TEU.
conomi
–
sch
,
,
Statis’tische
B.
ALGEMËËN WEEKÈLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET. NEDÉRLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
35E
JAARGANG
.
WOENSDAG 10 MEI
1950
No. 1722
1
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glas; ‘H. W. Lambers; J: Tinbergen;
F. de Vries, C. can den Berg (secretaris).
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.
COIkIMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mértens; R. Miry; J. can Tichelen; R. t’andeputte;
F. Vers ichelen.
Voor de niet gesigneerde artikelen is de commissie can
redactie veranticoordclijk.
–
Gegecens ocer adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde t’an dit nummer.
BERICHT.
Abonné’s van , Economisch-Statistische Berichten”
wordt beleefd verzocht om – voor zover zij dit nog niet
deden – hun abonnementsgeld voor het jaar
1950,
ten
bedrage van f
26
voor het binnenland of f
28
voor het
buitenland (voor boekhandelaren minus de gebruikelijke
korting) v66r ultimo Mei te willen voldoen door storting
op postgirorekening No.
8408
of op onze rekening bij de
heren R. Mees & Zoonen, alhier.
Abonné’s in België/Luxemburg kunnen detegenwaarde
in francs van ht verschuldigde bedrag storten op onze
rekening 13
26198
bij de Banque de Cornmerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening No.
260.34.
INIIOUI): Blz.
De ariikelen van deze week
…………………..
363
Sommaire,
summaries
……………………..
363
Vijf
jaren
herstel
…
………………………
364
De
spaarbanken in
1949 door Di J. R. A…Buning…365
De internationale wolpositie
door J. A.. M. cnn Gertcen 368
Fledendaagse luchtvaartpolitiek (II)
door Mr L.
H.
Slot&naker
………………………………
371
Vrijheid in gebondenheid
door Mr L. J. Schiet hart ….
372
London Letter
door Henry liake ……………….
374
B o e kb es pr e k i ng
Onilerdrukkltig en Verzet,
bespr. door C. van den Berfl
375
Geld- en kapitaalmarkt
………………………
376
Statistieken:
–
flankstiiteti
………………………………….
377
Dc koleililositie van Nederloini
……………………
318
PriJsiiidexcijfers vnu
liet gezliisverbriiik in
Nederinuud
….
378
JIstureival
en
rijstnroiluuctic
……………………..
37S
Stanti
van
‘s Rijks
iCas
…………………………
371)
DEZER DAGEN
bleef het vuurverk der feesten onder de stolp der herden-
kingen. Toch drukte niet het terugzien het sterkst temeer.
De matheid komt voort uit de onoverzichtelijkheid der
iets verwijderde toekomst. .. . . –
Bij het herverschijnen der ,E.-S13.” na de oorlog, begon
zij,voorzichtig, met ,,Oriënteringsnummers”; zoals de
mensen ten platlelande na,de bui voor hun huizen komen
staan praten over w’aar het ingeslagen is en hoe plat het
graan ligt. Ditmaal is er nog steeds behoefte aan oriënte-ring Wie waagt het echthr om zich als gids op te werpen,
verder dan op de kortste afstand? Wat is het eerste kruis-
punt?
Juist deze week worden gesprekken gevoerd door cle
Ministers van Buitenlandse Zaken van de Verenigde
Staten, Frankrijk en Groot-Brittannië. De voorlichting
daarover spreekt reeds van een verlegging van het als
vooi-naamste beschouwde kruispunt van West-Europa
naar Azië. Frankrijk zal ten bate vhn het optreden in
Indo-China Amerikaanse financiële steun ontvangen.
Was dit een weg, die mën een jaar geleden als begaanbaar
zou hebben aangewezen?
Nederlanders, hoe ook geïnteresseerd bij het lot van de
Unie-partner, zien, als zij enige zekerheid van oordeel
wensen, niet in de eerste plaats naar Azië. Het beloop van
zaken in Indonesië moge begrijpelijk zijn, nog bevattelijker
is de vermoeidheid, die sommigen hiertegenover bvangt.
Maar door gaat men, ook in samenwerking.
Zo is het ook in ons land zelf. Daar is zelfs de terugslag,
te verwachten na de geweldige werk-explosie van
1945-
1949,
uitgebleven, onidat de bereidheid tot samenwerken
in grote lijn in stand gehouden is. Toch, als men de vijf jaar
na de oorlog bezit, zou men vooral eerst willen denken
aan de betrekkelijk kleine groep, die liet beleid, en de
verantwoordelijkheid in het economische en sociale leven
hebben gedragen. /
Het verstand, de rust en de bereidheid om zich te be-
palen tot een terloops afkeurend gebrom van het meren-
deel van het Nederlandsevolk, heeft de resultaten gedragen,
die het eerste artikel van dit nummer schetst. Voormannen
zonder bereidwillige volgelingen zien geen vrucht van de
zwaarste inspanning. Men mag soms grimlach6n over
teveel beleid, er is leidinggevend en uitvoerend door een
groot aantal Nederlanders toch wel hard gewerkt.
Blij naar huis met een acht voor vlijt? Dat niet, maar
waarom het sterkste actief onvermeld laten, omdat de
orde van grootte der passiva, mede door factoren buiten de nationale economie, zich moeilijk la4t bepalen?
Zo gaat het door, bij kwartalen berekenende, soms met pogingen om hij generatiés vooruit te zien. Door opening
van een vernieuwd bedrijf te IJmuiden is de voorziening
met stikstofmeststoffen zelfs boven het binnenlands
verbruik gestegen (hoe kande gedachte aan export zelfs in
de kortste beschouwing over Nederland wegblijven?).
De belastingheruiening
1950
is door de Tweede Kamer aan-
vaard; men heeft wel enige moeite gehad met de winst,
die er, als begrip, in lag. En het is voorjaar. FIet woord van.
Boutens: 0, alles te vergeten, eer de avond valt”, wordt
niet overgenomen. .. -,
IN DIT BLAD
ADVERTEERT
U
MET SUCCES!!
KETTING
FORMULIEREN
LflCO
F A B RI E K EN
Grote instelling in Den Haag
In het bezit van een volledige
H OLIE R IT H – 1 N ST AL LA TI E
heeft nog
tijd beschikbaar voer het
verrichten van permanente werk-
zaamheden.
