Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1788

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 22 1951

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

36E
JAARGANG

WOENSDAG 22 AUGUSTUS 1951

No 1788

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDE1V

Dezer dagen

bestendigheid in de slechte ontwikkelingen; .onbestendig

bleven die waarvan het goede werd gehoopt. Zo blijven

de verslagen over de wapenstilstandsonderhandelingen in

Korea omhullingen van het woord niets, de onderhande-

lingen betreffende de olie-industrie in Perziëeen getrouwe

weergave van de schildpad uit de inleiding van ,,The

Grapes of Wrath”, die met onvermoeide ijver eeii weg

trachtte over te steken, waar met hem geen rekening werd

gehouden.

Die schrijvers in de wereldpers, welke met een natuur-

lijke neiging tot somberheid behept de potentiële oplossing

van een tweetal kwade zaken al gunstig vinden, lopen reeds

vooruit op de mogelijke ellenden, veroorzaakt door twee-

spalt over het concept-vredesverdrag met Japan. Zo blijft

men fris.

Dat is nodig, want er zijn veel belangwekkende cijfers

om kennis van te nemen. Het tekort op de Nederlandse

handelsbalans beliep over de zeven verstreken maanden
van 1951 ruim f2 milliard, een toeneming met f400 mil-

lioen tegenover de vergelijkbare periode van verleden jaar.

De ene maand wat meer, de andere wat minder, maar de

lijn is bestendig.

In elke andere wetenschap zal men vermoedelijk aan-

nemen, dat een steeds dalende lijn het grondvlak moet

raken. In het economische echter zijn er velen, die menen,

dat het grondvlak zal wijken, uitgaande van het mystiek

klinkende, doch uiterst realistische theorema, dat het saldo

der schuldenaren het loon der sterken is. Voor zover men

zich hierin vergist, zal de klap op de bodem hard zijn.

Een kussen komt dan wel te pas; zo is ook de gedachte-

gang van de Zwitserse Regering, die een plan heeft voor-

gelegd om overinvestering in de huidige hausse te voor-

komen. Men wil, door de particuliere ondernemingen

•’ reserves laten vormen, waarop belastingfaciliteiten zullen

worden ‘verleend, indien zij in een periode van geringer

activiteit worden aangewend om werkgelegenheid scheppen-

de investeringen te doen. Wie zorgt op tijd, heeft wat in

nood. Een waar woord voor de verbruikshuishouding, doch

welke productiehuishouding zal enige teruggave van be-

lasting voldoende stimulans vinden als de afzet hokt?

Geen zorgen voor de tijd. Momenteel is het vraagstuk

nog verhoging van de voortbren’ging. De O.E.E.C. wenst
de agrarische productie voor Europa op te voeren, er zijn

kolen te weinig, op ijzer en staal worden drijfjachten ge-

– organiseerd, in het najaar zal in de Verenigde Staten een

systeem van toewijzing van grondstoffen voor de gehele

• nijverheid ingaan. Wat ‘is bestendiger dan de relatieve

• schaarste?

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

/

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

S

COMMiSSIE VAN AD VIES, VOÖR BELGIË

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen;
R. Vandeputte; F. Versichelen.

S

INHOUD
Blz.
De ,,geadresseerde clearing” in het kader van

• de Europese samenwerking
door Drs J. We-

meisfelder ………………………….
624

Scheepsbouw in het eerste halfjaar 1951
door

C. Verrney

……………………….
627

Statistische bepaling van de ontwikkeling van

de Nederlandse ruuivoet
door F. J. Clavaux
630

A a n te k en ing en:

Inflatie en immigratie in Australië ……..631

De Âmerikaanse plannen met betrekking tot

de steunverlening aan de economisch on-

ontwikkelde gebieden
door M. A. M. G.

i’an Beusekom
en
Drs J. T. P. de Regt ….
633

Interniti ona’le notities:

De Zweedse uitvoer van ijzererts ……..634

Geld- en kapitaalmarkt …………………
635

Statistieken:

Bankstaten

……………………….636

pal

1*

AA

ASSOCIATIE
CAS

SA

KASSIERSINSTELUNG
OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACHT 179 S AMSTERDAMC

Abonneert Uop

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-

nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.

Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs 122.50; fr. p. post 123.60;

voor studenten f19.—; franco per post
f
20.10

Abonnementen worden aangenomen door ¶1e
boekhandel en door de uitgevers

DE ERVENF.BOHN TE HAARLEM

R. MEES & ZOONEN

ANNO 1720

Bankiers & Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,

Amsterdam. (alleen. Assurantie)

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij. op het Leven ‘en tegen Invaliditeit N.V.

Aanpassing

van ondernemingspensioen- en

spaarfondsen aan de’ (komende)

nieuwe wettelijke bepalingen 1

Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 5346

IN HET NUMMER VAN DEZE WEEK:

Na een slechte zomer

Groothandel en Schappen

Wereldmarkt-perspectieven

Beneluc in de E.B.U.

Handelscontacten

Met Exportbijlage ,,Netherlands Trade

Bulletin”.

Abonnementsprljs f15.— per laar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ
H. A. M.
ROELANTS SCHIEDAM

kangeb. CITROëN NOR-
MAAL ’48
in pr. staat. Alle
desk. onderz. toegest. Te
hevr. Dr Bauer, Molenstraat
107, Oss.

Adverteert in dit

goed gelezen blad

Koninklijke

Nederlandsche

Boekd ru kkerlJ

N. A. M. Roelants

Schiedam

Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce In
,,Economisch-Statistische Berichten” de aangewezen weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons
bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in. het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.

622

2Augustus 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

623

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Drs J. WEMELSFELDER, De ,,geadresseerde clearing” in

het kader van de Europese samenwerking.

De geadresseerde clearing – affaires op het terrein van
de internationale handel, waarbij de import van een hoog-
geprijsd buitônlands product afhankelijk wordt gesteld

van de export van een laaggeprijsd binnenlands product –

heeft de verdienste, dat een zich moeilijk ontwikkelend

handeisverkeer wordt verruimd. Deze verruiming door
geadresseerde clearing wordt echter eerst efficiënt, indien
een kimstmatig verlaagde ruilvoet geen verhoging van het

nationaal inkomen tewerkstelligt, doch tot een verlaging
aanleiding geeft. Een en ander is in dit opzicht mede

afhankelijk van de verschillende vraag- en aanbodelastici-

teiten. Bij de beoordeling van het ,,optimale punt”, waar
adressering rationeel
is,
moet mede in aanmerking worden

genomen, de nadelige invloed op het nationaal inkomen
door de daling van de arbeidsproductiviteit van het be-

drijfsleven en de grotere bezetting van het overheidsappa-
raat. Zolang in het kader van de Europese samenwerking
niet alle O.E.E.C.-landen tot evenwichtige betalingsbalan-sen kunnen komen, zal de geadresseerde clearing, mits op

de juiste
wijze
en voorzichtig toegepast, een waardevolle
bijdrage kunnen leveren tot de ontwikkeling van het inter-
Europese verkeer, met name daar, waar prijsverschillen
de belangrijkste oorzaken van de moeilijkheden vormen.

C. VERMEY, Scheepsbouw in het eerste halfjaar 1951.

Dit artikel geeft een overzicht van de bedrijvigheid in
de scheepsbouw in een aantal landen. In de meeste scheeps-
bouwende landen zijn de werven gedurende de eerstvol-
gende drie â vier jaren volledig bezet; het behoort aller-
minst tot de uitzonderingen, dat als vroegste levertijd voor
nieuwte bouwen schepen 1955/56 wordt genoemd. Van het
noteren van vaste prijzen is geen sprake meer. Het probleem is niet, zoals een jaar geleden, op welke wijze men de order-

portefeuille kan vullen dan wel hoe men de overvloed
van bestellingen binnen redelijke’ termijn kan. uitvoeren

en een verdere drastische
stijging
der bouwprijzen kan
tegengaan. Vooral de materiaalvoorziening baart zorg.
Vertraagde, levering van scheepsbouwstaal, alsmede van
onmisbare onderdelen, behoort allerminst tot de onmoge-
lijkheden. Naar mate de herbewapening een groter deel
der staalproductie opeist, zullen de behoeften in de civiele
sector meer in het gedrang komen, hetgeen voor de scheeps-
bouw langere levertijden impliceert. Ofschoon ook de bouw

van vrachtschepen zowel voor de lijn- als voor de algêmene
vrachtvaart,.vergeleken met een jaar geleden, aanzienlijk
is toegenomen, is het vooral de stroom van bestellingen
voor nieuw te bouwen tankschepen, die oorzaak is van de grote bedrijvigheid in de internationale scheepsbouw.

F. J. CLA VA UX, Statistische bep?ding van de ontwikkeling

van de Nederlandse ruilvoet.

De belangrijke invloed van de ontwikkeling van de
,,terms of trade” op de Nederlandse betalingsbalans maakt
een nauwkeurige kennis van het prijsverlobp bij in- en uit-
voer noodzakelijk. De door het C.B.S. hierover gepubli-
ceerde gegevens (volgens de methode van Paasche:
,,unit-value”-indices) worden echter door oorzaken buiten het eigenlijke prijsverloop liggend, i.c. de zich wijzigende
goederensamenstelling van de in- en uitvoer, beïnvloed.
Een quantitatiéve analyse toont aan, dat deze invloed
zodanige vormen kan aannemen, dat het verkregen resul-

taat niet voldoet aan de in verband met het bovenstaande

te stellen eisen. Het verdient aanbeveling .de onderhavige

prjsindices, zoals in genoemde analyse geschiedde, te

berekenen volgens de methode van Laspeyres, d.w.z. de
partiële indices te wegen volgens een vast goederenpakket.
Gezien het gebruiksdoel waren de maandelijkse prijs-

fluctuaties bij uitvoer van seizoenproducten (in de loop

van de seizbenperiode) als incidenteel te beschouwen en

derhalve te nivelleren.

– SOMMAIRE –

Drs J. WEMELSFELDER, Le ,,clearing adressé”, dans le

cadre de la collaboration européenne.

Les termes ,,clearing adressé” désignent les affaires
conclues ur le terrain commercial international, dans
lesquelles on fait dépendro l’importation d’un produit

étranger de prix élevé de l’ex’portation d’un produit inté-
rieur de prix bâs. Cette opération a pour mérite d’étendre
des. échanges commerciaux dont le développement est dif-ficile. Cet élargissement ne devient efficient cependant que

pour autant qu’un abaissement artificiel du taux des échan-
ges n’entraîne pas une augmentation du revenu national
mais occasionne plutôt une diminution. Aussi longtemps
que dans le cadre de la collaboration européenne tous les

pays de 1’O.E.C.E. ne peuvent pas équilibrer leur balance
des payements, le ,,clearing adressé”, pour autant qu’il
soit pratiqué
t
bon escient et prudemment, pourrait con-
stituer une contribution précieuse au développ’ement des

échanges européens.

• C. VERMEY, La construction navale durant le Ier semestre

de 1951.

Cet article donne un aperçu de 1’ctivit6 de la construc-
tion navale dans un certain nombre de pays. Dans les
principaux pays constructeurs les commandes occuperont
totalement les chantiers durant les 3 ou 4 prochaines années.
II n’est plus question de l’établissement de prix fixes. Le
problème est de savoir comment on pourra, dans un délai
raisonnable, exécuter les commandes surabondantes et
comment l’on pourra empêcher une augmentation brutale
des prix de construction. Le principal souci est constitué
‘par l’approvisionnement en matériaux. Une livraison
ralentie d’acier et de pièces indispensables est du domane des possibiités. En plus de la construction de cargos pour
les trafics réguliers et d’affrêtements, c’est principalement
l’afflux de commandes de bateaux citernes qui détermine
la grande activité de la construction navale internationale.
F. J. CLA VA UX, Détermination statistique du développe-

– ment des échanges néerlandais.

Les chiffres publiés selon la méthode de Paasche : index
,,unit-value” par le Bureau Central des -Statistiques con-
cernant le cours des prix â l’importation et
t
l’exportation
sont influencés par des causes qui ne relèvent pas dudo-
maine propre du cours des prix, notamment la composition

changeante des marchandises importées et exportées. Une
analyse quantitative démontre que cette infiuence peut
prendre des formes telles que le résultat obtenu ne satisfait
pas aux exigences. Ii se recommande de calculer les index
de prix suivant la méthode de Iaspeyres, c’est â dire
d’évaluer les indices partiels suivant une quantité fixe de
marchandises. –

1

624

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Augustus 1951

De ‘,,geadresseerde clearing” in het kader van de

Europese samenwerking

De Europese Betalings Unie is thans al weer meer dan
een jaar oud – een jaar waarin er grote moeilijkheden ge-

weest zijn en waarin men veel heeft kunnen leren. Op

– zichzelf mag het een bewonderenswaardige prestatie

heten, dat men er tot nu toe in is geslaagd langs de vele
gevaarlijke klippen heen te zeilen en een zo heterogeen

geheel als de aan deze Betalings Unie deelnemende lan-

den te binden.
De situatie is echter nog verre van ideaal. Zolang men

geen variërende wisselkoersen toe kan of wil passen, of
zolang in Europa geen gecoördineerde alge’mene finan-

ciële, monetaire en fiscale politiek wordt gevoerd, zullen

de moeilijkheden voortduren. Het is althans niet te ver-

wachten, dat alle deelnemende landen voldoende interne
kracht op kunnen brengen om hun binnenlandse econo-

mische en financiële verhoudingen in overeenstemming

te brengen met de doeleinden van E.P.U. en O.E.E.C.
In dit verband moeten binnenlandse politieke successen

– zoals bijv. de arbeidsvrede – soms duur en ten koste

van het betalingsbalansevenwicht worden gekocht.
Hoe het ook zij: de huidige situatie is nog altijd zo,

dat verschillende landen, zoals Denemarken, Grieken-
land, Noorwegen, Oostenrijk en laatstelijk ook Duits-
land, het spel van liberalisatie en nondiscriminatie bin-

nen de voorschriften van de O.E.E.C. niet behoeven mee

te spelen, omdat hun binnenlandse economische situatie

dit niet toelaat.
Op grond van de uitzonderingspositie, verkregen door

art. 3a, b of c van de ,,Code of the Council Decisions

on the liberalisation of trade”
‘),
restricteert men de im-

port in het raam van de beschikbare deviezen. De handel

het nimmer rustend fluidum in het Europese econo-

mische verkeer – tracht echter voortdurend eigen wegen te zoeken om aan deze restricties te ontkomen en de op-

geworpen belemmeringen te doorbreken.
Een van de meest interessante middelen hiertoe is de
L
,,geadresseerde clearing”. Een geadresseerde clearing-
•affaire zouden wij kunnen definiëren als een affaire op
het terrein van de internationale handel, waarbij de im-
port van een hooggeprijsd buitenlands’ product afhanke-
lijk wordt gesteld van de export van een laaggeprijsd
binnenlands product. Deze afhankelijkheidsverhouding

is financieel mogelijk door subsidiëring van het hoog-
geprjsde product met eën deel van de winst, verkregen

uit de export van het laaggeprijsde product.
Het merkwaardige is, dat een sdergelijke transactie
alleen maar mogelijk is met behulp van de Overheid,
die door administratieve maatregelen zorg moet dragen,
dat inderdaad een afhankelijkheidsverhouding ontstaat.

