waar het ligt, doch in de meeste landen was tot voor kort

Suriname een onbekend begrip. De toevoeging van het in

Nederland ongebruikelijke ,,Dutch Guiana” is meestal

een
noodzakelijkheid,
die op zichzelf niet eens altijd vol-

doende is, want velen, ook postambtenaren, vergissen zich

dan met ,,Dutch New Guinea”.

Het tweede kwartaal van dit jaar stond, om deze onbe-

kendheid te doen verdwijnen, in het teken van contact

met de – onbekende – buitenwereld. Aansluitende aan

het parlementaire bezoek aan Nederland reisden Ministers

en Statenleden als Goodwili-Mission naar India, Japan,

Hongkong, de Verenigde Staten en Ghana. Kort daarop

vertrokken de Minister en Directeur van Economische Za-

ken naar Nederland voor handelsbesprekingen en ter voor

bereiding van een eventuele associatie met de E.E.G.

De precaire situatie op Cuba was aanleiding tot het

zenden van een handelsdelegatie naar Havanna. Deze

keerde echter met lege handen terug. De Vrij belangrijk
geworden export (triplex) vond hiermede een voorlopig

einde, terwijl
het Departement van Economische Zaken
zich zelfs genoodzaakt zag, de exporteurs te adviseren,

slechts dan leveringen aan Cuba te doen, wanneer gecon-

firmeerde kredietbrieven in U.S.-dollars afgegeven zijn.

Als protest tegen de apartheidspolitiek werd bij Besluit

van de Minister van Algemene Zaken de handel met de

Unie van Zuid-Afrika stopgezet. Het betreft hier in hoofd-

zaak invoer van vis- en vruchtenconserven. De betrokken

importeurs wachten thans op de aangekondigde uitvoe-

ringsbepalingen.

De’Kamer van Koophandel begon met de uitgave van

eén nieuwsbrief in de Engelse taal, welke eenmaal per

kwartaal zal verschijnen. Ook organiseerde zij de Surinaam-

se deelname aan de in mei gehouden derde Caribbean

Exhibition te Port-of-Spain, waaraan een achttal expor-

teurs medewerkte. De op dat tijdstip gerezen moeilijkheden

tussen de Trinidese en Amerikaanse autoriteiten (de Ame-

.rikanen,..hebben in de afgelopen oorlog een deel van het

eiland voor 99 jaar gepacht en daar, een militaire basis

gevestigd) deed de U.S.-M.A.T.S. besluiten haar grond-
faciliteiten van dat eiland grotendeels naar het vliegveld

De Zanderj bij Paramaribo te verplaatsen. Een kleiner

deel werd naar Seaweli op Barbados overgebracht.

De kort daarop uitgebroken petroleumstaking op Trini-

dad deed ook de Alitalia en de Braziliaanse Varig besluiten

De Zanderj in plaats van Piarco als laadhaven te kiezen

Het verkeer op De Zanderj is hierdoor sterk toegenomen.

Een tweetal ongelukken door te laag invliegen
bij
slecht

zicht deed de autoriteiten besluiten met spoed een elektro-

nische landingsapparatuur te bestellen. De Surinaamse

Luchtvaart Maatschappij nam van de K.L.M. een Dakota

over, welke onder andere zal worden gebruikt voor vluchten

naar de buurlanden.

De zesde jaarbeurs van Paramaribo, welke eind oktober

en begin november zal worden gehouden, zal voor de eerste

maal een internationaal karakter krijgen: De verwachte

snelle
stijging
van de vraag naar hotelaccomodatie zal
onder andere worden opgevangen door een hotel van
internationale allure, waarvan de aanbesteding in juli

plaatsvindt. Ook het Palace Hotel bouwt thans een nieue

vleugel bij.

Het weekblad ,,Economische Voorlichting” (‘s-Graven-

hage) gaf op 25 maart een speciaal Suriname-nummer uit,
waarin een overzichtelijk’ compendium werd gegeven van

de industriële en handelsmogelijkheden. Het is echter jam-

mer dat het in het algemeen veroüderde fotomateriaal geen

juist beeld van het huidige Suriname geeft.

De ,,Troonrede” van de Gouverneur bij de opening van

het 95ste zittingsjaar van de Staten stond geheel in het

teken van de ontwikkelingsplannen. Hierin werd o.a. mede-

gedeeld, dat op de ingeslagen weg van liberalisatie van de

buitenlandse handel zal worden voortgegaan en dat daartoe

de handelspolitieke instrumenten van invoerverboden en

contingenteringen in beschouwing zullen worden genomen.

In dit kader werd inmiddels de contingentering van de

invoer van sigaretten opgeheven.

Ter stimulering van de transitohandel zullen de nodige

maatregelen worden getroffen. Het betreft hier de stijgende

transitohandel van Braziliaanse goederen als koffie, cacao

en plantaardige was naar de Verenigde Staten en Europa.

3-8-1960

787

..

..-

,

Over de omvang van deze handel worden in Suriname zelf

geen gegevens gepubliceerd, doch uit Amerikaanse gege-

vens blijkt, dat de doorvoer naar de Verenigde Staten via

Paramaribo in
1959
alleen al Sf. 2 mln, bedroeg en Sf. 1

mln. in het eerste kwartaal van dit jaar. Ook werden

verdere vereenvoudigingen van het deviezenverkeer toe-
gezegd, evenals
blijvende
aandacht aan internationalë

economische samenwerking, zoals associatie met de E.E.G.

en nauwere samenwerking met het Caraïbisch Gebied en

Latijns Amerika.

