Eeonomt*.Se
–
h
m
Stattstt*sch
.
e
‘
-, Berichten
•
Radio’s
*
•
Drs M. C. Verburg
Beschouwingen naar aanleiding van
/
de Deltawet
*
Drs H. Holen
•
Lonen en prijzen
*
•
Drs G. Swizkels
Herstel en handhaving van de
convertibiliteit •
•
•
UiTGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
•
1
•
•
•
40e JAARGANG
–
No2007
•
WÖENSDAG 30 NOVEMBER .1955
-lx
-lx
41
Kerstmis overzee
I
N DECEMBER gaan de gedachten van
•onze landgenoten overzee sterker dan
ooit uit naar het vaderland.
In het bijzonder’verzorgde
–
KERSTNUMMER
0
van de Weekeditie N.R.C. (24 pagina’s)
zal een speciale Kerst- en Nieuwjaars-
-lx
boodschap worden gepubliceerd voor Ne-
derlanders in den vreemde.
Als 15 ons even duidelijk naam en adres opgeeft
van Uw familieleden, vrienden en kennissen ver
van U vandaan, dan zal hun dit speciale nummer
gratis per luchtpost worden toegezonden.
– Zij kunnen zich dan meteen zelf over-
tuigen van de – vliegensvlugge toezending
van het laatste nieuws uit Nederland
door middel van de
POSTBUS -824
–
ROTTERDAM
1
ECONOMISCH DRS.
39 jaar, 10 jaar scheepv.ervaring Indon., Singa-
– pore, zoekt werkkring scheepv. Ned. of buiteni.
ter verbetering verdere vooruitz. Beschikb. Mei!
Juni.
/
Br. onder no. E.-S.B. 48-1, Bur. v. d. -blad, Postbus 42,
Schiedam.
Voor het secretariaat van een,
Nederlandse Ondernemers-
organisatie in
Djakarta worden gezocht
JURIDISCH en/of ECONOMISCH
GESCHOOLDE ‘KRACHTEN
bij voorkeur met ervaring inzake algemene be-
drijfsaangelegenheden en vraagstukken van bui-
tenlandse investering.
–
Brieven onder no. E.-S.B. 48-2, Bureau v. d. blad,
Postbus 42, Schiedam.
–
—
–
?. Mees & Zoonen
Bankieri en
–
Assurantie-makelaars
Rotterdam
•
4msterdam ‘s-Gravenhage
Delft
–
Schiedarn
–
Vlaardingen
Correcte
correspondentie
door
i(ORES
dus
KORES
400r Uw
KORES-poncientiei
CARBONPAPIER – SCHRIJFMACHINELINTEN
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
,Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel,-postcheck-rekening 260.34.
Redactie-adres voor Belgie:
Dr J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f 29,—, overige landen
f 31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
– nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.
No 1977 en no 2000: f 2,—.
Aangetekende stukken
in Nederland aan liet Bijkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffe’nde advertenties
te richten aan de Koninkljjke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (l’elefoon
69300, toestel 1
of
3). –
Adverteitie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f 0,60 per min (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaâf van
redenen te weigeren.
1654 –
30November 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1055
Radio’s.
Het totaal aantal radio’s, in weiks gebruikde wereld
zich magverheugen, is niet precies bekend. Indié landen,
waar men om het radiogenot – althans dat van een eigen
radio – deelachtig te worden een vergunning nodig heef(,
kanht aantal uitgereikte vergunningen als een benadering
van de orde van grootte van het aantal radio’s worden
gebruikt. Daar het echter in sommige dezer landen is
toegestaan op één vergunning meer radio’s in huis te
hebben, is de vergunningsmaatstaf niet geheel betrouw-
baar. Bedenkt men voorts dat in landen, waar geen zgn.
,,luistervergunning” is ver-
eist, het aantal radio’s langs
/
Radio’s in
andere weg dient te worden
geraamd, dan is het duide-
lijk, dat het hieronder gege-
ven, doorde U.N.E.S.C.O.
geschatte, wereldtotaal
sleëhts als een indicatie van
de orde van groo
.
tte. mag
worden gezien.
Dit wereldtotaal. beliep,
met inbegrip van alle
ontvangsttoestellen, ook
die der radiodistributie, in
1953 230 mln ‘), of, bij een
gelijkmatige verdeling over
de gehele wereidbevolking,
ongeveer
95
per 1.000 in-
woners. In werkelijkheid
is van een min of meer
gelijkmatige verdeling geen
sprake. In ‘Noord-Amerika bedroeg he
t aantal radio’s
per 1.000 inwoner& nl. ca 520, in Occanië, Europa en
Rusland resp. 220, 175 en 75, terwijl dit,artikel in Zuid-
Amerika, Azië en Afrika met resp. 40, 12en 10 per 1.000
inwoners, wel zeer dun is gezaaid. Ruim 80 pCt van alle
radio’s bevindt zich in Noord-Amerika en Europa te-
zamen, waf slechts 25 pCt der wereidbevolking woont.
Uitersten, wat de radioverdeling betreft, vormen de
Verenigde Staten met rond 50 pCt der radio’s en ruim
6 pCt der wereldbevolking en Azië, waar slechts 7 pCt
1)
Het cijfermateriaal is, voor zover niet anders vermeld, ontleend aan of be-
werkt aan de hand van gegevens uit het ,,Statistical Yearbook” van de Verenigde
Naties, 1952, 1953 en 1954.
van het aantal radio’s en ruim 50 pCt van de wereld-
bevolking zich bevinden. De betrekkelijke radioloosheid
van het overgrote deel van Azië wordt geïllustreerd door
het feit, dat ongeveer 70 pCt van alle radio’s van uit
werelddeel in één land,. nI. Japan, is geconcentreerd.
In nevenstaand staatje is het totaal aantal radio’s,
alsmede dat per 1.000 inwoners, in enkele landen weer-
gegeven. Opvallend is het, naar Europese maatstaven
gemeten, relatief geringe aantal in Griekenland, Portugal
en italië, en het grote aantal in de Scandinavische landen
Zweden, Denemarken en
1951 en 1953
Noorwegen. Dat zelfs de in
aezen toonaangevenoe u-
ropese landen vèr bij de
Verenigde Staten achter-
b1jven zal bij degene
die, wat de duurzame con-
sumptiegoederen -voorzie-
ning betreft, andele ver-
gelijkingen tussen Europa
en de Verenigde Staten
voor ogen heeft, weinig
verwondering wekken. Op-
merkelijk is echter, dat
de toeneming in de Ver-
enigde Staten, ondanks de
reeds zeer hogè aantallen
in 1951, zowel absoluut
als relatief groter is ge-
weest dan in de meeste
Europese landen.
Tot slot een enkele opmerking betreffende de ont-
wikkeling van het aantal radio’s in ons land. Volgens
gegevens van de ,,Dienst Luistervergunningen” beliep
dit aantal in 1930 ongeveer 429.000; het breidde zich,
onderbroken door de oorlogsjaren, uit tot ongeveer 2,5
mln in 1954. In 1930 waren in genoemd aantal ruim
175.000 draadomroepaansluitingen begrepen; in 1954 ca
508.000. Het aandeel der radiodistributie in het totaal
‘aantal radio’s is – wederom met uitzondering van de
oorlogsjaren –dus geleidelijk gedaald: in 1932 bereikte
het een hoogtepunt van ruim 50 pCt, in. 1954 bedroeg
het rond 20 pCt.
Aantallen in duiznden
Aantallen per 1.000 mw.
oene-
Toene-
Landen
1951
1953
1951
1953
ming
in pCt
Verenigde Staten
105.000 120.500
15.500
680
755
II
2.205 2.317
112
312
325
4
Denemarken
1.229
1.322
93
286
303
6
Noorwegen
…………
824
895
71
250 266
6
Verenigd Koninkrijk a)
12 .807
13.512
705
252
265
5
1.082
1.161
79
228
237
4
West-Duitsland
10.040
11.463
1.423
209 234
12
1.427 1.629
202
206
234
14
2.106
2.333
227 205
.
222
8
Zweden
…………….
908
121
194
219
13
Nederland
…………
België
…………..
.
…
1.863
226
189
212
12
Zwitserland
………….
Finland
……………787
.
212
53
118
13
Ii
Oostenrijk
…………
Japan
…………..
9.220
11.263
2.043
109
130
19
3.709
4.849
1.140
80
101
26
Israël
……………..
159
Griekenland b)
.1.637
220
426
206
28 54
93
Italië
……………..
linie van Zuid-Afrika
583
.
665
82 45
51
13
750
1.220
470
30
46
53
Mexico
c)
……………
Portugal
……………..
310
378 68
36
44
22
a) 1952 en 1954;
b) 1950 en 1953;
c) 1949 en 1951.
–
1
Radio
‘s ……………………………..
Beschouwingen naar aanleiding van de Deltawet,
door Drs M. C. Vérburg
……………….
Lonen en prijzen,
door
Herstel en handhaving
door Drs G. Swinkels
Aantekening:
Xdemend prijsniveau,
door Dr 1+
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J.
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in
1955, door DrL. De/motte
……..
Maandcijfers Van de grote bankén in Neder-
land
……………………………….
Interim-indexcijfers van gcoothandelsprijzen in
Nederland
……………………….
In- en uitvoer van Nederland
…………..
REDACTIE: C. van, den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris:
IE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin;
J E.
–
Menens
J. van Tichelen; R. Vandeputte;
A.
Vlerick.’
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
1056
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30November
1955
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Drs M. C. VERBURG, Beschouwingen naar aanleiding van
de Deltawet.
Het prefereren van het Deltaplan boven de verhoging
en versterking van de bestaande hoogwaterkeringen berust
op een aantal overwegingen, die in dit artikel in geconcen-
treerde vorm worden weergegeven. Uitgaande van de
noodzaak dat één der beide plannen met het oog op de
veiligheid moet worden uitgevoerd, geeft het Deltaplan
een minder tekort van f 685 mln. Het belangrijkste facet
van het Deltaplan wordt aanggeven met de term ,,ont-
sluiting”. Het verkeer zal ni. niet meer genoopt zijn met
een grote boog om het Deltagebied heen te lopen. Schrijver
geeft allereerst een overzicht van de verbetering in de
verkeersverbindingen, die een kostprjsverlagende invloed
zullen hebben op de goederen die het gebied produceert
en op die, welke in de vorm van grondstoffen en con-
sumptiegoederen ter plaatse worden ingevoerd. » Behalve
de verkeersfactor zullen ook industrievestigings- en uit-
breidingsfactoren tot versterking van de economische
structuur leiden. Wat de landbouw betreft zijn opheffing
der verdroging, ontzili.ing en landaanwinst de grote
creditpost op de Deltabalans. Ten slotte zal de,versterking
van de economische structuur baat hebben van de koppe-
ling der thans gedecentraliseerde partiële arbeidsmarkten,
die een concentratie van het arbeidsreservoir tot stand zal
brengen. Nationaal is er belang bij additionele recreatie-
ruimte. Een duidelijke verzwakking van de structuur
vormt de verdwijning van de oestercultuur en de terugsiag
op de garnalenvisserij. Schr. eindigt zijn artikel met enige
opmerkingen over de ,,exploitatie” en het ,beheer” van
dit werk van f 2.700 mln, waarvan f 1.775 min voor
rekening komt van het waterstaatkundige werk en f 925
mln voor de bijkomende werken.
Drs H. HOELEN, Lonen en prijzen..
In Nederland is een toestand van (meer dan) volledige
werkgelegenheid bereikt, waarbij zich allerlei moeilijk-
heden voordoen. De kern van deze moeilijkheden is
volgens schrijver gelegen in de negatie van de wet van
vraag en aanbod door de bestaande loonregelingen. De
door de verschillende belanghebbenden aanbevolen re-
medies en haar voorstanders kunnen worden gerubriceerd
in: 1 het bedrijfsleven, i#aarvan het N.V.V. yoorstander is
van een algemene loonronde, terwijl de K.A.B., benevens
de Protestants-Christelijke werkgevers en werknemers
voelen voor loondifferentiatie of vrijere loonvorming per
bedrijfstak. Van eenheid tussen de rechtstreeks belang-
hebbenden is geen sprake; 2 de Overheid, die voor alles
rust wenst op het gebied van lonen en prijzen teneinde een
infiatiespiraal te voorkomen. Schr. bespreekt de stand-
punten van het N.V.V. en de Regering ten aanzien van de
loonpolitiek. Vervolgens gaat hij in op de gevolgen van
een loonsverhoging. Hij coicludeert dat, voor zover er
sprake is van een infiatoire ontwikkeling, deze dient te
worden geweten aan te ruime geldcreatie ten behoeve van
Overheid en particulieren en niet aan de loonronden,
welke het loon nog niet eens op evenwichtsniveau hebben
kunnen brengen. Dit wil niet zeggen, dat looncontrôle
niet gewenst of zelfs noodzakelijk is met het oog op de
vereiste investeringen teneinde onze concurrentiepositie
te verstevigen en de werkgelegenheid te handhaven. Men
moet dan echter deze motieven voorop stellen en zich
niet baseren op een hoogst dubieuzç ,,looninflatie”-
theorie. Tot slot vraagt schr. zich af hoe het staat met de
kans op een rationle loonvorming in het licht van het
onlangs uitgebrachte advies van de
S.-E.R.
over de te
voeren loonpolitiek.
Drs G. S WINKELS, Herstel en handhaving van de
con vertibiliteit.
Op de Zaterdag jl. te Utrecht gehouden jaarvergadering
van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde vormde
de convertibiliteit het onderwerp van discussie. Prof. Dr
G. M. Verrjn Stuart, Dr F. W. C. Blom en Dr J. Wemels-
felder hebben prae-adviezen uitgebracht over de volgende
vragen. Langs welke weg kan de terugkeer.tot de converti-
biliteit van de voornaamste geideenheden worden be-
vorderd en wat zouden daarvan de implicaties zijn op
korte, en op lange termijn? Welke handelspolitieke maat-
regelen dienen met het stieven naar herstel van de
convertibiliteit gepaard te gaan? Welke rol kunnen inter-
nationale instituten als G.A.T.T., O.E.E.S. en E.B.U.
daarbij spelen? Schr. geeft een overzicht van de
inhoud der verschillende prae-adviezen en van de dis-
cussie, welke naar aanleiding van deze prae-adviezen
plaatsvond.
– SOMMAIRE –
Drs M. C. VERBURG, Considé.ations au sujet de la Loi
portant sur le Projet Delta.
A propos de la Loi portant sur le Projet Delta, qui
vient de paraître, l’auteur consacre un certain nombre de
considérations au Projet Delta. Tout d’abord le Projet
Delta’ est comparé sous forme concentré au projet de.
fortification des digues . et ainsi les avantages et les
inconvénients sont exprimés globalement en leur valeur
économique. Ensuite l’aute.ur insiste sur quelques facteurs
qui conduiront lors de l’exécution dii Projet Delta â la
consolidation ou â l’affaiblissement de la structure écono-
mique. Fina1emnt l’auteur fait quelques observations
concernant l’exploitation et in gestion de ce grand travail
hydrotechnique.
Drs H. HOELEN, Les salaires et les prix.
L’origine des actuelles difficultés sur le marché du
travail réside selon l’auteur dans la négation de la bi de
l’offre et de la demande par les réglementations en
matière de salaires actuellement en vigueur. L’auteur
entre en détails au sujet des points de viie en matière de
la politique des salaires adoptés par divers intéressés.
Ensuite il traite des conséquences d’une augmentation des
salaires. Ii arrive â la conclusion que pour autant qu’il y
ait question d’un développement infiationniste, il y a lieu
d’imputer celui-ci â une trop large création d’argent et
non aux augmentations générales des salaires, qui n’ont
même pas su porter les salaires au niveau équilibrant.
Drs G. S WINKELS, Retour â la convertibilité et son
maintien.
Pour la réunion annuelle de l’Association pour l’Eco-
noniie politique des rapporteurs se sont prononcés sur
les questions: De quelle façon peut-on stimuler le retour
â la convertibilité des principales monnaies et quelles en
seraient les implications â brève et â longue échéance?
Quelles sont les mesures en mati&e de politique commer-
ciale devant aller de pair avec des mesures visant au
retour â in convertibilité? Quel est le rôle que peuvent
jouer ici des institutions internationaies telles que
G.A.T.T., l’O.E.C.E. et l’Union européenne des Paye-
ments? L’auteur donne une viie d’ensemble des rapports
émis et des discussions â leur sujet.
30November 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1057
Beschouwingen naar aanleiding van de Deltawet
11
..de veranderingen in de waterstanden, de
stromingen en het zoutgehalte van het water zullen leiden
tot belangrijke mogelijkheden voor de
gewijzigde planten-
en dierenwereld”
1).