Allereerst moeten de in- en uitvoervergunningen in de betrokken landen voor dezelfde producten, in dezelfde
omvang en zoveel mogelijk simultaan worden uitgegeven,

zodat conditie is, dat de er bij betrokken landen in elk
geval voor iedere individuele ruiltransactie tot overeen-
stemming moeten komen. Daarnaast is het gewenst,

‘) Deze artikelen luiden als volgt:
Clauses of Derogation


Shoutd its economic and flnancial situation justify such a course, a Mem-
ber country need not take the whote of the liberalisation measures provided
for in Article 2.
Should any liberalisation measure taken in accordance with the pro.
visions of Articte 2 resutt in serious economic disturbance in the Member
country concerned, that country may withdraw these measures.
C.
1f, despite any recommendations made under paragraph (a) of Article
15, the deficit of a Member country with the European I’ayments Union
(hereinafter referred to as the ,,Union”) is increasing at a rate and in dr-
cumstances which it considers serious in view of the state of its reserves, that Member country may temporarity suspend the apptication of tibera-
tisation measures taken in accordance with Article 2.

dat de in- en uitvoervergunning, nodig voor de ,,adres-
sering”, zoveel mogelijk in één hand komen.
Wanneer de Overheid deze medewerking niet verleent,

zal de handel veel moeilijker tot binding komen, omdat,
indien bijv. een bepaalde exporteur, die van een lar.d

met laag
prijsniveau
naar een land met hoog prijsniveau

exporteert, eenn

iaal’ de voor zijn transactie in beide lan-
den benodigde vergunningen in bezit heeft, geen animo

meer zal gevoelen om. zijn export alsnog van een tegen-

prestatie afhankelijk te maken.

Het is een interessante vraag in hoeverre deze affaires

binnen het kader van de Europese samenwerking in

haar huidige vorm bestaansrecht hebben en tot de ont-

wikkeling van het Europese economisch verkeer kunnen

bijdragen.
Alvorens deze vraag te beantwoorden, is het nuttig

om de functie van de geadresseerde clearing in het inter-

nationaal handeisverkeer nader te analyseren.

De functie van de geadresseerde clearing.

Internationale handel is ruil van binnenlandse goederen.

voor buitenlandse tegen een zekere prijs (ruilvoet). Deze
ruilvoet kan door economische manipulaties in hoge mate
mede worden beïnvloed door de Overheid. Wanneer de
overheidsinstanties, het prijs- en loonniveau verhogen of
zich niet tegen een stijging van prijzen en lonen verzetten,

heeft dit voor de handel met het buitenland een gunstig
en een ongunstig effect. Het voordelige efféct is, dat men

de buitenlandse goederen tegen een gunstiger ruilvoet
koopt, doordat men per eenheid prestatie meer vreemde

goedereh kan verkrijgen dan voorheen. Het nationaal,
inkomen neemt hierdoor toe. Het nadeel is echter, dat

door dit hoge loon- en prijsniveau minder goederen aan

het buitenland zullen worden verkocht, zodat de ‘vermin-
derde export tot een verminderde import zal leiden. De
handel krimpt in en de voorheen geëxporteerde goederen’

moeten in het binnenland worden afgezet.

In het algemeen zal de gang van zaken zijn, dat aanvan-

kelijk het nationaal inkomen toeneemt, doch naar mate
dë ruilvoet steeds gunstiger wôrdt, komt er een moment,
waarop de ongunstige invloed van ‘de inkrimping van het handelsvolume sterker is dan de gunstige’ invloed van de

ruilvoetverbetering. Het nationaal inkomen neemt dan af
2).

Onder deze omstandigheden is ingrijpen economisch ge-
wenst. Een bruikbaar medicijn vormt dan de geadresseerde’

clearing. Hierdoor dwingt men immers een verruiming
van het handelsverkeer af, waardoor het economisch proces
weer gûnstig wordt beïnvloed. Aan de sterke neiging tot
importeren, die juist door de lage ruilvoet bestaat, kan

ruimte worden gegeven door de koppeling aan een in waar-

de aequivalente export.
In de practijk kan deze theoretische richtlijn alleen

intuitief ‘worden toegepast. Het is uiteraard nimmer moge-
lijk om exact aan te geven of de grens, waarop geadres-
seerde clearingzaken gunstig of ongunstig werken, is be-
reikt of overschreden. Bovendien ligt ditvan geval tot geval

anders.
Soms leidt een kunstmatige ruilvoetverbetering snel tot

de geschetste critieke situatie, soms langzaam. Het is
echter wel aannemelijk, dat in het Europese verkeer de

‘)
Van de uitgebreide theoretische bespiegetingen, die hierover kunnen’
worden opgebouwd, is hier afgezien. In eenvoudige theoretische termen kan
men zeggen, dat de situatie een optimum bereikt, waar een van de indifferentie-
curves raakt aan de (prijsconsumptie) = ruitvoetcurve. zie voor anatoge
ituaties bijv. Kaldor ,,A note on tariffs and the terma of trade”, Economica
November 1940.

22 Augustus 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

625

eventuele voordelen Van’ een zekere ruilvoetverbetering
snel in nadelen veranderén. Belangrijk is in dit verband
immers de intensiteit van de buitenlandse vraag naar ‘de’ geleverde producten. Wanneer deze vraag snel afneemt

bij een relatief geringe prijsstijging, krimpt het totale

handeisvolume eveneens snel in. In Europa hebben de

meeste landen gelijksoortige economische structuren.

Wanneer de
,
prijzen in één land relatief te hoog liggen,
zal de vraag naar de producten van dit land door de uit-
gebreide concurrentiemogelijkheden, die andere landen
hebben, snel afnemen. Deze ongunstige invloed wordt
dan’ nog weer versterkt door het feit, dat door de starheid

van de prijzen van vele industriële eindproducten moeilijk voor de weggevallen export een afzetgebied op & binnen-landse markt kan worden gevonden. Eerder zal het gevolg

zijn
7
dat het product onverkoopbaar, althans moeilijk

verkoopbaar wordt, zodat door werkloosheid het nationaal inkomen afneemt. De clearing-adressering als handelspoli-
tieke mogelijkheid wordt hierdoor des te sneller opportuun.

Naast de hierbovengenoemde factoren bestaan er echter
ook andere van meer practische aard, die evenzeer voor
de beoordeling van de gekoppelde transactie als al of niet
wenselijk handelspolitiek verschijnsel van belang zijn.

Het bedrfsleven.

Voor het bedrijfsleven brengt deze – vaak spontaan
gezochte handeisvorm -* verschillende specialë moeilijk-
heden mede. Allereerst wordt een transactie binnen het•

kader van.een geadresseerde clearing bijzonder gecompli-
ceerd, doordatde exporteur van een goed te maken heeft
met minstens vijf of, zes andere belanghebbenden, te weten
de importeur van zijn goed, de im- en exporteur van’het • tegenproduct, de overheidsinstanties in beide landen en
vaak nog een bemiddelende tussenhandelaar. Bij gemengde
transacties met meer dan één product neemt het aantal er
bij ‘betrokken personen evenredig toe. ‘Deze gehele corn-
• merciële samenhang is – en dit ligt in de materie opge-

slotén – doorgaans zeer broos.
Het ligt voor de hand, dat een van de schakels gemak-kelijk kan breken, wanneer men er van uit gaat, dat deze

affaires door de uitgebreide voorbereiding een langere
tijd dan normaal is, nodig hebben om afgewikkeld te

worden. Wanneer in die tussentijd de prijs van een in de koppeling

deelnemend product aanzienlijk stijgt of daalt, neemt het
gevaar, dat een van de schakels uitvalt, snel toe, met het
gevolg, dat deafwikkeling van de gehele affaire wankel

wordt..
– Ook het verschil in het tempo van de diverse leveranties
schet bijzondere risico’s. Het is niet altijd mogelijk om
deze leveranties simultaan te doen verlopen (zo bijv. in
geval van een ruil van seizoensproducten tegen industriële
producten met lange levertijd). Wanneer een dergelijke affaire eenzijdig is afgewikkeld, kan de contractant, die
zijn belangen behartigd ziet, eveneens uitvallen, zulks ten nadele van zijn partners. Eventuele waarborgen hiertegen
brengen weer extra kosten en moeiten mede.
De voorbereiding wordt niet alleen bemoeilijkt doordat
de deelnemende partijen tot elkaar moeten worden ge-
bracht, doch ook moeten, zoals reeds werd opgemerkt,
twee andere bij de transactie betrokken belangrijke organen
de affaire fiatteren, nl. de overheidsinstanties in beide

landen..
De Overheid zal in het algemeen als doelstelling hebben
er voor te waken, .dat geen belangrijke (,,harde”) pro-
ducten worden uitgevoerd in ruil voor onbelangrijke

(,,zachte”) producten.
In feite ligt hier een potentiële bron van voortdurende
controversen, omdat de belangen van Overheid en handel
hier tegengesteld lopen. De handel zal in het algemeen grotere winsten maken met de export van ,,harde” pro-
ducten zoals grondstoffen, dië bij een prijshausse het snelst
t

in prijs stijgen, dan met de uitvoer van niet-essentiële eind-

producten die veel langzamer in prijs stijgen. Hierdoor
krijgen juist deze laatsten als tegenproduct weer (althans

voor de handel) een bijzondere aantrekkelijkheid.
Al deze moeilijkheden, die overbrugd moeten worden,

maken door de extra-prestaties die hiervoor nodig zijn,

de initiële bedrijfskosten, welke aan deze affaires ten grond-

slag liggen, hoger. Veelal leidt een en ander nog tot inscha-

keling van een tussenhandelaar als specialist, die boven
zijn kosten nog een bepaalde winstmarge neemt. Men zou dus kunnen zeggen, dat de gemiddelde arbeidsproductivi-
teit van de internationale handelaar in feite daalt.
‘Ten slotte is er nog een ander bezwaar, dat naar voren

gebracht kan worden, ni. dat bij een regeling als de boven-
genoemde, kleinere transacties, moeilijk tot hun recht
komen, omdat alleen zaken van grotere omvang rendabel

zijn, wat eveneens een economisch verlies betekent.

De Overheid.

Niet alleen voor het bedrijfsleven worden de kosten van
voorbereidirg hoger, doch ook voor de Overheid nemen
de kosten toe, omdat iedere affaire afzonderlijk op zijn
merites moet worden beoordeeld.
De Staat wordt zelfs voor een bijzondere opgave gesteld

door het ,,spel”, dat tegenover de staatsorganeft in het
land van de tegenpartij moet worden gespeeld. Het merk-
waardige is, dat hierbij èen commerciële functie wordt
verricht, die in zekere zin kan worden vergeleken met die

van de monopolist in het bilaterale monopolie.
Aangezien zowel de prijzen als de behoeften regelmatig
veranderen, wijzigen ook de ,,gradaties” (hard, middel-
waardig, zacht en wat daartussen ligt), die men aan de
geruilde producten kan toekennen, voortdurend. Zo zullen

de overheidsintanties er logischerwijs naar streven om de exportgoederen, die men in ruil aanbiedt, zo laagwaardig
mogelijk te houden in vergelijking met de gradatie van de
tegenproducten. Dit speelt met name een rol, indien men

,,hoogwaardige” tegenproducten wil importeren (die in het land van de leverende partij uiteraard weer niet als ,,hoog-

waardig” behoeven te worden getaxeerd).
Dit alles roept weer complicaties in het léven ten aanzien

van transito-affaires, waarbij eën buitenlands product in
het -kader van een geadresseerde clearing wordt doorge-
voerd en het geretourneerde goed eveneens weer naar
elders wordt gereëxporteerd. Hoewel deze affaires op grond

van -de, transitowinst economisch aantrekkelijk zijn voor
het land, dat de transitowinst geniet, zal ook hier weer de
neiging groot zijn om hoogwaardige producten te ruilen
voor laagwaardige. Aangezien het land van de tegenpartij geen onderscheid ziet tussen ,,normale” en transito-adres-
seringen, zou het bij licentiëring van deze doorvoer door
de Overheid van het transiterende land een verkeerde
indruk krijgen van de ,,gradatie”, die deze Overheid aan

de in ruil vérkregen productén toekent. Het spel van het
bilateraal monopolie, dat de Overheid noodgedwongen
speelt, wordt dan doorkruist.
Door het ingewikkelde bestel, samenhangend met de kenmerken van de geadresseerde clearing, maken deze economisch aantrekkelijke zaken terwille van het grote
geheel geen of weinig kans. Puzzles in vele varianten, zowel
voor Overheid als bedrijfsleven,• zijn dus aan de orde van
de dag en remmen de efficiency.