Op landbouwterrein wordt speciaal aandacht geschonken

aan het introduceren van een tweede gewas voor rijst-

landen en aan versnelling.van de landsanering. Gedurende

de eerste helft van het Tienjarenplan werden aan 1.500

kleinlandbouwers percelen goed ingepolderde landbouw-


grond uitgegçven tot een totaal van 7.500 ha. Gedurende

de tweede vijf jaren zullen deze cijfers 3.000 landbouwers

en 13.000 ha dienen te worden.

Bezitsvorming onder de minder-gesitueerden zal worden

bevorderd door
bij
de volkshuisvesting aan het huurkoop-
systeem de voorkeur te geven. Aangekondigd werden een

nieuwe zegelverordening, een wijziging van de invordering

van de huurwaardebelasting, een registratie van de loon-
trekkenden, de oprichting van een algemeen ziekenfonds

en de instelling van een permanente gemengde Commissie-
Arbeidsvoorzieningen.

Met vreugde wordt een vlot verloop geconstateerd van

de uitvoering van het Brokopondo-project en van het

Tienjarenplan. Een wijziging van de Tienjarenplanover-

eenkomst, waarover later, wordt in het uitzicht gesteld.

De samenwerking met het Surinaams-Amerikaanse Bureau

,voor Technische Samenwerking ontwikkelde zich op be-

vredigende wijze. Een nieuwe werkovereenkoms bracht

uitbreiding aan de ruimtelijke planning en aan de ontwik-

keling van de visserij. De voorlopige resultaten van de

Operatie Sprinkhaan wettigen een versnelde ontsluiting
van het binnenland.

Op 1 mei bestond de Kamer vanKoophandel en Fa-

brieken vijftig jaar. Reeds geruime tijd is een wijziging in

• voorbereiding van de Lndsverordening waarop deKamer,

analoog aan de Nederlandse Kamers véôr de oorlog, is

gebaseerd. Een Ontwerp-Landsverordening in dezen werd
in het eerste kwartaal door de Regering bij de Staten inge-

diend. De voorgestelde modernisering volgt echter niet het

Nederlandse voorbeeld, daar een publiekrechtelijke be-

drijfsorganîsatie, waaraan de Nederlandse Kamers zijn

aangepast, niet in de bedoeling ligt. Wel wordt in het ont-

werp gesteld, dat de nieuwe Kamer het gehele bedrijfsleven

vertegenwoordigt.

Inzake de toepassing van het bedrijfsvergunningenbeleid

zijn de reeds geruime tijd lopende besprekingen tussen

Kamer en Overheid.nog niet afgerond. In verband hier-

mede werd de op 30 juni verlopende termijn voor het in-

dienen van verlengingsaanvragen voor winkelvergunningen

opnieuw met drie maanden verlengd. De Kamer staat een

grotere vrijheid voor dan in het bestaande systeem is vast-

gelegd.

De afzet van derijstoogst
1959
nam een gunstige wen-

ding. Na een eerste order uit Venezuela in maart volgden

nog enkele orders, zcdat een groot deel van hét surplus

uit
1959
kon worden afgezet. De transacties werden alle

door particuliere exporteurs uitgevoerd. Aangezien het

ernaar uitziet, dat men in Venezuela de witvliesziekte, welke

de rijstcultuur aldaar ruïneerde, onder de knie begint te

,krjgen, is het dringend noodzakelijk naar nieuwe afzetge-

bieden voor het surplus uit te zien. Een moeilijkheid daarbij

is, dat de gehele Brits-Westindische Fedératie als poten-

tiële afnemer uitvalt, daar aldaar een meerjarige exclusieve

overeenkomst loopt met Brits Guyan’a, dat echter kwalita-

tief een slechter produkt levert. Een nieuw exportprodukt

is bannenmeel, dat reeds in kleine hoeveelheden werd

afgezet in Trinidad en Brits Guyana.
Van de koffie-oogst
1959
is nog een deel onverkocht.

Noorwegen, de traditionele afnemer van Surinaamse

Liberia-koffie, nam tengevolge van een gewijzigd invoer-

beleid slechts weinig af. In verbaid hiermede staat een druk

op de prijs, welke bovendien ongunstig wordt beïnvloed

door dé verwachte goede oogst 1960. In tegenstelling

tot de markt van Arabica en Robusta is die van Liberia-

koffie slechts beperkt.

De citrusexport biedt goede vooruitzichten, daar naast

de traditionele exort van sinaasappelen en grapefruits naar

Nederland thans voor het eerst een belangrijk contract is

afgesloten met een Londense firma. Deze neemt ongeveer

de helft van de oogst van dit jaar van grapefruits af.

Na de ernstige inzinking gedurende de afgelopen jaren

vond een herstel plaats in het balatabedrjf. Gedurende

het eerste kwartaal werd 16,4 ton aangevoerdtegen slechts

0,7 ton in de overëenkomstige periode in
1959.

Blijkens de weekbalatisen van de Centrale Bank vond

gedurende het eerste halfjaar een afvloeiing plaats van Sf. 4,4

mln, aan buitenlandse deviezen, welke, zoals onderstaande

cijfers doen zien, ten laste kwam van de rekening-courant-

saldi van het Land.

(in Sf. mln.)
5
jan.

1

1 j
uli
(in Sr.mln.)