Aldus typeert de Memorie van
Toelichting op de Deltawet de weerslag die het Deltaplan
zal hebben op het Deltalandschap met zijn veelal karak-
teristieke flora en fauna, nadat is geconstateerd, dat in
biologisch opziht menig interessant aspect van het af
te sluiten gebied verloren zal gaan. En dan volgt: ,,Het
streven zal er op gericht dienen te zijn te bevorderen, dat
deze streek zich in biologische zin opnieuw tot een belang-
wekkend gebied zal ontwikkelen”. –
Deze blik naar voren is in het gehele 27 bladzijden
tellende stuk volgehouden waar het betreft de mogelijk-
heden voor een ,,gewijzigde mensenwereld”. De ,,zuid-
westerling” kan inderdaad vanuit de eigen existentie
getuigen, dat zijn,gebied in ,,menig interessant aspect”
aan mogelijkheden wint: veel grotere veiligheid; aan-
merkelijk betere ontsluiting; een landbouweconomie op
nôg hoger peil; een bloeiend toerisme; een compacter en
minder versnipperde arbeidsmarkt en gunstiger industrie-
vestiging-factoren – alles ten koste vooral van de unieke
schaal- en schelpdierkwekerijen. ,,Dit laatste moet ernstig
worden betreurd en aan de sociale en economische
aspecten daarvan zal dan ook bij het opstellen van de
plannen de grootste aandacht moeten worden gewijd”.
De drie ondertekenende Excellenties staan er met hun
naam en die van hun ambtgenoten borg voor, dat deze
passage uit de Memorie ernstig genomen zal worden.
De Deltawet is duidelijk een nationale zaak. In artikel
1 wordt de gehele kust van de Belgische grens tot en met
de Waddeneilanden genoemd. De toelichting spreekt op
verschillende plaatsen van ,,één samenhangend geheel”,
,,één conceptie”, ,,één complex”, ,,één verdedigingsstelsel
tegen de zee,’ dat als één gesloten en continue eenheid
dient beschouwd en behandeld te worden” en voor wie
daarvoor nog niet overtuigd mocht zijn, vermeldt blz. 25
nog eens de gedachte van ,,één plan, één werkobject”.
Zo frequente vermelding is Wel nodig nu de subtièle
verhouding tussen centralisatie en decentralisatie in het
waterstaatswezen, een in vele eeuwen gegroeide pradtijk,
moest worden aangepast aan een werk, dat voor een
grpot deel rjksuitvoering en voor de rest een intensief
rij ksoppertoezicht eist. Het nationale karakter van het
project blijkt ook uit de opmerking” dat de kanalisatie
van Nede(Rijn en Lek pas na de afsluiting effect zal
sorteren dobr voorraadvorming van zoet water in het
IJsselmeeireservoir. Momenteel is dit bezwaarlijk, daar
dan de zoutwatergrens veel verder de rivieren zou op-
schuiven. H. D. Loiiwes’constateert dan ook
2)
dat alleen
dôor afdamming van het zuidwesten het nodige zoete
water beschikbaar komt om in de Waddenzee grote
inpolderingen uit te voeren. Deze wetenschap beteugelt
de overigens grote landaanwinningsdrift van de Zeeuw:
elke ha zoet water moet worden benut. Dr F. P. Mesu
stelt zijn economische waarde zelfs gelijk aan die van
1 ha nieuwe grond. Dit komt ni. overeen met de be-
vloeiing van 5 ha in gebruik zijnde grond – met een
gemiddelde oogstdepressie van 20 pCt door verzilting en
verdroging – door middel van 1 ha zoet water.
De beslissing tot het aanleggen van een nieuwe hoofd-
waterkering is gebaseerd op een stormvloed, die te Hoek
1)
Cursiverrng door de schrijver.
1)
H. D. Louwes, Zout water; volksvijand no 1. Landaanwinnngsnummer
Zeeuws Tijdschrift, 3 April 1955.
van Holland een hoogste peil zou bereiken van
5
m +
N.A.P., dat is 1,15 m hoger dan op 1- Februari
1953.
Twee bijlagen illustreren in grafieken de daarmee voor
verschillende plaatsen in zuidwestelijk Nederland corres-
ponderende peilen, uitgaande tevens van een boven-
Rijnafvoer van 3.000 m
3
/sec. (1 Februâri 1953: 1.600
/
m/se.) en een Maasafvoer van 500 m
3
/sec. (1 Februari
1953:
210 m
3
/sec.). De hoogste standen zullen onder
deze voorwaarden zonder afsluiting der zeegaten voor-
komen bij Willemstad
(5,50
m + N.A.P.) en Zierikzee,
(6 m + N.A.P.). Na afsluiting zullen deze waarden terk
dalen, behalve in het mondingsgebid van de Rotterdamse
Waterweg. Hier zal de stand van
5
m + N.A.P. bij Hoek
van Holland geleidelijk teruglopen tot 4,30 m + N.A.P.
bij Krimpen, bij Dordrecht dan scherp dalen tot ruim
2 m + N.A.P. en bij Willemstad tot 1,35 + N.A.P.
Bij Zierikzee, waar het wate,r door de Volkerak-dam
geheel van de open Rotterdamse Waterweg wordt af-
gesloten,’ wordt het gemiddélde winterpeil gezet op
0,50 m – N.A.P., een waarde die geldt voor het gehele
zuidelijke bekken. Zonder afsluiting der zeegaten moeten
de bestaande hoogwaterkeringen dan ook, al naar gelang
de plaatselijke omstandigheden, met ten minste 11 â 2 m
worden verhoogd.
Het prefereren van het Deltaplan boven de verhoging
en versterking van de bestaande hoogwaterkeringen be-
rust op een groot aantal overwegingen, die sinds het
derde interim-advies van de Deltacommissie genoegzaam
bekend zijn. Wij zullen deze overwegingen nogmaals
weergeven en wel in een geconcentreerde vorm. Hierbij
wordt het dijkversterkingsplan als vergelijlçingsbasis en
uitgangspunt genomen.
Het Deltaplan vergeleken met het
dijkversterkingsplan
1,
Waterstaatkundig.
Voordelen Dell aplan.
.1. Verlorting van de hoogwaterkering met
650
km.
Gecentraliseerd beheer en onderhoud van de hoofdkering (met
een centraal technisch apparaat).
De bestaande hoofdkering wordt een tweede reservekering.
De bestaande hoofdkering vormt een zeer onbetrouwbare basis voor versterking met 14
â 2
m.
Uitbannen der talloze, zeer kostbare dijk- en oevervallen.
Mogelijkheid van in de toekomst verdere noodzakelijke ver-hoging der afsluitdammen.
Sterke demping der stormvloedpeilen op de open Rotterdamse
Waterweg
Nadelen Deltaplan.
1.
Verhoging van het peil met enkele cm bij Hoek van Holland
en in de Westerschelde en van enkele dm in de resterende in-
hammen.
H.
Waterhuishouding.
Voordelen Deltaplan.
Enorme uitbreiding. van het zoetwaterareaal voor een groot
deel van de Nederlandse landbouw, de drinkwatervoorziening
en de industrie.
Verminderde aanslibbing van de open havens aan de Rotter-
damse Waterweg.
Nadelen Deltaplan.
1.
Extra voorzieningen voor de kunstmatige waterlozing en -ver- versing (spui-inrichtingen) op de dan lagere waterspiegel.
ifi.
Verkeer (hieronder nader beschbuwd).
Voordelen Dell aplan.
Regelmatiger, korter en veiliger interregionaal, nationaal en
internationaal scheepvaartverkeer (bochtafsnijdingen, scherm-
dammen met lichtopstanden, gemakkelijker op diepte houden
der geulen e.d.).
Betere outillage van een kleiner aantal regionale havens t.b.v. grotere binnenvaartschepen.
–
1058
1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30November 1955
3. Veel kortere wegverbindingen vanuit zuidwestelijk Nederland
naar de Randstad Holland.
Nadelen Deltaplan.
1. Sterkere ijsvorming op de zoetwatermeren, dus speciale voor-
zieningen hiervoor.
–
2.
Uitvallen van verschillende regionale havens (zie
III, 2).
IV.
Versterking van de
economische structuur (hieronder nader
beschouwd).
Voordelen Deltaplan.
Landbouw.
Hogere netto-productie en beter vervoer. Landaan-
winning van
12.000 â 17.000
ha t.o.v. het dijkversterkingsplan
(= 2.000
ha landverlies).
Recreatie.
Meer en beter te bereiken recreatieruimte.
Arbeidsmarkt.
Mogelijkheid van forensisme en daardoor ver-n.iiming van de arbeidsmarkt.
Industrie.
Betere vestigings- en uitbreidingsfactoren door kortere
verbindingen. Visserij.
Mogelijkheid van riviervisserij.
Nadelen Deltaplan.
1.
Visserij.
Verlies van de oestercultuur en ansjovis- en botvisserj
(waarschijnlijk behoud van de mosselcultuur).
De hierboven genoemde voor- en nadelen zijn globaal
in hun economische waarde uitgedrukt. Aan de hand
van de Memorie komen wij tot de volgende balans (in
mln gld) met gekapitaliseerde waarden (voor zover de
bovengenoemde factoren voor waardering in aan-
merking komen).
Kosten
Deltaplan
dijoksten
sterking
Voordeel
Deltaplan
t.
Waterstaatkundig.
a.
Uit te voeren werken minus gekap. vermindering onderhoudskosten
+
1.515
+
1.535
+
20
b.
Gekap. renteverliezen
………..
+
30
+
30
. –
H.
.
Waterhuishouding.
Zie volgende po,sten
…………
P.M.
P.M. P.M.
Verkeer.
a.
Kortere wegverbindingeh landver-
•
keer
……………………..
–
20
+
205
Verbetering economische structuur.
….-
225
…..
a.
Landbouw.
Opheffing verdroging,
verzilting,
landaanwinning minus
…..
daartoe nodige investeringen
. . .
–
575
+
575 b.’
Recreatie.
………………..
–
100
–
+
100
c.
Overige voordelen (openbare voor-
zieningen
enz.)
minus
,,overige”
.
+
75
+
5
–
70
investeringen
……………….
d.
Schadebedragen vnl. voor de vis-
serij
.
…………………….
.+
145
–
145
Totaal
+
865
+1.550
+
685
Uitgaande van de noodzaak dat één van beide plannen
met het oog op de veiligheid moet worden uitgevoerd,
geeft derhalve het Deltaplan een minder tekort van
f685
mln. Hieraan dienen dan de imponderabele posten
1, 2, 4,
5, 6,
II, 1 (drinkwatervoorziening en industrie),
III, 1, 2 en IV, 3, 4 (de ontbrekende zijn immers alle in
het ,,kosten”-overzicht opgenomen) te worden toe-
gevoegd. Tot slot is de veiligheid met het Deltaplan
principieel veel beter gediend, (zie ook post 1, 3), een
waarde die door Prof. Tinbergen
3)
is benaderd op
f
150 â
f 400 mln. Aldus bezien wordt het voordeel van het
Deltaplan t.o.’v. het dijkversterkingsplan nog veel groter
en krijgt de economische balans voor het Deltaplan ten
naaste bij een sluitend karakter.
Op enkéle facetten van het Deltaplan dient hier te
worden ingegaan. Het belangrijkste daarvan wordt aan-
gegeven met de term
,,ontsluiting”.
Zui4westelijk Neder
–
land is een nog zeer jong gebied. Van het begin der jaar
–
telling tot ongeveer het jaar duizend is grotêndeels zijn
vorming tot stand gekomen (de Zuidhollandse eilanden
zijn nog jonger). Toch vindt in dit millennium reeds het
internationale handelsverkeer dwars door de ‘onbedijkte
gebieden zijn weg. Na de bedijkingen volgt de volledige
)
Prae.advies Mastchappij voor Nijverheid
en
Handel, 1954, blz. 43.
inschakeling in djt verkeer met als centraal punt eerst
Brugge en later Antwerpen. Plaatsen als Middelburg,
Zierikzee, Reimerswaal, het Aardenburgse, Tholen en –
Den Briel krijgen in deze eeuwen een grote betekenis.
Na de afsluiting van .Antwerpen (1585) begint de grote
verplaatsing van het economische zwaartepunt naar
Amsterdam en komt Zeeland geleidelijk excentrisch te
liggen. Rotterdam streeft reeds in 1660 Middelburg
voorbij. De 19e eeuw met in de tweede helft zijn ver
–
snellend verkeer brengt het dieptepunt, waaruit het spoor-
en autoverkeer het in de 20ste eeuw veer opbeuren.
Pas het Deltaplan zal echter het benutten van de moderne
transportmiddelen volledig mogelijk maken en het ver-
keer niet meer nopen met een grote bocht om de Delta-
archipel heen te lopen.
De gevolgen, die deze verbeterde vestigingsfactoren met
name voor de industrie-ontwikkeling zullen hebben, zijn
niet exact te bepalen. Prof. Dr W. E. Boerman
4)
heeft
een dergelijk verschijnsel op verhelderende wijze aan-
geduid als ,,economische oververdieping”. Een geologische
oververdieping doet zich bijv. voor in de Zwitserse Alpen
waar de ondieper door het ijs uitgeschuurde zijdalen
moeilijk toegankelijk zijn vanuit de hoofddalen, zodat
de eerste een lager welvaartsniveau hebben. Dit geldt
evenzeer voor de natuurlijke hoofdverkeerswegen in ons
land. Aldus wordt aan de ,,economische onderverdieping”
van het Deltagebied voor een groot deel een eind ge-
maakt, door betere aansluiting op het centrale net van
wegen en waterwegen.
Wij behandelen daarom in de eerste plaats de ver
–
betering in de verkeersverbindingen. Op het kaartje is
het hoofdsysteem aangegeven. De toelichting op
,
de wet
noemt als vo&beelden van de verkorting in rijafstad
en reisduur die tussen Rotterdam en Zierikzee
(50
km
i.p.v. 98 km, zijnde
3/4
uur i.p.v. 2/
4
uur reizen) en tussen
Rotterdam en Middelburg (81 km i.p.v. 143 km). In dit
tijdschrift
5)
hebben wij het pleit gevoerd voor een aan-
sluitende dam Colijnsplaat-Zierikzee (i.p.v. het uit te
breiden veer; kosten f20 mln), daar het verkeersrendement
hiervan zeker 10 pCt bedraagt. Daar de Deltawet alleen
de waterstaatkundige hoofdwerken heeft ontworpen,
wordt deze weg niet vermeld. De hierbij behorende Rijks-
wegen vormen trouwens geen onverbrekelijk geheel met
de Deltawerken in engere zin. De overige wegverbindingen
zullen door de zorg van de provinciale’en plaatselijke
besturen tot stand moeten komen. De toelichting beveelt
hierbij een zorgvuldig afwegen van de economische
mérites voor elk afzonderlijk gèval aan. Hierbij zij aan-
getekend, dat de weg Colijnsplaat- Zierikzee ongetwijfeld
,,van meer dan regionale betekenis” is. Ware een dam
ter plaatse voor de Deltawerken nodig, dan zou men dus
op een Rijksweg kunnen rekénen. Ni zal de congestie
naar het betrokken veer de nodige argumentaties moeten
opleveren. Een andere te onderioeketi mogelijkheid zou
een dam van Yerseke naar het eiland Tholen zijn. De
economiciteit hiervan is echter op het eerste gezicht
minder evident. Ir H. G: Kuipéri wees mij echter op de
mogelijkheid aldus een aansluiting van Zeeuwsch-
Vlaanderen met Holland tct stand te brengen, waarvan
Yerseke, dat grote offers zal moeten brengen,kan profi-
teren. Overigens rijzen ten aanzien van de tracering van
de verkeerswegen nog velerlei streekwensen. Zo pleit het
Tweede Rapport van de Commissie Zuidwest Zeeland
i.z. het Deltaplan voor een verbinding Vlissingen-Co1ji-
plaat in practisch rechte lijn, daar de weg door het Veerse
‘) Economic Geography and its own central problem, Rotterdam 1950.
5)
Zie ,,E.-S.B.” van 27 October 1954 (no 1951).
30November
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1059
.
Jx
SCHEMA
NIEUWE
WEGEN
0
0
/
1
–
–
–
II
S
04o
0.445
,10
M
.’
•
q
°4AN0SC
011e
VO
—
–
—
o
o
/
‘ee
.5.4.
.,.Z
…..
o
0
.
—
MOGELUKE NIEUWE WEGVEQBIKDINGLN
mm
1
Gat niet logisch past in de latere internationale ver-
bindingsweg van de randstad Holland naar de Belgische
kust. Voor Zeeuwsch-Vlaanderen, dat — om- psycholo-
gische en economische redenen jammerlijk – buiten het
Deltaplan valt, wordt steeds meer aangedrongen op een
vaste oeververbinding
6).
Het Deltaplan omvat de uitschakeling van alle belang-
rijke veren benoorden Schouwen-Duiveland. Kapitalisatie
van de jaarlijkse exploitatiekosten hiervan zal de reeds
krap geraamde post ,,Voordelen- voor het landverkeer”
nog doen verhogen.
De directie van de Nederlandse Spoorwegen neemt
voorlopig een afwijzende houding aan tegehover de aan-
leg van nieuwe lijnen over de dammen. Haar mening
5
is
gegrond op de ijle bevolkingsconcentratie tussen de eind-
punten van dit.agrarische gebied
.
. Van een aanzienlijke
verkeersspanning tussen bijv. Walcheren en Rotterdam
kan niet worden gesprôken. In dit opzicht jigt een ver
–
gelijking met de Afsluitdijk voor de hand. Eeri spoorweg
over de dammen zou bovendien een doublure zijn van
de bestaande spoorverbinding via Roosendaal. Het
verschil in lengte tussen deze twee verbindingen zou niet
meer dan een tijdwinst van ca 18 minuten opleveren en
te gering zijn om er een kostbare spoorlijn voor aan
te leggen
7).
De behoefte aan interinsulair vervoer ten
slotte kân worden bevredigd door vervoer met auto-
tractie en door de binnenscheepvaart; vöor beide wordt
de accomodatie zeer verbeterd.