Res’umerend kan dus worden gezegd, dat de geadresseer-
de clearing de verdienste héeft, dat een zich moeilijk ont-
wikkelend handelsverkeer wordt verruimd.
Men zal hierbij echter moeten bedenken, dat deze
;
ver

ruiming eerst efficient wordt, indien een knstmatig ver-
laagde ruilvoet geen verhoging van het nationaal inkomen
bewerkstelligt, doch tot een verlaging aanleiding geeft.
Een en ander i in dit opzicht mede afhankelijk van de

626

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICIITEN

22 Augustus 1951

verschillende vraag- en aanbodelasticiteiten. Bij de beoor-

deling van het ,,optimale punt”, aar adressering rationeel

is (voor zover een dergelijke theoretische terminologie

hier op zijn plaats is), moet’ echter mede in aanmérking
worden genomen de nadelige invloed op het nationaal

inkomen door de daling van de arbeidsproductiviteit van

het
bedrijfsleven
en de grotere bezetting van het over-

heidsapparaat.

Met het beantwoorden van deze verschillende in eerste

aanleg gerezen vragen is echter nog niet onderzocht of de

geadresseerde clearing past in ‘het raam van de huidige

Europese economische samenwerking. Hierbij denken wij

in eerste instantie aan de Europese Betalings Unie en de
maatregelen van de O.E.E.C. voor de vrijmaking van de

internationale handel.

Adressering en Europese samenwerking.

Wat de E.B.U. betreft, zou een bezwaar kunnen zijn,

dat de prijsmanipulatie, die door de adressering in het

leven wordt geroepen, in feite ëen ondergraving van de

aan de E.B.U. opgegeven wisselkoers is.
Nèch’ in het ,,Agreement for the Establishment of an

European Payments Union”, nôch in de daarbij beho-

rende ,,Directives for the application of the Agreement for
the Establishment of an European Payments Union” zijn

echter bepalingen opgenomen, waaruit zou
blijken,
dat

een geadresseerde clearing in strijd is met de letter of de
geest van de Betalings Unie.
Zelfs wordt door par. 3 ad a van de ,,Directives” min of
meer een eventuele discriminatie van de wisselkoersen

stilzwijgend gesanctionneerd
3).

Geheel anders is de situatie ten aanzien van de vrij-

makingsmaatregelen van de O.E.E.C.
Zoals bekend hebben alle deelnemende landen de ver-

plichting 60 pCt van hun import (berekend op basis van

het jaar 1948) te liberaliseren, tenzij men op grond van art. 3 van de ,,Code” een uitzonderingspositie inneemt.

Voor de resterende 40 pCt blijft de contingentering gehand-

haafd, zodat voor de goederen, die hieronder vallen, een

geadresseerde clearing nimmer in strijd kan zijn met de

O.E.E.C.-gedachte.
Wat daarentegen de 60 pCt-sector betreft, is men ge-

neigd om te concluderen, dat een adressering wel in strijd

is met het liberalisatieprincipe, aangezien men de import

aan bepaalde voorwaarden bindt: wat door de liberalisatie-
code verboden wordt. Immers, artikel l,.annex A, van

deze code luidt als volgt:

,,Liberalisation measures shali consist in the abolition of quantittive
restrictions on imports of commodities which are the object of these mea-
sures, whether this abolition resuits from the admissiors of such commodities
without licensing or from the automatic and immediate issue of Jicences for their import. Liberalisation measures must provide for the automatic
allocation of the foreign currencies required for such imports”.

Men moet echter tegenover deze formulering stellen,
dat de geadresseerde clearing leidt tot een lagere prijs voor
het importproduct als gevolg van de afhankelijkheidsver-
houding. Wanneer men dus formeel vrij blijft om binnen
het kader van de zuivere liberalisatieprocedure te impor-
teren, volgens de hier weergegeven formule, zal men
materieel, op grond van prjsoverwegingen, de voorkeur

geven aan een import met ,,condities” – zijnde een geadres-
seerde clearing. Men zou dus kunnen betogen, dat een
land, mits het deze eerste alternatieve mogelijkheid open
houdt, met het goedkeuren van een geadresseerde clearing

niet in strijd komt met de Parjse voorschriften, zoals deze
in de ,,code” zijn vastgelegd.
Zolang er in Europa deelnemende landen zijn, die nog

3)
,.Balances in the currency of any Coistracting Party without a unified
cross-rate structure orhaving varying rates of exchange in retation to Contract-
ing Partjes having a unified crost-rate structure shail be reported in the cur-
rency of the latter Contracting Partjes, after having been calculated at a
rate of exchange agreed between the two Contracting Parties concerned”.

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING ‘OP HEl

GEBIED VAN DE INTER-

‘NÂTIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

BETALINGSVERKEER

250 VESTIGINGEN IN NEDERLANO

niet rijp zijn voor de liberalisatieprocedure of zolang de
mogelijkheid van terugtrekking der liberalisatie van andere
landen krachtens art. 3 d blijft bestaan, zolang zal een
gehele of gedeeltelijke adressering van import- of export-

zaken een oplossing voor bepaalde handelspolitieke pro-
blemen blijven betekenen. Dit middel heeft, mits vorzich-

tig toegepast, binnen het kader van de in dit artikel aange-

geven grenzen, naast de reeds behandelde, verschillende
andere voordelen.

In de eerste plaats kan men op elk willekeurig moment –
van deze mogelijkheid afstappen en bij verbetering van de

economische situatie weer overgaan op ,,normale” clearing-

affaires.

In de tweede,plaats kan men dit middel zonodig toepassen
op bepaalde producten, die normaal niet ,,lopen”
4).
Voor
de overige im- en exporten kan dan een gewoon clearing-
accoord worden gebruikt. Men exploiteert dan alle voor-
delen van de adressering en vermijdt zoveel mogelijk de
nadelen.
• Een verder voordeel is, dat men het niet-nakomen of

onsoepel toepassen van handelspolitieke verplichtingen, waartoe het op zijn deviezenuitgaven bezuinigende land
veelal sterk geneigd zal zijn, tot een minimum beperkt.
Immers, indien dit land zijn importverplichtingen niet

nakomt of onsoepel toepast, ziet het ook zijn export in
het gedrang komen.
Ten slotte mag niet worden vergeten, dat een land, dat
als gevolg van een kunstmatig lage ruilvoet met het buiten-
land, deviezenrestricties toepast en- hierdoor eventueel

zelfs een gunstige beïnvloeding van zijn nationaal inkomen
verkrijgt, dit altijd doet ten koste van de economie van zijn
buitenlandse handelspartners. Deze zien ni. hun ruilvoet
slechter worden.

Wanneer deze zich hiertegen niet door prijsverhoging
kunnen wapenen (wat in feite alleen gebeurt, indien de export op monopolistische basis geschiedt of indien de
Overheid ingrijpt door het vaststellen van minimum export-
prijzen), ‘is het toepassen van geadresseerde clearingzaken
voor deze landen zelfs nog eerder opportuun dan voor
het land, dat de deviezenrestricties entameert.
In ieder geval zal – zolang in het kader van de Europese
samenwerking niet alle deelnemende landen tot evenwich-

‘) Voor d bijzondere problemen, welke hieraan verbonden zijn, zie een
analoog geval7 J. wemeisfelder, ,,Het handelspolitiek aspect van compensatie-
affaires”, maandschrift Economie, September 1949, blz. 573. Voor de goede
orde zij aangetekend, dat een compensatie-affaire in vele opzichten verschilt
van een geadresseerde ctearing.

22 Augustus 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN,

627

tige betalingsbalansen kunnen komen – de geadresseerde

clearing, mits op de juiste wijze en voorzichtig toegepast, nog altijd een waardevolle bijdrage kunnen leveren tot de

ontwikkeling van het inter-Europese verkeer, met name
daar, waar prijsverschillen de belangrijkste oorzaak van

de moeilijkheden vormen.

Het is bekend, dat men in kringen van de O.E.E.C. in

het algemeen huiverig staat tegenover de bovenomschre-
ven figuur, aangezien men hierin een stap terug ziet in de

,,organisatie” van de handel. De efficiency, welke men

echter bij volstrekte eliminering van deze mogelijkheden verkrjgt, is vaak schijn. Er bestaat in dit verband ook nog

zoiets als ,,Reculer pour mieux sauter”.

‘s-Graverihage.

WENfELSFELDER.

Scheepsbouw in het eerste halfjaar .1951

Vergeleken met twaalf maanden geleden zijn de om-

standigheden, waarin de wereldscheepsbouw verkeert, wel

zeer grondig gewijzigd. Toen vroeg men zich niet zonder
bezorgdheid af op welke wijze men de sterk gedunde order-

portefeuille wederom op peil zou kunnen brengen en ging
men er in enkele gevallen, schoorvoetend weliswaar, toe

over vaste prijzen te offreren en het risico te lopen van
loonsverhogingen en stijging der materiaalprijzen tijdens

de bouw der op deze basis gecontracteerde schepen. Thans
zijn in de meeste scheepsbouwende landen de werven ge-
durende de eerstvolgende drie â vier jaren volledig bezet

en behoort het allerminst tot de uitzonderingen, dat als
vroegste levertijd voor nieuw te bouwen schepen 1955/
1956 wordt genoemd. Van het noteren van vaste prijzen
is geen sprake meer; tussentijdse verhoging der arbeids-
lonen dan wel van de materiaalprjzen komt integraal

ten laste der opdrachtgevers. Dat dit risico.geenszins denk-
beeldig is behoeft geen betoog. Scheepsbouwstaal is niet
slechts moeilijker verkrijgbaar, maar ook de prijzen be-
wegen zich in opwaartse richting. In Engelse scheepsbouw-
kringen houdt men er dan ook rekening mede, dat de
bouwprjs voor een motorvrachtschip van ca 10.000 tons
draagvermogen binnénkort tot £ 60 per ton zal stijgen.
In feite is dit niveau practisch reeds bereikt. De voort-
durende stijging der bouwprjzen blijkt uit een verge-
lijking van de bouwprjs van een schip van ca. 10.000
tons, dat achttien maanden geleden werd besteld en waar-
voor £ 475.000 werd betaald. In 1946 kostte een dergelijk vrachtschip £ 287.000! Ook onderstaande, aan ,,Fairplay”

ontleende, tabel spreekt een duidelijke taal:

Standaardiype 9.500 ton motorvrachtschip met een snelheid
van ca 12 mijl.

Prijs Per ton draagvermogen
£

£

Augustus 1939

………………..
145.000

15. 6.0

31 December 1945

………………
265.000

28. 0.0

30 Juni 1946
……………….
…….
290.000

30.10.0

31 December 1946

………………
300.000

31.10.0
30 Juni 1947
……..

…………. …..
330.000

34.15.0

31 December 1947

………………
350.000

37. 0.0

30 Juni 1948
……………………..
160.000

38. 0.0

31 December 1948

………………
380.000

40. 0.0

30 Juni 1949
……………………..
400.000

42. 0.0

31 December 1949

………………
400.000

42. 0.0

30 Juni 1950
……………………..
400.000

42. 0.0

31 December 1950

………………
440.000

46. 5.0

30 Juni 1951
………………… . …..
480.000

50.10.0

Zoals uit bovenstaand, uiteraard globaal, overzicht

blijkt, kwam de ononderbroken stijging in 1949, het jaar,
waarin zich in het algemeen een dalende tendentie der
prijzen zowel van grondstoffen als van afgewerkte pro-
ducten manifesteerde, tot stilstand. De terugslag op de
vrachtenmarkt animeerde niet tot het plaatsen van bouw-
orders. Het conflict in Korea, gevolgd door de herbewape-
ning, wijzigde echter het beeld grondig en deed in de tweede
helft van 1950 de prijzen opnieuw scherp oplopen, een

stijging, die zich sedertdien heeft voortgezet. Enkele bij-
zondere factoren beïnvloedden in Engeland bovendien het
prijspeil. Een nieuwe loonsverhoging eind
1950,
gevoegd

bij een stijging der staalprijzen, de opheffing der contrôle
op de houtprijzen en een verhoging der binnenlandse

spoortarieven, ziedaar çen aantal interne oorzaken, die de

schèrpe stijging der Engelse bouwprjzen in de hand

werkten.


De hoge bouwprjzen blijkens overigens allerminst de
reders te weerhouden van het plaatsen van opdrachten.

De Engelse scheepsbouw en dit geldt evenzeer voor het
merendeel der scheepsbouwende landen, werkt op volle
capaciteit en is ruimschoots van opdrachten voorzien.
Het probleem is niet; zoals een jaar geleden, op welke
wijze men de orderportefeuille kan vullen, dan wel hoe men
de overvloed van bestellingen binnen redelijke termijn.
kan uitvoeren en een verdere drastische stijging der prijzen

kan tegengaan. Het is vooral de materiaalvoorziening die
zorg baart. Vertraagde levering van scheepsbouwstaal,

alsmede van onmisbare onderdelen, behoort allerminst
tot de onmogelijkheden. Men dient er rekening mede te
houden, dat naar mate de herbewapening een groter deel

der staalproductie opeist, de behoeften in de civiele sector

meer in het gedrang zullen komen, hetgeen voor de scheeps-
bouw langere levertijden impliceert. Ofschoon ook de bouw

van vrachtschepen zowel voor de lijn- als voor de alge-mene vrachtvaart, vergeleken met een jaar geleden, aan-,
zienlijk is toegenomen, is het vooral de stroom van be-
stellingen voor nieuw te bouwen tankschepen, die oorzaak

is, dat tal van werven gedurende de eerstvolgende drie
vier jaren zijn volgeboekt.