Debet
Credit


18,3
18,3
Bankbiljetten
. . . .
20,0
20;8
18,6 14,2
R.-C.van het Land
5,2
0,6 t
Goud

…………
Deviezen

………
Overige posten

.
2,3
2,3
R.-C. derden


5,4 5,2
Overige potten

• . 8,6
8,2

Totaal
………1

39,2

1

34,8

1

Totaal
………1

39.2

1

34,8

Het Tarief ,van Invoerrechten onderging een kleine wij-

ziging. Belangrijker is de bepaling, dat de vrjdom van

invoerrecht voor goederen welke voor het Land wordefi
ingevoerd, met ingang van 1 juli geen vrijdom van recht

meer zullen genieten. Voor lopende bestellingen en aanbe-

stedingen werden overgangsbepalingen vastgesteld. De

importhandel werd tegemoetgekomen door het instellen

van douanekoersen voor vreemde valuta. Naast de schom-

melende dagkoersen wordt voor iedere lopende kalendër-

maand als douanekoers aangehouden de dagkoers van de

eerste werkdag van die maand. Dit vereenvoudigt het

aangeven bij de invoer aanmerkelijk.
Over de reis van de Statendelegatie naar Nederland.en

de onderhandelingen vn de Ministers te ‘s-Gravenhage

weid in de Nederlandsë dagbladpers reeds ruimschoots

gepubliceerd. De uitbreiding, of eigenlijk verlenging, van

het Tienjarenplan met Sf. 80 mln, zal een afronding van

dit plan mogelijk maken en tevens de economische inzin-
king opvangen, welke in het Rapport-Lieftinck voor 1965

werd voorspeld. De additionele toezegging van Sf. 20 mln.

voor de voorgestelde hydro-elektrische projecten zal het

te verwachten tekort aan elektrische stroom na 1968 voor

tenminste 10 jaren kunnen overbruggen. Van de SUNFED

werd een ,,grant” van U.S.$ 750,000 verkregen ten behoeve

van het Sprinkhaanproject. Hiermede wordt dit project

voor een belangrijk deel medegefinancierd. In de komende

maanden zullen 17 deskundigen van de N.V. Grontmij

788

3-8-19.60

naar het district Nickerie vertrekkén ter uitvoering van

grondverbeteringsprojecten.

De elektriciteitsvoorziening door de O.G.E.M. wordt

uitgebreid. Behalve de stad Paramaribo en naaste omge-

ving zal .deze maatschappij binnenkort een belangrijk deel

yah het district Suriname van stroom voorzien. Met het

Gouvernement zijn bovendien reeds geruime tijd onder-

handelingen . gaande betreffende het eventuele overnemen

van Gouvernementscentrales in. enkele districtshoofd-

plaatsen… .

De benzine- en olie-aanvoer liep even gevaar tengevolge

van de staking op Trinidad. Thans wordt vanuit Curaçao

en Aruba verscheept. Slechts de aanvoer van butaangas
loopt gevaar, daar in de omgeving van Suriname buiten

.Trinidad slechts vrij weinig van dit gas wordt geproduceerd

en de .aanvoer van overzee kostbaar is Aangezien buiten

de stad Paramaribo butaangas de enige gasvoorziening

vormt wordt het .publiek tot uiterste zuinigheid aange-

spoord.

Het
indexcijfer
van de prijzen van levensonderhoud

(1953 = 100) daalde in het eerste kwartaal tot 114 (de vier

kwartalen 1959 waren resp.: .112, 112, 115 en 116). De

belangrijkste daling (van 139 tot 131) vond plaats bij de

levensmiddelen van binnenlandse oorsprong; deze waren

in het laatste kwartaal van 1959 tot een ongekende hoogte

gestegen.

De definitieve cijfers over het havenverkeer in 1959

vertoonden een belangrijke stijging ten opzichte van 1958.

Er liepen binnen 1.505 schepen met totaal 3.429.000 B.R.T.

tegenover 1.256 en 2.919.000 in
1958.
De voornaamste

vlaggen bleven Panama en Liberia; Nederland kwam met

599.000 B.R.T. op de derde plaats.

De produktie van bier, bereikte in 1959 een nieuw record

met 22.900 hI en spaanplaten eveneens met 5,6 mln. m
3
.

De produktie van rum, sigaren, sigaretten, suiker, triplex

en veevoeder handhaafde zich op ongeveer hetzelfde peil

als in het voorafgaande jaar. De snelle produktiestijging

van frisdranken was een gevolg van omvangrijke reclame-

campagnes door de producenten van de belangrijkste

merken. Deze worden vooral gevoerd door middel van

reclameloterijen. Voor deze loterijen werden, hoewel zij

.in feite in strijd zijn met de loterijverordening, regelmatig

vergunningen afgegeven. Thans echter heeft de Procureur-

Generaal bekend gemaakt, dat geen nieuwe vergunningen

meer zullen worden afgegeven.

Paramaribo, juli 1960.

G. C. A. MULDER, B. Sc,, Ps. D.

John P. Lewis: Business Conditions Analysis.
McGraw-

Hill Book Company, Inc., New York 1959, XII en

602 blz.

• Van vele zijden bestaat belangstelling voor het toekom-

stig beloop van de nationale economische grootheden,

kort samengevat het conjunctuurbeloop. Vandaar, dat

vele pogingen gedaan worden om grootheden als het

nationaal inkomen, de investeringen en de consumptie

voor een komende periode te.schatten. De vrijwel alge-

meen als juist aanvaarde methode hiervoor houdt in, het

samenstellen van een model van de economie op basis

van de macro-economische theorie zoals die sinds Keynes

gangbaar is geworden. Met behulp van dit soort modellen

is het mogelijk bruikbare voorspellingen te doen met een

reikwijdte van omstreeks een jaar. Het Centraal Planbureau

doet bijv. elk jaar in het Centraal Economisch Plan voor-

spellingen voor telkens een jaar. Vooral in de Verenigde

Staten houden ook particuliere firma’s zich bezig. met

dergelijke vo6rspellfngen. Het opstellen ian’, deze vodr-

spellingen op korte termijn is echter geen eenvoudige zaak.

Voordat tot opstelling van èen model kan worden over-

gegaan zal de werking van, de’ economie begrepen moeten

worden en dit vereist een uitgebreide keiinis van de macro-

economische theorie. Verdèr is nodig kennis van de be-

tekenis van de door overheids- en andere instanties gerap-


porteerde – en in het ‘model te gebruiken – gegevens,

dus in de eerste plaats kennis van het stelsel van nationale

jaarrekeningen.