Er. onder lett. K.E.I. aan Nijgh & Van Ditmar,
Adv. Bur., Parkstraat 27, Den Haag.
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd to’s-Gravenhago
ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT – BELL(VUESTRAAT 2, TEtEFOON 5346
Personeels-Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale beparing – afschrijvung van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt IJ eens welgeclocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
Cantine bonnen
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
MAANDSTAAT OP 30 APRIL 1950
Kas, Kassiers en Daggeldieningen
……….
f
14.359.719,0l
Nederlands
Schatkistpapier
………………..
553.643.698,26
Ander
Overheidspapier
………………….
..8.251.640,62
\Vissels
………………………………
..9.076.743,17
Bankiers in Binnen- en Buitenland
……….
..
23.420.693,75
Effecten
en
Syndicaten
………………….
4.198.788,49
Prolongatitn en Voorschotten tegen E,
,
ffecten ..
13.384.378,87
Debiteuren
…………………………….
126.181.904,51
Deelnemingen (iiie!. Voorschotten)
…………..
10.220.929,20
Gebouwen
……………………………..
3.500.000,—
Belegde Reserve voor Verleende Pensionen
806.615,28
S 1a.U4a.i1i,1
Kapitaal
……………………………..
f
44.800.000,-
Reserve
………………………………
..15.500.000,-
Bouwreserve
…………………………
..2.000.000,-
Deposito’s
op
Termijn
………………….
100.637.843,52
Crediteuren…………………………….
582.004.845,81
Geaccepteerde
Wissels
……………………
9.233,95
Door Derden
Geaccepteerd
………………
..1.098.758,76
Kassiers en Genomen Daggeldleningen
……..
2.226.462,23
Overlopende Saldi
en
Andere Rekeningen
9.961.351,66
Reserve voor Verleende Pensioenen
……..
..806.615,28
9′
759.045.111,21
en alle andere soorten genummerde con-
trôlebonnen, die in een,modern bedrijf nood-
zakelijk zijn, worden in ons sterk gespecia-
liseerd bedrijf op de goedkoopste wijze en
volgens de meest doeltreffende systemen
aan rollen of in zigzaggevouwen pakken
vervaardigd en, al dan niet in combinatie
met practische apparaten en automaten,
geleverd door de
Koninklijke Nederlondsche Boekdrukkerij
H. A. M. ROELANTS
Afdeling Speciaaldrukwerk
Postbus 42, Schiedam
Nederlandsch Indische Handelsbank, N.Y.
Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage
11
Alle Bank- en Effectenzaken
:10
°
Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
363
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Vijf jaren herstel.
Een terugblik op, de resultaten van vijf jaren van een-
drachtige herstelwerkzaamheid geeft reden tot een zekere,
zij het voorzichtige, verheugenis. Op ‘elk gebied, waar
men op een stijging hoopte, blijkt deze zich ook te hebben
voorgedaan. Pro’ductie, investeringen, uitvoer: alle namen
toe, in al hun vormen. Om te kunnen beoordelen, of de
mate van stijging wel voldoende is geweest, wordt eenver-
gelijking gemaakt met de ontwikkeling, die in het Centraal
Economisch Plan voor 1947 is neergelegd. Ook dan blijkt
er reden tot een zekere voldoening te bestaan. Wij zijn er
echter nog niet. Indien w’ij onze uitvoer willen brengen op
het peil, nodig voor het sluiten van ‘de betalingsbalans,
en indien wij ons levenspeil tenslotte willen verheffen
boven het vooroorlogse, dan zullen wij de goede lijn van de
afgelopen jaren nog moeten volhouden.
J)r J. R.
A. Buning, Despaarbanicen in 1949.
De marge tussen cle totale, bestedingen en de beschil-
bare middelen is in 1949 belangrijk gunstiger geweest dan
in 1946, 1947 en 1948. Het hoeveelheidsindexcijfer voor de
totale consumptie is van 108 voor 1948 gedaald tot 105
voor 1949. Deze tendentie tot versobering heeft waar-
schijnlijk zijn weerslag gevonden hij de spaarbanken.
lIet inleggerstegoed bij de algemene spaarbanken is in
1949 met bijna f42 mln toegenomen (in 1948 een terug-
gang van bijna f 16 mln). Blijkens een voorlopige be-
cijfering is de rentemarge over 1949, vergeleken met 1948,
niet onbelangrijk teruggelopen
J. A. M. van Gerwen,
De internationale cvolpositie.
De wereld’olproductie zal voorlopig een stijgende
tendentie vertonen; zij kan voor de komende jaren zeker
op ca 1.800.000 ton (op vetbasis) worden geschat. In 1950
zal in Europa vermoedelijk iets minder wol worden
verbruikt dan in 1949; het verbruik zal echter toch nog
‘el 550.000 ton (op gewassen basis) bereiken. 1-let wereld-
wolverbiuik voor 1950 kan worden geraamd op cal.866.000
ton (op vetbasis). Zelfs al zou de consumptie in Europa
sterker dalen dan is aangenomen, dan zal dit toch nimmer
een dergelijke omvang aannemen, dat de consumptie
beneden de productie zou blijven. Ook gedurende 1950
zal dus de positie van de verkoper in de wolmarkt nog wel
de’sterkstc zijn en als gevolg daarvan zal er weinig druk
0
1
)
de prijzen bestaan.
Mr
L.
II.
Slotema.ker,
Iiedendahse luchtodartpolitielc (II).
Behandeld wordt de practische toepassing van de
intérnationale luchtvaartp’olitiek. Deze is merendeels gebaseerd op een door de Ver. Staten en Engeland in
1946 ontw’orpen compromis, het zgn.Berrnuda-systeem,
dat zekere garanties tegen concurrentie geeft aan de aan
te vliegen landen. Dit compromis geeft echter aan de
exploitanten van luchtvaartmaatschappijen, noch aan die
der vliegvelden en evenmin aan het publiek voldoende
waarborgen. De laatste tijd zijn er gelukkig enige symp-
tomen, die wat minder pessimistisch stemmen en meer in
overeenstemming zijn met het Nederlandse standpunt:
vrijheid van luchtverkeer.