Deze verbeteringen werden yoor de auto reeds’ ge-
‘
blz) Rapport Dr Wiardi Becknian Stichting: De toekomst van het Deltagebied,
.
II.
‘)Zie ook: Ir F.
Q.
den Hollander, Spoorwegen over de dammen?’Neen!, Land-aanwinningsnummer Zeeuws Tijdschrift.
memoreerd. De sterke afstandsverkorting en de veel
intensievere benutting van het park door uitschakeling
van de veren, zullen het vrachtautotranspo,rt zeer doen
toenemen, zonder nochtans een navenante uitbreiding
van het park nodig te maken. De binnenscheepvaart, een
duidelijke. tendentie naar omvangrijker tonnage ver-
tonend, zal zeer gebaat zijn met de havenconcentratie en
de daarmee gepaard gaande outillageverbetering.
Alle hiergenoemde verbeteringen zullen een kostprijs-
verlagende invloed hebben op de goederen die het gebied
produceert en op die, welke in de vorm van grondstoffen
en. consumptiegoederen terplaatse worden ingevoerd.
Deze factor is niet de enige, die tot versterking van de
economische structuur zal leiden. Wij wezen reeds op
de industrievestigings- en uitbreidingsfactoren. Ook
locale initiatieven zullen er gemakkelijker door worden ten
uitvoer gelegd. Voor,’ de landbouw zijn de voordelen
nog evidenter. Hiervan werden reeds genoemd:.opheffing
der verdroging, ontzilting en landaanwinst – tezamen
vormende de grote creditpost op de Deltabalans. De
verbeteringen in het verkeer zullen bovendien intensivering
mogelijk maken: producten die door te langdurig ver-
voer ernstige kwaliteitsverliezen lijden en gewassen van
de fijne en grove tuinbouw. De noodzakelijke ver-
schuiving van vervoer pèr schip naar dat per vrachtauto
zal vaak pas na het Deltaplan haar beslag krijgen. Wij
doelen hierbij vooral op consumptie-aardappelen, vlas en
uien, die snel vervoerd moeten worden en een scherp
fiuctuerende markt moeten volgen.
Op het – nationale – belang van de additionele
recreatieruimte wezen wij reeds. Dit hangt nauw samen
met de voortdurende, achteruitgang van de 5,kwaliteit”
1060
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30November 1955
van de Nederlandse recreatiegebieden door diverse oor-
zaken. Momenteel bezoekt slechts 1,3 pCt van het totale
aantal vacantiegangers het slecht ontsloten Deltagebied.
Zeilsport yoor kleine niet-zeewaardige vaartuigen zal ér
pas na de afsluiting mogelijk zijn.
De versterking van de economische structuur zal ten
slotte baat hebben van de koppeling der thans gedecen-
traliseerde partiële arbeidsmarkten, die een concentratie
van het arbeidsreservoir tot stand zal brengen. Daarmee
zullen de arbeidersoverschotten voor het eerst een
,,location”-factor voor de industrie worden en niet meer
zoals thans druppe1gewijs afvloeien.
Een evidente verzwakking van de structuur vormt de
verdwijning van de oestercultuur en de terugsiag op de
garnalenvisserij. De bot- en ansjovisvisserij zullen ge-
compenseerd worden door de riviervisserj, ten behoeve
waarvan men het binnentrekken van de glasaal uit zee
wil bevorderen. Ten aanzien van de kreeftenkwekerij en
de essentiële en unieke verwa’terplaatsen voor de mosselen
– 80 pCt Waddenzee-mosselen – acht de Memorie
verplaatsing binnen Zeeland mogelijk. Voor de oester-
cultuur wordt eveneens bestudeerd of het bekken tussen
het Brouwershavense Gat en de Grevelingen-dam als
zoutwaterbassin kan worden gebruikt. In dit opzicht zijn
de verwachtingen niet hoog ‘gespannen; de voorwaarden,
waarvan de oestercultuur afhankelijk is, zijn zeer subtiel
8).
In ieder geval is een beweegbare kering in de afsluitdam
van de Oosterschelde volgens de Memorie zeer bezwaar-
lijk, daar de scheepvaart op de route Westerschelde-
Hollands Diep dan twee sluizen ‘meer zou moeten pas-
seren en dit bekken voor de zoetwatervoorziening on-
misbaar is. Maar met de secundaire dam bij Zierikzee
moet men ook deze oplossing niet zo maar uitschakelen.
Het offer van bijna 6.000 ha water zou men volgens de
methode-Mesu op f 60 mln moeten stellen, hetgeen nog
niet de helft is van de visserijschade! Overigens zoekt
het Rijksinstituut voor Vissèrjonderzoek hier nog naar
mogelijkheden, waarvoor men een proefbassin in de
Zandkreek, achter de dam bij .Veere wil aanleggen. Vn
Zeeuwse zijde zou men dus van de Memorie op çleze
punten een minder positieve uitspraak verwacj’iten. Zolang
niet bekend is, welke alternatieve waarden in het geding
zijn, dient’ de beslissing te worden opgeschort. Voor het
overige is het toe te juichen, dat artikel 8 een veelvormig-
heid van ,,tegemoetkoming” (omscholing, nieuwe werk-
kring, compenserende werken, credietverlening, geldelijke
schadevergoeding) ‘en geen ,,steun” maar een prikkel tot
nieuwe activiteiten inhoudt.
Bij het vaststellen der balanswaarden is uitgegaan van
de particuliere schade-uitkeringen die groter zijn dan de
algemeen-economische schade. De eerste worden opnieuw
geïnvesteerd en leveren na’ een overgangsperiode nieuw
rendement op. Uit nationaal-economisch oogpunt be-
hoeven de verliezen dus niet op basis van 4 pCt te worden
gekapitaliseerd; zij dragen een afiopend karakter. De
‘) Drs M. C. verburg. Het Deltaplan. Verleden, heden en toekomst van het
Deltagebied, Middelburg 1954 blz. 35-37.
Regering is duidelijk van plan de 1.700 personen, die in
deze sector in het Deltagebied werkzaam zijn, op hun
privaat-economische waarde te schatten – iets anders
kon men in deze tijd niet verwachten.
Wij eindigen met enige opmerkingen te maken over de
,,expioitatie” en het ,,beheer” van ‘dit werk van f 2.700
mln (exclusief de versterkingen langs de Westerschelde,
die door Ir A. G. Mans
9)
op f350 mln geschat zijn)..
“Van dit bedrag komt
fl.775
mln voor rekening van het
waterstaatkundige Werk en f 925 mln voor de bijkomende
werken. Op blz. 21 en 22 vermeldt de.Memorie, dat de
uitgaven ten bedrage van globaal fl.800 mln, verdeeld
over 20 â 25 jaar, met het oog op de vele voordelen finan-
cieel-economisch verantwoord zijn. Kennelijk wordt deze
verantwoordelijkheid gezien in het licht van de Rijks-
.begroting. Over de overige ruim f 900 mln wordt ter
plaatse niet gesproken. Zij slaan op kosten voor de op-
heffing van de verdroging “spuisluizen, bijdragen in de
aanleg van wegen, landaanwinning, recreatieruimte e.d.,
die dus kennelijk voor rçkening van de ,,streek” komen.
_Ook echter in de waterstaatkundige werken, voor zover
die van algemene betekenis zijn, zal een bijdragè van de
streek worden gevraagd in de rijksuitgaven. Daar met.de
verst&rking van de bestaande hoogwaterkeringen elders
meer bijzondere belangen worden gediend, betalen hier de
beheerders of onderhoudsplichtigen met een rijkssubsidie
als tegemoetkoming. Staatsrechtelijk is deze onder
–
scheiding juist. De financiële practijk zal overigens niet
ver uiteenlopen, immers de wet wil de verdelende recht-
vaardigheid uitdrukkelijk betrachten. Bijdragen en sub-
sidies zullen waarschijnlijk van geval tot geval worden
bestudeerd. Waar de zgn. ,,bijkomende voordelen” in
het geding komen, zullen hier nog wel eens ,,calcuiatie-
problemen” rijzen.
De uitvoering van de werken is in handen van de Rijks-
waterstaat, die alleen het geheel kan overzien. De ,,vak”-
belangen komen in de adviezen van de Raad van de
Waterstaat naar voren en wel nadat de streekôrganen zijn
gehoord. Voor de vaststelling door de Kroon worden
dan nog Gedeputeerde Staten gehoord. Van de plaatse-
lijke kennis en de liefde tot de (geboorte)grond zal echter
worden geprofiteerd door onder directieven de uitvoering
ten dele aan lagere openbare lichamen op te dragen.
Voorwaarde hiertoe is dat de dijkzorg. niet Al te zeer
versnipperd is over een groot aantal kleine waterschappen.
Strekt het gezag der Staten-Provinciaal niet zover dat
een verantwoorde waterschapsorganisatie tot stand komt,
dn ‘wordt de uitvoering tijdelijk bij het Rijk onder-
gebracht. In de beheerscontroverse ,,centralisatie –
decentralisatie” is hier èen juiste en soepele synthese
gevonden.
Het grote waterstaatkundige werk is dus ook een
belangrijk stuk economie, toegepast op een streek die
men in sommige opzichten onderontwikkeld zou kunnen
noemen.
Middelburg.
‘Drs M. C. VERBURG.
°) Prae-advies Maatschappij voor Nijverheid en Handel, blz. 28.
Lonen en prijzen
Inleiding
Het vraagstuk der lonen en prijzen houdt niet alleen
nog steeds’ vele gemoederen bezig, maar brengt ze boven-
dien ook nogal eens in opstand. ‘Allerlei voorstellen,
variërend van naïef simpele tot sterk gecompliceerde,
wor4en gedaanen hoever deze in details
–
ook uiteen mogen
lopen, in de meeste gevallen wordt zwaar getamboereerd
op het chapiter van ,,sociale rechtvaardigheid”, ,,recht-
vaardige inkomensverdeling” enz.
Onwillekeurig gaan heden ten dage onze gedachten
terug’ naar de crisis der jaren dertig; niemand zal toen
vermoed hebben, dat er nog eens een tijd zou komen
waarin zou worden gesproken van ,,over-full employ-
ment” met een arbeidsschaarste v4n ,,pathoiogische aard”. /
30November 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1061
De toenmalige secundaire depressie met haar pijnlijk de-
flatieproces ging gepaard met een verregaande aanpassing
der lonen en salarissen. Nagenoeg de ganse druk .der
depressie viel toen op de arbeidsprjs omdat de vaste
kosten niet konden worden aangepast. Toenmaals ging
de strijd tussen de productiekosten- en koopkrachttheorie
van het loon. Het loon vormt immers’ enerzijds-kosten
en anderzijds inkomen; kostenverlaging betekent eveneens
koopkrachtdaling en vice versa. Het gelijk scheen der-
halve aan beide kanten, maar men vergat dat het vraag-
stuk onoplosbaar was zonder te reppen over de (nood-
zakelijke) begeleidende omstandigheden. Loonsverlaging
betekent inderdaad kostenverlaging en tevens koopkracht-
daling, tenzij de ondernemers onmiddellijk hunvergrote
koopkracht gebruiken om tegen het verlaagde loon
nieuwe arbeiders in dienst te nemen of deze koopkracht
zelf uitgeven. Thans zien wij in zekere zin het tegen-
overgestelde gebeuren; bij do behandeling der gevolgen
van een eventuele loonsverhoging worden stilzwijgend
factoren geïntroduceerd, welke een totaal ander effect
teweeg brengen dan de loonsverhoging zonder meer.
Wij komen hier nog nader op terug.
• Sinds de bevrijding is
er,
dank zij de energie der
ondernemers en de gematigdheid der vakverenigingen
veel ten goede gekeerd; het productie-apparaat werd her-
steld, de export tot respectabele hoogte uitgebreid het
reëel nationaal inkomen per hoofd opgevoerd tot boven
het v66roorlogse peil en de werkloosheid uitgebannen.
Doch juist dit laatste, de toestand van ,,full employment”,
bèt ideaal der geplaagde economen en staatslieden der
jaren dertig, is nu de steen des aanstoots geworden en
men spreekt in sommige kringen, ook in het buitenland,
hierover op een wijze, alsof het de ernstigste economische
situatie gold waarin men ooit heeft -verkeerd. Zo schreef
,,The Economist” op 29 Augustus1955, dat loonsverho-
ging betaald moet worden uit toeneming der productie,
aangezien anders een bankroet door inflatie,of stakingen
voor de deur zou staan. ,,De toestand van ,,full employ
–
ment” moet veranderen”, voegde het gerenommeerde
blad er zeer verhelde:rend aan toe.
Dat de toestand van (meer dan) volledige werkgelegen-
heid
voor
Nederland inderdaad is bereikt blijkt intussen
wel uit de volgende cijfers.
TABEL 1.
Vraag en aanbod van arbeidskrachten
Augustus 1954 Augustus 1955
Gevraagd
…………………………
82.100
103.100
Aangeboden
.
……………………..61.300
44.000
In September
1955
was het aantal geregistreerde werk-
lozen zelfsgedaald tot 22.000 inclusief de minder-validen,
en volgens een recente enquête van het C.B.S. bedroeg
het arbeiderstekort ca 100.000, d.w.z. 2 â 2+ pCt der
beroépsbevolking. Tot deze gespannen toestand op de
arbeidsmarkt heeft ook de emigraiepolitiek een steentje
bijgedragen. Na 1949 zijn 200.000 arbeidskrachten ge-
emigreerd, waarvan 84.000 met een totaal bedrag aan
subsidies ad f 80 mln. Tegelijkertijd moeten buitenlandse
arbeiders, o.a. Italianen, voor de scheepsbouw juist wor-
den aangeworven. Nu doen zich ongetwijfeld in een toe-
stand van (meer dan) volledige werkgelegenheid allerlei
moeilijkheden voor. De werknemers, ook de jeugdige
hoofdarbeiders, betonen weinig ,,trouw”, zodat er veel
mutatie plaatsvinden.. De arbeiders laten’ zich ,,weg-
kopen” zodra de wettelijk geldende termijn bij ontslag
in acht te nemen dit toelaat, waarbij men’ zich .van
morele verplichtingen niet veel aan pleegt te trekken.
Groter ,;labour turnover” betekent stijgende kosten voor
scholing en inwerken. Ook .fiemen verzuim wegens du-
bieuze redenen en achteloosheid bij het werk hand over
hand töe, hetgeen de toeneming der arbeidsproductiviteit
remt.
Wat is er intuss’en met het loonpeil geschied? In Mei
1945 werd een loonstop afgekondigd, maar sedertdien
hebben wij reeds loonronden gehad, waardoor de reeds
betaalde ,,zwarte” lonen – vooral in ‘de bouwvakken
en de metaalnijverheid – a.h.w. werden gelegaliseerd.
Hoewel niet alle loonsverhogingen bindend werden voor-
geschreven
1)
moesten de ondernemers wel steeds mee-
doen op straffe van verlies van hun arbeiderspotentieel.
Ook met behulp van werkclassificatie en ,,merit-rating”
heeft men gepoogd meer flexibiliteit en rationaliteit in het
principieel starre systeem te brengen, maar dit is onvol-
doende gebleken. Alom werden – en worden – de loon-
voorschriften dan ook ontdoken via allerlei emolumenten:
gratis reizen, gratis kolen enz. De spanning op de arbeids-
markt is door dit alles echter niet opgeheven; de arbeiders
realiseren zich nl., dat hun inkomen bij vrije(re) loon-
vorming hoger zou kunnen zijn en stellen derhalve op het
gebied der
,
secundaire
arbeidsvoorwaarden allerlei eisen.
De veelgeroemde a,rbeidsvrede begint hieronder te lijden;
gingen in het ie semester 1954ca 18.500 man-dagen ver-
loren door stakingen, voor dezelfde periode in 1955 luidde
dit aantal 83.000. De kern van de huidige moeilijkheden
is gelegen in de negatie der wet van vraag en aanbod
door de bestaande regelingen; en aangezien regelingen
doelbewust mensenwerk zijn zoekt men – en terecht –
naar zondebokken.
Standpunteii t.a.v. de loonpolitiek.
Thans zulln wij ingaan op de door deverschillende
belanghebbenden aanbevolen ‘remedies ter genezing van
de huidige ongezonde toestand. Men kan deze remedies
en haar respectieve voorstanders ongeveer als volgt
rubriceren:
het bedrijfsleven,
waarvan het N.V.V. voorstander
is van een algemene loonronde, terwijl de K.A.B.,’ bene-
vens de Protestants-Christeijjke werkgevers en werknemers
zich geporteerd tonen voor’loondifferentiatie oftewel Vrije-
(re) loonvorming per bedrijfstak. De Katholieke en li-
berale werkgevers hebben nog niet duidelijk van hun stand-
punt doen blijken, doch eerstgenoemden schijnen veel te
voelen voor gratificaties of winstdeling per bedrijfstak,
terwijl.de laatsten in elk geval 66k een grotere niate van
vrijheid voorstaan. Van eenheid tussen de rechtstreeks
belanghebbenden is dus geen sprake; de arbeiders en
ondernemers blijken ook nog ônderlirig verdeeld te zijn.
Ook confessionele binding heeft dit blijkbaar niet kunnen
verhinderen;
de Overheid,
die voor alles rust wenst op het gebied
van lonen en prijzen teneinde een inflatiespiraal te voor
–
komen.
Ad 1.