‘De schrjver, van het hierboven genoemde boek stelt

zich ten doel uiteen te zetten hoe voorspellingen van

bedoelde aard tot stand komen en wil degenen die ermee

werken of zullen moeten werken het nodige inzicht geven

om zich een oordeel te kunnen vormen over dergelijke
voorspellingen. Gezien het feit dat de schrijver weinig

voorafgaande kennis veronderstelt is dit geen geringe taak.

Het idee van de schrijver om voorspellingen op korte
termijn met de bijbehorende achtergronden in één boek

uiteen te zetten is ieker zinvol. Het onderlinge verband

tussen de verschillende onderwerpen wordt op deze wijze

duidelijk naar voren gebracht, vooral waar hèt betreft de
theoretisch-economische achtergronden ,van een model.
Aan de andere zijde is er het gevaar dat een behandeling

van dergelijke omvangrijke onderwerpen in één boek niet

volledig is.

‘Het boek is in verschillende delen verdeeld. Het eerste

deel handelt over de nationale jaarrekeningen en zet de

samenstelling van het Amerikaanse systeem uitee’n. Het
tweede deel geeft een behandeling van de macro-econo-

mische theorie in ca. 200 bladzijden. Het derde deel

bevat een beschrijving van de Amerikaanse economie sinds

1930. In het vierde en belangrijkste deel wordt een voor-

beeld gegeven van dé opstelling van een economisch nodel

met behulp waarvan voorspellingen kunnen worden gedaan.

Het vijfde deel tenslotte is gewijd aan voorpellingen op.

langere termijn.

Het deel, handelend over de nationale jaarrekeningen,

biedt weinig gelegenheid tot commentaar, zij het dat de

Europese lezei wellicht niet geïnteresseerd zal zijn in alle

details van het Amerikaanse systeem. De uiteenzetting van

de macro-economische theorie is breed opgezet, competent

en helder. Op enkele plaatsen zou men wensen dat de

schrijver nog iets dieper op een bepaald onderwerp inging,

bijv. wanneer hij de eisen bespreekt die redelijkerwijze aan

de toestand van een volkshuishouding gesteld künnen

worden. Hij behandelt hierbij de volledige bezetting van

de capaciteit, volledige werkgelegenheid, prjsstabiliteit en

capaciteitsgroei, zonder, daarbij enigszins in – te gaan op
het criterium van evenwicht op de betalingsbalans en dat

aangaande de inkomensverdeling. ‘

Het historisch deel is voornamelijk beschrjvend van

aard. Het lijkt in hoofdzaak de.functie.te hebben de lezer

3-8-1960

.

.

789

enigszins een indruk te geven van het beloop van de rele-

vante grootheden in de laatste 25 â 30 jaar. Als zodanig

is het zeker geslaagd, al
zo.0
een wat meer analytische

behandeling wellicht beter passen in het kader van het

boek.

In het vierde deel, getiteld ,,Short-Run Outlook Analy-

sis”, komt het centrale onderwerp van het boek ter sprake:

het ontwerpen van een model met behulp waarvan voor-

spellingen op korte termijn gedaan kunnen worden. Eerst

worden enige andere voorspellingsmethoden, o.a. de

,,barometrische” methode, bezien; zij worden vèrworpen

omdat ze niet gebaseerd zijn op de macri-economische

theorie. Bij de voorspellingen, gebaseerd op expliçite

modellen worden de econometrische modellen uiteengezet,

waarvan de relaties geschat zijn aan de hand van tijdreeksen

van de betrokken grootheden. Voor voorspellingsdoelein-

den geeft de schrijver evenwel de voorkeur aan wat hij

noemt ,,opportunistische modellen; de grootheden hierin

kunnen op verschillende manieren geschat zijn,
bijv.
door

enquêtering of door bijzondere informatie. De samen-

steller van zulk een model zal dus de veronderstelde relaties

niet alleen laten afhangen van het beloop van de groot-

heden in het verleden.. Het komt er dus op neer, dat de

opsteller van een opportunistisch model zich een grotere

vrijheid veroorlooft dan de opsteller van een econometrisch

model.

• De
schrijver
ziet een belangrijk verschil tussen opportu-

nistische en econometrische modellen; hij acht de laatste

te zeer gebonden aan het verleden, daar de relaties aan
de hand van historische data zijn geschat en deze in de

1oop van de tijd kunnen veranderen. Dit lijkt echter wat

ver gezochi, want een ieder, die een econometrisch model
opzet, zal zodra hij goede gronden heeft om aan te nemen

dat de relatie uit het verleden voor de huidige periode

niet meer geldt, deze uiteraard niet meer gebruiken bij

voorspellingen. Het verschil tussen beide soorten modellen

is, dus. meer een verschil van accent dan een principieel

verschil. In het opportunistisch model dat de schrijver in

het boek uiteenzet komen inderdaad relaties voor, die niet

aan de hand van tijdreeksen zijn geschat; belangrijk is in
dit geval de schatting van de investeringen die geschiedt
aan de hand van enquêtes
bij
de ondernemers aangaande

hun plannen.