Mr L. J.
Schiethart,
Vrijheid in gebondenheid.
liet we’tsntwerp Belastingherziening 1950 brengt, in
materiële zin, geen verandering in het begrip winst, be-
houdens op een enkel ondergeschikt punt. Formeel komen
er wel verandering’en; deze leiden tot een aanmerkelijk
helderder formulering. Belangrijke punten zijn: het goed
kooprhansgebruik is volledig in ere hersteld, de fiscus
schrijft niet langer voor hoe men moet boekhouden.
Voorts is van belang, dat de nieuwe formulering niet tot
verandering van het stelsel van winstbepaling vermag
te leiden.
SOMMAIRE.
Cinq aiiiies dc reconstruetion.
Une rétrospection sur les résultats d’une étroite coopé-
ration, dans le domaine de la reconstruction, pendant cinq
années, donne lieu â une certaine satisfaction, bien qu’elle
doive encore être formulée prudemment. Le progrès qu’on
escomptait s’est réalisé dans tous les secteurs. L’appré-
ciation de l’importance du progrès donne également toute
raison de satisfaction.
Dr J. R.
A. Buniiig,
Les caisses d’épargne en 1949.
L’année 1949 se distin
‘
gue par une tendance 4 l’austérité
dont les caissés d’épar
°
gne ont subi prohablement la réper-
cussion. L’avoir des déposants aux caisses générales d’é-
pargne s’est accru pendant 1949 de presque 42 millions
de florins (en 1948 une régression de presque 16 millions
s’est manifestée).
J.
A. M. van Gcrwn,
La situation internationale de la laine.
La production mondiale est estimée, pour les années 4
venir, 4 1.800.000 tonnes; la consommation mondiale de
la laine est évaluée, pour 1950, 4 1.866.000 tonnes. Durant
1950 la position du vendeur restera donc encore la l)lus
forte, en conséquence
II
y aura peu de pression sur les prix.
Mr
L. H.
Sloteinaker, La pol itique actuelle en niatière de naoi-
g
ation aérienne (II).
Dans un second exposé, l’auteur traite de l’application
prdtique de la politique internationale en matière cle
navigation aérienne. Ces derniers temps, des symptômes
se font jour qui s’accordent plutôt avec le point de vue préconisé par les Pays-Bas, c’est 4 dire: liberté dans la
navigation aérienne.
Mr
L. J.
Schiethart, Liberté dans le système de réglenien-
tation.
Le projet de bi ,,Eelastingherziening 1950″ n’apporte,
en principë, . pas de modifications matérielles 4 la notion
,,bénéfice”. La forme a bien été modifiée; de permet une
déclaration notablement plus claire.
SUMMARIES.
Five years of recovery.
A retrospective view of five years of united recovery
activities gives reason for a certain amount of contentment,
be.it
with some caution. Fairly satisfactory progress has
been made in practically all respects. –
Dr J. R.
A. Buning,
Scwings banlcs in 1949.
In 1949 a tendency to economize was noticeable and
savings banks were probably affected l)y its repercussion.
During the year under review depositors’ credit balances
with° the general savings hanks increased by nearly
f1. 42,000,000,— (as against a decrease of nearly
f1. 16,000,000,— in 1948).
J. A.
M.
van Geriven,
The international
c000l
pos ition.
The world wool production during the forthconiing years
is estimated a some 1,800,000 tons; the world wool con-
sumption for 1950 is estimated at approximately 1,866,000
tons. Sellers will, therefore, continue to hold their strong
position during 1950 and consequently there will be little
pressure as far as prices are concerned.
Dr L. H.
Slotcmakcr,
Present aoiation policy (II).
rpli
5
second article deals with the practical application
‘of ‘the international aviation policy. Of late there have
been some sympioms which are more in line with the
Netherlands point of view: unrestricted air-traffic.
Dr L. J.
Schicthart,
Restricteci liberty.
In a materiafsense the 1950 Tax Revision Bill does not
siihstantially change the idea of profit. Formally there
will be some amendments which will lead to a considerably
clearer wording.
1
364
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN•
10 Mei 1950
II
VIJF JAREN HERSTEL.
Vijf jaren hebben in de economie, als begrip, een meer
dan normale betekenis gekregen. In ons geval, nu de
laatste oorlog vijf jaren tot het verleden behoort, nod&n zij
tot een terugblik. Door deze oorlog onderging ons land
een terugslag in zijn welvaart, zoals het er maar weinige
heeft gekend. Ofschoon door hulp van het buitenland en
door krachtige overheidsrnaatrgelen werd voorkomen,
dat de levensstandaard van de economisch zwakken
sterk werd aangetast, was het aan de leiders van ons econo-
misch leven in alle kringen der’ bevolking wel duidelijk,
hoe ingrijpend het probleem was. Trouwens meer dan
vroeger ooit het geval was werd aan de economische toe-
stand bekendheid gegeven in de vorm van cijfers en be-
cijferingen.
Ondanks meningsverschillen en belangentegenstellingen
kan men daarbij vaststellen, dat er een opmerkelijke
mate van bereidheid was om het vraagstuk van het stand-
punt van het algemeen belang uit te bezien. Er ontstond
dan -ook een verblijdende mate van samenwerking, waar-
door de verstreken vijf jaren historisch kunnen worden ge-
kenmerkt als ,,vijf jaren vart eendrachtige herstelwerk-
zaamheid”. –
Een terugblik op de resultaten van deze samenwerking
in de jaren na de oorlog geeft reden tot een zekere, zij het
voorzichtige, verheugenis. Op elk gebied, waar men op een
stijging hoopte, blijkt deze zich ook te hebben voorgedaan.
Productie, investeringen, uitvoer: alle namen toe, in al
hun vormen.
Maar viel iets anders na de hevige val te verwachten?
1-let antwoord is eenvoudig; het simpele feit, dat Neder-
land- bezig is te herrijzen, zegt niet voldoende om tot een
juiste beoordeling van de vijf jaren herstel te komen. Is de
mate van stijging wel voldoende geweest? Daartoe moeten
wij een maatstaf aanleggen, waarover veel verschil van
mening mogelijk is. Een door allen aanvaarde norm zal
moeilijk zijn aan te geven. Van de mogelijkheden hebben
wij er twee gekozen. –
Vergelijking met het Centraal Economisch Plan.