Het N.V.V. heeft zich onlangs bij monde van de heer
Vermeulen onomwonden uitgesproken voor een algemene
loorrronde. Dit mag wel enige’ verwondering baren gezien
het destijds ingenomen standpunt binnen de Stichting van
denArbeid Het N.V.V. vreesde toen juist, dat loonsverho-
ging via loondifferentiatie met het oog op de gespannen
arbeidsmarkt weldra zou overslaan naar andere bedrijfs-
‘) Bijv: niet de verhoging van 1 October 1954; de eerste zes verhogingen wa-
ren alleen bindend voorgeschreven t.a.v. de zgn. ,,regelingslonen”.
1062
ECONOMISCH-STATISTISCHE, BERICHTEN
30 November 1955
takken met toch een algemene loonronde als ongewenst
uiteindelijk resultaat. Dit standpunt is thans klaarblijkelijk
verlaten, waarbij skepsis over de prijsverlagingspolitiek
der Regering een rol heeft gespeeld. Bij zijn actie heeft
het N.V.V. uitdrukkelijk betoogd, dat het doel der
loonpolitie”k niet alleen mag zijn om de arbeider een
gelijkblijvende welstand te garanderen via koppeling der
lonen aan de kosten van levensonderhoud; rekening dient
66k te worden gehouden met de stijgende welvaart, zoals
deze zich manifesteert in het toegenomen reëel nationaal
inkomen per hoofd. De regeringspolitiek van prjsstabili-
satie en/of -verlaging is naar de mening van het N.V.V.
gestuit op de prjsstarheid ten gevolge van openlijke en
verborgen kartellering. Kostendaling wordt niet, of op
onvoldoende wijzé in de prijzen doorberekend, zodat een
loonronde resteert als enig middel om de arbeiders in de
gestegen welvaart te doen delen. De heer Vermeulen heeft
zich nog onlangs en o.i. niet geheel ten onrechte –
enigszins schamper uitgelaten over prijsverlaging van
radio’s waar de arbeidr niet mee gebaat zou zijn. Loon-
differentiatie per bedrijfstak wees hij pertinent af, aange-
zien dan sommige groepen arbeiders alles en andere niets
zouden krijgen. Als principieel argument wordt van
• socialistische zijde tegen loondifferentiatie ook nog aan-
gevoerd, dat het sociaal onrechtvaardig zou zijn om voor
technisch-economisch aequivalent werk ongelijk loon te
betalen. Ook in een recente brochure van Prof. Mr M. G.
Levenbach
2)
wordt deze mening gehuldigd. Volgens de
heer Vermeulen ware de beste politiek: prijscontrôle op
de grondstoffen, vaststelling van verwerkingsmarges en
afroming ian de winst der inframarginale bedrijven.
Ter juiste beoordeling dezer voorstellen moeten wij ons
in de eerste plaats rekenschap geven van de socialistische
zienswijze betreffendé de arbeid. De sonialisten zien de
arbeiders in de eerste plaats als collectiviteit en in deze
beschouwing past een algemene loonronde zonder diffe-
rentiatie teneinde geen afbreuk te doen aan het solidari-
teitsgevoel. Wellicht heeft ook de gedachte in meerdere of
mindere mate voorgezeten, dat men door een zo ver
mogelijke algemene loonsverhoging tijdens de hoog-
conjunctuur een beter uitgangspunt in een eventuele
depressie verkrjgt. Bezien wij nu de argumenten van het
N.V.V. nader in details.
Terecht wordt eeirpolitiek verworpen, welke bij toe-
nemende welvaart het loon alleen wil laten stijgen parallel
met de kosten ‘an levensonderhoud. Maar onmiddellijk
rijst dan de vraag, of andere criteria zoals: het reële
nationaal inkomen per hoofd of het aandeel van lonen
en salarissen in het nationaal inkomen, een betere oplos-
sing aan de hand’doen. Onzes inziens berust al dit zoeken
naar criteria slechs op één ding: fundamentele miskenning
der betekenis van de vrije prijsvorming, 66k der productie-
factoren, voor de betrokkenen en tevens voor de hele
maatschappij. Het is immers zeer wel mogelijk, dat bij
een bepaalde constellatie op de arbeidsmarkt – die wij
op het ogenblik aanwezig achten.— de arbeiders veel
meer toekomt dan een gelijkblijvend aandeel in het natio-
naal inkomen, of een stijging evenredig met de arbeids-
productiviteit. M.a.w. het is zeer wel mogelijk, dat zelfs bij
dalende
arbeidsproductiviteit de arbeiders ‘hoger loon
dienen te ontvangen.op grond van arbeidsschaarste. De
arbeidsproductiviteit is een technisch begrip, dat alleen
een relatie aangeeft tussen het aantal arbeiders en de
totale productie; het physieke aandeel der arbeid in het
productieresultaat valt bovendien niet eens te bepalen.
2)
Prof. Mr M. G. Levenbah: De Nederlaiidse loonpolitiek, uitgav Sam-
som NV., 1955.
Maar zelfs indien dit wèl mogelijk ware dan zegt dit nog
weinig of niets over de economische waarde der arbeid als
productiefactor, want die is afhankelijk van de relatieve
schaarste. -Het N.V.V. had derhalve zijn betoog voor
algemene loonsverhoging heel wat sterker kunnen ‘maken
door zich op deze schaarste te beroepen, maar dan had
het ook de loondifferentiatie moeten aanvaarden, want de
schaarste varieert per bedrijfstak.
Ook de eis van ,,equal pay for equal work” impliceert
weer dezelfde miskenning der betekenis van de vrije
prijsvorming voor arbeiders en maatschappij. In de eerste
plaats valt op te merken, dat loonsverhoging in infra-
marginale bedrijven geen prijsverhoging behoeft te ver
–
oorzaken, derhalve niet geschiedt ten koste van zgn.
,,vergeten groepen”, en bovéndien varen de ‘andere
arbeiders er niet slechter bij. Maar van fundamenteler
betekenis is het volgende: er is in werkelijkheid sprake van
,,equal pay for unequal work”; de economische waarde
van het arbeidsproduct zou in sommige bedrijfstakken
een aanmerkelijk hoger loon mogelijk maken dan het
toegestane en wel zonder prijsverhoging. Dit sluit in:
ongelijke beloning voor dezelfde technische praestatie,
hetgeen juist een stimulans voor een aantal arbeiders
zou zijn om te nhigreren naar rendabeler bedrijfstakken,
zodat deze kunnen uitbreiden. Door het grotere arbeids-
aanbod in deze bedrijfstakken zal het loon weer dalen,
evenals de prijzen van hun producten, m.a.w. er zal
weer loonvorming, geen gedicteerde loonvâststelling,
plaatsvinden op basis der grensproductivite’it, waarbij
alleen valt te betreuren, dat de woningschaarste de
mobiliteit der arbeid tussen bedrijfstakken, bedrijven
en gebieden nog wel enige tijd in de weg zal staan.
Ook zullen er grensbedrjven, die het hogere loon niet
kunnen betalen -. terecht – worden’ geëlimineerd
met als gevolg een betere verdeling der productieve
krachten over de bedrijfstakken. Wie het lot der grens-
bedrijven moge betreuren zij er ôp gewezen, dat centrale
loonfixatie met zich brengt: afstemming van het loon op
de rentabiliteit van het grensbedrijf, zodat de inframargi-
nale bedrijven (grote) extra-winsten maken; de daaruit
gefinancierde investeringen blijven eigendom der onder-
nemers.
Het N.V.V. tracht aan deze consèquenti te ontkomen
door suggesties over vaststelling van ,,verwerkingsmarges’
en ,,winstafroming”, ‘hetgeen zou neerkomen op een com-
plete ,,écoi’lornie dirigée” met een bureauèratie, voorzien
van duizlingwekkende bevoegdheden. Het vergeet blijk-
baar geheel en al, dat als resultaat van vrije(re) loonvor-
ming ‘toch 66k weer een ‘zekere iiniformiteit zal worden
bereikt via een proces van loondaling hier en -stijging
elders. De na de aanvankelijke differentiatie optredende
nivellering zal alleen niet verder gaan dan de schaarste aan
bepaalde soorten vanarbeid toelaat. Het is juist de veel te
ver gaande kunstmatige loonnivellering na de oorlog,
welke ernstige afbreuk heeft gedaan aan de bereidheid
zich te scholen, waardoor de schaarste aan specifieke
soorten van arbeid is bestendigd. Het N.V.V. wenst als
uitgangspufit een situatie, ni. uniform loon voor econo-
misch technisch geljkwaardige arbeid, welke pas resultaat
mag zijn van een
proces
van aanvankelijke differentiatie,
gevolgd door een economisch gerechtvaardigde nivelle-
ring.
Ad 2.
Zoals reeds gezegd, de Regering wenst boven alles rust
op het gebied van lonen en prijzen, aangezien deze, een-
m,al in beweging gekomen, de neiging vertonen een,,eigen
3O November 1955
ECONOMISCHSTATISTISCHE! BERICHTEN
1063
‘leven” te gaanleiden. Er bestaan zelfs gevaren voor een
cumulatieve beyeging waarbij loon- en prijsstijging elkaar
gaan voeden. Reeds de verwachting van een loonronde
kan al in anticipatie prijsverhoging teweeg brengen met als
resultaat een versferkte aandrang tot loonsverhoging.
De Regering blijft derhalve geporteerd voor loon-
beheersing, doch dati dienen ook prijsverhogingen,
welke hun grondslag niet vinden in kôstenstijgingen
te worden vermeden. In dit kader heeft de Regering
ook, bij wijze van ,,shock-therapie”, de ,,Margebeschik-
king 1955″ uitgevaardigd met als doel het bedrijfsleven
a.h.w. op te doen schrikken. Het moest worden over-
tuigd van de waakzaamheid der Overheid t.a.v. de
prijsontwikkeling. Ook prjsstarheid, teweeggebracht door
monopoloïde groeperingen, welke doorwerking van
kostendalingen in de prijzen verhinderen, zijn in het
huidige tijdperk van hoogconjunctuur uit den boze.
De Regering kan hiertegen optreden krachtens de ,,Prjs-
opdrjvings- en Hamsterwet 1939″. Toch wenst de Rege-
ring de flexibiliteit der lonen nièt geheel uit te sluiten en
daartoe achtte zij groter bewegingsvrijheid t.a.v. de secun-
daire arbeidsvoorwaarden, zoals vacantie en vacantie-
toeslag het beste middel.
Op het eerste gezicht lijkt dit alles zeer plausibel, maar
t
<
pch rijzen hier o.i. bij nadere beschouwing erntige be-
zwaren. De combinatie loonbeheersing/prjscontrôle ver-
toont nl. tekortkomingen welke men niet vergoelijkend
,,Schönheitsfehler” kan noemen. De loonbeheersing is
ni. tot op zekere hoogte wel effectief, maar wordt tevens
gekenmerkt door een verstarde uniformiteit, welke em-
stige afbreuk doet aan de wil tot betere praestaties mde
ruimste zin des woords; deze constellatie wordt nog ver-
ergerd door de belastingprogressie, inzonderheid bij over-
werk. Nederland is t.a.v. de loonpolitiek vervallen tot
een irritante gelijksljperij, wellicht ‘gerechtvaardigd in
1945 doch uit den boze in
1955,
nu stimulansen maâr’al
te noodzakelijk zijn en ongelijkheid niet meer het bestaans-
minimum van sommige groepen zou aantasten. Eigen-
aardig genoeg is de Regering t.a.v. de secundaire arbeids-
voorwaarden wèl overstag gegaan. Men vraagt zich on-
willekeurig af welk verschil er uit een oogpunt van kosten-
stijging bestaat tussen loonsverhoging en verlenging van
betaalde vacantje. Men kan zelfs de stelling poneren, dat
langer vacantie plus vacantietoeslag zonder prijsverhoging
vooral in een kapitaalintensief bedrijf zwaarder last be-
duiden dan enige procenten loonsverhoging. Zo gezien
vormt de regeringsbeslissing een overbodige vrjheidsbe-.
‘perking. Formeel betekent zij een anticipatie op het adiies
van de S.-E.R. over de toekomstige loonpolitiek. Het
argument dat de secundaire arbeidsvoorwaarden ziôh
juist goed zouden lenen’ voor differentiatie isyan twijfel-
achtige waarde te achten. Vrij waarschijnlijk worden juist’
vacantie en arbeidstijd gezien als moeizaam verworven
,,sociale rechten”, waarvan wijziging in een bepaalde be-
drijfstak juist wèl repercusssies zal hebben oj andere be-
drijfstakken. Zeer wonderlijk doet het aan in een periode
van een overspannen arbeidsmarkt te horen spreken over
vacantieverlenging waardoor het arbeidsaanbod nog zal
dalen; dit zou bij gelijkblijvend loon en dalende productie,
kosten- en prijsstijging betekenen. Men zou dan nog
eerder .griffer toestemming tot verlènging der’arbeidstijd
kunnen verwachten. Nog vreemder doet het in dit ver-
•
band aan, instigatie te horengeven tot bèstudering der
invoering van de vijfdaagse werkweek. Eventuele in-
voering dezer werkweek zov. naar alle waarschijnlijkheid
een heftige drang naar overwerk oproepeP. Uitblijven van
loonsverhoging waar dit economisch gerechtvaardigd zou
zijri schijnt aanleiding te worden tot formulring van
eisen, dié pas met recht ongelukkig moeten worden
genoemd.
Ten slotte valt een zekef dualisme in de loonpolitiek
te bespeureh; terwijl men een stringente looncontrôle
handhaafde verviel de ,,dividendstop” na 1952.
Ook de”prijspolitiek der Overheid geeft aânleiding tot
çfritische opmerkingen. In de eerste pla’ats valt vast te
stellen, dat het ‘voeren van eèn rationele kartelpolitiek,
die niet de verkeerde treft of spaart, een uitgebreider
contrôle-apparaat vereist dan dat waarover de Regering
thans beschikt. Belângrjke successen op dit gebied zijn
dan ook uitgebleven. Voorts vertoont de prijspolitiek der
Overheid weer evenals de loonpolitiek, een onmiskenbaar
dualistische trek: terwijl men enerzijds poogt te geraken
tot prijsverlaging of althans stabilistie’ en een zeer
critische houding t.a.v. prijskartels aanneemt, verstrekt
men anderzijds vergaande prjsgaranties aan de landbouw.
Hier zit al dadeljk een element van discriminatie in en
bovendien een tendentie tot stijging der kosten van levens-
onderhoud en derhalve van het loonpeil. Trouwens, ook
de ‘afwijzing van loondifferentiatie ‘bërust gedeeltelijk op
een ontzien van de agrarische belangen; de landbouw
wenst nl. geen loonsverhbging’zonder prijsverhoging en
vreest van differentiatie wegzuiging van een deel der land-
arbeiders door de industrie. Voorts is de Overheid voor
September 1955 steeds doende geweest met verhoging
van’ tarieven (Spdorwegen, P.T.T.) en opvoering van
kostprjsverhogende belastingen (omzetbelasting).
Naar de overtuiging van de S.-E.R., neergelegd in
het onlangs. gepubliceerde advies, moet het loonniveau
afgestemd zijn op de fundamentele economisçh-sociale
factoren. Een der fundamenteelste factoren wordt ge-
vormd door de vraag- en aanbodverhoudingen voor
de arbeid en deze factor kan alleen op de juiste wijze
tot gelding ‘komen bij een zo vrij mogelijke loonvorming.
Bovefldien zal juist deze vrijheid naar alle waarschijnlijk-
heid het verantwoordelijkheidsbesef versterken en aldus
dwingen tot bezinning en voorzichtigheid. Natuurlijk
wordt aan de loonfiexibiliteit afbreuk gedaan door het
instituut der’collectieve arbeidsovereenkomsten, dat na de
oorlog steeds meer verbreiding vond. Viel in
1945
slechts
20 pCt der. werknemers onder de vigueur van een c.a.o.,
in 1953 was dit percentage
85.
Men dient evenwel niet te
vergeten dat krachtens de c.a.o.-bepalingen zelf tussen-
tijdse loonwijziging mogelijk is.
De gevolgen van loonsverhoging
‘Loonsverhoging,, in het bijzonder de ‘meer algemen,
betekent. geenszins alleen maar kostenstijging enerzijds
en koopkrachttoeneming anderzijds. Voor kapitâal-
intensieve bedrijven stijgt wellicht de koopkracht voqr
hun producten méér dan de kosten, vooral bij relatief
grote inkomenselasticiteit der
,
‘vraag, welke men kan
verwachten voor (semi-)luxe artikelen. Bovendien be-
duidt grotere koopkracht der arbeiders een vergrote
,,marginal propensity to consume” en vermindering
der besparingen. Het zijn echter niet dit soort van pro-
blemen welke thans in het brandpunt der. belangstelling
Stâan. Het gaat nu om’het ‘verband tussen (stijgend) loon-
en prijsniveau. Te dien aanzien hoort men thans theorieën
verkondigen welke o.i. de toets der critiek niet kunnen
doorstaan
•.’ ‘
Op ,de Algemene ledenvergadering van het Verbond van
Nederlandse Werkgevers heeft de heer Twijnstra onlangs
de stelling geponeerd,. dat de oorzaak der huidige ,,patho-
1064
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30November 055
logische” arbeidsschaarste zou zijn de internationale
inflatie ten gevolge van ,,over-full employment”. De
arbeiders zouden eisen hebbeh gesteld welke het verloop
der arbeidsproductiviteit te boven gaan. (De heer Twijn-
stra liet intussen nit duidelijk blijken of dit naar zijn
mening ook in Nederland het geval is). Hoe dit ook moge
zijn, deze theorie is niet wel houdbaar. Loonstijging boven
de wâ.ârdeproductjviteit der arbeid zou de ondernemers
nopen om de voortbrenging te beperken in plaats van
juist koortsachtig te pogen nieuwe arbeidskrachten aan te
wervefi. Heeft de heer Twijnstra alleen de physieke
productiviteit op het oog, dan geldèn hiervoor dezelfde
critische opmerkingen, die wij hierboven reeds aan een
ander adres richtten.