Hoewel de schrijver onder opportunistische modellen

allerlei. Soorten- modellen verstaat en dus ook econome-
trische modellen daaronder kunnen vâllen, heeft het door

hém uiteengezette inodel, dat als opportunistisch wordt

bestempeld, het nadeel van een weinig efficiënte aanpak

van de uiteindelijke berekening. Er wordt nl. uitgegaan

van een aanvankelijke schatting van het inkomen; op

basis hiervan komt men tot schattirg van de daarvan af-

hankelijke ,grootheden. Verwerkt men deze in de definitie-

vergelijking van het nationaal inkomen en verkrijgt men

een waarde die
afwijkt
van de aanvankelijke schatting, dan

behoren alle relaties, waarin het inkomen voorkomt, aan-

gepast te worden aan het nieuwe inkomensniveau. Het-

zelfde dient opnieuw te geschieden als het dan volgens de

definitie gevonden inkomensniveau niet overeenkomt met

het aangenomen niveau. Een aanpak die waarschijnlijk

vlugger tot het doel leidt is het incorporeren van informatie,

vallend buiten de econometrisch geschatte relaties in auto-

nome termen, waarna de onbekende grootheden berekend

kunnen worden door de oplossing van een stelsel van si-

‘multane vergelijkingen. Het model wordt echter nauwgezet

en begrijpelijk uiteengezet en heeft als zodanig waarde.

790

Vele detailpunten, die natuurlijk op de Amerikaanse econo-

mie betrekking hebben, komen ter sprake; hierdoor wordt

duidelijk hoeveel werk het zorgvuldig opstellen van voor-

spellingen met zich brengt, iets wât in sommige econo-

metrische studies niet steeds naar voren komt.

Het laatste, vijfde deel sluit wat methode betreft niet,

maar wat onderwerp betreft wel, hauw aan bij de vooraf-

gaande, daar de methode gebruikt voor het opstellen van

voorspellingen op lange termijn immers een geheel andere

is dan die voor voorspellingen op korte termijn. Voor een

prognose op lange termijn worden slechts de factoren

besproken die van invloed kunnen zijn, zoals bevolkings-
groei, arbeidsduur, beschikbaarheid van natuurlijke hulp-

bronnen en de gevolgen van voortdurende economische

vooruitgang. De schrijver vreest dat een te verwachten ver

schuiving van het gebruik van arbeid in. de produktiesfeer

naar dat in de dienstensfeer door de daaruit resulterende

achteruitgaande invloed der vakbonden tot ongunstige

machtsverhoudingen tussen de ondernemers en de andere

maatschappelijke groepen zal leiden. Verder wordt aandacht

besteed aan de gevolgen van de internationale positie van

de Verenigde Staten. De noodzaak tot hulp aan de onder-

ontwikkelde gebieden zal invloed hebben op de vooruitgang

van de Amerikaanse economie. Het laatste hoofdstuk

handelt over prijspolitiek op langere termijn en het gèvaar

van een voortdurende inflatie. Een kleine onnauwkeurig-

heid is, dat beweerd wordt dat wanneer de produktie-

factoren beloond worden volgens hun marginale prodûk-

tiviteiten de opbrengst van het produkt verdeeld zou zijn;

dit zal uiteraard alleeri het geval zijn bij ,,constant returns

to scale”.

Samenvattend kan men zeggen dat de schrijver een helder

en levendig boek geschreven heeft, dat voor de econooin

die op dit gebied thuis is, belangwekkend en prettig leesbaar

is. Voor degene die enigszins met de onderwerpen bekend

is maar die
zijn
kennis wat wil opfrissen en aanvullen, zullen

met name de delen over de macro-economische theorie

en de voorspellingen op korte en langere termijn interessant

zijn. Voor hen voor wie het bestemd is, dus voor degenen

die met weinig voorafgaande kennis zich van de onder-

werpen op de hoogte willen stellen, is het een goed studie-.

boek, waarvan het doorwerken hen echter niët zeer gemak-

kelijk zal vallen.

vlaardingen

C. VAN DE PANNE.

Prof. Dr. C. F. Scheffer/Prof. Dr. M. J. H. Smeets: Geld

en Overheid.
Uitgave Het Spectrum, Utrecht/Ant-

werpen 1960,
215
blz., f. 1,90.

Als tweede pocketboek in de Aula-reeks, dat de eço-

nomische theorie dichter tot de ,,belangstellende leek”

wil brengen, is na Pens ,,Moderne Economie” kort geleden

verschenen ,,Geld en Overheid”4 De hoogleraren Scheffer

en Smeets wifien hierin de ,,niet-deskundige belasting-

betaler” duidelijk maken hoe de Overheid invloed op de

kringloop van het geld uitoefent (blz. 62). De lezer vindt

achtereenvolgens de behandeling van o.a. de kringloop van

het geld in een gesloten en een open economie, de inkom-

sten en uitgaven van de Overheid, de overheidsleningen,

de Overheid en de geldkringloop, gevolgen van belasting-

heffing, overheidsuitgaven, en -leningen op de private

sector, alsook de begrotingspolitiek.

De vraag, in hoeverre – de schrijvers geslaagd zijn in hun

3-8-1960

opzet deze ingewikkelde materie aan de doorsnee lezer

duidelijk te maken, is moeilijk te beantwoorden. Dit ant-
woord zal voornamelijk afhangen van het vermogen van

de lezer te abstraheren, snel in economische termen te den-

ken en de draad van het betoog niet te verliezen tijdens het
verwerken van de beschrijving van technisch-economische

verschijnselen. Beide hoogleraren hebben m.i. de lezers-

kring wel wat sterk beperkt door hoge eisen te stellen aan

bovenbedoeld vermogen, maar het is een kwestie van smaak

hoeveel water men in de
wijn
meent te kunnen doen, zon-

der de wetenschappelijke kwaliteit ervan te zeer te schaden.

Toch meen ik dat het bijv. wel verantwoord zou zijn

geweest om de op blz.
59
t/m 61 gegeven indeling van

maatregelen om de betalingsbalans te beïnvloeden achter-

wege te laten, daar toch volstaan moest worden met zeer

summiere aanduidingen. Daarentegen zullen wellicht vele

lezers onvoldoende steun hebben aan de in symbolen

gegeven
bewijsvoering
van de voorwaarden voor betalings-

balansevenwicht (§ 110) en dein § 9 gegeven beschrijving

van het scheppen van giraal geld. De indeling van overheids-

leningen naar zeven verschillende gezichtspunten (blz.