In hetgeen volgt moge een vergelijking w’orden gemaakt
met een norm, die een zeker officieel karakter niet kan
worden ontzegd, nI. de ontwikkeling, die in September
1946 door het Centraal Planbureau i.o. in het Centraal
Economisch Plan voor 1947 (eerste nota) is neergelegd.
Eén der meest centrale cijfers, die men daarbij kan be-
zien, is het nationale inkomen. Door toeneming van de
prestaties en door prijsstijgingen vertoonde dit, in prijzen
gemeten, een aanmerkelijke stijging. Elimineert men de
invloed van de prijzen, dan ontstaat een beeld, dat de
reeds gesignaleerde verheugenis begrijpelijker maakt:
Het reële nationale inkomen (
,
a,n Nederland.
1938
1946
1947
1948
1049′)
Reëel nationaal inkomen
–
100
91
104
114
124
Bevolkingsindex ……….
100108
111
11 -3
114
Reëel nat. ink, per hoofd..
100
–
84
94
101
109
‘- Raming
N.E.T.
Bron:
C.B.S.
–
-1-let bovengenoemde plan achtte een ontwikkeling van
het nationale product in prijzen van 1947, van de volgende
orde van grootte mogelijk (in rnrd guldens):
19
1
.6
1947
1948
1940
7,4
8,3
9,2
9,8
Ofschoon later is gebleken, dat de absolute hoogte van de productie onderschat was, blijkt de stijging, toen voor
mogelijk gehouden, met de werkelijkheid merkwaardig goed overeen te stemmen:
Reëel nationaal inkomen.
Begroot
Gerealiseerd
1946
——————————100
100
1947
——————————112
111,
19
1
18
——————————124
125
1949
——————————132
136
Deze overeenstemming is des •te opmerkelijker, omdat
de arbeidsproductiviteit in de industrie ‘) zich beneden
de verwachtingen -ontw’ikkelde. –
Onueikkeling arbidsproductieiteit in de ihdustrie.
1938 1946 1947 1948 1949
Jgjrj(
(mcl. bouwbedrijf) ——
100
70
78
k7
93
Werkelijk(excl. bouwbedrijf)
100
70
77
83
38
Bron: C.E.P.
1947;
Verslag van
Dc
Nederlanclsehe
Bank.
Een tweede factor van grote betekenis voor de toekomst
van ons land is de investeringsactiviteit. Ook hier zien wij
een stei’ke stijging. liet ons aangelegde criterium ter hand
nemende, vinden wij het volgende beeld:
.A’etto-ineesterin gen in bedrijoen.
(in rnrd guldens)
Begroot in
Gerealiseerd Prijzen
bij werkelijk
van
1947
prijspeil ‘)
1946
———-
–
———
–
———-
–
1,—
0,8
1947
—————————-
1,7 1,6
1948
—————————-
–
1,8
t
1,8
1949
—
………
-…………….
1,8 2,5
‘)Bron:
C.B.S. Dc
‘
afwijkingcr
tussen prijspeil van’
1947
en \vcr
kelijk prijspeil zijn in dit verband weinig belangrijk.
Ook dit beeld kan tot een zekere voldoening aanleiding –
zijn. Na correctie voor de stijging van het prijspeil, blijken
de netto-investeringen van de bedrijven de eerste drie
jaren enigszins te zijn achtergebleven hij de plannen, een
achterstand, welke in 1949 meer dan goedgemaakt werd,
zodat over de gehele periode aan de normen,door het
C.P.B. gesteld, is voldaan.
De, consumptie vertoont echter een ander beeld. Men
had zich een langzaam afnemende beperking voorgesteld,
waarbij de consumptie van 73 pCt van het peil in 1938
per hoofd-der bevolking in 1946, zou groeien tot 85 pCt
in 1949 en eerst in 1954 de 100 pCt, dit wil zeggen de voor-
oorlogse consumptie per hoofd, zou benaderen! In w’erke-
lijkheid lag in 1948 de reële consumptie per hoofd reeds
3 pCt boven die in 1938. In 1949 vond een daling plaats,
zodat toen cle consumptie op hef peil van 1938 lag.
Vraagt men zich af, hoe het mogelijk w’as, dat hij een
ontwikkeling van het reële nationale inkomen en van de
investeringen, overeenkomstig de plannen, toch deze
hogere consumptie kon worden gerealiseerd, dan luidt
het antwoord, dat achteraf zowel productie als consumptie
reeds in 1946 hoger bleken te liggen dan toen bekend was.
De consumptie per hoofd der bevolking bleek in 1946
reeds 84 pCt van die in 1938 te bedragen
2).
llovendien
waren de middelen, verkregen door intering van buiten-
landse bezittingen, leningen en schenkingen van het
buitenland omvangrijker dan’ was voorzien.. –
.Tntering, leningen en schenkir.gen.
(in mrcl guldens) begroot ‘)
werkelijk ‘)
1946
—————————-1,3
1,2
1947
—————————-1,4
1,7.
1948
……………………….
-(
1.6
1,4
1949
—————————-0,0
0:1
‘)
in prijzen van
1947.
‘) Bron:
CBS.;
werkelijke prijzen.
–
Bezien we tenslotte het hetalingsbalansprobleen
–
i, dan
blijkt dat zelfs hier het verschil tussen de toenmaals
uitgestippelde ontwikkeling en de werkelijkheid minder
groot is dan wel eens is gemeend.
Retalingsbalanstekort
(in mln guldens)
begroot ‘)
werkelijk ‘)
1947
—————————-1.1,40
1.570
1948
—————————-6i0
950
1949
—————————-
10
240
‘)
in prijzen van
1947.
‘) Bron:
Verslag van De Nederlandsche Bank; werkelijke prijzen.
‘)Gegcvens over de totale arbeidsproducliviteit ontbreken.
‘) Statistische en Econometrisehe Onderzoekingen
4 (1949),
blz.
91.