Een andere beschouwing luidt – met enige variaties –
in principe al volgt. Loonsverhoging is alleen toelaatbaar
bij overeenkomstige stijging der arbeidsproductiviteit,
anders geschiedt deze verhoging ten koste van andere
groepen en er ontstaat inflatie, welke dan a.h.w. antici-
peert op expansie der geldcirculatie. Tegen deze zgn.
,,looninflatie” zouden de monetaire autoriteiten be-
trekkelijk machteloos staan; als lonen en prijzen stijgen
zou – volgens deze thebrie dan altijd – de geldcirculatie
wel toe moèten nemen. Op dit betoog past o.i. het volgen-,
de antwoord. De loonkosten kunnen stijgen ten koste van
de beloningen der andere productiefactoren of van de
ondernemerswinst; bij arbeidsschaarste is• een dergelijke
gang van zaken volkomen logisch en acceptabel. Gaat de
ondernemer alsnog over tot prijsverhoging, dan zijn ver-
moedelijk afneming der vraag en prijsdaling het gevolg.
Wel kan’ loonsverhoging op een bijzondere wijze nièt ten
koste gaan der andere productiefactoren of van de winst,
ni. door uitbreiding der geldcirculatie via credietexpansie
der handelsbanken en/of geldcreatie ten behoeve der
Overheid. De alsdan optredende prijsstijging verhindert
de inkomensredistributie tussen de arbeiders en de overige
deelnemers aan het productieproces, terwijl de ondernemer
bovendien profiteert van het ,,nahinken” der starre
kostenelementen. Tussen ultimo December 1950 en ultimo
1954
groeide de geldcirculatie (chartaal plus giraal) van
f
7.156
mln tot f 9.172 mln (September
1955:
f 9.721
mln). Van December 1953 tot April 1955 stegen de
debetsaldi der handelsbanken met f 500 mln, d.w.z.
met 36 pCt. Wij zullen hier ter plaatse ons niet gaan
verdiepen in het vraagstuk in hçeverre een zgn. ,,kruipen-
de inflatie” conditio sine qua non vormt voor een groei-
ende welvaart. Maar de monetaire verschijnselen werpen
wel een enigszins ander licht op het gepretendeerde
nauwe verband tussen loonsverhoging en prijsstijging.
Dat de verhouding tussen nominaal nationaal inkomen en
binnenlandse geldcirculatie ongewijzigd is gebleven bewijst
niets tegen het infiatoire effect der credietexpansie, wanV
– eerstgenoemde factor is een afhankelijk variabele van de
laatstgenoemde. De Nederlandsche Bank heeft dan ook
met de handelsbanken besprekingen over de crediet-
politiek gevoerd.. Zoals bekend kan de verplichte kas-
reserve der handelsbanken bij De Nederlandsche Bank
worden verhoogd van
.
10 tot 15 pCt, terwijl De Neder-
landsche Bank bovendien de particuliere banken kan
verplichten alle credieten boven een bepaald maximum
te dekken door schatkistpapier (,,ijskastprocedure”). De
buitenlandse circulatiebanken hebben in de loop van 1955
hun toevlucht genomen tot discontoverhoging, in Enge-
land zelfs van 3 tôt
4+
pCt. /
Conclusie.
Uit het bovenstaande zouden wij ‘de conclusie willen
trekken, dat, in zoverre er sprake is van een infiatoire
ontwikkelirtg, deze dient te worden geweten aan te ruime
geldcreatie t.b.v. overheid en particulieren en niet aan de
loonronden, welke het loon nog niet eens op evenwichts-
niveau hebben kunnen brengen; bij het huidige loon over-
treft de vraag het aanbod. Prijsverhoging van een pro-
ductiefactor zônder mééi geeft geen aanleiding tot een
infiatoire ontwikkeling. Wel is het zeer goed mogelijk, dat
credietrestrictie tevens de spanning op de arbeidsmarkt
zal verminderen door afnemende vraag naar arbeids-
krachten: Het tot dusverre betoogde heeft geen pleidooi
willen zijn voor absoluut vrije loonvorming. Aangezien
de arbeidsmarkt bilateraal-monopöloïde van aard is, kan
loonopdrijving boven het evenwichtsniveau voorkomen,
hetgeen contrôle
ôp
de loonvorming wenselijk maakt.
Looncontrôle – welke dan meestal zal neerkomen op
een loon beneden het evenwichtsnivea – moge ook
gewenst en zelfs noodzaeljk zijn met het oog op vereiste
investeringen teneinde onze concurrentiepositie op de
exportmarkten te verstevigen en de werkgelegenheid te
handhaven. Doch dan moet men deze motieven voorop
stellen en zich niet baseren op een hoogst dubieuze
Looncontrôle – welke dan meestal zal neerkomen op
Prof. Witteveen in dit blad
3)
en de daarop gevolgde maat-
regelen met betrekking tot de vennootschapsbelasting
blijken overigens de investeringen op het ogenblik juist
te moeten worden afgeremd.
Hoe staat het nu met de kans op een rationele loon-
vorming in het licht van het onlangs uitgebrachte advies
der Sociaal-Economische Raad over de te voeren loon-
politiek? Bepaalde passages wijzen in de door ons aange-
duide richting; de S.-E.R. ziet nl. als één der te verwezen-
lijken grondgedachten: overeenstemming van het loon-
niveau met de fundamentele ecoi4omische en sociale fac-
toren. Ook wordt er gesproken over bedrjfstaksgewijze
loonvorming, waarbij met de bijzondere economische en
sociale omstandigheden der afzonderlijke takken van be-
drijf rekening zal worden gehouden. In hoeverre bij het
toekomstige loonbeleid de economische factoren metter-
daad een (zeer) belangrijke rol zullen gaan spelen zal de
practijk moeten uitwijzen.
‘) ,,Cyclus der
averechtse conjunctuurpolitiek’P’, door Prof. Dr H. J. Witteveen
in ,,E.-S.B.’ van 19 October
ii.
Amsterdam.
Drs
H. HOELEN.
Herstel en handhaving van de convertibiliteit
Op de jl. Zaterdag te Utrecht gehouden jaarvergadering
van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde vormde
de convertibiliteit het onderwerp voor de discussie.
Door de heren Prof. Dr G. M. Verrjn Stuart, Dr F. W. C.
Blom en Dr J. Wemelsfelder waren praeadviezen uit-
gebracht over de volgende vragen: Langs welke weg kn
de terugkeer tot convertibilitëit van de voornaamste geld-
eenheden worden bevorderd en wat zouden daarvan de
implicaties zijn op korte en op lange termijn? Welke
handelspolitieke maatregelen dienen met het streven naar
herstel van de convertibiliteit gepaard te gaan? Weike
rol kunnen intçrnationale instituten, als G.A.T.T.,
O.E.E.S. en E.B.U. daarbij spelen?
In zijn praeadvies gaat.
Prof. Verrjn Stuart
uit van het
30November
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1065
feit, dat de wenselijkheid van terugkeer naar een algemene,
onbeperkte convertibiliteit
1)
in beginsel Vrij algemeen
wordt erkend. Ook is het zo, dat Vele landen de toestand
van coivertibiliteit in feite reeds heel dicht benaderen
of dat slechts een betrekkelijk geringe afstand hen daar-
van scheidt. De reden, dat men zich desondanks huiverig
betoont voor het wagen van de grote stap, is de onzeker-
heid betreffende de vraag of een toestand van algemene
convertibiliteit duurzaam houdbaar is. Dit probleem
acht Prof. Verrijn Stuart belangrijker dan de voor
sommige landen aan de overgangsfase naar convertibili-
teit verbonden problemen van binnenlandse sanering op
monetair gebied en koersaânpassing. Wanneer uitgegaan
wordt van de veronderstelling dat vaste wisselkoersen
zullen worden nagestreefd dan is voor handhaving van
een normaal betalingsbalansevenwicht bij convertibiliteit
coördinatie van de geidpolitiek in de deelnemende landen
beslist noodzakelijk. Het met elkaar in de pas lopen van
de deelnemende landen is echter nog niet voldoende.
De gemeenschappelijk gevoerde geldpolitiek moet ook
zinvol zijn: er moet sprake zijn van monetaire stabiliteit.
Deze kan op verschillende manieren worden geïnter-
preteerd. De beste practische oplossing acht Prof. Verrjn
Stuart de handhaving van een reaelijk stabiel prijspeil
van goederen en diensten (bij handhaving van een hoge
graad van werkgelegenheid), waarbij stijgingen van de
productiviteit i.p.v. in dalende prijzen in stijgende lonen
tot uitdrukking kunnen komen.
Wanneer zich nu
•
echter in een der toonaangevende
landen, met name in de Verenigde Staten, bijv. door
externe oorzakea een depressie zou ontwikkelen dan zou
deze zich via het vrije multilaterale betalingsverkeer naar
andere landen voortplinten, welke daardoor gedwongen
zouden kunnen worden tot het wederom invoeren van
kwantitatieve restricties, hetgeen het ‘einde vn de con-
vertibiliteit zou betekenen. De ervaring na de ôorlog heeft
echter geleerd, dat de kans op een deigeljke depressie
gering is. De verbetering van de conjunctuurstabilisatie-
methoden maakt dit verklaarbaar. Wel bestaat kans op
herhaling.van recessies, zoals deze zich bijv. in
1948/49
en
1953/54
in de.Verenigde Staten hebben voorgedaan.
In
1953/54
is echter gebleken, dat de Westeuropese
betalingsbalans hiertegen voldoende bestand is.
Dreigt echter nog niet van een andere zijde gevaar,
namelijk van de ontwikkeling van structurele betalings-
balanstekorten, welke tot periodieke devaluaties of tot
het instellen van zwevende koersen zouden kunnen
nopen? Hier stuiten wij op de door sommigen aangehan-
gen overtuiging dat een permanent dollartekort onver-‘
mijdelijk is i.v.m. een sterker productiviteitsaccres in de
Verenigde Staten dan in Europa. Dit zou een prijsdruk
op de wereldmarkt veroorzaken, welke in landen waar
de productiviteit minder snel stijgt tot deflatie en loon-
daling zou moeten leiden, wil men vaste koersen hand-
haven. Deze ontwikkeling
is
echter ondenkbaar wanneer
de door Prof. Verrjn Stuart bepleite opvatting van
monetaire stabiliteit als de handhaving van een redelijk
stabiel prijspeil wordt gevolgd.
De bovengeschetste leer van het structurele dollartekort
is een van de argumenten waarop convertibiliit met
zwevende wisselkoersen, althans t.o.v., de dollar, wordt
bepleit. Een ander argument voor zwevende koersen is
nog, dat de landen dan in staat zijn een van, het buiten-
land onafhankelijke conjunctuurpolitiek te voeren zonder
‘) Convertibiliteit gedefinieerd als de mogelijkheid om onbelemmerd een be-
paalde geldeenheid tegen andere geldeenheden te verwisselen en dezelaatste vrijelijk
aan te wenden in het internationale goederen-, diensten. en kapitaalverkeer. In
zijn pracadvies beperkt Prof.. verrijn Stuart zich in hoofdzaak tot de Westeuropese
landen en tot convertibiliteit op lopende rekening, welke thans het meeat actueel is.
tot de invoering van kwantitatieve restricties over te gan.
Dit argument moge in de dertiger jaren van kracht zijn
geweest, bij de huidige graad van conjunctuurstabilisatie
en de veel grotere kansen op doorvoering van inter-
nationale coördinatie van de geidpolitiek, verliest het’
veel van zijn kracht. Bovendien zijn zwevende koersen
niet bepaald bevorderlijk’ voor het in acht nemen van de
zo zeer gewenste monetaire discipline. De voorkeur’ van
Prof. Verrjn Stuart gaat mede hierdoor uit naar conver-
tibiliteit met vaste wisselkoersen.
Ten slotte rijst de vraag, of men zoals in de dagen van
de gouden standaard weer moet vertrouwen op de vrij-
willige toepassing van de spelregels door de deelnemende
landen. Het antwoord hierop is ontkennend. Een inter-
nationaal monetair instituut met als taak op het naleven
van de spelregels toe te zien en het opvolgen daarvan door
credietverlening te vergemakkelijken is een volstrekte
noodzakelijkheid. In dit verband is echter het ontworpen
European Monetary Agreement als opvolger van de
E.B.U. geen vooruitgang te noemen, omdat het auto-
matische crediet zoals dit in de E.B.U. bestaat er in is
beperkt tot een verrekeningsperiode van 1 maand, het-
geen onvoldoende moet worden geacht om alle moeilijk-‘
heden soepel op te vangen. Uit een institutioneel oogpunt
ziet Prof. Verrjn Stuart de toekomst van de convertibiliteit
dan ook met enige zorg tegemoet.
Dr F. W. C. Blom
pleit in zijn praeadvies eveneens
voor convertibiljteit met vaste wisselkoersen. Voor de
handhaving van betalingsbalansevenwicht is dan in de
eersteplaats vereist, dat de binnenlandse prijzen en
inkomens in harmonie blijven met de wereldmarkt.
Daartoe ‘is een zekere soepelheid van lonen en prijzen
nodig, welke in Nederland wel aanwezig is volgens
Dr Blom en in andere landen door, geleidelijke opheffing
van handelsbelemmeringen weer moet worden hersteld.
In de tweede plaats is vereist handhaving van het mo,netair
evenwicht in de deelnemende landen; d.w.z. de nationale
bestedingen moeten gelijkblijven aan het nationaal
inkomen plus kapitaalimport minus kapitaalexport.
Tegen interne verstoring van’ het monetair evenwicht
dient te worden gewaakt, doch een uit het buitenland
komende in- of deflatoire druk dient men ongehinderd
te laten doorwerken om het betalingsbalansevenwicht
zonder aantasting van de convertibiliteit en zonder koers-
wijziging te herstellen. Als deze gedragslijn zowel door
overschot- als tekortlanden wordt gevolgd, zal in beide
het aanpassingsproces worden vergemakkelijkt.
Dr Blom beklemtoont eveneèns de noodzaak van oriën-
teting van de monetaire politiek der iiidividuele landen
op een gemeenschappelijk aanvaarde norm. De moeilijk-
heid is echter dat het practisch niet mogelijk is een voor
alle tijden geldende norm voor monetaire politiek voor
te schrijven, welke zowel aan de eisen van w4ardevast
geld als aan die van behoorlijke bedrijvigheid voldoet.
Steeds is een compromis nodig en dat is slechts denkbaar
als men de wegen vindt de conjunctuurpolitiek in meerdere
mate op monetair
,
neutrale wijze uit te voeren. In feite
zijn wij, aldus Dr Blom, ‘nog lang niet toe aan een be-
hoorlij k georganiseerde internationale monetaire con-
junctuurpolitiek en zal het er wel op neerkomen, dât de
Verenigde Staten met hun primair oS de binnenlandse
bedrijvigheid gerichte monetaire conjunctuurpolitiek de
pas zullen aangeven.
Dr Blom wijst er vervolgens op, dat herstel van de
convertibiliteit een sterke toename van de totale wereld-
8ehoefte aan internationale’ liquiditeiten mee zal brengen
1066
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30November 1955
Want betalingsbalanstekorten kunnen dan niet meer met
kwantitatieve restricties worden bezworen, terwijl de
mogelijkheid van devaluatie bij tijdelijke zwakte van een
convertibele valuta het gevaar van valutaspeculaties
oproept, welke eveneens grotere deviezenreserves nood-
zakelijk maken. Bovendien is een sprongsgewijze toename
van de wereidbehoefte aan internationale liquiditeiten
mogelijk, bijv. wanneer wantrouwen in het toekomstig
verloop van de wereldconjunctuur de internationale
liquiditeitsvoorkeur doet stijgen. Het goudwisselstelsel,
waarbij doör secundaire landen als valutadekking naast
goud ook saldi in de convertibele valuta van Londen en
New York worden gebruikt, en welk stelsel thans weer
een omvang heeft bereikt die groter is dan ooit tevoren,
biedt hiervoor geen oplossing. In de dertiger jaren is ge-
bleken, welke catastrofale gevolgen kunnen ontstaan,
wanneer deze saldi gelijktijdig tegen.goud worden op-
gevraagd. Een bevredigende voorziening moet voor een
groot deel worden gezocht in een elastisch internationaal
credietstelsel vah grote omvang. Dr Blom denkt hierbij
aan een internationale centrale bank, waarbij elk land
verplicht is saldi aan te houden en die op haar
1
beurt
aan in moeilijkheden verkerende landen tijdelijke over-
bruggingscredieten verstrekt. In dit opzicht wordt ook
door Dr Blom de toekomstige vervanging van de E.B.U.
door het Europees Monetair Fonds een achteruitgang
genoemd.