85 t/m 89) is op zich zelf belangrijk, doch zou m.i. door

de lezer gemakkelijker verwerkt kunnen worden, indien de
diverse soorten leningen slechts ter sprake zouden zijn ge-

komen, waar dit voor een goed begrip van hetfinanciële

overheidsbeleid nodig was. De systematisering van over-

heidslèningen en ook van overheidsinkomsten en -uitgaven

zal meer steun geven aan de wetenschappelijk geschoolde

lezer dan aan de ,,niet-deskundige belastingbetaler”, die

geboeid moet blijven door een ononderbroken betoog.

Uit het bovenstaande moge blijken dat n.m.m. ,,Geld

en Overheid” bij uitstek geschikt is om hun, die door

opleiding of praktijk voldoende in de elementaire eco-

nomische problemen thuis zijn, een beter inzicht te geven

in de invloed van de Overheid op de geldkringloop. Het

zou o.a. gelezen moeten worden door studenten in de

economie die van dit onderwerp geen diepere studie maken

en door parlementsleden die menen, dat de democratie

niet onder deskundigheid zal lijden. Dat ook de schrijvers

hun werk in het bijzonder in handen denken van eco-

nomisch geschoolde lezers, blijkt intussen uit het feit dat
hij, die zich verder in de behandelde problematiek wenst

te verdiepen, wordt verwezen naar toch waarlijk niet een-

voudige werken als het proefschrift van Kessier, dat van

Bosman en naar ,,Hoofdlijnen van de leer der openbare

financiën” van Goedhart.

In het .,woord vooraf” stellen de schrijvers dat ‘zij geen

standpunt zullen innemen in wat hier in het kort kan

worden aangeduid als de ,,monetaire discussie”, terwijl de

analyse van de rijksbegroting van Witteveen meer geschikt

wordt geacht voor deskundigen. De methodologische âan-

pak van de behandelde stof heeft voor een deel invloed

op het gemak waarmee de lezer de problemen zal door-

gronden. Daarnaast echter vloeit uit de door de schrijvers

gekozen benaderingswijze voort dat de doeltreffendheid

van ,,fiscal policy” in de hausse veel geringer wordt geacht

dan wanneer zij
bijv.
de aanpak van Witteveen en Pen

hadden gekozen; dit pessimisme is namelijk inherent aan

het centraal stellen van de financiering der bestedingen,

waar laatstgenoemde hoogleraren de relatie tussen inkomen

en bestedingen essentieel achten. Moge inmiddels de door

de schrijvers gekozen benaderingswijze ertoe bijdragen

dat dit wetenschappelijke pocketboek in een grotere kring

gelezen zal worden dan anders mogelijk was geweest.

‘s-Gravenhage.

E. L. nERG.

r
GELD-: EN KAPITAALMARKT:I

Geldmarkt.

,,De
lom,
c’est quelque chose; et de près, ce n’est rien’.

Voor de geldmarkt kan men deze woorden van La Fontaine

beter omdraaien: de buitenstaander ziet doorgaans weinig

van deze markt, die het spectaculaire van bijv. de effecten-
beurs mist.

Bij de jongste tender op 13 juli hadden de banken te

hoog gemikt, vooruitlopend op de middelen die haar in

de huidige kasreserveperiode zouden toevloeien.. Mede

door de verhoging van het verplichte kaspercentage van

7’tot 8 pCt. en de door de vakantietijd verhoogde bank-

biljettenomloop ontstond een verkrappingop de geldmarkt.

De van het Rijk uitgaande geldstroom door de kwartaals-
uitkering aan de gemeenten ad ca. f. 300 mln, per 25 juli,

die de weekstaat van De Nederlandsche Bank per dezelfde

datum beheerste, bracht een behoorlijke verruiming,

teweeg. De saldi der banken kwamen ca. f. 25 mln, boven

het bedrag van gemiddeld f. 530 mln., dat naar schatting

in de huidige kasreserveperiode renteloos
bij
de Centrile

Bank moet worden aangehouden.

Deze periode was op 22 juli met een aanzienlijk tekort.

gestart. Van een ruime geldmarkt kon intussen echter nog

niet worden gesproken: callgeld bleek in de verslagweek’-‘

op het officiële tarief van 1/
4
pCt. moeilijk verkrijgbaar.2

De ultimo-stijging van de bankbiljettenomloop speelde

tevens een rol. Ifimiddels is.op 28 en 30juli en op 1 augustus

in totaal ca. f.
275
mln. schatkistpapier vervallen, waar-

tegenover op 1 augustus de storting op de vorige lening

voor Nederlandse gemeenten ad. f. 100 mln. diènde te

geschieden. Per saldo zijn de markt ruimschoots middlen

toegevloeid.

De Schatkist heeft over de forse draineringen van haar

saldo
bij’
de circulatiebank geen gras laten groeien:,,op

5
augustus heeft een nieuwe tender op drie- ‘en twaalf-

maandspapier plaats. Het marktdisconto voor nôvmber.-

papier bedroeg op 29 juli 2
1
/
1
6
pCt., voor jaarspapier

2/
16
pCt. Driemaandskasgeidleningen noteerden
21/2
pCt.

bij geringe affaire.

Kapitaalmarkt.

De Bank voor Nederlandsche Gemeenten heeft zich na

de sterke overtekening op, haar vorige lening en op die

van de K.L.M. niet lang
afzijdig
gehouden en emitteert

voor de vierde maal in dit jaar, thans’ f. 100 mln. â 994,

een coupon resp. effectief rendement latend van
4,52
pCt.

resp.
4,56
pCt. Aan. het welslagen van de lening bestaat,

gezien de vaste stemming op de obligatiemarkt, weinig-

twijfel. Overigens geen nieuws van het emissiefront.