Het totale draagvermogen der wereldtankvloot is,
zonder rekening te houden met de Amerikaanse wereld-
vloot met een draagvermogen van ca
11/4
mln tons, ge-

durende de eerste zes maanden van dit jaar met niet minder
dan rond 1,4 mln tons toegenomen en bedroeg op 1 Juli jI.
28.177.856 tons tegen resp. 27.205.525 tons op 1 Januari jl.
en 16.078.000 tons op 1 Juli 1939. De Verenigde Staten
nemen met 7.127.254 tons (excl. de reservevloot) de eerste

plaats in, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk met
6.464.769 tons, Noorwegen met 4.306.672 tons en Panama, verzameivlag voor rederijen van verschillende nationaliteit,
met 2.802.442 tons. Frankrijk, dat de vijfde plaats inneemt,
volgt op grote afstand met 1.064.940 tons, terwijl ons land
met 873.641 tons de zevende plaats op deze ranglijst in-

neemt. Uit een recente analyse van een der bekende Engelse
tankbevrachtingsmakelaars
blijkt,
dat 18,5 pCt der wereld-
tankvloot bestaat uit schepen, welke ouder dan zestien
jaren zijn en van’ deze categorie is iets minder dan de helft
ouder dan 25 jaar. 44,2 pCt werd gedurende de oorlog,
d.w.z. in de jaren 1940-1945, en 27 pCt na de oorlog
gebouwd. Zolang de tankvrachten zich op het tegenwoordig
lonend peil bewegen, zullen de reders de schepen, welke
meer. dan 25 jaren oud zijn, in de vaart houden. Met
vervanging binnen afzienbare tijd dient niettemin rekening te worden gehouden.
Op 1 Juli jl. bedroeg het totale draagvermogen der in
aanbouw zijnde tankschepen 8.596.000 tons. Engeland
ging met 4.368.000 tons aan de spits. De opdrachtgevers
hebben hun domicilie in tal van landen, t.w. Engeland
zelf met 2.840.000 tons, Noorwegen met 882.000 tans, de
Verenigde Staten met 162.000 tons, Panama met 83.000
tons, Zweden met 16.300 tons, Ftankrijk met 18.700 tons,
Brazilië met 66.000 tons, Argentinië met 88.000 tons, Denemarken met 16.000 tons en verschillende andere

628

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22
Augustus
1951

landen met in totaal
196.000
tons draagvermogen. Tweede
op de ranglijst is Zweden met in totaal
1.358.000
tons
draagvermogen. Noorwegen is met
822.000
tons de be-
langrijkste opdrachtgever der Zweedse werven, welke voor
Zweedse rekening
366.000
tons en voor Nederlandse reke-
ning
387.000
tons draagvermôgen in aanbbuw hebben. De Nederlandse scheepsbouw nam op 1 Juli ji. met een

totaal draagvermogen van
777.000
tons de derde plaats in.
Merkwaardig is de trend, die zich vooral sedert het einde van de oorlog duideIijk aftekent, om het draag-

vermogen der tankschepen opte voeren. Aan het einde

van de tweede wereldoorlog toch was het tankschip met een draagvermogen van
14/15.000
tons gebruikelijk ge-
worden. De tijdens de oorlog in Amerika gebouwde zgn.

T2 tankers met éen draagvermogen van ca
16.500
tons en een snelheid van
1
44/15
mijl hebben ongetwijfeld de stoot

gegeven tot de bouw van tankschepen van allengs groter
type voor particuliere rekening. Het duurde immers niet
lang, of de tanker met een draagvermogen van
16.500/
18.500
tons, een snelheid van
1
44/
16
4
mijl en met een
belangrijk groter pompcapaciteit deed zijn intrede. Ge-
durende de laatste jaren is een aantal tankschepen met
een draagvermogen van
24.000
tons, speciaal bestemd voor
het vervoer van ruwe olie van het Midden Oosten naar de

Verenigde Staten, besteld en hiermede is het laatste woord
in de snelle ontwikkeling nog allerminst gesproken. In het

jongste verleden toch zijn opdrachten geplaatst voor de
bouw van zgn. ,,super tankers” met een draagvermogen
van
30.000
tons, een snelheid van
16
mijl en een pomp-‘
capaciteit van
2.000
tons per uur – in
1945/1946
werd een
capaciteit van
4/500
tons als normaal beschouwd – terwijl
recentelijk voor Amerikaanse rekening aan een der Duitse

werven opdracht werd gegeven ioor de bouw van een
tinkschip met een draagvermogen van
40.000
tons! Uiter-
aard zijn dergelijke schepen aan bepaalde trajecten ge-

bonden; hun diepgang en afmetingen zijn zodanig, dat

de technische outillage in een aantal laad- en loshavens
vooralsnog tekort schiet. Aangenomen mag echter worden, dat hierin geleidelijk zal worden voorzien, zodat dit aspect

geen duurzame belemmering voor de exploitatie dezer
,,super tankers” oplevert.

Een andere vraag is, welk type het meest economisch is,
bezien van het standpunt van de particuliere reder. Of-

schoon ook in dit opzicht een min of meer snelle evolutie
allerminst tot de onmogelijkheden behoort, lijkt voorals-
nog de tanker van
16/20.000
tons de beste mogelijkheden
uit een oogpunt van regelmatige exploitatie te bieden.

Met aanzienlijke financiële steun der Regering, die krach-
tens de nieuwe wetgeving, naar gelang van het scheeps-
type, een gemiddelde subsidie van
40
pCt verleent teneinde
het nadelig verschil tussen de Franse en internationaal

geldende bouwprijzen te overbruggen, hoopt men tot
geleidelijke vernieuwing der Franse koopvaardijvloot, die voor circa één derde bestaat uit schepen, welke ouder zijn
dan
20
jaar, te kunnen overgaan. De totale bruto tonnen-
maat, ni. rond
3
mln tons, is groter dan die van védr de
oorlog, nI.
2.730.000
BRT. De tankvloot vertegenwoordigt
een totaal van
565.000
BRT.

Ook in Denemarken was de bedrijvigheid in de scheeps-
bouw alleszins bevredigend, waarbij vooral de voor buiten-
landse rekening geplaatste opdrachten van betekenis zijn.’
Naast de op Deense werven in aanbouw zijnde schepen
werd gedurende de eerste zes maanden een aantal voor
Deense rekening in Engeland, Zweden, Duitsland en Japan gebouwde schepen opgeleverd, waardoor de totale tonnen-
maat op 1 Mei jl. tot ca
1.280.000
BRT, d.w.z. ca
180.000
BRT meer dan in
1939
was gestegen. De Deense koop-
vaardijvloot, voor meer dan de helft uit schepen ouder dan
20
jaren bestaande, behoeft overigens vernieuwing. De

Deense werven zijn gedurende de eerstvolgende jaren volop

van werk voorzien dank zij opdrachten zowel voor Deense

als buitenlandse rekening. Men maakt zich echter evenals elders bezorgd over de materiaalvoorziening.

Het merendeel der voor Finland in aanbouw zijnde
schepen wordt in het buitenland gebouwd. Ons land speelt

hierbij een belangrijke rol. O.a. zijn drie tankschepen met
een draagvermogen van
14300
tons elk en twee passagiers-
vrachtschepen met een bruto inhoud van ca
3.000
tons en
bestemd voor de vaart tussen Finland en Zweden, voor

Finse rekening in aanbouw. Gedurende het eerste halfjaar
nam de Finse koopvaardijvloot met
15.000
BRT toe,
waarbij het echter de aandacht trekt, dat ondanks een

stijging van het totale aantal schepen, de schepen van kleiner
type voortdurend in aantal verminderen. Van
167
schepen,.
variërend van
500
tot
2.000
BRT in
1939,
is het aantal
thans gedaald tot 111, waarvan• bovendien
103
meer dan•
20
jaren dud zijn. Ook hier vormt de noodzaak van vloot-

vernieuwing – de gemiddelde ouderdom voor de gehele
vloot bedraagt
33
jaren – een acuut probleem.

Zeer gunstig is daarentegen de groei der Zweedse kocp-
vaardijvloot, die van rond
1,6,
mln BRT védr de oorlog
thans tot ca
2.150.000
BRT is gestegen. Had de Zweedse
tankvloot in
1939
slechts een inhoud van ca
165.000
BRT,
per
30
Juni beschikte Zweden over een vloot van moderne
tankschepen met een totaal van
368.000
BRT, ‘waarbij
geen rekening is gehouden met de in aanbouw zijnde tank-

schepen, die een totale inhoud van rond
450.000
BRT
hebben. Circa drie kwart der Zweedse koopvaardijvloot
bestaat thans uit moderne motorschepen. Naarmate het
accent meer valt op de geregelde lijndienst – ongeveer de
helft der vrachtvloot vindt emplooi in. de transatlantische
lijnvaart, circa 10 pCt in de geregelde vaart op de Middel-
landse Zee en circa
30
pCt in de Noord-ee — raakt de
algemene vrachtvaart op de achtergrcnd. De grcei der
koopvaardijvloot – de Zweedse reders hebben ten volle

van ‘s lands neutraliteit gedurende de wereldoorlog gepro-

fiteerd – is uiteraard ook van betekenis voor ‘s lands
betalingsbalans. Van de in totaal opgevaren vrachten, t.w.
ca £
70
mln per jaar, bestaat ongeveer £
40
mln uit buiten-landse betaalmiddelen. Niet ten onrechte noemde de voor- –
zitter der Zweedse Redersvereniging recentelijk de koop-vaardijvloot ‘s lands belangrijkste exportindustrie(

De capaçïteit der Noorse werven heeft onder de drang
der omstandigheden – vergunning tot bouw in het buiten-

land wordt slechts onder bepaalde voorwaarden door de

Noorse Regering verleend – de laatste tijd een aan-
zienlijke uitbreiding ondergaan. Aan het eind van het eerste
kwartaal hadden de op Noorse werven in aanbouw zijnde
schepen een totale inhoud van rond
143.000
BRT. Legde
men zich tot voor enkele jaren uitsluitend toe op de bouw
van schepen van kleiner type, thans heeft bijv. een der
Noorse werven een serie van negen tankschepen van
13.500
tons elk onderhanden, terwijl kortgeleden gecontracteerd
werd voor de bouw van een schip van
20.000
BRT. In
het begin van het jaar werd ook het grootste, tot dusver
in Noorwegen gebouwde schip, t.w. een tanker van ruim
16.000
BRT te water gelaten, een gebeurtenis, die uiteraard
in Noorwegen grote belangstelling wekte, mede als symp-
toom der zozeer verbeterde outillage. Het accent valt bij

de vlootuitbreiding overigens nog steeds op de buiten-
landse scheepsbouw. Zo waren aan het eind van het eerste
kwartaal op Engelse werven schepen met een totale inhoud
van niet minder dan
535.810
BRT voor Noorse rekening in aanbouw, terwijl Noorwegen in andere landen
188.662
BRT in aanbouw had. De

aanbouw van tankschepen do-mineert. Begin
1951
bestond meer dan
80
pCt der voor
Noorse rekening in aanbouw zijnde schepen uit tankers,
terwijl het aandeel der tankschepen
45
pCt van de totale
koopvaardijvloot onder Noorse vlag uitmaakte. Reeds thans
is de in de vaart zijnde tankvloot onder Noorse vlag, met
2,5
mln BRT, rond
600.000
BRT groter dan vdôr de oorlog

22 Augustus 1951.

ECONOMISCH-STA TISTISCHE BEPJCHTEN

629

Bijna 70 pCt der Noorse koopvaardïjvloot bestaat uit

schepen van minder dan 15 jaar oud.

De scheepsbouw in Italië heeft nog steeds met tal van

problemen te kampen. Als erfenis van het vroegere regime

gaat men gebukt onder de last van duizenden overtollige

arbeidskrachten, welker ontslag niet wel mogelijk is. Men
is volkomn afhankelijk van het buitenland voor de aan-

voer van grondstoffen en als verdere complicerende factor

is er het verschil in zienswijze ten aanzien van de meest
rationele vlootuitbreidingspolitiek. Bepleiten de reders,
tot wier vurigste pleitbezorgers Signor Achille Lauro be-
hoort, dat voor de vlootvernieuwing beschikbare fondsen

primair door de Regering dienen te worden aangewend

voor de bouw van tank-‘en vrachtschepen, welker rende-ment het gunstigst is, de Regering is in het bijzonder ge-
porteerd voor de bouw van grote passagiersschepen, niet

slechts uit overwegingen van prestige maar ook omdat
deze categorie naar het oordeel der Regering in belang-

rijker mate dan tankers en vrachtschepen een bron vormen

van inkomsten in harde valuta, die Italië zeer wel kan
gebruiken. De bouwkosten bewegen zich in Italië op éen
zeer hoog peil en zijn gemiddeld 40 pCt hoger dan de

Engelse, 60 pCt hoger dan de Duitse, terwijl de prijzen
der Japanse werven nog lager liggen. In rederskringen
wijst men er in dit verband op, dat de bouw van een
passagiersschip van 25.000 tons, rond 17,8’mrd lire kost
tegen ,,slechts” 3 mrd lire voor de bouw van een vracht-

resp. tankschip van 10.000 tons. De Italiaanse vrachtvloot
is voornamelijk door aankoop in Amerika resp. herstel
van beschadigde schepen wederom vrijwel op het peil
van véér de oorlog. Daarentegen blijft het aantal passa-

giersvrachtschepen ca 33 pCt bij dat van vôér de oorlog
ten achter, terwijl deze categorie voornamelijk bestaat
uit elders aangekochte tweedehandsschepen. Op 18 Mei jl.

werd intussen het 25.000 tons grote motorpassagiersschip
,,GiulioCesare”, bestemd voor de dienst op Zuid-Amerika,

der ,,Italia” te water gelaten. Eveneens in het afgelopen eerste
halfjaar liep het 13.000 tons grote motorschip ,,Austra-
lia”
1
van de ,,Lloyd Triestino” van stapel. Laatstgenoemd
schip wordt eerlang gevolgd door een tweetal zuster-

schepen, – t.w. de ,;Oceania” en de ,,Neptunia”. Voorts
zijn plannen goedgekeurd voor de bouw van een schip

van 25.000 tons en van een 10.000 tons passagiersschip,
welk laatste bestemd is voor de geregelde dienst op Egypte.