Zwevende wisselkoersen acht Dr Blom in beginsel
geheel verwerpelijk, omdat ze in strijd zijn met de grond-
gedachte, dat elk land een integrerend onverbrekelijk
geheel van de wereldeconomie uitmaakt. Voor een juiste
internationale arbeidsverdeling moet elk bedrijf bij zijn
investeringen rekening kunnen houden met vaste om-
rekeningsfactoren tussen de verschillende valuta’s.
Beperkt zwevende koersen met een spreiding van bijv.
5
pCt om de officiële pariteit zijn beter te waarderen
omdat een tijdige kleine devaluatie tot een soepele aan-
passing van de biqnenlandse omstandigheden en be-
drijvigheid aan de eisen van de wereldmarkt kan leiden,
mits althans een verstandige, deflatoir gerichte binnen-
landsepolitiek het ontstaan van
nominale
loonsverhogin-
gen verhindert. In de practijk is het gevaar echter groot,
dat als de mogelijkheid van koersveranderingen tot een
normaal wapenvan gezonde valutapolitiek gerekend
wordt, telkens bèla
ngengroepen op koersverlaging aan-
dringen. En hét is duidelijk, dat elke onverantwoorde
koersverlaging onvermijdelijk op een binnenlandse lodn-
en prjsspiraalzou.uitlopen. Zij, die beweeglijke wissel-
koersen bepleiten met het oog op de mogelijkheid vai
een autonome monetaire politiek, moeten bedenken, dat
er in dit opzicht weinig verschil is tussen vaste en zwevende
koersen, althans wanneer men aanneemt, dat wisselkoers-
wijzigingen zich in de binnenlandse prijzen, en lonen
volledig voortpianten.
Ten slotte betoogde Dr Blom, dat indien Engeland
blijft talmen met de voortgang naar werkelijke dollâr-
convertibiliteit van het pond sterling, Nederland zich
hierbij neef kan leggen en de dollarconvertibiliteit van de
gulden nog wat uitstellen èf met België en West-Duitsland
de dollarconvertibiliteit kan herstellen buiten het pond
sterling om. Volgens Dr Blom zou dit laatste een goedé
aansporing voor Engeland kunnen zijn.
Dr J. Wemeisfelder
beperkt ich in zijn praeadvies
voornamelijk tot de handelspolitieke aspecten van de
convertibiliteit,’ waarbij voorshands slechts lopende
transacties en (nagenoeg) vaste wisselkoersèn als uit-‘
gangspunt worden genomen. Wat de algemene problemen
van de convertibiliteit betreft concludeert hij o.a. dat
interne
2)
convertibiliteit niet noodzakelijk externe
2)
conver-
tibiliteit mogelijk maakt. De reden, dat bijv. Canada wel
en Zwitserland niet tot externe convertibiliteit is over-‘
gegaan (hoewel beide landen practisch volledige interne
convertibiliteit kennen), is, dat Zwitserland zich in Europa
geplaatst ziet tegenover diverse landen, die door gebrek
aan materiële interne convertibiliteit in staat en bereid
zijn door manipulaties met kwantitatieve restricties
tegenover het Zwitserse gebied te discrimineren teneinde
op die wijze dm.v. Zwitserse francs dollars te verdienen.
Dit zou verschrompeling, van het internationale handels-
verkeer betekenen. Bij Canada speelt deze moeilijkheid
niet, omdat de relatieve intensiteit van de vraag van de
niet-convertibele landen naar zijn exportproducten niet
zwakker is dan naar die van de andere extern convertibele
landen.
– Ook -is externe convertibiliteit niet denkbaar zonder
een voldoende mate van interne convertibiliteit in ‘de
betreffende landen, daar anders een wederzijdse beperking
van het handelsverkeer zou plaatsvinden met het oog-
merk harde valuta te verwerven. Wat de noodzakelijke
internationale spelregels, die de convertibiliteit moeten
ondersteunen of omlijsten betreft, kan opgemerkt worden,
dat de kern hiervan feitelijk ligt in twee vraagstukken:
voorkomen moet worden, dat de convertibiliteit tot
benadeling ,van de nationale economieën van de
partnerlanden leidt;
anderzijds moeten de landen worden weerhouden om
door bepaalde economisch-politieke maatregelen de
effecten van de convertibiliteit te frustreren.
M.a.w.. welke mogelijkheden bestaan er onder con-
vertibiliteit nog yoor invoerbeperkingen en export-
subsidies en welke zijn de mogelijkheden en wenselijk-
heden van harmonisatie der monetaire politiek? Gecon-
cludeerd werd dat exportrestricties niet altijd behoeven
te strijden met de convertibiliteitsgedachte, bijv. als ze
bestemd zijn voor opvoedende protectie van bepaalde
bedrijven of bedrijfstakken of als ze moeten dienen om
onderontwikkelde gebieden het financieren van de import
van kapitaalgoederen mogelijk te maken. In sommige
gevallen kunnen invoerrechten of exportsubsidies zorgen
voor een juistere prijsvorming, doordat ze de prijsver-
houdingen in overeenstemming brengen met de werkelijke
schaarsteverhoudingen. Dit komt de arbeidsverdeling
ten goede, zodat invoerbelemmeringen dan zelfs geheel
passen in de doeleinden dr convertibiliteit.
Wat de te volgen monetaire politiek betreft herinnert
Dr Wemelsfelder er aan, dat aanpassing van een passieve
betalingsbalans d.m.v. deflatie stuit op het gevaar van
werkloosheid. Het middel van valutadepreciatie leidt
volgens de voorstanders “an gefixeerde wisselkoersen tot
stijging van de, kosten van levensonderhoud en als de
lonen aan deze kosten gekoppeld zijn tot loonstijging en
opnieuw ongunstige beïnvloeding van de betalingsbalans.
Resteert dan echter nog de mogelijkheid van inflatie
in het land met de actieve betalingsbalans. Vooral bij
onvoldoende deviezenreserves en beperkte mogelijkheid
tot credietverlening hangt de convertibiliteit in niet
ofibelangrjke mate af van de surpluslanden. In de thans
bestaande internationale spélregels vindt men hierover
echter weinig of niets. In het algemeen blijkt uit de
‘) Convertibiliteit behoeft niet uitsluiterd betrekking te bebben op zowel in-
gezetenen als niet-ingezetenen, doch kan beperkt zijn tot één van beide groepen.
Bij interne convertibiliteit, buy, van de gulden, is de inwisselbaarheid in goud
of in de valuta’s van andere landen beperkt tot ingezetenen. Bij externe con-
vertibiliteit van de gulden geldt de Vrije inwisselbaarheid van dçze valuta allçer.
voor niet-ingezetenen. –
ff
En
30November 1955
ECONOMISÇH-STATISTISCHE BERICHTEN
1067
beschouwingen van Dr Wemeisfelder dat het zeer moeilijk
is spelregels op te stellen, die onder alle omstandigheden
bevredigend werkén.
In tegenstelling tot de voorgaande praeadviseurs pleit
Dr Wemelsfelder voor convertibiliteit met flexibele wissel-
koersen en wel, speciaal in verband met het volgende.
Hoewel de relatieve schaarste van de dollar momenteel
minder scherp is, is het niet zeker of deze zich door een
recessie of door het wegvallen van militaire en economische
hulp niet opnieuw scherp zal manifesteren. Dit zou de
positie van het pond in ernstige moeilijkheden brengen.
Het blijft twijfelachtig, of de Engelse Regering dan
bereid zou zijn aan convertibiliteit van het pond de voor-
rang te geven boven het- voorkomen van interne deflatie
en werkloosheid. Een grotere mate van flexibiliteit van
de wisselkoers zou hier uitkomst kunnen bieden’ en de
moeilijkheden van het vinden..van behoorlijke, soepele spel-
regels om de convertibiliteit met vaste koersen onder
dergelijke, omstandigheden tôch te laten functionneren
wegnemen. Bovendien zouden flexibele wisselkoersen een
oplossing vormen voor het bestaande tekort aan inter-
nationale liquiditeiten.
•* *
Bij de vrije en paneldiscussie
3
),welke naar aanleiding van
deze praeadviezen werden gehouden, kwamen o.a. – de
volgende gezichtspunten naar voren: –
Dr F. Hartog
releveerde, dat voor de relatief harde
kern in de E.B.U., ni. de landen België, Nederland,
West-Duitsland en Zwitserland, de keus bestaat tussen
het wachten met externe convertibiliteit op Engeland en
het zelfstandig extern convertibel wordèn. In het laatste
geval dienen deze landen niet alleen voor hun eigen
dollarreserves maat ook voor die yan de niet-convertibele
landen te zorgen. flij bepleitte daarom als tussenweg
wederzijdse externe convertibiliteit tussen deze landen
onderling. Tegenover het bezwaar, voor Nederland, – dat
zijn belangrijkste crediteurlanden – nl. België en West-
Duitsland – dan binnen dit systeem zouden vallen en
zijn voornaamste debiteur – ni. het sterlinggebied – er
buiten, kan gesteld worden, dat onze handelsbalans met
West-Duitsland waarschijnlijk minder passief zal worden
als de bewapening daar op gang komt en dat op ‘het
ogenblik onze sterlingvorderingen reeds voor 3/4 in goud
en dollars via de E.B.U. worden afgerekend.
Prof Witte veen
merkté op, dat het grote argument
tegen fluctuerende wisselkoersen, zoals dit ook in het
praeadvies yan Dr Blom kan worden aangetroffen, is,
dat zij strijdig ‘zijn met de internationale arbeidsverdeling.
Echter bij de internationale handel gaat het om de relatiè
tussen de goederenprijzen in binnen- en buitenland.
De prijsrelatie behoeft bij fluctuerende koersen niet
méér te schommelen dan bij vaste koersen en evenmin
strijdig te zijn met de schaarsteverhoudingei-. Gebefeken
is, dat de wisselkoersen zich aanpassen bij een algemene
verandering in het. prijsniveau als de schaarstevehoudin-
gen gelijk blijven. Bovendien zullen vaste wisselkoersen
nooit zo vast zijn als men wel zou willen. In het verleden
zijn aanpassingen telkens voorgekomen en dat waren
dan schoksgewijze aanpassingen, welke wellicht schade-
lijker zijn voor de internationale handel dan fluctuerende
koersen.
5)
verhinderd om aan de paneldiscussie deel te nemen waren Prof. Kymmell
en Prof. van Berkum. In plaats daarvan waren aanwezig Mr
H.
F. van Leeuwen
en Prof. Goedhart. –
Een ander argument tegen fluctuerende koersen is,
dat het internationale kapitaalverkeer bij vaste koersen
gemakkelijker zal verlopen. Prof. Witteveen vroeg zich
af, of het valutarisico bij zwevende koersen niet meevalt.
De crediteur kan dit -risico uitschakelen door in zijn
eigen valuta te lenen. De debiteur – lijdt dan koersverlies
bij rente en aflossing als de koers van de valuta van het
crediteurland stijgt door deflatie aldaar of inflatie in zijn
eigen land. De eerste mogelijkheid iijkt onder de huidige
omstandigheden onwaarschijnlijk. – In het tweede geval
moet de debiteur weliswaar in zijn eigen valuta gemeten
meer betalen, maar daar staat dan tegenover dat de
koopkracht van zijn eigenvaluta ook is gedaald.
Als derde argument wees spreker op de waarschijnlijk-
heid van infiatoire ontwikkelingen nu eens in het ene,
dan weer in het andere land, waartegen men zich met
fluctuerendé koersen kan beschermen. En ten slotte
zullen eerder fluctuerende dan vaste koersen tot monetaire
discipline voerenf omdat een interne inflatie dan met volle
kracht in eigen land doorwerkt zonder de mogelijkheid
van gedeeltelijke export, terwijl men in dit geval ook niet
behoeft te discussiëren over de vraag of de interne inflatie
in het binnenland of in het buitenland veroorzaakt werd.
Spreker vroeg zich af, of, indien convertibiliteit bij vaste
wisselkoersen niet op korte termijn binnen het bereik ligt,
het niet beter is tot het principe van fluctuerende koersen
over te gaan.
Dr Holtrop
keerde zich tegen het principe van de auto-
matische credietverlening zoals dit door Prof. Verrjn
Stuart en Dr Blom-was bepleit. Enerzijds omdat tegenover
deze credietverlening (welke veelal een permanent karak-
ter aanneemt) monetaire credietgeving (geldcreatie) in de
crediteurlanden staat en anderzijds omdat het dan de
debiteurlanden te gemakkelijk wordt gemaakt inflatie te
plegen of dollardiscriminatie te handhaven bij gelijk-
tijdige invoer via de partners zonder deze discriminatie.
De credietgeving krachtens het E.M.A. is niet automatisch,
maar afhankelijk van het betreffende geval en zou uit
besparingen worden gefinancierd, waardoor in het sur-
plusland de deflatoire invloed hiervan wordt gesteld
tegenover de infiatoire impuls uit het deficitland. Dr
Holtrop wees in dit verband op de grote credieten welke
Nederland reeds in het kader van de E.B.U. heeft verleend.
Hij vroeg zich af, of we de handhaving van de liberalisatie
door inflerende deficitlanden moeten kopen met auto-
matische credietverlening. Als dergelijke locale inflaties
te wijten zijn aan bijv. onjuiste overheidspolitiek lijkt het
hem beter deze af te dammen door het toestaan van
kwantitatieve restricties aan het deficitland, hetgeen
zeker aanvaardbaar is als het om kleine landen gaat.
Prof De Roos
wees er op, dat niet een optimale arbeids-
verdeling het uiteindelijke doel is van convertibiliteit, maar
optimale behoeftebevrediging. Deze is alleen te bereiken
bij full employment. Bij vaste wisselkoersen kan men
genoodzfakt zijn inflatie- of deflatieprocessen te impor
–
teren, de laatste met de mogelijkheid van werkloosheid
i.v.m. het feit, dat de geldionen star zijn naar beneden.
Fluctuerende koersen vormen dan een beter instrument
tot het bereiken van de bovengenoemde doeleinden.
Het nadeel van het nastreven van een redelijk stabiel
prijspeil, zoals dit door Prof. Verrijn Stuart is verdedigd,
is dat de noodzakelijke aanpassingen van de productie-
structuur juist de prijsvorming als indicator nodig hebben.
Deze indicator blijft bij flexibele wisselkoersen behouden.
Prof Post hurna
waarschuwde tegen het gevaar, dat
koe’rsfluctuaties. zich gaan weerspiegelen in de lonen,
1068
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30November 1955
hetgeen een cumulatief proces tot gevolg zou hebben,
speciaal nu in het algemeen de tendentie in de richting.
van inflatie gaat.
Jhr Mr Van Lennep
was vân oordeel, dat Engeland wel
degelijk werkt aan het convertibel maken van zijn valuta.
Het belang, dat Engeland daarbij heeft, is het weer
centraal maken van het pond sterling. Engeland zal
echter eerst het belangrijke en ernstige vraagstuk van de
solvabiliteit van de sterlingarea moeten oplossen. De
vraag is, of de sterlinglanden ook na convertibiliteits-
herstel bereid zullen zijn hun .grote saldi blijvend in
Londen aan te houden. Voorts achtte hij de beschouwin-
gen van Dr Blom t.a.v. de internationale liquiditeits-
positie te alarmerend. De heer Blom betoogde, dat con-n
vertibiliteit bij vaste koersen de internationale liquiditeits-
voorkeur doet toenemen, omdat interen op de deviezen-
reserves dan het enige middel is om tijdelijke betalings-
balanstekorten te overbruggen. Mr Van Lennep wees er
echter op dat ook bij convertibiliteit de mogelijkheid tot
het wederinvoeren van kwantitatieve restricties kan
worden gehandhaafd als ,,noodrem”, waarvan men
echter – evenals bij de spoorwegen – geen misbruik
mag maken.
Rotterdam.
Drs G. SWINKELS.
AANTEKENING
Ademend prijsnivéau
Het vraagstuk der convertibiliteit brengt de vraag naar
de betekenis van eensgezindheid van de bankpolitiek
opnieuw naar voren. Men is het er over eens, dat er
een zeker verband moet bestaan tussen de in verschillende
landen te nemen maatregelen, terwijl bij een klein land
als het onze van grote zelfstandigheid op dit gebied niet
eens sprake kan zijn.
Betekent dit nu, dat, indien fnen bijv. met het oog op
de handhaving van de conjunctuur de voorkeur geeft aan
een stabiel prijsniveau (en een ander practisch bruikbare
maatstaf is nog niet gevonden), men dok in alle landen
afzonderlijk
een stabiel prijsniveau moet handhaven?
De vraag is actueel, want het is duidelijk, dat men in
sommige landen thans verder gaat met de crediet-
restrictie dan in andere en dit een inbreuk schijnt te zijn
op de norm van eensgezindheid onder de centrale banken.
Wanneer ik zeg, dat volkomen conformiteit van bank-
politiek niet natuurlijk zou zijn, dan ben ik mij bewust,
een term te gebruiken, die niet zonder gevaar is. ,,Natuur
–
lijk” betekent hier, overeenkomstig Marshall’s uiteen-
zettingen: normaal, d.w.z. in harmonie met de omstandig-
heden. Als alle prijzen normaal zijn en ook de reacties
van de mensen op de prijzen, dan komt er geen crisis.