L
rYr
10 Mei
1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
365
hio cijfers zijn voor
1947
en
1948
tegengevallen, waarbij
de oogstontwikkeling en de ontwikkeling van het Ameri-
kaanse prijsniveau – als gevolg van de opheffing der
prijsbeheersing aldaar – twee belangrijke factoren zijn
geweest. Door de meevallers Çn
1949
i.s een zekere compen-
satie geschapen, die echter niet volkomen was. Bovendien
– en dat is belangrijker – mag voor
1950
niet worden
gerekend oj5 een herhaling van sommige’ der gunstige
factoren, die in
1949
hebben gewerkt. Aan de andere kant
is het mogelijk, dat de devaluatie op iets langere termijn
gezien de ontwikkeling van de Nederlandse betalings-
balans steunt.
Vergelijking met het buitenland.
Naast het criterium hiervôôr gebruikt is er een andere
mogelijkheid tot beoordeling.van het Nederlandse herstel:
een vergelijking met het buitenland. Deze is het gemakke-
lijkst door te voeren voor de industriële productie.
Jndcxcijfers t’an de industriële productie in West-Europa
1
(1938
=
100)
1946
1947 1948
1949
Nederland
………………
”
113 126
België
………………….
89 106
115
116
Ver.
Koninkrijk
…………..
100
104 116
124
Frankrijk
………………..
79
94
110
.
120
West-Duitsland ‘)
…………
34
1
40
60.
89
Italië
………………….
–
93 98
104
Noorwegen
………………
100
115
125
132
Zweden
…………………
136
138
143
165
Denemarken
…………….
101
116
128
,
137
‘)
Bron:
Verslag van De Nederlandsche Bank; totale productie.
‘) 1936 = 100
Daarbij dienen wij echter te bedenken, dat de bevolking
in Nederland sterker is gestegen dan in de meeste andere
hier genoemde landen. De hier aangelegde maattaf legt
dus de nadruk wellicht iets meer op de taken, die nog voor
ons liggen: wij zijn er nog niet. Indien w’ij oqze.uitvoer
willen brengen op het peil, nodig voor het sluiten van de
betalingsbalans, en indien wij ons levenspeil tenslotte
villen verheffen boven het vooroorlogse, dan zullen wij
de gode lijn van de afgelopen jaren nog moeten vol-
houden. liet jaar
1949
heeft ons echter – en dat is het
bemoedigende – doen zien, dat dit alles mogelijk is en
dat de inspanningen der afgelopen jaren niet vergeefs
zijn geweest.
DE SPAARBANKEN IN 1949
1).
Gegeven de noodzaak, welke er bestaat voor de Neder-
landse bevolking als totaliteit om de tering naar de nering te zetten, is het verheugend te kunnen constateren, dat de
marge tussen de totale bestedingen en de beschikbare
middelen, blijkens door het Centraal Bureau voor de
Statistiek gepubliceerde cijfers, in
1949
belangrijk gunstiger
is geweest dan in de drie daaraan voorafgaande j’en.
T-let is nu eenmaal zo, dat de Nederlandse bevolking enige
jarenboven zijn stand heeft geleefd, hetgeen begrijpelijk
en tot op zekere hoogte excusabel was, omdaCe
en enormë
achterstand op allerlei gebied moest worden ingelopen,
maar in het tekort tussen productiè en consumptie kon
slechts worden voorzien door liquidatie van buitenlands
bezit en door het opnemen van leningen in het huitenland,
terwijl onze zorgen belangrijk werden verlicht door de
schenkingen uit hoofde van de Marshall-hulp. Waar aan
deze mogelijkhedenom in het tekort te voorzien een einde
komt, was het dringend noodzakelijk, dat deze marge tot
de kleinst mogelijke proporties werd tëruggebracht en
het schenkt voldoening te kunnen constateren, dat op
deze weg in het afgelopen jaar een belangrijke schrede
voorwaarts is gezet,, gelijk uit de volgende gegevens
blijkt (zie tabel 1).
1)
Dit artikel
is
in hoofdzaak gewijd aan de algemene spaar-
banken, vereiijg(l in cle Nederlandse Spaarbarkbond.
TABEL 1.
Reëel nationaal inkomen per hoofd gan de beoolking en de
besteding daaroan (prijspeil 1938).
1938
1946
1947
1948
1949
Al. Reëel
nationaal
In-
–
100,0
83,9
94,
1
1
101,3 109,3
komen
……… …..
Credietverlening enz.
door het buitenland
–
9,7
13,1
.
10,1
3,2
Totaal
beschikbare
middelen
100,0
93,6
107,5
111,4
112,5
BI. Consümptie door ver-
81,6 68,4 79,7
82,5.
79,7
Bestedingen van de
Overheid
13,0
20,2
18,5
19,3 17,8
bruikers
………..
Netto-investeringen
in bedrijven
1,6
5,2
9,1
9,6
14,4
B.6. Beleggingen
in
het
buitenland
3,8
– – –
–
B.5. Totale béstedingen
t
100,01
93,81
.
107,31
111,4
1
111,9
Bron:
C.B.S.
De vanwegec het Centraal Bureau voor de Statistiek
gepubliceerde consumptie-index stelt ons in staat om het
verloop van de totale consumptie meer in bijzonderheden
na te gaan. Een overzicht van de consumptieve uitgaven van de Nederlandse bevolking gedurende de laatste drie jaren volgt thans.
TABEL II.
Consumptie-index
‘
Eenheid
1
1947
,
1948
1949
Voedings- n genotmiddelen
Werkelijke uitgaven
.
f1 mln
330 336 380
1947
=
100 100
‘111
115
Prijsindexcijfer
,,
100
106
115
Floeveelheidsindexcijfcr
,,
100
104
100
Duurzame consumptie-
Uitgaven
………….
goederen
Werkelijke uitgaven
.
T 1
mln
1
219
261
272
1947
=
100 100 120 124
Uitgaven
……………
Prijsindexcijfer
,,
100
102
106
Hoeveelheidsindexcijfer
100
–
118 117
Overige’ goederen en
diensten
–
Werkelijke uitgaven
.
f1 mln
275
295
296
1947
=
100
100
108
108
Prijsindexcijfer
,,
100
99
104
}Ioeveelheiclsindexcijfer
100
109
104
Uitgaven
…………..