Japan’s scheepsböuw is thans definitief op weg naar
herstel. Alle tot dusver bestaande beperkingen zijn op-
geheven. In het kader van het zesde bouwprogramma zijn
thans 26 vrachtschepen met een totale inhoud van 170.500
BRT, twee tankschepen van 29.000 BRT alsmede nog zes
vrachtschepen, metende 40.000 BRT in aanbouw, terwijl
in Mei jl., onder vigueur van het zevende scheepsbouw-

programma, de bouw van 26 vrachtschepen metende
179.000 BRT en twee tankschepen met een inhoud van
24.000 BRT is goedgekeurd. Al deze schepen komen vôôr
Mei1952 gereed. De stijging der staalprijzen is oorzaak,
dat de Japanse bouwkosten zich in opwaartse richting be-wegen. De bouwprijs van een vrachtschip van grooc type
bedraagt thans 1.140 mln yen (officiële koers $ 1,— = 360
yen). Sedert het einde van de oorlog werden op Japanse
werven in totaal 43 schepen ‘ter waarde van meer dan
$ 35 mln voor buitenlandse rekening gebouwd. Ofschoon
tal van aanvragen, waaronder ook voor Amerikaanse
rekening, bij de Japanse werven binnenkomen, is het haar
in verband met het werk, dat zij onder handen heeft, niet
mogelijk, op het ogenblik nieuwe opdrachten te aanvaar-

den. Eind Maart bestond de Japa’nse koopvaardijvloot

uit
951
schepen met een draagvermogen van 2.650.000 tons

en een inhoud van 1.830.857 BRT. Hoewel dus reeds
voortgang is gemaakt met de reconstructie der door oorlogs-

geweld zo zeer geteisterde vloot, blijft zij nog aanzienlijk

ten achter bij die van v66r de oorlog, toen zij een inhoud
had vafi ruin 6 .mln BR.T. Zolang het accent in Japan’s

scheepsbouw zo sterk valt op de wederopbouw der eigen.

vloot, vormt hij voor de over,ige landen geen alte grote

bedreiging. Dit zal wel het geval zijn zodra met de recon-
structie belangrijke voortgang is gemaakt en het is dan ook
niet zonder reden, dat Amerika’s streven naar een spoedig

herstel van Japans industriële outillage en koopvaardij vloot

elders niet zonder beduchthejd wordt gadegeslagen.
Ook Duitsland ontwikkelt, na de opheffing der tot voor

kort bestaande beperkingen, grote activiteit op scheeps-
bouwgebied. Zo werd gedurende het eerste halfjaar een

aantal nieuw gebouwde schepen, waaronder verschillende

met een draagvermogen van 10.000 tons nog in aanbouw
zijn, aan de vloot toegevoegd. Het verleden jaar aan Duits-
land toegestane invoerquotum van 300.000 BRT aan vracht-
en 100.000 BRT aan tankschepen werd integraal benut,
terwijl sedert April jI. talrijke opdrachten voor Duitse

rekening bij de verschillende werven zijn geplaatst. De

wederopbouw der Duitse koopvaardijvloot geschiedt in
snel tempo en met concurrentie van Duitslands scheeps-
bouw dient ter dege rekening te worden gehouden.
Acuut is dit gevaar overigens niet. Het zal zich eerst
in volle omvang doen gelden, wanneer de grote be-
drijvigheid in de internationale scheepsbouw is geluwd en

de vraag, hoe de orderportefeuille moet worden gevuld,
opnieuw onder het oog moet worden gezien. Voorshands
is hiervan, zoals gezegd, geen sprake. De rederijen zien
zich veeleer geplaatst voor het probleem, waar alsnog

opdrachten voor levering op redelijke termijn kunnen –
worden geplaatst.

De lange levertijden voor nieuw te bouwen schepen en cie
vaste stemming op de vrachtenmarkt gedurende de eerste
vijf maanden, waarvan de rederijen uiteraard profijt wens-ten te trekken, heeft niet nagelaten; de prijzen der tweede-
hands schepen sterk te beïnvloeden. Zo werd o.a. een in
1937 gebouwd motorvrachtschip van 9.000 tons draag-
vermogen, . bouwprijs rond £ 125.000, voor meer dan
£ 400.000 verkocht en de nieuwe eigenaar zou dit schip
desgewenst wederom met winst hebben kunnen verkopen.
Voor een in 1930 gebouw1e môtortanker van 12.000 tons
laadvermogen, waarvoor een ‘jaar geleden £ 220.000 werd
gevraagd, is sedertdiefi een bod op basis van £ 500.000

geweigerd, terwijl een in 1935 gebouwd motortankschip
van 12.500 tons recentelijk voor £ 575.000 met oplevering
in het najaar van eigenaar verwisselde. De prijzen voor

tweedehands schepen worden uiteraard geheel en al be-
paald door de rendementsmogelijkheden op korte termijn,
hetgeen de sterke fluctuaties verklaart. Anders is het met de
scheepsbouw. Weliswaar oefent ook hier de conjunctuur
een beslissende invloed uit, maar men rekent hier toch met langere termijnen en daar de scheepswerven in vrijwel alle
landen gedurende’ de eerstvolgende jaren, dank zij vooral
de talrijke opdrachten voor de bouw’ van tankschepen,
volledig bezet zijn en het risico van stijgende lonen en
materiaalprijzen geheel voor rekening der opdrachtgevers

is, zullen de bedrijfsresultaten voorshands een gunstig
beeld tonen.

Rotterdam.

,

C. vERMEY.

630

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22
Augustus 1951

Statistische bepaling van. de ontwikkeling van de

Nederlandse ruilvoet

Nederlands huidige eçonomische positie wordt in be-
langrijke mate beheerst door het toegenomen tekort op

de betalingsbalans. Zoals bekend wordt dit tekort prac-

tisch geheel veroorzaakt door het nadelige saldo op de
handelsbalans. De recente ongunstige ontwikkeling van-

het invoersaldo is o.a. toe te schrijven aan het slechter

worden van de ruilvoet (,,terms of trade”) sedert medio

1950, als gevolg van de sterk gestegen grondstoffenprijzen

op de wereldmarkt. De Nederlandse invoer bestaat ni.

voor een aanzienlijk groter deel uit grondstoffen dan de
uitvoer en genoemde prijsstijging is (nog?) slechts voor

een gedeelte in de eindproducten tot uitdrukking gekomen.

Een dergelijke ontwikkeling houdt in, dat tegenover een

bepaalde hoeveelheid buitenlands product een groter hoe-
veelheid nationaal product moet worden gesteld dan

voordien. Het is van groot belang voor de economische

politiek, te weten hoever dit proces in dit geval is gevorderd.

Momenteel kan de ontwikkeling vai de ruilvoet worden
gevolgd aan de hand van maandelijkse in- en uitvoer-

prjsindices, welke het Centraal Bureau voor de Statistiek
sedert 1949 (op basis van 1948) publiceert. Deze indices
ontstaan als quotient van, eveneens op basis van 1948
berekende, volume-indices en indices van de reële waarde

van in- en uitvoer. De volume-indices worden berekend
volgens de zgn. methode van
Laspeyres,
welke inhoudt,

dat de hoeveelheden van inm en uitvoer voor de verschil-

lende artikelen in de opeenvolgende perioden worden

gewogen met de desbetreffende prijzen van het
basisjaar.

Voor de hieruit afgeleide prijsindices betekent dit, dat de
prijzen van in- en uitvoer voor de verschillende artikelen
zijn gewogen met de hoeveelheden van de
desbetreffende

maanden
(zgn. methode van
Paasche).
Dit komt er op

neer, dat wijzigingen in de goederensamenstelling van de
maandelijkse in- en uitvoer invloed op de hoogte van de te bepalen. prijsindices kunnen uitoefenen en wel indien
en voor zover de betrokken partiële indices afwijken van

het gewogen gemiddelde van de pârtiële indices van de
overige productèn, ‘welke in de berekening zijn opgenomen.
Een verschuiving van ,,duurdere” naar ,,goedkopere”

artikelen oefent op zichzelf echter geen invloed op de
hoogte van het te bepalen prijsindexcijfer uit.
De prijsindices berekend volgens de methode van Paasche
worden ook wel aangeduid ‘als ,,unit-value”-indices en

kunnen – zoals het C.B.S. zelf opmerkt – niet als zuivere
prijsindices worden aangemerkt, zodat het aan twijfel
onderhevig is of deze in het onderhavige geval het vereiste

nauwkeurige inzicht kunnen verschaffen
‘). Het is hierbij

bijv. zeer wel mogelijk, dat een prijsdaling resp. -stijging over de gehele linie door verschuivingen in de goederen-
samenstelling van de in(uit)voer wordt genivelleerd. Een

willekeurig voorbeeld moge dit illustreren:

Basisperiode

Periode i

Periode II

(
1
)1(
2
) 1
(1 x2) (3)1(4)
1(
3
x
4
)I(
3
x
2
) (5)
1 (

I(
5
x
6
)I(
5
x
2
)

Artikel A

3 100 300

3 125 375 .300

5 122 610

500
Artikèl B

5 100 500

5
101 505 500

3

90 270 300

Totaal

800

880
1
800 ‘

880
1
800

Prijsindex

.

100,

110

110

(3). (5). = hoeveelheid.
(4), (6) = prijs.

i5Voor een gedetailleerde uiteenzetting van de be}ekeningsmcthode van
het CBS. zij verwezen naar ,,Statistische en Econonsetrische Onderzoekingen”
Jaargang 4, No 2 – Juni 1949.

Hoewel in dit voorbeeld zowel artikel A als artikel B

van periode T op periode II een
prijsdaling
te zien

geven, blijft het totale prijsindexcijfer constant.

Het soms grillige verloop van de door het C.B.S. ge-
publiceerde indices doet veronderstellen, dat het eerder

vermelde, aan deze indices inhaerente, bezwaar niet van

louter theoretische aard is. –
Ook valt het op, dat de uitvoerprijsindices in de periode

Juli/October steeds belangrijk beneden de betrokken jaar-

gemiddelden liggen (zie onderstaande tabel), welk ver-

schijnsel in belangrijke mate door het prijsverloop in de

groep ,,landbouwproducten” blijkt te worden bepaald.

Uitvoerprjjsindices (1948 = 100)
2)

Totaal

I

Landbouwproducten
Maand- Juli/Oct.

Overige.

Jaar
I
Juli/Oct.

Overige

Jaar
gem

mnd.

mnd.

194899

101

100

89

100

105
1949

91

96

94

75

89

96
1950

93

100

98

9.1

110

120

Het is duidelijk, dat het hier seizoenmatige schomme-

lingen betreft, welke, hoe interessant op zichzelf ook, het
nagestreefdetotaalbeeld vertroebelen. Voor de onderhavige
methodé geldt bovendien, dat in de topmaanden van het

seizoen, waarin de prijs van genoemdetlandbouwproducten

steeds relatief laag ligt, dit lage cijfer door de relatief

grote omvang van de betrokken export, ook relatief sterk
in het totaalindexcijfer tot uitdrukking komt. Hetzelfde

bezwaar geldt voor de prjsverhoudingen in overeenkom-
stige maanden van opeenvolgende jaren, indien
bijv.
bij
een grotere oogst, veelal samengaand met een grotere

export, de prijs relatief laag is.

Getracht is nu, de invloed van de wijzigingen in het
goederenpakket van de maandelijkse in- en uitvoer op de
door het C.B.S. berekende indices te quantificeren, waarbij
voorshands werd volstaan met een analyse van het export-
prijsverloop voor ,,agrarische” producten (de groepen
,,landbouwproducten”‘ en ,,gefabriceerde voedingsmid-

delen” van het C.B.S.), welke artikelen bijna 50 pCt vormen
van de totale Nederlandse export. Voorts werd de be-‘
rekening beperkt tot de prïjsniveaux vn Februari 1950

en Februari
1951.
Deze maanden werden gekozen, aan-

gezien de C.B.S.-gegevens een prijsdaling voor ,,agrari-
sche” producten over deze periode lieten zien, terwijl op

grond van- de algemene prjsbeweging een prijsstijging

verwacht mocht worden.

Uit de door het C.B.S. in zijn berekening opgenomen

posten zijn hiertoe voor genoemde 2 maanden prijs-
indices berekend op basis van een
vast
goederenpakket

(methode van Laspeyres).
Nu is het bekend, dat’ de fluctuaties in een reeks van.

zgn. samengestelde indexcijfers niet belangrijk beïnvloed
worden door de verhouding van de ,,gewichten”, waarmede
de partiële indices worden gewogen, niits deze verhouding
constant wordt gehouden. De keuze van het goederen-
pakket is dus minder belangrijk. Desalniettemin zijn, om
het toevallige element zoveel mogelijk uit te schakelen,
de onderhavige berekeningen zowel op basis van het
goederenpakket van 1948 als op dat van 1950 (waartussen
aanmerkelijke verschillen . bestaan) uitgevoerd. In beide
gevallen resulteerde uit de berekeningen in Februari 1951
een
hoger
prijspeil dan in Februari 1950.

2)
verschillende gegevens uit deze tabel, evenals vele verder genoemde of
gebezigde cijfers zijn niet door het C.B.S. gepubliceerd, doch door dit Bureau
welwillend voor deze studie Ier beschikking gesteld.

22 Augustus 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

631

Uitvoerprjjsindices voor ,,agrarische” producten

(1948

100)

C.B.S. met pakket

met vast pakket
van de maand

jaar 1948
1
jaar 1950
FebruariI950
……

..
.
105

104

107
Februari 1951 ……..99

109

111

De twijfel aan de bruikbaarheid van de C.B.S.-indices
voor het beoogde inzicht wordt door dit resultaat aan-

zienlijk versterkt. Het is echtei gewenst, de analyse over
nog meer maanden uit te strekken, ‘aartoe de berekeningen
werden, uitgebreid over de periode Januari 1950/Maart

1951. Echter werd o.a. ter vereenvoudiging van het reken-

werk op verschillende punten van de eerstvolgende methode
afgeweken en wel:

.1. volstaan werd met de weging volgens het goederen-

pakket 1950;

de steekproef werd beperkt tot en 40-tal posten,

omvattend ca 70 pCt van de totale export van ,,agrarische”

producten in 1950 (C.B.S.: ca 180 posten; 96 pCt van
de exportwaarde 1948), waarbij alleen die posten werden
opgenomen, waarvan zowel op grond van de omschrijving
als op grond van het maandelijks prijsverloop mocht
worden aangenomen, dat de goederensamenstelling vol-
doende homogeen is. Een en ander is uiteraard arbitrair,
doch lijkt toch meer verantwoord dan de methode van
het C,B.S., waarbij blijkbaar aangenomen is, dat de invloed
van fluctuaties in de goederensamenstelling van de ge-
bezigde posten op het totale prijspeil door het grote aantal
van deze posten wordt genivelleerd;

bij export van typische seizoenpriducten werden
de prijsfluctuaties in de loop van de, voor elk van deze
producten geldende, ,seizoenperioden geëlimineerd. Dit geschiedde door voor de betrokken artikelen tijdens die
perioden een constante prijs aan te houden.