Dit zal dus een van de overwegingen moeten zijn, die
bij conjunctuurpolitieke maatregelen een rol spelen. Nu
kan het zijn, dat ook normale bewegingen te heftig of
anderszins onbevredigend zijn en in die gevallen mag men
verder gaan met ingrijpen en bijv. trachten, de gang der
hoeveelheden te beïnvloeden. Een stabiel normaal is
trouwens geen kwaad uitgangspunt voor alle economische
politiek, al zal men hier een dynamisch normaal op het
oog moeten hebben, een begrip overigens, waarmee vele
moeilijkheden verbonden zijn, die ik elders in beschöuwing
genomen heb en die wij hier voorbij zullen gaan.
Wat is nu ,,natuurIijk” met betrekking tot het onder-
havige probleem? Zelfs, wanneer men uitgaat van een
toestand, waarbij het prijsniveau in alle landen stabiel
gehouden wordt en dit zonder bezwaren kan gebeuren,
kan deze toestand toch nooit duren. Als een stad of streek
in Nederland teveel in het centrum van het land koopt,
terwijl het minder naar andere streken levert, dan zal in
die streek onherroepelijk een druk op de prijzen ontstaan.
In de tijd van de zuivere gouden standaard gebeurde
op internationale schaal vrijwel precies hetzelfde. Een
land, dat teveel importeerde of te weinig exporteerde,
moest in goud salderen, terwijl andere landen hun goud-
voorraad zagen vermeerderen. Voor zover nu in het
,,zwakke” land goud aan het verkeer onttrokken werd en
in de andere landen het ontvangen goud aangemunt
werd, was het gebeuren dus precies zoals in het geval
van een landstreek in één land. Nu gaf dat aanleiding
tot maatregelen, die hier als bekend verondersteld mogen
worden, en welke zinloze en al te hevige bewegingen van
het goud wilden voorkomen. In dit alles was dus nog niets
dat abnormaal, onnatuurlijk of niet zinvol kon worden
gevonden.
Maar het is duidelijk, dat er ongeljksoortige bewegin-
gen van de prijsniveaux in verschillende landen moeten
zijn, wanneer het zo gaat. Zodat, indien men zich aan de
,,natuurlijke” norm wil houden, van een internationaal
stabiel prijsniveau geen sprake kan zijn. Wèl kan men
zich dit als ideaal stellen, maar men moet er, Wanneer elk
laiid afzonderlijk beschouwd wordt, ook van af kunnen
wijken.
Men weet, waarom de hier beziene gang van zaken als
heilzaam beschouwd werd: het teveel importerende land
•
defleerde en dit herstelde automatisch de betalingsbalans,
want zo lang dit niet het geval is, blijft de goudstroom
voortgaan. Niet zelden echter leidde dit proces tot het
vallen van munten en bij het tot stand komen van depres-
sies is het vaak een belangrijke factor geweest. In de tijd,
toen de lonen nog mede omlaagbogen in een tijd van
deflatie, waren de gevolgen voor de conjunctuur niet zo
ernstig, doch thans kan men zeggen, dat een deflatie, die
enige tijd duurt, de winsten doet verminderen of wel een
stijging van winsten tot staan kan brengen. Het laatste
is niet altijd ongunstig.
Het is duidelijk, dat, nu het geld niet vrijelijk van land
tot land stroömt, een. compensatie voor het vroegere
automatisch herstel moet worden gevonden. Gedeeltelijk
is er ook nu nog automatisch herstel, maar toch treden
genezende, kleine deflatoire golven niet altijd op, waar zij
wenselijk zouden zijn. Het. moet dus in sommige landen
tot kleine terugbewegingen van geldomloop en conjunc-
tuur komen, maar het is duidelijk, dat de deflatoire
politiek thans weinig armslag heeft. In die gevallen zal
men dan ook een wijziging van d&wisselkoers voor lief
moeten nemen; althans, indien het euvel van’ een slechte
betalingsbalans permanent blijkt te zijn. Het is nu aan
economisten, te bepalen, op welk punt een deflatie de
winsten dermate zal beschadigen, dat het sanerend middel
erger dan de kwaal kan worden.
Voor zwevende koersen voelen handel noch industrie
veel, terwijl banken en beurzen er al niet anders over den-
ken. Op deze wijze kan men dus niet uit de impasse raken.
Men moet het probleem dus met de gewone middelen
oplossen. Laat men dit na, dan heeft het uit de aard der
zaak weinig zin, over volledige convertibiliteit te spreken.
Leiden.
Dr W. L. VALK.
30 November
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1069
(Advertentie)
GELD- EN KAPITAALMARKT
De géldmarkt.
De geldmarkt bleef gedurende de verslagweek zeei
ruim, met ongewijzigde marktdisconto’s en cailgeld-
notering.
Van de mogelijkheid, om schatkistpapier bij de Agent
te kopen werd al direct na de. openstelling gebruik ge-
maakt; van 18 t/m 21 November werd vôor ca f 23 mln
jaarspromessen en f 37 mln aan vijfjaarsbiljetten af-
genomen. In de daarop volgende dagen zou, naar in
marktkningen verluidt, de belangstelling voor dit papier
echter aanzienlijk zijn geluwd.
Vnl. ten gevolge van genoemde aankopen steeg het
tegcied van het Rijk bij de Centrale Bank tussen 14 en
21 November met caf 70 mln, terwijl dat van de banken
met f 63 mln daalde. Laatstgenoemde,,,instellingen ver-
snoepten hierdoor echter bij lange na nog niet hun laatste
oortje. Hun resterend tegoed bij De Nederlandsche Bank
bedroeg per 21 November ni. altijd nog f 695 mln, of
bijna f 200 mln méér dan hetgeen naar schatting op
grond van de verplichte minimum-kaspercentages ver-
eist is.
De kapitaalmarkt.
Op de aandelenmarkt” verdween de afgelopen week een
ifink deel van de zwartgalligheid, die hier weken aaneen
het marktbeeld’ heeft beheerst. De algemene aani’delen-
index veerde met bijkans 9 punten (d.i. ruim 4 pCt) op
en bereikte hierdoor een niveau (nl.
222,5),
dat in October
en November niet meer was voorgekomen. De gestegen
belangstelling uitte ‘zich voorts ook in een gotere aan-
delenomzet ter beurze dan vorige weken.
Zoals ook tot September jl. herhaaldelijk het geval
was, speelden buitéiilande invloeden bij de jongste
koersstijging op het Damrak’ de eerste viool. Het start-
sein werd gegeven door Koninklijke Olie, welk fonds zich
plotseling in een levendige arbitragevraag mocht ver-
heugen. Aan de wieg van deze herwaake belangstelling
in New York stond o.a. het gerucht van een hergroepering
van de belangen in diverse valutagebieden bij dit concern.
Naast dezè injectie van buitenlands kapitaal met ver-
gezellende geruchtenstroom droeg voorts ook de ver-
gadering van Unilever, waar de agiobonus officieel werd
goedgekeurd en optimistische uitlatingen over de situatie
bij dit concern wrden gedaan, tot . de stemmings-
verbetering bij.
Door de indiening van een wetsontwerp tot oprichting
van een industrieel garantiefonds zijn de plannen hier-
omtrent, na jarenlange discussie, toch’ eindelijk in de
sfeer van de realisatie gekomen. Voorlopig zal dit Tonds,
dat uit de tegenwaarderekening zal worden gevo.rmd,
f 30 mln groot zijn. klet voornemen is, op deze wijze de
kleinere en middelgrote ondernemingen te helpen met
het verkrijgen van risicodragend kapitaal; de transacties
zullen in principe beneden f 1 mln liggen. Dit brengt
mede, dat het hier vnl. een andere categorie van onder-
nemingen betreft dan die, welke zich tot de publieke
kapitaalmarkt richt.
Op de obligatiemarkt is de laatste weken een stroom
van emissies van het bedrijfsleven te constateren, waarbij
wat de condities betreft wat meer variatie bestaat, dan
tot voor kort het geval was.
Enige grote industriële ondernemingen komen met 31
pCt obligaties aan de markt. Hierbij heeft kennelijk de
gedachte voorgezeten, de beleggers slechts één kwart
procentje meer te gunnen, dan hun door de semi-staats-
bedrijven en hypotheekbanken wordt toebedeeld:
Krenterigheid jegens de beleggers blijkt aldus niet het
monopolie van de Staat der Nederlanden te zijn.
Andere ondernemingen zoeken het meer in de looptijd.
Zo biedt het concern Utrechtsche Hypotheekbank aan
houders van uitgelote pandbrieven, naast nieuwe 3f pCt
stukken met een maximum looptijd van 40 jaar, ook
Sj
pCt stukken met een maximum looptijd van 20 jaar
â99fpCcaan.
Ten slotte worden er de laatste tijd nogal eens con-
verteerbare obligaties uitgegeven, de afgelopen week door
Enkes (f 0,8 mln) en door Ruhaak (f 0,6 mln), in beide
gevallen met een rentevoet van 4 pCt 4 pan, enmet voor
–
rècht van inschrijving voor aandeelhouders.
11 Nov,
18 Nov.
25 Nov.
Aand. indexoijfers (1953
=
100)
1955
1955
1955
Algemeen
…. ………………………..
213,2
137
222,5
Internat.
concerns
………………….
275,3
,
276,0
291,5
…………….
Industrie
……………..
..
161,2
161,5 163.8
Scheepvaart
…………………………
154,2 157,9 162,5
Banken
…………………………………
145,6 147,5
148,9
Indon.
aand.
…………………………
162,1 160,0
163.4
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
603
610
.
657½
Unilever
……………………………
457%
1
454 480
Philips
…………………………………
352%
351
1
4
367½
A.K.0.
…………………………………
33714
‘
338
3
4
348%
Kon.
N.
Hoogovens
………………
378 ”
379½
385
Van
Gelder Zu
………………………
“315½
325
335
H.A.L
.
…………………………………
209
209%
212%
Amsterd. Rubber
……………………
140%
138
144
H.V.A
…………………………………
157%
153’%
157½
Staatsfondsen
2%
pct
N.W.S
.
………………………
76%
76+8
78
3-3%
pCt
1947
………………………
99%
99%
99%’
3 pCt Grootboek 1946
……………
96%
97’e
3 pCt Dollarlening
…………………
96%
,
96%
96%
DIverse obligaties
3% pCt
Gem. R’dam 1937 VI
100
1
h
100
7
/8
101%
3% pCt Bkv.Ned. Gein. 1954 11/111
97
.
97%’
3%
pCt Philips 1948
………………
101 101
100%
3
3
4
pCt Westl.
Hyp. Bank
96%
96 96
–
J. C. BREZET.
Abonneert
II
op E-.S.B.
1070
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30November
1955
De Belgische geld- en kapitaalmarkt
in October 1955
• Tijdens de maand October bleef de geidmarkt be-
trekkelik ruim. De bankdeposito’s bleven vermoedelijk
ongeveer op peil, zodat van de zijde der private banken
het aanbod van cailgeld bevredigend was. Alleen onder
–
ging de geldmarkt rond de 25e October de incidentie an
de betaling op de lening van het Wegenfonds. Hierdoor
werd de markt tijdelijk krapper. Met het oog op deze
betaling verhoogden de banken trouwens hun herdisconto
bij de Nationale Bank.
Verloop van de crediet verlening
Portefeuille
Herdisconto
Crediet verleend
handelspapier
door de private
aan de
economie
door de private
Nationale Bank
banken banken
(in mln fr.)
Dec. 1954
9.512
9.126
39.210
Juni
1955
8.286
7.329 42.553
Juli
1955
9.923
9.330
40.653
Aug. 1955
8.352 a)
7.285
41.716
Sept. 1955
6.672
6.591
42.182
Oct.
1955
6.474 a)
– –
a)
Cijfer
begin volgende maand meer karakteristiek voor de vervaldag.
Typisch voor het verloop van de liquiditeit van de
markt was het herdisconto bij de Nationale Bank, dat
op 20 October lichtjes beneden de 5 mrd fr. daalde, doch
de volgende week 1.675 mln fr. toegenomen was. De
rentevoeten op de geldmarkt blijven practisch on-
veranderd.
De toestand van de banken.
Enkele cijfers uit de globale bankstaten
(in mln fr.)
1
31Dcc.
1954
1
30Juni
1955
1
31 Aug.
1955
30Sept.
1955
Actief
39.210
42.553 41.716 42.184
13.095 12.296
12.778 1.447 1.466 1.382
1.489
Crediet aan de private economie
……..
a.
handelswissels …………………11.742
c.
kascredieten
…………………
17
18.932
19.256
19.210
b.
prolongaties en voorschotten
……….
..108
.
6.488
9.060
8.782 8.707
d.
accepten
…………………….8.913
Crediet aan de Overheid
……………
50.611
49.748 50.516
Passief
6.728 7.637
7.489
7.981
72.339 75.585
74.006
74.816 61.870
64.541
63.657 64.045
Bankiers
………………………..
10.469
11.044
10.348
10.772
Deposito’s
totaal
…………………
Deposito’s op
zicht
…………….
Kasbons
………………………’
2.894
3.357
3.472
3.543
Deposito’s
op
termijn
…………….
81.961
86.579 84.967
86.341
Totaal vreemde werkmiddelen
………
Totaal eigen middelen
…………….
6.705
6.954
6.955
6.961
Einde September lag de credietverlening aan de private
economie lichtjes hoger dan einde vorige maand. De kas-
credieten blijven bij hun plafond; blijkbaar remmen de
banken de aangroei van deze credieten wel enigermate
ten voordele van deze onder vorm van mobiliseerbaar
handelspapier.
De obligatiemarkt.
Doorgaans was de obligatiemarkt vast tijdens de maand
October. De uitgifte van de 4/
4
pCt lening Wegenfonds
1955/65
had omzeggens geen invloed op het koers-
verloop; slechts weinig arbitrageverrichtingen waren
trouwens mogelijk. Anderdeels heeft de baisse op de
aande1enmar1t tijdens de jongste weken de belangstelling
van de beleggers voor vastrentend papier verhoogd, en
wel in het bijzonder voor de effecten met nabije vervaldag.
Ook de langlopende obligaties van het gemeentecrediet
en van de grote steden waren minder prjshoudend
evenals dergelijke waarden van private ondernemingen.
De lening van het Wegenfonds werd door de markt
vlot opgenomen: het bedrag was niet groot, terwijl de
Overheid een zware toegeving heeft gedaan inzake de
voorwaarden. Wat de emissie-activiteit voor volgend
jaar betreft, kan nu reeds het volgende wordn ge
noteerd:
in 1956 vervallen voor
5.568
mln fr. genoteerde
overheidsieningen;
voor het financieren van de buitengewone begroting.
zou 9,7 mrd fr. op de markt moeten worden op-
genomen.
Rentestand op de obligatiemarkt
a)
(in pCt per einde maand)
Gem.
looptijd
Aug.
1948
Juni
1950
I
Juni
1951
Aug.
1955
Sept.
1955
Oct.
1955
lang-
lopende
4,77
4,38
4,68 4,15 4,15
4,16
7 â 8 jaar
4,83
4,63
5,24
4,51
4,50 4,55
5 â 6 jaar
5,07
4,49
5,37
4,91
4,92
4,89
Staatsrenten
………….
Staatsfondsen
………..
Kasbons parastatale instel-
Kasbons steden
……….
ca 9 jaar
– –
5,41
4,61 4,61 4,61
lingers
…………….
Private instellingen
…….
10 â 12 j. 6,06
5,43
6,08
4,70
4,74 4,80
a) Reële rendem&nten – rekening gehouden met agio en disagio tegenover
terugbetalingeprijs.
Bron: Kredietbank.
De aandelenmarkt.
Het algemeen indexcijfer liep in October met 1,9 pCt
terug. De baisse deed zich voor tijdens de eerste h1ft van
de maand. De hierop volgende herneming zou nochtans
de schade niet herstellen. Deze zwakkere stemming van
de beurs wordt in verband gebracht met de zenuwachtig
heid die de markt reeds geruime tijd kenmerkt. De
dreigende sociale conificten konden dan ook gemakkelijk
de rïiarkt beroeren. Het verloop van sommige grond-
stoffenprijzen, en inzonderheid van rubber, had plaatselijk’
een deprjmerend effect op de koersen.
Beurs van Brussel
30Sept.
1955
28 Oct.
1955
Verschil
in PCt
30l,l
297,5
–
1,2
Portefeuille
………………………
30l,6
293,9
–
2,6 223,2 213,3
–
4,4
313,8
307,6
–
2,0
Metaalnijverheid
…… . …………….
259,7
252,6
–
2,7
Scheikundige producten
……………..
203,2
195,8
–
3,7
Steenkolenmijnen
………………….
250,0
246,4
–
1,4
137,6
+
0,7
Banken
……………………………
…
178,5
–
3,9
Trusts
…………
………………….
Gas en electriciteit
……………………
Bouwnijverheid
…………………..
281,4
304,5
+
8,2
.. ..
140,9 136,7
–
3,0
Spiegeiglas
…………………………136,6
Koloniale
……………………….
..
709,2
681,3
–
3.9
Glasblazerijen
………………………185,8
Voeding
. …………………………
l47,1
144,0
–
2,1
Textiel
………………………………
Verscheidene
……………………..
314,5
..
314,9
+ 0,1
71,3
…
…
72,3 +
1,4
Brouwerijen
………………………..
Papiernijverheid
…………………..
520,0
…
529,8
+
1,9
Warenhuizen
………………………
…477,3
468,0
–
2,0
Algemeen
–
1,9
Bron:
Kredietbank.