De door Uw kronikeur veertien dagen geleden gepubli-

ceerde emissiecijfers van het eerste halfjaar behoeven een
cârrectie: de reële bedragen volgens stortingsdatum waren

voor obligaties f. 817 mln. (eerste halfjaar 1959: f. 934
mln.), voor aandelen f. 103 mln. (f. 83 mln.). Zelfs -het

C.B.S., waarvan de cijfers waren overgenomen, kan zich

vergissen; de opbrengst van de emissie Hoogovens ad

f. 77 mln, was in een verkeerde kolom terechtgekomen.

In Wallstreet kwam de daling, die het Dow Jones

gemiddelde voor industrials opnieuw, tot ongeveer het

laagste punt van het jaar bracht – waarom publiceert de

Nederlandse pers overigens nog steeds niet het veel repte-

sentatievere Standard & Poor’s indexcijfer? -, aan het

eind van de verslagweek tot staan en sloeg om in een snel

3-8-1960

791

herstel onder invloed van de verlaging van 90 tot 70 van

;
4 jan.
22 juli 29 juli

het stortingspercentage
bij
aankoop van effecten
op
krediet.
Aandelenkoersen.
1960
1960
1960

Kon.

Petroleum

………………..
f.-179,20
f. 128,20
f. 127,80
Het Damrak, dat de laatste maanden meet en meer
Unilever

………………… ……
809
905
904

een eigen koersontwikkeling toont, had de daling ditmaal
Philips

………………………..
A.K.0.

………. . ……………….
8354
514
1.152
541
1.2234
5384

slechts in

mate

doch deed
geringe

gevolgd,

wel mee met
Kon.

Ned. Hoogovens

…………..
900
767
7804
Van

Gelder

Zn .

………………..
270
296
311
het herstel

vooral Philips en de lokale markt. Olie’s
HAL.

…………………………
1864
1364
1374

bleven in mineur, Unilever was op de Kongogebeurte-
Amsterd.

Bank

………………….
Ver.

H.V.A.

Mij-en

…………….
340
166
3594
1554.
362
155

nissen nog wat aarzelend. De nieuwe belastingvoorstellen

hadden in de verslagweek nog

invloed op de beurs-
geen
New York
Koersgeniiddeldé aandelen Dow Jones
/
stemming. Itivoering van het nieuwe regime valt trouwens
Induslrials
,
……………
679
610
617

voorlopig niet te verwachten.
Effectieve rendementen
obligaties.
Lndëxcijfers aandelen.

4 jan:

22 juli

29 juli
.

gem.
8 jan.
22 juli 29 juli
1953
=
100

1960

1960

1960
looptijd
3960
1960
1960
Algemeen

………………………
372

.

401

410
Intern. concerns

…………………

547

594

607
3

pCt.

Invest: cert.

……

4

j.
3,73
3,80
3,82
Industrie

………………………
268

309

316


44 pCt.

Ned.

1959

……..
124 j.
4,48
4,38 4,37
Scheepvaai’t

………., …………..
187

158

159

.
31 pCt. Ned.

1955 T
…….
174 j.
4,31
4,33
4,32
Banken

………………………..
190

199

203

Cultures

……………………….
154

150

152
Bro,,:
Amsterdamsche Bank, Wekelijkse Rendements-
en Koersvergelijking.

Bron:
ANP—CBS.
Drs.
R. L. BOISSEVAIN.

Abonneert LJ op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie
van:

Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F.
J.
de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lam bers, Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs f. 22,50;
fr.
P.
Post f. 23,60; voor stu-
dentén f. 19,—; fr. per Post
f. 20,10.

Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel en door uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

CENTRAAL BEHEER

Lommerplantsoen

STAFFUNCTIONARIS

cie ieiatng zat moeten geven op cle atcleling

SCHADEVERZEKERING

De voorkeur gaat uit naar iemand met een ontwikkeling op academisch niveau

Leeftijd tussen 25 en 40 jâar.

Brieven zenden aan de
afdeling Secretariaat,

Postbus 8400, Amsterdam.

Bij het Provinciaal Electriciteitsbedrijf van Noordholland te
Bloemendaal kan worden geplaatst een ervaren

plaatsvervangend chef

voor de afdeling Inkoop.
Tenminste een middelbare opleiding vereist, alsmede ruime
ervaring en gedegen kennis op inkoopgebied.


Leeftijd ± 40 jaar.
Rang: Referendaris of hoger.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met recente pasfoto,
ielke niet wordt teruggezonden, binnen één maand te
richten aan Directie P.E.N., Ign. Bispincklaan 19 te Bloemen-
daal.
Sollicitanten worden geacht geen bezwaar te hebben tegen
een psychologisch onderzoek.

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN!

TELEFOON (010) 11.19.80
*

MAUR1TSWEG 23

ROTFERDAM-2

792

GEMEENTE ZWOLLE

Burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle
roepen sollicitanten op naar de betrekking van

1
.

DIRECTEUR
van de te vormen Centrale Personeelsdienst

De taak van deze functionaris bestaat in hoofdzaak uit:
het adviseren van het gemeentebestuur en de diensthoofden
omtrent het te voeren personeelsbeleid naar moderne
inzichten en met gebruikmaking van moderne technieken; het coördineren van en het zorgdragen voor het verwezen-
lijken van dat beleid en van de . daaruit resulterende
maatregelen t.b.v. meer dan 1.000 personeelsleden.
De bekleder van deze functie dient over een zodanige ervaring in soortgelijke arbeid te beschikken, .dat hij als
een all-round deskundige op het terrein van het personeels-
beleid kan worden beschouwd.
Aangeboden wordt een aantrekkelijke werkkring, waaraan
(behoudens instemming van hoger gezag) een bezoldiging
is verbonden van:
f. 982,— per maand in minimum tot f. 1.242,— per
maand in maximum (8 jaarl. verhogingen).
Deze

bedragen
zijn
vermeld exclusief de verhogingen van
f. 34,77 compensatie A.O.W., 24% compensatie huurverho-
ging en 4% vakantietoelage.
Kandidaten moeten bereid zijn zich te onderwerpen aan
een psychotechnisch onderzoek.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen dienen binnen tien
dagen na het verschijnen van deze oproep te worden inge-
zonden aan de burgemeester van de gemeente Zwolle.
Zij die reeds eerder solliciteerden behoeven niet opnieuw
te reflecteren.