Het resultaat van deze becijferingen moge blijken uit
onderstaande tabel, waarbij de gevonden indices, voor de
vergelijkbaarheid met de tevens vermelde overeenkomstige
C.B:S.indices, op basis 1948 = 100, zijn herleid.

Prjsindices voor uitvoer, van ,,agrarische” producten
(1948 = 100)

0

Jnuari

1950

105

99

januari

1951

105

106
Februari 1950

105

99

Februari 1951

99

106
Maart

1950

101

96

Maart

1951

104

107
April

1950

103

94
Mei

1950

101

93
Juni

1950

95

94

le kwartaal1950

104

98
Juli

1950

87

94

2e kwartaal1950

100

94
Augustus 1950

86

95

3e kwartaal 1950

88

96
September 1950

90

98

4e kwartaal 1950

100

103
October

1950

93

102
November 1950

103

103
December 1950

105

104

le kwartaal

103

106

Op te merken valt, dat de hier berekende indices:

een veel gelijkrnatiger verloop vertonen dan de
C.B.S.-indices;

slechts in geringe mate een seioendal vertonei (de stijging na Juli 1950 is vnl. een gevolg van ,,Korea”);

in het le kwartaal 1951 hoger liggen dan in het
le kwartaal
1950,
dit in tegenstelling tot de C.B.S.-indices;

gemiddeld over het jaar 1950 niet afwijken van de C.B.S.-indices (beide hebben een indexcijfer vân 98 pCt
van 1948), hetgeen als een aanwijzing voor de nauwkeurig-
heid van de hier gevolgde methode mag gelden.

Deze analyse wijst uit, dat de principiële bezwaren,
verbonden aan de door. het C.B.S. gevolgde methode,

quantitatief inderdaad van betekenis zijn, zodat moet

worden geconcludeerd, dat deze prijsindices niet voldoen
aan de eisen, welke hieaan thans moeten worden gesteld.

Uit voerprjsindices van ,,agrarische” producten
(1948 = 100)

slO

105

loo

95

Laspeyres

.001


90

85

1950

.

1951

Rotterdam.

F. 1. CLAvAUX.

AANTEKENINGEN
Inflatie en immigratie in Âustralië

Bij de bestudering van de internationale vraagstukken
Inoet men op het ogenblik, waarschijnlijkmeer dan ooit in de geschiedenis is voorgekomen, rekening houden met de.
snelle ontwikkeling van bepaalde landen en de gevolgen,
welke dit heeft voor de economische structuur van dewereld.
Economische veranderingen vinden steeds plaats. Belang-
rijk is echter het tempo van de economische ontwikkeling. Tot de landen waar dit tempo zeer hoog is behoort Austra-
lië. Voor een belangrijk deel is dit een gevolg van de immi-
gratiepolitiek van de Australische Regering. De bevolking zal; als alle plannen verwezenlijkt worden, in 1960 verge-
leken met 1946 met ongeveer 50 pCt zijn toegenomen.
Een van de meest interessante aspecten van deze immi-
gratiepolitiek is de invloed daarvan op de monetaire
politiek.

Jmmigratie vereist in een moderne volkshuishouding
investeringen op grote schaal. Wat Australië betreft zette

de immigratiebeweging in op een moment (1947), toen het,
investeringsvolume reeds een aanzienlijke omvang had
bereikt en de achterstand in bijv; de huizenbouw nog zeer
aanzienlijk was. De Australische volkshuishouding heeft
namelijk het laatste .decennium de invloed ondervonden

van een oorlog, van een na-oorlogse omschakeling van de
productie, welke overigens evenals in de Verenigde Staten
en Canada zonder schokken is verlopen, van hogeexport-

prijzen en van grote investeringen ten behoeve van de
normale economische ontwikkeling, dus afgezien nog van
het immigratieprogramma. Op zichzelf beschouwd hebben
genoemde factoren geleid tot grote investeringen. Men
kan aannemen, dat de na-oorlogse inhaalvraag bevredigd
is, zij het weliswaar dat de in en vlak na de oorlog bestaande
latente inflatie, zich heeft omgezet in een actieve inflatie.
De investeringen ten behoeve van de normale economische
ontwikkeling zijn moeilijk te schatten, daar zij voor statis-
tische doeleinden niet gemakkelijk te isoleren zijn van de

invloed van de immigratie. De grote winsten, welke dit

632

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Augustus 1951

jaar in de exportsector worden gemakt, geven waarschijn-

lijk een nieuwe impuls aan de investeringsgolf. Daarbij
komt dan nog de invloed van de bewapening, waarover

op het ogenblik nog weinig valt te zeggen.

Beschouwt men de investeringsbehoefte ten gevolge van

de immigratie afzonderlijk, dan is het duidelijk dat zich

op dit gebied een economisch knelpunt van enorme af-

metingen ontwikkelt. Het aantal immigranten, dat volgens

de plannen jaarlijks wordt toegelaten, bedraagt ongeveer

200.000. Dit aantal, gevoegd bij de natuurlijke uitbreiding
van de bevolking, betekent een jaarlijkse groei van ongeveei

34 pCt. Volgens berekeningen’, vereist deze bevolkings-

toeneming een in”estering van ongeveer 10 pCt. Men kan

aannemen, dat een dergelijk groot inimigratieplan tezamen

met de reeds genoemde investeringen een totaal volumè

aan investeringen ten bedrage van ongeveer 20 pCt van het

nationale inkomen vereist. De besparingen bedragen on
geveer 10 â 12 pCt van het nationale inkomen, een per-

centage, dat vrij hoog is voor een land, dat zich in het

beginstadium van grote economische ontwikkeling be-
vindt. Zij zijn echter onvoldoende om ‘de huidige inves-

teringen tegen stabiele prijzen te financieren. Hier tegenover
staan enkele compenserende factoren. Een deel van de

investeringsbehoefte kan door de immigranten rechtstreeks

worden gefinancierd voor zoverre zij (o.a. Britse immi-

granten), de vrije beschikking over deviezen hebben, welke

gebruikt kunnen worden voor aankoop van goederen in

het buitenland. Met uitzondering natuurlijk van Ameri-
kaanse goederen, daar ook Australië de dollarschaarste
in alle hevigheid kent. Deze bron van financiering is niet
infiationistisch. Het is de overheveling van kapitaal van

het ene naar het andere land met de beddeling daar te

blijven. Het onderscheidt zich dus zowel van de kapitaal-
export van buitenlanders naar Australië als van het vlucht-

kapitaal. Een andere compenserende factor kan zijn, dat

de nieuw aankomende immigranten vaak geen vôldoende
middelen voor, investering hebben of zich eerst willen

oriënteren. Dit beïnvloedt dan alleen het volume van de

directe immigratie- en niét dat van de indirecte immigratie-

investering (bijv. in gas-, electriciteitsbedrijven enz.).
Overigens zullen irnmigrantei’i, die reeds langer in het land zijn hun besparingen wensen te gebruiken voor de aankoop
van huizen en andere duurzame goederen,
Ook al houdt men met de ,,zelffinanciering” door een

deel van de immigranten rekening, dan is een investerings-
volume van ongeveer 20 pCt van het nationale inkomen

bij een besparingsvolume van 10 â 12 pCt niet door te voeren zonder een verdere vergroting van. de inflatie.

Om een enkel voorbeeld te geven. De vraag naar nieuwe
woningen wordt op ongeveer 100.000 per jaar geschat,
terwijl de productie slechts de helft van dit aantal be-
draagt. Ook de electriciteits- en gasvoorziening is onvol-

doende voor de groeiende bevolking.
Tot dusverre is de inflatie niet uitgegaan van de begro-ting. Deze vertôont zelfs over de laatste jaren aanzienlijke

overschotten, waarmede overheidsinvesteringen zijn ge
;

financierd. De inflatie had echter niet dergelijke afme-‘ tingen kunnen aannemen, indien de credietsituatie niet

zo gemakkelijk was geweest. Daartoe heeft dat toestromen
van buitenlands kapitaal, in de laatste jaren in de ver

wachting van een mogelijke revaluatie van het Australische
pond, medegewerkt. De centrale bank, die voldoende be-
voegdheden heeft de çredietexpansie te remmen, heeft aan
de handelsbanken om allerlei redenen grote vrijheid ge-
laten. Deze credietexpansie is evenwel voor een belangrijk
deel te verklaren uit de gestegen prijzen en uit de loons-
verhbgingen. De Australische economie is voor het laatste
zeer gevoelig. In de eerste plaats door de minimumlonen,
welke gekoppeld zijn aan de kosten van levensonderhoud,
verder door het, ondanks de grote immigratie, enorme

tekort aan geschoolde arbeiders en tenslotte door de macht
van de vakverenigingen. /

In verschillende beschouwingen wordt vaak teveel nadruk

gelegd op de externe oorzaken van de inflatie, ni. de stij-

ging van de invoerprjzen en op de hoge exportopbrengsten

(o.a. door de fantastisch gestegen wolprijzen). Het valt

niet te ontkennen, dat de hoge invoerprjzen medegewerkt
hebben tot’ versterking van de inflatie, alleen reeds door
de invloed van de gestegen kosten van levensonderhoud

op de lonen. De bovenstaande uiteenzetting van de ver-
schillende gebieden van investering toont echter duidelijk,

dat de interne factoren, welke de inflatie veroorzakén,

verreweg het belangrijkste
zijn.
Wat de enorm gestegen

exportopbrengsten betreft, deze zouden een infiationis-

tische invloed kunnen uitoefenen als er niet voldoende in-

voer tegenover had gestaan. Het is mogelijk, dat deze factor

in de laatste tijd door de schaarste aan bepaalde Ameri-

kaanse kapitaalgoederen een rol heeft gespeeld of binnen-

kort een rol zal gaan spelen. Aande andere kant hebben

deze hoge inkomsten van de landbouwende bevolking
ook een zekere anti-infiationistische invloed gehad. Door

de sterk progressieve belastingen is een zeer belangrijk

deel van deze inkomens in de vorm van belastingen naar

de Schatkist gevloeid. Bovendien is het een bevolkings-

groep met een hoge spaarzin’. Ondanks de scheef getrokken

inkomensverhouding heeft dit feit waarschijnlijk de inflatie
meer geremd dan anders het geval ware geweest.

Voortzetting van de immigratiepolitiek, welke grote

investeringen vereist, zou mogelijk zijn door het opnemen

van buitenlandse leningen, het verminderen van de minst
noodzakelijke investeringen, 0f door verlaging van de
levensstandaard, hetgeen buy, het geval zou kunnen zijn
als verdere prijsstijgingèn niet gepaard zouden gaan met

overeenkomstige loonsverhogingen. Dit is een middel,

dat niet spoedig zal worden toegepast, daar deze politiek

moeilijk is door te voeren in een periode, waarin de econo-
mische
bedrijvigheid
groter is dan ooit te voren en een

grote schaarste aan arbeidskrachten bestaat. Dan blijven
er dus twee andere middelen over, nl. vermindering van
de investeringen, of het financieren van de grote investe-

ringen door het opnemen van dollarleningen. Wat dit

laatste betreft heerst er in vele kringen een angst voor
buitenlandse leningen in vetband met de slechte ervaringen
in de grote depressie,’ toen de jaarlijkse dienst van de
buitenlandse schulden ten gevolge van de catastrofale
prijsdaling van de exportproducten een enorme druk op
het land heeft gelegd. De verleden jaar verkregen lening
van de Internationale Bank ten bedrage van $ 100 min is
voor de uitvoering van’ het programma van economische
ontwikkeling lang niet voldoende. Lenen op de Ameri-
kaanse kapitaalmarkt is echter uiterst moeilijk, zodat deze’ mogelijkheid vrijwel uitgesloten moet worden geacht.
Met het oog op de voortgaande inflatie zijn derhalvè
ingrijpende maatregelen noodzakelijk. Of vermindering
van de overheidsinvestering voldoende is laat zich moeilijk
beoordelen. In dit verbaid zijn ook verdere maatregelen,
voor credietrestricti te verwachten. Leiden deze maat-
regelen niet tot een automatische ,vermindering van de,
immigratie, dan kan deze slechts gehandhaafd worden door
een straffe contrôle op het economisch leven (o.a. prijs-
contrôle), welke echter de fundamentele moeilijkheden
niet oplost of door een verdere vergroting van de monetaire

instabiliteit. Of de immigratiepolitiek deze prijs waard is,
is uiterst twijfelachtig. De immigratiepolitiek van Australië
is weliswaar de dominerende factor in de economische en
wellicht internationale politiek, maar zij zal toch niet de
monetaire politiek in alle opzichten kunnen overheersen.’
Want voortgezette inflatie zal o.a. de structuur van de
productie beïnvloeden. In .de laatste jaren ‘heeft de pro-
ductie zich uitgebreid in een richting, welke niet strookt
met de gezon,de beginselen van een economische ont-
wikkelingspolitiek. De uitbreiding van de industrie is
namelijk het sterkst geweest in de minder belangrijke in-t
dustrieën’ ten koste van de basisindustrieën. Het is een in

22 Augustus 1951

ECONOMISCH-STATISTISCH.E BERICHTEN

633

de inflatie veel voorkomend verschijnsel, dat de minst

noodzakelijke

industrieën vaak het meest winstgevend zijn
en dus het schaarse kapitaal aantrekken.

Het Australische voorbeeld leert in elk geval, dat het

uiterst moeilijk is een ,,full emplo’nient”-sïtuatie lange

tijd te handhaven zonder inflatie. Welke maatregelen de
Australische Regering ook zal n&men, zij zullen gericht

moeten zijn op vermindering van de investeringen, gepaard
gaande met een meer evenwichtige uitbreiding – van het
productie-apparaat.