Totaal
Werkelijke uitgaven
. .
.
1`1
mln
823
922
948
1947 = 100 100
.
112
115
Uitgaven
………….
Prijsindexcijfer
,,
100
104 109
1-Ioeveelheidsindcxcijfcr
,
,,
.
100 108
105
De werkelijke uitgaveii geven dus nog altijd een niet
onbelangrijke stijging te zien; dit is begrijpelijk, gezien
de waardevermindering van ons geld. Voor ons doel is
het daarom belangrijker om het beloop te volgen van de
door middel van een prijsindexcijfer herleide uitgaven tot
een hoeveelheidsin dexcijfer, waaruit duidelijk blijkt,
dat de hoeveelheid voedingsmiddelen in het afgelopen
jaar is teruggevallen tot het peil van
1947
en dat ook
de hoeveelheid geconsurneerde ,,overige goederen en
diensten” met enige procenten is vermindérd; het quanti-
tatieve indexeijfer van de duurzame consumptiegoederen
laat nog slechts een geringe * vermindering zien. Maar
waar het op aankomt is, dat het hoeveelheidsindexcijfer
voor de. totale consumptie van
108
voor
194$
is gedaald
tot
105
voor
1949.
Het zou interessant zijn de omzetten, uitgedrukt in een
hoeveelheidsindexcijfer, nog verder na te gaan bij de
detailhandel, maar hiervoor zijn slechts zeer gedeeltelijk
cijfers beschikbaar. Weliswaar publiceert het Centraal
Bureau voor de Statistiek van tijd tot tijd indexcijfers
van de omzetten in de detailhandel, maar deze hebben
voornamelijk betrekking op de geldomzetten. Niettemin
stellen zij ons in staat ons inzicht in het erloop van cie
consumptie te verdiepen en om deze reden laten wij een
aantal dezer cijfers volgen (zie tabel III).
366
ECONOMISCH-STATISTISCHEBERÏCHTEN
• .
10 Mei 1950
TABEL II!.
Inclexcijf ei’s inn de geldomzetten in de detailhandel.
(1947 = 100)
1948
j
1949
Kruidenierswaren
Grootwinkelbedrijven ……………..
. 110
137
Detailhandel’ ……………………..
112
114
Brood:
.
Grootwinkelbedrijven ………………
101
104
Coöperaties
…………………….
103
114
Banket, koek, beschuit, chocolade, ed.:
Grootwinkelbedrijven …………….
121
115
Detailhandel …………………..
108
116
Vlees en vleeswaren:
Grootwinkelbedrijven en coöperaties.
94
. 130
Detailhandel ………………………
97
128
Zuivelproducten:
Grootwinkelbedrijven en coöperaties
122 .
131
Detailhandel ………………………
125.
134
.4
ardappelen, groente en fruit:
Detailhandel ……………………
98
$8
Tabaks/abrikatn:
Grootwinkelbedrijven …………….
123
141
Detailhandel ……………………
118
125
Alcoholhoudende, alcoholvrije dranken:
Grootwinkelbedrijven …………….
136
.
120
Detailhandel ……………………
13
‘140
Texlielgoederen:
Grootwinkelbedrijven
……………
126
1118
Detailhandel ……………………
126
141
Art, voor
woninginrichting en huisraad:
Grootwinkelbedrijven …………….
134
146
Detailhandel ……………………
132
130
Huishoudelijke art., glas en aardewerk:
Grootwinkelhedrijvefi …………….
117
114 Detailhandel .
‘
………………….’
110
98
Schoeisel:
Grootwinkelbedrijven ……………
113
110
Detailhandel …………………..
104
89
Deze cijfers leren, dat in verschillende branches de geld-
omzetten niet onbelangrijk, zijn toegenomen, het meest
in het slagerijbedrijf en in de textielbranche, waartoe de
opheffing van de distributie het hare zal hebben bijge-
dragen; opmerkelijk is, dat de omzetten in de branche
der alcoholhoudende dranken zijn teruggelopen, ook al
blijven zij nog, belangrijk uitgaan’ boven 1947.
Een’juister inzicht geven, gelijk gezegd, de hoeveelheids-
omzettén, omdat dan de invloed van eventuele prijsstijging
is uitgeschakeld. Zulke cijfers zijn slechts beschikbaar
voor het bakkei’sbedrijf en voGr de schoenhandel.
TABEL
IV.
–
Indexcij/ers , pan hoe peelheidsonszette.n.
(1947 = 100)
11i48
1949
Brood:
Grootwinkelbedrijven
……………
90
.
81
Coöperaties
……………………..92
86 Schoeisel:
.
Grootwinkelbedrijven ……………
19
115
Detailhandel …………………..
98
83
Bron: C.B.S.
Uit deze cijfe’s volgt, dat
‘
de omzet in ‘beide branches
is verminderd en zelfs al is te’rug’gevallen beneden het peil
van 1947. –
Spaai’nei’/ceei’.
De hierboven weergegeven tendentic tot versobering
heeft waarschijnlijk zijn weerslag gevonden hij de spaar-
banken. ij zeggen ,,w’aarschijnlijk”, omdat de beschik-
bare gegevens helaas geen juist inzicht geven in de vraag, waar de bespaarde gelden nu eigenlijk,vandaan komen en
of dit zijn reële besparingen dan wel of het hier gaat om
een verplaatsing van reeds vroeger bespaarde gelden.
Opmerkelijk is, dat het totaal der aan de algemene
spaarbanken toeve’l’trouwde gelden over 1949 ongeveer
f 54 mln hoger was dan in het daaraan voorafgaande jaar,
terwijl de terugbetalingen ongeveer £ 4 mln lager waren:
De resultante van een en ander is, dat het inleggerstegoed
dezer spaarbanken in 1949 met bijna 1 42 mln is toege-
nomen, terwijl in 1948 een teruggang vaii bijna f 16 mln
moest worden geboekt.