3-8- 1960

Blijf bij –
lees de ,,E.-S.B.”!

TER OVERNAME AANGEBODEN: de gebonden jaar-
gangen 1916 tjm 1938 van Economisch-Statistische Berichten.
Brieven onder nr. E.-SB, 60-1, Postbus 42, Schiedam.

HOLLANDSCHE SOCIETEIT

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.

Hoofdkantoor
Nederland.:


Herengracht 475, Amstèrdani-C.
tel. 221322

Head Office
Canada:
1130 Bay Street, Toronto 5

• meer dan anderhalve

eeuW levensverzekering.

N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN.

gevestigd te ‘s-Gravenhage

UITGIFTE VAN

f100.000.000.— 4
1
12 pCt. 25-jarige Obligaties 1960

S

(Vierde lening)

Grootteder stukken: nominaal
f1000.—
en
f500.—.

Na de toewijzing kunnen desgewenst, in de plaats van obligaties,

schuldregisterinschrijvingen, groot tenminste nominaal f100.000,—, worden verkregen.

Ondergetekende bericht, at de inschrijving op bovengenoemde

$

uitgifte zal zijn opengesteld op

DONDERDAG 4 AUGUSTUS
1960

van des voormiddags 9 tot des.namiddags 4 uur

TOT DE KOERS VAN
99112
pCt.•

I

bij de kantoren te Amsterdam,.Rotterdam en ‘s-Gravenhage,

voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:

Rotterdamsche Bank N.V.

De Twentsche Bank N.V.

Amsterdamsche Bank N.V.

Incasso-Bank N.V.

-Lippmann, Rosenthal
& Co.

R.
Mees & Zoonen

Nationale
Handelsbank N.V.

I

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.

H. Oyens
& Zonen
N.V.

Pierson, Heldring & Pierson

S

Hope
&
Co.

alsmede
ten kantore der Vennootschap

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 28juli 1960.

Dooreenleverbaarheid met de obligaties van de bij het prospectus d.d. 30 juni

1960 geëmitteerde 4
1
12
pCt. obligatielening 1960
HIzal
worden aangevraagd.

• het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.

Prospectussen en inschri5vingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en

‘s-Gravenhage, 28 juli 1960.
N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.

3-8-1960

.
793

voor het kleine en middelgrote bedrijf
E

IT
/

11

IBM- 3000

èen klein en
goedkoop’

ponska’artensyste-pm

Het IBM 3000 systeem is bij uitstek geschikt voor kleine en middelgrote bedrijven

met een administratie van bescheiden omvang, waarvoor een ponskaartensysteem

tot nu toe te kostbaarwas.

Met de IBM 3000 kunt u een volledige administratie voeren: facturering, verkoop-,
voorraad-, debiteuren- en loonadministratie, hoofdboekhouding, enz.

De gehele installatie néemt niet meer ruimte in beslag dan 3 bureaus en is een-

voudig te bedienen

S

Het IBM 3000 systeem biedt tegen, opmerkelijk lage kosten alle voordelen van

een volledige en moderne ponska’artenapparatuur.

Verkoopkanto.ren te

Amsterdam, Arnhem,

Einhoven, Groningen, –

Den Haag, Hengelo,,

Rotterdam, Tilburg,

Utrecht. –

80 kolommen
met cijfers en
letters in één
ponskaart van
ongeveer de –
helft van de
normale grootte

7-94

3-8-1960

1

CENTRAAL
BEHEER

ONDERLINGE VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN.

WET

RISICO

Motorrijtuigverzekering: w.a.-dekking voor alle motorrijtuigen

f. 500.000.. per gebeurtenis

Bedrijfs.w.a..verzekering.

Ongevallenverzekering voor inzittenden van personenauto’s.

BRAND

RISICO

Brand- en bedrijfsschadeverzekering voor industriële en
andere objecten. Belangrijke besparingen op de premie.

Verzekerd bedrag ruim 2 miljard gulden.

MOLEST

RISICO

Molestverzekering: ingeschreven bedrag ruim 7 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd bedrag ruim 1 miljard gulden.

VERVOER
-,
RISICO

Transportverzekering van goederenzendingen In binnen-en buitenland.

PENSIOEN

RISICO
,

Ouderdoms-, weduwen-, wezen- en invaliditeitsverzekering van
werknemers. Verzekerd bedrag ruim 1 miljard gulden.
Belegd vermogen 280 miljoen gulden.

Bos en Lommerplantsoen 1, Amsterdam-West

Telefoon
134971 Postbus 8400

3-8-1960

795

Sluit uw verzekering bij de

Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij

VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE

,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″

Algemeene Friesche Brandverzekering-Maatschappij N.V.

LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS

AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS

ROTTERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM

Over de gehele wereld

reiken onze verbindingen in het inter-

nationale handels- en betalingsverkeer.

Daardoor kunnen wij U een uitgebreide

handelsvoorlichting verschaffen voor de

ontwikkeling van Uw exportplannen en de

uitvoering vanUwbuitenlandsetransacties.

DE TWENTSCHE BANK

Uw financiële raadsman

796

3-8-1960

Auteur