De Amerikaanse plannen met betrekking tot de

steunverlening aan dé economisch

onontwikkelde gebieden

In het vorige jaar werd de ,,International Development

Advisory Board” ingesteld, welke tot taak heeft President

Truman advies uit te brengen inzake de politiek, die de
Verenigde Staten ten aanzien van de economisch onont-wikkelde gebieden naar haar inzicht dienen te volgen.
In Maart ji. heeft de commissie haar rapport gepubliceerd.

Dit rapport gesft een uitwerking van ,,Point Four” uit de
rede, welke President Truman op 20 Januari 1949 heeft ge-houden
1),
en kan worden beschouwd als een vervolg op
het zgn. ,,G.ray-report”, dat is gewijd aan de economische

politiek, die de Verenigde Staten ten aanzien van het buiten-
land in het algemeen dienen te voeren.

Het onderhavige rapport behandelt de toestand in de
onontwikkelde gebieden en de betekenis van deze ge-
bieden voor de Westerse landen, terwijl het tevens plannen
op organisatorisch en financieel terrein ontwerpt ter ‘er-
groting -van de productie en daarmede van de welvaart
– van de betrokken gebieden.

De welvaart in de economisch onontwikkelde gebieden en
de betekenis van deze gebieden voor de gei’ndustriali

seerde Westerse landen.

Tot de onontwikkelde gebieden rekent de commissie:

Zuid-Amerika

…………..
met een bevolking van 158 millioen zielen
Afrika
……………………..
,,

,,.

198
Turkije en Griekenland
——
—-

27
Net Midden Oosten
…………..
,,

,,

36
Zuid-Azië

………………..,,,.,,

.,

465
Zuid-Oost-Azië ——————
,,

,,

188
Oceanië

……………………
„,,

3

De bevolking van deze gebieden omvat in totaal 1.075
millioen mensen, welk aantal het inwonertal van de ge-
industrialiseerde landen verre overtreft: Indien men daarbij
in aanmerking neemt, dat het nationale inkomen in deze

gebieden aanzienlijk lager is dan het nationale inkomen
in de Verenigde Staten en in West-Europa
2),
dan is het
duidelijk, dat voor de rijkere landen een belangrijk werk-

terrein braak ligt.
Men zou de productie van de eerstgenoemde gebieden,
die voor een belangrijk deel de grondstoffenleveranciers
van de wereld zijn, kunnen verhogen door

de buitenlandse

investerigen in deze gebieden te vergroten.
Dat een vergroting van de productie in deze streken ook van betekenis zou zijn voor de meer ontwikkelde gebieden, volgt volgens het rapport uit het feit, dat de
industriële landen voor een groot deel zijn aangewezen

‘)ln verband met de vele verkeerde interpretaties betreflènde ,,Point Four”,
heeft de commissie zich gehouden aan de oorspronkelijke verklaring van de
President, zoals deze is vastgelegd in-de ,,Act for International Development”.
Deze verklaring luidt als volgt: ,,:De volkeren van

de verenigde Staten en
andere Staten hebben een gemeenschappelijk belang in de vrijheid en in de
economische en sociale vooruitgang van alle volkeren. Zulk een vooruitgang
zou de veilige ontplooiing van de democratische denkbeelden, alsmede de
uitbreiding van een wederzijds voordelige handel, de goede internationale ver-
standhouding en de handhaving van de wereldvrede bevorderen”.
,’) Per hoofd van de bevolking bedraagt het inkomen in de economisch
onontwikkelde gebieden $80, in West-Europa ..$ 473 en in de verenigde
Staten $ 1.453.

op de aanvoer van grondstoffen iiit, onderscheidenlijk

uitvoer van industriële producten naar de onontwikkelde
gebieden
3).

Het belang, gezien uit het oogpunt van de
defensie,
volgt reeds uit het feit, dat de Verenigde Staten (die met
6 pCt van de wereldbevolking en 7 pCt van de wereld-

oppervlakte, ongeveer 50 pCt van de industriële productie
van de wereld voor hun rekening nemen) in 1949 ongeveer

73 pCt van de goederen, welke van militaire betekenis zijn,,
uit deze gebieden invoerdèn. Zo is natuurrubber, mangaan
(waarvan de staalproductie afhankelijk is), chroom, zink
en koper voor een groot deel uit de onvoldoende ont-
wikkelde gebieden afkomstig.
De
handelspolitieke
betekenis van deze regionen voor
de geïndustrialiseerde landen blijkt onder andere hieruit,

dat de invoer in de onontwikkelde gebieden in 1949 voor

40 pCt uit West-Europa en voor 31 pCt uit de Verenigde
Staten afkomstig was. – –

be
voorstellen van de ,,Advisory oard”.

A.
Instelling van de ,,United States Overseas Economie
.-4dministration”. –

Teneinde de maatregelen, die nodig zijn voor de econo-

ntische verdediging, te coördineren met het streven tot
vergroting van de productie van de gehelë ,,vrije” wereld,

stelt de commissie voor, een nieuw lichaam in het leven
te roepen, dat de naam
,,United States Overseas Economie
Administration”
zou dragen. –

Volgens de mening van de commissie is geen van de
reeds bestaande organisaties in staat de taak ten opzichte

van de onontwikkelde gebieden naar behoren. te ver-
vullen en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden te
coördineren. De ,,Administrator” van de ,,Overseas Eco-
nomic Administration” zal onder andere zeggenschap

moeten hebben over de leningen, die de Export- Import
,Bank verstrekt, terwijl bovendien een gedelegeerd commis-
saris van de Verenigde Staten bij de Interbank zijn werk-zaamheden zal moeten afstemmen op het programma van

de ,,Administrator” van de ,,Overseas Ecônômic Ad-
ministration”.

Het nieuwe lichaam zal men op een regionale basis
moeten opbouwen en leiden en men zal volledig gebruik

moeten maken van de organisaties, die reeds op interna-
nionaal gebied werkzaam zijn, in het bijzonder van die van
de Verenigde Naties.

Naast de economische plannen van de nieuwe instelling
ter ondersteuning van de verdediging van Europa zal haar
taak onder andere het volgende moeten omvatten:

Zij moet zorgdragen voor de noodzakelijke uitvoer,
in het bijzonder naar de economisch onontwikkelde ge-
bieden.

Zij moet de economische ontwikkeling in het buiten-
land stimuleren en in het bijzonder de voedselproductie
in het buitenland bevorderen.

‘3. Zij moet de productie en de invoer van essentiële
goederen in de Verenigde Staten vergroten en verzekeren.
Zij moet zorgen voor de toevoer van die goederen,
welke het ,,Office of Defense Mobilisation” nodig heeft.
Zij hioet bijstand verlenen bij het controleren van
de prijzen van de eindproducten en de grondstoffen, die
tussen de ,,vrije” landen worden verhandeld.

Zij moet het initiatief nemen bij het uitwerken van
nationale en regionale ontwilckelingsprogramma’s voor
de onvoldoende ontwikkelde gebieden.

B.
Voorstellen met betrekking tot de financiering van de
– onontwikkelde gebieden.


Bij de financiering van de onontwikkelde gebieden kan
de gecentraliseerde organisatie van betekenis zijn in zo-

‘) Wij vragen ons echter af, of men wel voldoende aandacht heeft ge-
schonken aan de nadelen, die de ontwikkeling der ,,achterlijke” gebieden voor
de Europese industrielanden zou kunnen hebben.

614

ECONOMISCH-STA TISTIScHE BERICHTEN

22 Augustus 1951

1
b

verre zij verspihing van krachten en kapitaal kan ver-

mijden. Daarnaast beveelt de commissie, evenals het
,,Gray-report”, een verhoging van de financiële hulp aan

deze gebieden aan.

In verband met het strategische belang van sommige
publieke werken, dient men deze onverwijld uit te voeren
en te financieren uit de extra toewijzingen.

Het ,,Gray-report” acht leningen door de Exim Bank
en de Interbank ter grootte van $ 600 tot $ 800 mln per

jaar wenselijk. Daar er echter vele projecten zijn, die

men niet op basis van gewone leningen kan financieren en
daar de financiering niet alleen door de Verenigde Staten

kan geschieden, stelt de ,,Advisory Board” voor een

,,International Development Authority”
op te richten, die
tot taak zou hebben de noodzakelijk uit te voeren open-

bare werken in de onontwikkelde gebieden te finan-

cieren, voor zover men deze niet uit gewone leningen

kan bekostigen.
Men zal alle ,,vrije” landen moeten uitnodigen in het

kapitaal, dat maximaal $ 500 mln zou moeten bedragen,’

deel te nemen. De commissie stelt ‘de bijdrage van de Ver

enigde Staten op $ 200 mln.
De organisatie zal voorts eigen commissarissen hebben,

die uiteindelijk over het verlenen van de credieten zullen

beslissen; de dagelijkse leiding zou men aan de Interbank

moeten toevertrouwen.
De ,,Development Authority” zou in geen geval de

totale
kosten van een project mogen financieren, teneinde
financiering door middel van binnenlands kapitaal aan te

moedigen.

C.
Bevordering van investeringen voor particuliere rekening.

De commissie kent voorts een grote betekenis toe aan de
stroom van particulier kapitaal van de Verenigde Staten

naar de genoemde gebieden.
Thans bedraagt deze uitvoer van kapitaal ongeveer
$ 700 mln per jaar, doch dit bedrag zal volgens de

mening van de commissie ten minste tot het tweevou-

dige moeten stijgen.
Teneinde de betekenis van het particuliere kapitaal te vergroten stelt de commissie het volgende voor:

1. Men zal zodanige maatregelen moeten treffen, dat
de investeringen zowel in het binnen- als buitenland op
gelijke voet worden behandeld. Zo zal men belasting-
heffing zowel in het land waar het inkomen is verdiend, als

in het land waar men dit ontvangt, moeten vermijden. Aan
belastingheffing in het land waar men het inkomen ver-
dient, geeft de commissie de voorkeur. Een en ander zou

men in bilaterale belastingverdragen kunnen regelen.
2. Men zal voorts het transferrisico, dat verbonden is aan
het investeren van kapitaal in het buitenland moeten op-
vangen door $ 100 mln van het bedrag, waarvoor de
Exim Bank bevoegd is leningen en garanties te ver-
strekken, voor verzekering van dit risico te gebruiken.
De Exim Bank zou de Amerikaanse investeerder de dol-

lars ter beschikking moeten stellen, indien de buiten-
landse schuldenaar niet de vereiste dollars kan verkrijgen.
Deze laatste dient daartoe de tegenwaarde in eigen

valuta te storten, welk bedrag bij de Exim Bank geblokkeerd
zou blijven tot het moment, waarop de schuldenaar de
tegenwaarde in dollars kan verkrijgen.
Op deze wijze zou wel de buitenlandse schuldenaar, doch

niet de Exim Bank het risico van de schommelingen in

de wisselkoers dragen.
Men dient de mogelijkheid te onderzoeken, in hoeverre

de institutionele beleggers een deel van de tegoeden in het
buitenland kunnen investeren. De overneming van het trans-
ferrisico door de Exim Bank, zoals bedoeld in ad 2, zal

deze mogelijkheid kûnnen vergroten.
De commissie stelt voorts de aanstelling voor van

een ,,Assistent Administrator”, die zich in het bijzonder

zou bezighouden met het wegruimen van de béletselen

voor particuliere investeringen in deze gebieden.

Voor de ontwikkeling van de economisch ,,achter

lijke” landen kent de commissie tevens veel gewicht toe
aan de bevordering van het aanbod van kapitaal in deze
gebieden zelf. De besparingen zijn in deze gebieden tot
dusverre klein, terwijl zij bovendien nog voor een groot

deel worden belegd in land, huizen en goud. Dit geringe

aanbod van kapitaal in het binnenland is ten dele het
gevolg van het ontbreken van de financiële instellingen

en de gunstige voorwaarden, die nodig zijn om de poten-

tiële particuliere beleggers in zowel de onontwikkelde

gebieden als daarbuiten te bewegen voor gezamenlijke

rekening investeringen te verrichten.

Teneinde
particuliere
beleggers in staat te stellen kapitaal

in plaatselijke valuta t

5
e verkrijgen en tevens het aanbod

van binnenlands kapitaal te vergroten, beveelt de commissie
de oprichting aan van de ,,International Finance Corpo-

ration”,
waarvoor de Verenigde Staten het initiatief zouden

hioeten nemen. Deze zou een dochteronderneming van de

Interbank zijn, waardoor men de waardevolle hulp van deze

instelling zou verkrijgën.
Deze’ maatschappij zou de bevoegdheid krijgen in

vreemde en plaatselijke valuta leningen aan particuliere

ondernemingen te verstrekken zonder regeringsgaranties,
terwijl dit lichaam tevens participaties in plaatselijke

valuta, waaraan geen stemrecht verbonden is, zou kunnen
plaatsen in samenwerking met particuliere ondernemingen.
Op deze wijze zou men vele ondernemingen kunnen op
richten, welke anders wegens gebrek aan kapitaal niet tot

stand zouden komen, terwijl men tevëns de zware druk

van de vaste lasten van leningen zou vermijden.

Met behulp van de opbrengst van de geslaagde pro-jecten zou de ,,International Finance Corporation” het
valutarisico, dat met het verlenen van credieten in de

plaatselijke valuta gemoeid is, kunnen ondervangen.

Zodra de deelneming winstgevend is, zou men het aan-
deel naar particuliere beleggers kunnen afstoten.

Deze maatschappij zou een kapitaal hebben van $ 480

mln, waarvan de Verenigdë Staten $ 150 mln zouden’ moeten bijdragen. De overige leden van de Interbank
zouden hun aandeel in eigen valuta kunnen storten. De commissie is er van overtuigd, dat een combinatie

van de genoemde maatregelen, met name de belastingfacili-
teiten, het ondervangen van het transferrisico, de aan-
stelling van een ,,Assistent Administrator” en de op-
richting van de ,,International Finance Corporation”, de
totale tegenwoordige uitvoer van particulier Amerikaans ka-

pitaal tenminste zou verhogen van $ 1 mrd tot $ 2 mrd. De
commissie is. van mening, dat men de gestelde doel-
einden ruimschoots zou bereiken, indien men $ 2,5 mrd, dit is slechts 1 pCt van het nationaal inkomen in de Ver

enigde Staten, in het buitenland zou investeren.