Het gemiddelde bedi’g van de inleggingen per maand
beliep in 1949 ruim 1 33 mln of wel 174,4 pCt van de
gemiddelde inleg per maand in de periode ‘1933/37; het
gemiddelde bedrag der terugbetalingen over 1949 bedroeg
per maand nagenoeg 1 30 mln of wel 161,4 pCt van het
overeenkomstige bedrag in voorn oemde basisperiode.
Op het zoveel gunstiger resultaat voor de spaarbanken
over 1949 heeft ongetwijfeld ingewerkt de omstandigheid,
dat in 1948 zoveel hogere bedragen aan achterstallige
belastingen en heffingen ineens moesten worden opgebracht.
Vastgesteld kon worden, dat de invloed van deze factor
in 1949 aanzienlijk minder is geweest. Aan de andere kant
‘blijft het gunstige resultaat toch wel zeer opmerkelijk,
indien men rekening houdt met de diep ingrijpende ge-
beurtenissen, welke in het afgelopen jaar hebben plaats
gehad, waarbij wij denken aan de herwaardering van de
gulden en aan de souvereiniteitsoverdracht aan Indonesië.
Onder de vooroorlogse omstandigheden zouden,dèze facto-
ren waarschijnlijk reden genoeg zijn geweest voor een
aanzienlijk terughetalingsexcedent.
1-let stemt tot voldoe’ning, dat het resultaat wei’d vei’-
kregen met een gemiddelde per inlegpost’ van f 75,06,
welk bedrag slechts weinig meer was dan het overeen-
komstige gemiddelde in de periode 1933/37.
Nietminder verheugend is tenslotte, dat het aantal in
omloop zijnde spaarbankboekjes in 1949 vermcerderde
met bijna 115.000, zijnde ongeveer 20.000 meer dan de
toeneming in ‘1948.
Andere’ spaarinstellin gen.
Wanneer wij de resultaten over 1949 voor de algemene
spaarbanken vergelijken met de andere spaarinstellingen,
t.*. de Rijksp’ostspaarbank en de boerenleenbanken,
dan komen wij tot do volgende resultaten: ‘
TABEL
V.
v
– –
–
s-.
–
–
X
–
‘l
94
SJ
1949
j’l
9481949
[
1948
I
19
4
9
J
+
1
Bondsspaarban-
ken
………..
347
401
363
360
—16
+41
3,9
Rijkspostspaar-
.
–
Boerenleenban-
bank
……….
252
288′)
351
323′) —9,9
—35′)
2,4
‘)
ken
…………
802
7391)
,
882
706′) —80
+
331)
1
22
)
‘)
voorlopige cijfers.
–
Merkwaardig is, dat cl,e boerenleenbanken hun inleg-
surplus hebben weten te bereiken niettegenstaande het
feite
, dat de totale’ inleggingen hij deze instellingen gedu-
rende 1049 ongeveer 1 63 mln lager waren dan in het
voorafgaande jaar.
TABELVI.
–
:
ij’
‘
faar
II
–
x
61
mlii
–
in
procenten van
het totaal
1945
. .
.-.
‘1.062
1.803
2.029
4.894
-21,7
36,9
”1,4
‘1946
. –
. –
994
-1.544
1.563
4.101
24,2
37,6
38,2
1947
. .
1.035
1.514
‘1.54/,
4.093
.
25,8
37,0 37,7 1948
. . –
–
1.041
1,445
1.492
3.978
26,2
36,3
.
37,5
1949
1
)
‘1.105
1.41,0
1.553 4.098
‘
27,0
35,1 37,9
‘) voorlopige cijfej’s, mcl. de geschatte rente
-S
10 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
367
Beleggingen.
Een vergelijking van de beleggingen aan het eind van
de boekjaren 1948 en 1949 geeft enige opmerkelijke ver-
schillen te zien, welke zijn af te leiden uit de hiëronder
volgende opstelling, waarvan de cijfers betrekking hebben
op een aantal spaarbanken met een totaal inleggerstegoed,
dat ongeveer 70 pCt van het totale inleggerstegoed omvat.
Dit overzicht geeft evenwel geen zuivere dwarsdoorsnede
van de totale beleggingen, omdat hierbij slechts konden
worden betrokken de stedelijke spaarbanken, welke bijv.
meer schatkistpapier en minder hypotheken hebben dan
cle grote groep van kleinere spaarbanken, waarvan de
gegevens niet in deze enquête konden worden îerwerkt.
TABEL VEl.
Beleggingen per ultimo 1948 en 1949.
f
1948
pCt
J
ICL
f
4.298.825
0,5
6
4.331.097
0,5
Postgiro/Kassiers
,,
11.653.067
1,5
,,
12.306.923
1,5
Kasgeicllccingen
12.246.000
1,5
,,
5.226.004 .
0,6
Kas
………….
Spaarhankickening
– –
,,
73.964.000
8,7
Scliatkistproines-
sen
,,
75.393.100
9,5
,,
29.300.000
3,4
Schatkistbiljetten
55.550.000
7,0
,,
30.302.000
3,6
Rij ksschatkist
3 pCt
,,
42.360.336
5,3
,,
40.732.335
4,7
3 pct Grootboek
1946
,,
34.035.500
4,3
37.878.648
4,5
Effecten
,, 300.020.911
37,5
320.766.815
37,6
Hypotheken
64.242.915
8,0
,,
84.803.806
9,9
Voorschotten
,
56.556
0,1
54.024
0,1
Onderhandse lenin-
gen aan privaat-
rechtelij ke licha-
–
men
1.244.475
0,2
,,
4.462.930
0,5
Onderhandse lenin-
gen, aan of gega-
randeerci
door
publiekrechte-
lijke lichamen
195.657.192
24,5
–
,, 207.385.140
24,3
Vaste goederen niet
in eigen gebruik
986.706
0,1 ,,
977.254
.