Het gemiddelde rendement op de gewone selectie van
75 waarden is over de maand October licht gestegen
onder invloed zowel van de algemene koersdaling als
van een paar dividendverhogingen.
Beursrendement
1953
1
1954
1
1955
5,44
4,74
3,18
4,89 3,04
Januari
…………………………………….
Februari
………………………………….5,55
Maart ……………………………………
.5,50
4,53
3.07
4,08
3,18
.
5,31
3,88 3,27
Juni
……………………………………
5,22
3,80
3,29
3,61
3,20
April
…………………………………….5,34
3.57 3.17
Mei
……………………………………..5,24
September
……………………………….
..
3,31
3,19
J
uli
……………………………………….5,0f
Augustus
…………………………………5,04
4,94
3,43 3,23
October
…………………………………..
4,86
.
3,33
N
ovember
………………………………..
December
…………………….. …………
4,84
3,17
Bron:
Kredietbank. Kortenberg.
Dr L. DELMOTTE.
30November1955
ECONOMISCH-STATISTISÇHE BERICHTEN
1071
STATISTIEKEN
SPECIFICATIE DER EMESSIES IN
MEI, JUNI EN JULI 1955
(Bedragen in duizenden guldens; koersen en rentevoeten in pCt).
S
Bedrag (nominaal)
Koers
Bedrag
(reëel)
Rentevoet
Looptijd
Mei:
Obligaties:
Overheid:
18
100
18
3
13 ‘)
6
1001
/a
6
33/t
.
44
1)
Particulieren:
400
1001
/3
402
–
33/t 25
2)
20.000
99 19.800
3
7
2)
300
100
300
431
20 2)
N.V. Veenkoloniale Bank voor Hypotheek en Scheepsverband te Sappemeer …………….
3000
991
2.993
31/2
25
)
)
Aandelen:
.
–
*
1.500
100
1500 ‘)
61
105
64
N.V. Koninklijke Nederlandsche Fabriek van Wollen Dekens, v/h J. C. Zaatberg &Zoon te Leiden
500
100
500
N.V.Nederlandsch-Amerikaansche Autobandenfabriek Vrelestein te ‘s-Gravenhage
1.500
160
2.400
5.000
150
7.500)
Investeringscertificaten
…………………………………………………………..
Beleggingscertificaten
…………………………………………………………….
‘
Hollandsche Bank-Unie N.V.
te Amsterdam
…………………………………
3.000
100
3.000)
Vereniging voor Christelijk Hoger en Middelbaar Onderwijs te Zeist ……………………..
Juni:
N.V.
Export-Financiering-Maatschappij
te
‘s-Gravenhage
……………………………..
Groninger Financieringsbank N.V.
te Groningen
……………………………………..
Obligaties:
Overheid:
N.V. Rotterdamsche
Verzekering-Sociëteiten
(R.V.S.)
te Rotterdam
……………………..
Ensink
N.V.
te
Hilversum
………………………………………………………..
….
9
100
,
9
3
13
1)
Hollandsche Bank-Unie N.V.
te Amsterdam
…………………………………………
Particulieren:
–
Investeringscertificaten
…………………………………………………………….
100 100
100
33/
40
2
)
N.V. Algemene Financieringa-Maatschappij ,,Avista” te ‘s-Gravenhage ……………………
600
100
600
4
20
1
)
‘)
Naphtachimie,
Sociëté
Anonyme,
te
Parijs
……………………………………….
15.000
100
15.000
4’/
15
2
)
3.000
99
2.970
33/4
25
2)
35.000
100
35.000 4
1
1
20
2)
St.
Baptist Stichting
‘s-Hertogenbosch
Congregatie der Zusters van Barmhartigheid,
Jan
te
. –
1.600
100
1.600
3
8
/
‘i
16
‘)
Koninkrijk
Noorwegen
………………………………………………………
50.000
100
50.000 4
20
21
Unie
van
Zuid-Afrika
………………………………………………………
De
Auto
Financier
N.V.
te
Groningen ………………………………………….
300
100
300
4
20 ‘)
Gereformeerde
Kerk
van
Haarlem
………………………………………………..
/
Aandelen:
–
–
700
100
700
1
)
Blijdenstein
&
Co.
N.V.
te
Enschede
……………………………………………
900
107
963
1.000
120
1.200
4
)
l.000
100
1.000
1.875
115
2.156
Technisch Bureau Osewoudt N.V.
te ‘s-Gravenhage …………………………………
100 150
4.740
104
4.930
400
112
448
Frank Rijsdijk’s Industriele Ondernemingen N.V.
te Hendrik-Ido-Ambacht
……………..
Juli:
…
De Nederlandache Fondsen Maatschappij N.V.
te ‘s-Gravenhage
………………………
Blijdenstein
&
Co.
N.V.
te
Enschede
………………………………………………
N.V.,,Industrie” (voorheen Van Lohuizen en Co.) te Vaassen ………………………….
Obligaties:
1
t
N.V.
Hero Conserven Breda te Breda
…………………………………………..
Overheid:
….150
.
Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek N.V.
te
Maastricht
…………………………
Pietersen
&
Co.’s Automobielbedrijf N.V.
te Rotterdam
……………………………….
29
100
29
3
13 ‘)
6
lOO’/,
6
3
1
/
43 ‘)
Investeringscertificaten
……………………………………………………………
Particulieren:
–
–
Beleggingscertificaten
………………………………………………………………
N.V. Koninklijke Pharmaceutische Fabriallën v/h Brocades-Stheeman
&
Pharmacia te Meppel
2.000
99
1.980
3
1
/
25
‘
Compagnie Internationale des Wagon-Lits et des Granda Express Européens (Sociëté Anonyme)
.
–
10.000
.98/
9.875 4
18 ‘)
800
100
800
4
15
)
7)
te
Brussel
………………………………………………………………
100
ioo
100
4
10′) W. C. ‘t Hart
&
Zn., Instrumenten- en Apparaten-fabriek N.V. te Rotterdam
—————
—
Prins
N.V.
te
Dokkum
………………………………………………………
Anglo American Rhodeaian Development Corporation, Ltd. te Saliabury (Southern Rhodesia)
100
26.544
100
98
1
1
100
26.079
41/
4
1
/
2
17
3)4)
15
2)
Baagsche Voetbalvereniging Alles door Oefening (A.D.O.) te ‘a-Graveohage
………………..
Aandelen:
‘
–
–
150 120
180
N.V.
Slavenburg’s
Bank
te
Rotterdam
…………………………………………
115
2.875
500
100
500
–
350
125
438
N.V. Emaille-
en
Metaalwarenfabrieken
,,Gelria”
te
Amsterdam
……………………….
N.V. Verenigde Industrie- en Handelmaatschappij ,,Vihamy” te Amsterdam ………….
1.000
100
1.000
N.V.
Union Rijwielfabriek te Nieuwleusen
………………………………………….
2.5
.00
330
100 330
Zwaardemaker’s
Handel
en
Industrie
N.V.
te
Zaandam
……………………………..
350
108
378
N.V. Ingenieurs-Bureau
voor
Bouwnijverheid
te
‘s-Gravenhage
………………………
W. C. ‘t Hart
&
Zn, Instrumenten- en Apparatenfabriek N.V. te Rotterdam
—————
Prins
N.V.
te
Dokkum
………………………………………………………
200
100
200
Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing te allen tijde
toegestaan.
Versterkteen/of vervroegde gehele of gedeeltetjl5e aflossing van• zekere da-
tum af toegestaan.
Waarvan tegen de koers van uitgifte geplaatst nom. 17800.000.
Certificaten van aandelen.
‘Waarvan op inschrijvingsvoorwaarden geplaatst f100.000
‘) Waarvan op inschrijvingsvoorwaarden geplaatst f500.000.
7)
Waarvan op inschrijvingsvoorwaarden geplaatst f250.000.
‘)- Waarvan op inschrijvingsvoorwaarden geplaatgt f 30.000.
4)
Versterkte of buitengewone aflossing toegestaan op couponvefvaldatjm.
EMISSIES IN 1955
(Reële bedraeen in
dui,enden ould.ns)
Uit onwel-
Waar-
tin8 van
Maand
Ob
.
li-
Aande-
Totaal
van
anderø be-
leggingen
Nieuw
gaties
len
conver- eii geblok-
geld
5I5
keerd te-
goed
Januari
602.588
114.014
716.602
13
716.589
Februari
27 18.660
18.687
‘-
27
18.661
Maart
–
101.007
4.080
105.087
–
7
105.080
April-
1.350
2.820
4.170
–
50
4.200
Mei
23.519
14.964 38.483
–
24 38.459
Itini
105.579
11.547
117.126
–
9
117.117
Juli
38.969
5.901
44.870
. –
35
44.835
1072
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHtEN
30November 1955
(Advertentie)
I/
1VLD1.1e,.ZWE.
1VIAJt1IJ
Ift.AI
VAIN IJS.
DRIENEDERLANDSE
GROTE
BANKEN EN VAN
HET NEDERLANDSE BEDRIJF
VAN DE NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ
1)
Nederl. Ban-
Een
ZE
(in miljoenen guldens)
Neersdse
voorui
schappij
31
30
31
30
Aug.
Sept.
Aug:
Sept.
1955
1955
1955
1955
Activa:
Kas, kassiers en daggeldieningen…………../
341
333
451
420
2.015
1.979
2.620
2.557
Nederlands schatkistpapier
………………..1.674
1.646
2.168
2.137
Ander overheidspapier
……………………155
142
189
185
•
Wissels
……………………………….51
61
62
69
•
Bankiers in binnen- en buitenland …………
.
Prolongatiën en voorschottentegeneffecten
113
117
148
154
–
fl
11
Slecht zittende schoenen mogen hem niet
hinderen bij zijn beslissingen. Daarom
droogt hij spijkerlo.ze DIPLOMAT-schoe-
nen van Bata. Die zijn gemaakt uit fijn
zocht Kolfsieder. Ze zijn sterk en passen
heerlijk. Ze doen hem de toekomst met
optimisme tegemoet zien.
..45
179
187
• 218
464
498
586
626
Debiteuren …………………………….. ..1.335
1.355
1.671
1.703
Effecten en syndicaten ……………………158
152
197
192
Deelnemingen (mci.
voorschotten) …………..29
29
35
35
Gebouwen ………………………………5
5
7
7
Diverse rek9ningen ……………….. . ……
..-
–
–
Passiva:
4.005
4.017
5.115
iTo
Crediteuren …………………………….2.911 2.868 3.688 3.617
Wissels ………………………………..31
40
31
40
Deposito’s op termijn……………………..603
616
821
846
Kassiers en genomen da
.
geldleningen ……….
.2
3
2
8
Diverse rekeningen …………………….. .
..169 200 182 218
–
3.715
3.727
4.725
4.730
Aandelenkapitaal …………………………169
169
229
229
Reserve ………………………………..121
121
161
161
4.005 4.017 5.115 5.120
‘) In verband met afrondingen behoeft de som der afzonderlijke posten niet
met het eindtotaal overeen te stemmen.
INTERIM-INDEXCIJL?ERS VAN GROOTHANDELSpIIJJZEN
IN NEDERLAND
1)I)
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
194
1955
1955
1
1955
1
1955
1955
Voedingsmiddelen:
plantaardige
136
128
128
128
117
119
dierlijke
113
106
107
106
112
121
totaal
. 124
116
117
116
114
120
Grondstoffen voor:
houtwaren
150
• 162
162
163
164
162
chem. producten
119
120
120 ‘
121
121
120
textielwaren
143
136.
136
135
132
128
leerenleerwaren
122,
113
111/
111
111
111
nietaalwaren
.
140
156
156
157
159
160
papier
8
)
115
118
119
120
121
121
huipstoffen
179
183
185
186
187
‘ 190
totaal
155
159
160
161
161
162
Afgewerkte prod.:
glas, aardewerk,
houtwaren
106
116
116
116
116
116
chem. producten
122
127
125
124
124
124
enz………….155
158
158
158
158
19 *
textielwaren
135
141
141
141
140
131
leer- en rubberwa-
ren
133
136
136
136
137
137
papierwaren
140
150
150
150,
150.
150
metaalwaren
138
145
•
145
147
149
150
gefabriceerde voed.
en
genotmiddel
134
133
133
132
132
131
overige producten
148
159
159
155
153
149
totaal
134
138
138
137
137
135
Algemeen indexcijter
136
136
136
136
136
136
1)
Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
‘) De wegingscoëfEciënten zijn vastgesteld overeenkomstig de verhoudingen
in 1948.
–
BANK INDONESLA
(Voomaam*renn,tn,
1..
…..,,h’.i
0
0 0
0
.0
i
.0
…
0
0
Dafa
.E
E0.c.
050
ub.
$
0
LcuaO
.8ØO
•
2
> 12 Oct.
1955
953.177
489.238
1.827.370
589.210
5.308.811
19 Oct.
1955
953.177
406.399
1.832.840
609.982
5.133.141
26 Oct.
1955
953.177
466.138
1.841.400
622.680
5.001.510
2 Nov.
1955
953.177
468.679
1.921.007
637.889
4.738.641
9 Nov.
1955
953.207
395.155
1.982.675587.430
4.665.387
16 Nov.
1955
953.207
424.829
1.978.501
696.539
4.503.910
•
o
Rekening Courant saldi
v/d Reg. v/d Rep..Indon.
Bijzondere
–
0
Data
8
rekening
..
inzake de
>
E.C.A.
hulp
12 Oct.
1955
8.222.865
1.714.060
–
494.868
2.178.130
19 Oct.
1955
8.224.764
1.706.251
494.868
1.928.747
26 Oct.
1955
8.145.458
1.715.858
494.868
1.949.194
2 Nov.
1955
8.019.672
1.667.297
494.868
1.963.771
9 Nov.
1955
8.048.397
1.636 175
494.868
1.831.016
16 Nov.
1955
8.052.150
1.610.755
494.868
1.814.094
DE NEDERLANDSCHE BANK
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
.5
P.c8c
c
esc
u
.0
0…
Data
0
5.5
O0
u
n0
0
.-.
0
•
O
i
Z
9
o’3
n
o.a
17 Oct.
1955
3.141.888
1.412.353
102
231.735
28.966
24 Oct.
1955
3.166.143
1.411.599
72
224.102
34.363
31 Oct.
1955
3.201.947
1.384.907
6.310
211.819
34.633
7 Nov.
1955
3.207.161
1.404.923
263
213.528
28.550
14 Nov.
1955
3.219.924
1.399.418
319
1
223.070
28.547
21 Nov.
1955
3.273.950
1.360.750
.
152
1
212.309
29.117
28 Nov.
1955
3.280.864
1.359.995
175
210.191
31.072
0
Saldi in rekening courant
Data
4
.o
–
0 0
lo
‘
v,
u
..ij.
Ooij.-
17 Oct.
1955
3.725.620
1.635.515
345.399
513.846
85.851
21.454
24 Oct.
1955
3.735.064
1.648.374
434.193
513.846
98.994
20.325
31 Oct.
1955
3.865.944
1.518.361
214.165
513.846
93.215
19.903
7 Nov.
1955
3.786.016
1.607.750
196.388
513.846
96.159
19.749
14 Nov.
1955
3.746.964
1.670.726
245.9401 490.412
94.279
19.439
21 Nov.
1955
3.743.687
1.681.155
319.0781
490.412
94.277
19.588
28 Nov.
1955
3.851.943
1.585.114
267.975
490.412
98-.509
19.376
NATIONALE BANK VAN BELGIË
(Voornaamste posten in millioenen franca)
.0
0
,
.C.
0
Data
o
.0
–
.0,
0..’
o
O
..0
o
o
k
>0
0
0
20 Oct.
1955
45.994-
458
10.757
13.632
209
27 Oct.
1955
45:993
.
368
10.935
1
15.694
234
3Nov.
1955
45.487
408
11.310
1
15.483
403
9 Nov.
1955
45.487
413
11.510
1
15.168
.362
17Nov.
1955
46.088
416
.
11.088
1
13.366
442
24 Nov.
1955
46.088
304
11.422
12.485
279
0
Rekening-courant saldi
1.0. het buiten-
Verbintenissen
to
Schatkist
land i.v.m.beta
,,
lingsaccoorden
1..
2
.o
0
o.
)
.
0
0
321.8
–
1
20 Oct.
1955
748
104.8531
7
1
56
1
191
1.050
185
1.020
27- Oct.
.1955
700
104.5731
5
1
56
.178
3.531
188 11.070
3 Nov.
1955
684 1106.065l
4
1
56
1
181
1.842
206
1.060
9 Nov.
1955
697
105.5811
6
1
56
1
174
2.151
194 11.103
17 Nov.
1955
720
1045761
3
1
56
1
174
1.605
227 11.070
24 Nov.
1955
729
104.1041
2
1
56
193
1.077
246
1.046
IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND’)
(waarde in rnillioenen guldens)
1
Invoer
Uitvoer
–
Dekkingspercentage
Jaar
September 1
ISePtembel
.
Sept.’)
i
Sept.’)
t
Sept.’)
Jan.-
Jan.-
ISeptember
Jan.-
1938
….
120
120
103
1
8686
72 1952
….
619
703
711
1
671
115
95
1953
….
787
727
785
1
658
100
91
A
O
1954
….
905
867
773
1
732
81
84
1955
….
1.061
995
1.000
818
94
82
1)
Bron:
C.B.S.
‘)
Maandgemiddelden.
/