‘s-Gravenhage.

M. A. M. G. VAN BEUSEKOM.
Drs J. T. P. DE REGT.

INTERNATIONALE NOTITIES

De Zweedse uitvoer van ijzererts

De verschepingen van Zweeds ijzererts via de Noorse

haven Narvik vertoonden van Juni op Juli jl. een aanzien-

lijke
stijging,
nl. van 720.000 tot 860.000 ton en de ver-

schepingen via deze haven zullen, naar wordt verwacht,
dit jaar een recordhoogte van meer dan 9 mln ton bereiken.
Deze cijfers bevestigen, aldus de ,,Neue Zürcher Zeitung”
van 15 dezer, de voor het lopende jaar voorspelde expansie
van de Zweedse ijzerertsexport, die met het uitbreken van
de oorlog in Korea een aanvang nam, doch eerst dit jaar

22 Augustus 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

volledig tot uiting is gekomen. In het eerste halfjaar 1951

exporteerde Zweden 6,04 mln ton ijzererts, tegen 5,43
mln ton in het eerste halfjaar 1950; de totale export van

dit product voor het lopende jaar wordt geraamd op 14

â 14,8 mln ton, waarmee voor het eerst na de oorlog het

vooroorlogs niveau zeer aanzienlijk zou worden over-

schreden.

Zwedens uitvoer van jjzererts.

Hoeveelheid
Waarde Procentueel aan-
(in mln
(in mln
deel in de

tonnen) kronen)
totale export

1938

….
.12,7
239
13,0

1946

….
5,3
110
4,3

1947

. .
..
8,5
181
5,6

1948

….
11,5
264
6,6

1949

….
12,8
340
8,0

1950

….
12,9
405
7,0

In verband met de herbewapening zullen er voor Zweden
binnen afzienbare tijd geen afzetproblemen rijzen. De pro-

duçtie van dit jaar is vrijwel uitverkocht en men is er van
overtuigd, dat het uitbreiden der Europese ruwijzerproduc-
tie, ook na een eventueel wegvallen van de bewapenings-

stimulans, toenemende afzetmogelijkheden voor het Zweed-

se erts zal scheppen. Daar Zweden tevens aanzienlijk
hogere prijzen bij de voornaamste afnemers heeft kunnen
bedingen, wordt intensief gepoogd de productie en daar-

mede de uitvoer verder op te voeren. Met het door de Rege-
ring onlangs gepubliceerde economische ontwikkelings-
programma wordt o.a. beoogd de ijzere.rtsproductie in
1955 te verhogen tot 19 mln ton (in 1950 beliep zij 13,8
mln ton) en de export tot 16,4 mln ton, terwijl voor de

daaropvolgende jaren op verdere stijgingen wordt gerekend.
In vakkringen is men evenwel minder optimistisch. Men
wijst er aldaar op, dat, daar de huidige capaciteit reeds ten volle wordt benut, voor een grote opvoering der productie
aanzienlijke investeringen nodig zullen zijn, terwijl in ver-
band met het tekort aan arbeidskrachten kostbare bedrijfs-
rationalisatie zal zijn vereist. Voorts zal men eerst het
probleem der beperkte transportcapaciteit moeten oplos-
sen, v66r de opvoering van de uitvoer in aanzienlijke mate zal kunnen .worden verwezenlijkt, terwijl tenslotte de om-

standigheid, dat de binnenlandse vraag naar ijzererts door
de uitbreiding van de capaciteit der staalfabrieken in Noord-
Zweden voortdurend toeneemt, een rol zal spelen..
Hier staat echter tegenover, zegt de ,,N. Z. Z.”, dat de
expansie der Zweedse ijzerertsproductie alleen daarom reeds
gerechtvaardigd en noodzakelijk schijnt, doodat op een
aanzienlijke stijging van de export van het grootste Zweedse
exportbedrijf, de houtveredeling, in de komende jaren
nauwelijks kan worden gerekend. Bovendien is het aandeel
van het ijzererts in de Zweedse uitvoer nog aanzienlijk lager

dan voor de oorlog en tenslotte zal de Zweedse handels-
politiek zich laten leiden door de overweging, dat zij, in tijden van internationale grondstoffenschaarste, met het
ijzererts over een belangrijk onderhandelingsobject be-
schikt.

uitstaande bedrag aan kas, tegoed bij De Nederlandsche
Bank, kassiers en uitgezet cailgeld bedroeg tezamen per
30Juni jI. f314 mln, tegen’ buy. f193 mln op 31 Januari

1951. De groter mogelijkheid liquide middelen in de vorm
van cailgeld rentegévend te maken zal hierbij ongetwijfeld

een rol hebben gespeeld. Naast de discontohandelaars en

soms een enkele bank of gemeente, treden de laatste tijd

ook het Rijk en de Bank voor Nederlandsche Gemeenten

als geldnemer op de calimarkt op. Dat de callgeldrente
zich zo veelvuldig boven het minimum van
3/4
pCt beweegt
– ook gedurende de gehele verslagweek bedroeg zij

wederom 1 pCt – is in dit verband niet verwonderlijk.

De kapitaalmarkt.

Terwijl op de aandelenmarkt het algemene koersniveau
vrijwel geen verandering onderging, vond op de obligatie-
markt gedurende de verslagweek een relatief sterke koers-
daling plaats.

Slechts bij weinige beleggers bestaat de indruk, dat de
rentestand hier te lande thans zijn ,,natuurljk” niveau
reeds heeft bereikt. Afgezien van de al dan niet juistheid
van deze opinie, maakt dit de obligatiemarkt labiel, hetgeen

momenteel i.v.m. de alom heersende geldschaarste bete-
kent: vatbaar voor dalingen. Genoemde indruk is onder’

andere het gevolg van het mislukken van de emissie van
gemeenteleningen tegen de door het Rijk voorgeschreven
maximum-rentepercentages, bekend als het rentegamma.
Geheel los hiervan staat de vraag, of algehele vrijlating
van de rentetarieven de impasse, waarin thans de gemeente-
financiën – d.w.z. de woningbouwflnanciering – ver-
keren, zou kunnen opheffen. O.i. is hiervan geen sprake,
omdat het hier in wezen gaat om een reëel tekort aan
goederen,en arbeidskrachten, dat.niet door een of andere

renteverhogi ng kan worden geëlimineerd.

10 Aug. 17 Aug.
1951

1951
Aand. indexcijfers

Algemeen

………………..
143,5
143,7

Industrie

………………
207,5
206,2

Scheepvaart

…………….
161,5 162,2

Banken

………………….
117,2
116,1

Indon.

aandelen
.

………….
46,1
47,7

Aandelen

A.K.0 .

………………….
167
169/
4

Philips

………………….
167
.

1661/2

Unilever

…………………
228/
4

234
1
/
4

H.A.L.

………………….

Amsterdam Rubbe’r

……….

l69/
4

97

170

104’/

H.V.A.

………………..
111
1
/
2

116

Kon. Petroleum

…………
286/
4

289/
4

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

De geldmarkt bleef gedurende de verslagweek ruim.

September t/m Decemberpapier noteerde 1
3/
pCt, Januari

t/m Mei
1/8-/
j
6
pCt en Juni/Julipapier 1/-4 pCt.
Uit de door het C.B.S. gepibliceerde gecombineerde
balansen van 39 handelsbanken blijkt, dat deze hun liqui-
diteit in het eerste halfjaar aanzienlijk vergrootten. Het

Staatsobligaties

24 pCt N.W.S.

…………..
70
15
/
16

,
70

3-34 pCt

1947

……………
87/


85
1
/

3
.pCt Invest.certif.

…………
89/
87’/
3

34 pCt

1951…………….
9313/
923/4

3 pCt Dollarlening …………
97
9
/
98

J.C.B.

• STATISTIEKEN
DE NEDERLANDSC}IE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)

.5
0
*03
5


0
‘0,0
c_u
•5=0
..
000
5
c’
50
55o
‘5
.5.2.-‘o
.005
u.s
E
•’
0′
0

0
o
‘a’s0
5
‘bO3
o
S
oO’5o

5
0

0
,

,5
>

16 Juli

’51 1.193.948
657.710
2.488
280.822
199.565
23 Juli

’51 1.194.091
675.920
3.205
273.432 204.884
30 Juli’51
1.194.201
737.561
3.582
278.501
207.405
6 Aug. ’51
1.194.358
764.430
3.829
295.531
206.389
13 Aug. ’51
1.194.464
814.197
3.178
288.219
211.266
20 Aug. ’51
1.194.627
759.538
2.875
284.068 209.125

Saldi in rekening courant
0
.0.
1
1
so

0
.o
5
0
1
1
00
1-‘
1

‘5u

16 Juli

… …. .2.741.804 2.247.5591

1.547.690j

290.408

110.851

30 Juli

… …. 2.806.139 2.302.864!

1.626.0861

361.326

113.376
23 Juli

..
……2.744.375 2.256.3511

2.619

1.547.690′

326.444

110.379

6 Aug. ’51…. 2.771.884 2.378.4101

27.580

1.626.0861

404.250

113.593
13 Aug. ’51…. 2.743.048 2.403.3291

17.120

1.626.0861

430.632

184.783

.

20 Aug. ’51. … 2.731.768 2.274.646

25.244

1.626.0861

278.287

112.089

NATIONALE BANK
VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen francs).

.5
5
0
3
a
u
0
2
5,
d.3
0
0
3
S

S
o
O
05
.
0
tLl
1.
.5
‘0
5
0
‘OO
:5
.–•

u
0
0
0 0
o’.
iOO,0
0

5
Juli

1951

..
28.934
463
735
13.343
13.495
489
12

Juli

1951

..
28.933
420
734
13.973
13.524
562
18

Juli

1951

..
29.241 1.460

12.619 13.680
383
26 Juli

1951

..
29.742
938

13.469 12.840
251
2 Aug.1951

..
29.892
794

14.444
14.150
328
9 Aug. 1951

..
29.892
618

15.245 13.160
333

0
Rekening
courant
saldi

.5
-,

0 0



5
..°
5
50.00.

‘5

0
t’s
bo

5 Juli

1951

..
20″
97.160
88.872

292 2.045
5.137
12 Juli

1951

..
197
97.853
89.327

377
2.162
5.286
18

Juli

1951

..
214
97.074
89.219

398 1.727
4.764
26
3uli

1951

..
237
96.963
88.822

576 1.806
5.055
2 Aug.
1
95
1

..
218
99.295
90.722

639 2.217
5.481
9 Aug. 1951

..
213
99.108
90.626

681
2.313 5.385

DE JAVASCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).


‘0
.s
0
C

Data
5’5
°Ea.o
._
0.51
0 5
0
90:0
o’.o$
•0>0o
0

‘5
>

‘5
0
O’50
0

.0

>
>
om

0
>
E

>

31Mrt

1
47
477.080
35.363
542.245
348.235
255.201
18 Juli

’51
1.059.208
333.712
.
618.902
516.543
1.635.168
25 Jul;

’51
1.059.208
339.599
638.159
493.070
1.556.683
1
Aug. ’51
1.059.219
342.246
648.413
485.750
1.446.239
8 Aug.
‘5!
1.059.219
355.521
661.297
493.578
1.399.494

Rekening Courant
S
’00
saldi
_____

Data
.

.510 .5
.
0.0
>
.
B1SaI
.5

31Mrt

’47
453.816
268.697


895.911
18 Juli

1
51
3.011.627
.
268.365


806.466
25 Juli

’51
2.947.248
247.848


829.972
1
Aug.

’51
2.875.041
237.213


813.472
8 Aug. ’51
2.865.039
260.453


801.374

Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 f646.830.979
Muntbiljettencirculatie per 18 Juli 1951 f356.556.617
Muntbiljettencirculatie per 25 Juli 1951 1354.990.883
Muntbiljettencirculstie per 1 Aug. 1951 f353.081.305,50
Muntbiljettencirculatie per 8 Aug. 1951 f.351.389.091,50

Bankinstelling te Amsterdam zoekt

voor haar afdeling BELEGGINGS-.

ADVIEZEN een

medewerker,

bij voorkeur economisch doctorandus

met enige jaren ervaring op effecten-

gebied. Leeftijd tot 35 jaar.

*

Eigen/uzndii aeschreven .çollicitat,i.’ met Uit-
voeris,’e in 1ir/ztin’en onitrent leeftijd, utsleulmng,
iegenwoordi,’m werkkring e. d. u ru/zien Ufl
het bureau van dit blad ond.’r J’.’o. E S B

34-3, bar. v. d. bi. Postbus 42, Schiedam,

De Nederlandsche Bank N.V. te Amsterdam
vraagt voor haar Studiedienst

doctorandus in de

economische wetenschappen

bij voorkeur met enige bankervaring. Leeftijd
niet boven 30 jaar.

Sollicitaties te richten tot De Nederlandsche Bank
NV., Afd. Secretarie-Personeel, Oude Turfmarkt 127-
129, Amsterdam-C.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Adres voor Nederland: Pieter de Floochstraat
,,
Rotterdam (W.)
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408

Bankiers R. Mees en Zoonen, Rotterdam
Redactie-adres voor Betqië: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
14. Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de Floochotraat
5,
Rotterdam (W.),
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
ri

Abonnementoprijs, franco per poot, voor Nederland f 26.- per jaar,
voor België/Lszxeinburg f a8,- per jaar, te voldoen door storting van de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te
Brussel 0/ op haar Belgische postgirorekening no 260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijhsdeten (per zeepost) 126,-, overige
tanden t 28,- per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangelekende stukken in Nederland aan hei Bijkantoor Westzeedijk,
Rotlerdam (W.).
El

A1)VERTENTIES.

Alle correspondentie betreffende advertenties le richlen aan de
Firma
H. A. M. Roetanto. Lange Haven 14!. Schiedarn (Telefoon
69300,
toestel 6). Advertentie-tarief / 0,43 per
mm.
Conlract-tariei,en op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacalures” en ..Beschikbare krachten”
f
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers 75 cents, resp. 10 B. francs.

Auteur