0,1
797.743.581 1100
1
t
852.490.976
100
Gelijk in ons vorig jaaroverzicht
2)
werd vermeld, werd
in de loop van 1948 de bij de Schatkist onderhouden 21
pCt rentende Liquiditeitsrekening geliquideerd. Over een
deel dezei’ gelden kon vrijelijk worden beschikt; voor een
deel moesten zij worden bestemd ter deelneming in uit te geven staatsleningen en derhalve worden overgeschreven
op een 3 pCt i’entende gehiolekeerde rekening hij ‘s Rijks
Schatkist, terwijl het restant wei’d’ omgezet in schatkist-
papier met een looptijd van 1, 3 en 5 jaren. De spaarbanken
beschikten uit dezen hoofde per ultimo 1948 over een
aanzienlijk bedrag aan schatkistpapier (ongeveer 161 pCt
van de totale beleggingen), welke belegging in het begin
van 1949 belangrijk kon worden verminderd, doordat
inmiddels voor de bondsspaarbanken de gelegenheid was
geopend om met ingang van 15 Januari 1949 tot een g-
limiteerd bedrag gelden testorten op een speciale door het
Bondssecretariaat geadministreerde, nieuwe rekening hij
‘s Rijks Schatkist. Over het laagste bedrag, dat gedurende
een kalenderjaar voor rekening van een spaarbank op deze
Spaarbankrekening zal hebben uitgestaan, zal door de
Schatkist een rente worden vergoed van 2k pCt, terwijl
over de daarboven uitgaande saldi een rente zal worden
v.ergoed van 2 pCt ‘s jaars, een en ander op voorwaarde,
dat de deelnemende spaarbanken aan de inleggers zullen
vergoeden een minimumrente van 2,16 pCt over tenminste f 3.500 per spaarrekening.
Het aanzienlijke bedrag aan schatkistpapier per ultimo
1948 heeft dus in de loop yan 1949 voor een belangrijk deel
zijn weg gevonden naar de Spaarbankrkening. Daarnaast
is enige uitbreiding gegeven aan de effecten- en aan de
hypothekenportefeuille, alsniede aan – de belegging in
onderhandse overheidsleningen.
De belegging in hypotheken nam nog altijd niet toe in
de mate, waarin men dit wel zou wensen, waarvoor
‘)
Zie: ,,E.-S.B.” van 20 April 1949, blz. 313.
enerzijds als oorzaak kan worden genoemd het streven
van de spaarbanken om alleen eerste klas-hypotheken te
willen nemen en anderzijds de sterke concurrentie, welke
op dit punt wordt ondervonden van een aantal niet hij
het Beleggingsaccoord aangesloten institutionele beleg-
gei’s, welke hypotheken nemen beneden de dooi’ dit orgaan
toelaatbaar geachte rente.
De spaarbanken begeven zich nog altijd niet – en o.i.
terecht – op het terrein der âanclelenhelegging. Het aan-
deel, dat deze beleggiig voor zich opeist in het totaal dci’
beleggingen, is van 1947 op 1948 gestegen van 0,7 tot 0,8
pCt en het is niet waarschijnlijk, ‘dat dit percentage in
1949 ook maar enigszins belangrijk is toegenomen. Onder
déze aandelen nemen trouwens de aandelen Herstelbank
een ovei’vegende plaats in. Ook begeven de spaarbanken
zich slechts schoorvoetend in een belegging in industriële
en soortgelijke beleggingen. Deze belegging vei’meerderde
van 1947 op 1948 van 1;7 tot 2,6 pCt en ofschoon een stijging
hiervan vôor 1949 waarschijnlijk mag worden genoemd,
zo zal
deze stijging binnen zeer enge grenzen gebleven zijn.
De spaarbanken zijn zeer huiverig om geld in de risico-
dragende sfeer te beleggen, hétgeen geheel voor de hand
ligt, omdat zij nauwelijks beschikken over een apparaat
om deze belegging op de voet te volgen, terwijl mede
rekening moet worden gehouden met de omstandigheid, dat een spaarhankbelegging de grootst mogelijke solidi-
teit nioet waarborgen. De spaai’ders hechten nu eenmaal-
grotere waarde aan soliditeit dan aan rendement. Willen
de spaarbanken meer gelden voor het bedrijfsleven be-
schilhaar stellen, dan zal een zodanige w’eg moeten woi’den
gevonden, dat zij voçr extra
,
risico’s worden behoed.
In deze gedachtengang heeft een aantal spaarbanken
destijds deelgenomen in het maatschappelijk kapitaal
van de 1-lerstelbank.
De voorwaarden, waaronder de Overheid onderhandse
leningen opneemt, ondergingen een kleine wijziging. Zo
w’ei’d toegestaan, dat annuïteitsleningen met een looptijd
van 50 jar werden opgenomen tegen een rente van
3.1 pCt, met de bevoegdheid voor de geldgevei’ om het
restant der lening na 30 jaar op te eisen. Bij 50-jarige
31 pCt leningen met gelijke aflossingen mag dooi’ de geld-
gever het recht \vprden voorbehouden om de leningen
na 40 jaar voor het dan nog restei’ende bedrag op te eisen.
1-let annuïteitsbeginsel en de lange loo ptijd dezer leningen,
naast de illiuiditeit daarvan, maken deze belegging voor
spaarbanken slechts zeer matig aantrekkelijk.
Rente.
Een voorlopige becijfei’ingleei’t, dat de rentemarge over
1949 in vergelijking tot het daaraan voorafgaande jaar
niet onbelangrijk is terug gelopen. Hierbij moet ook weer
rekening worden gehouden met het feit, dat deze steek-
proef betrekking heeft op de stedelijke spaarbanken,
zodat dit voorlopig resultaat enigszins kan afwijken
van het definitieve. Het gemiddelde rendement-is bij de
kleinre spaarbanken vanwege de minder liquide beleg-
ging wat hoger, maar daartegenover staat, dat ook de aan
inleggei’s toegekende rente veelal wat hoger ligt, zodat
– aangenomen mag worden, dat het uiteindelijk resultaat
niet veel zal afwijken van deze voorlopige steekproef.
De enquête leert, dat de van de beleggingen gekweekte
rente over 1949 2,93 pct (vorig jaar 2,96 pCt) heeft be-
dragen en de vergoede rente 2,18 pCt(vorig jaar 2,14),
waardoor. de rentemarge daalde v4n 0,82 tot 0,75 pCt.’
In dien men zich realiseert, dat de onkosten bij de stedelijke
spaarbanken over 198 ongeveer 0,57 pCt van het inle-
gerstegoed hebben bedragen, dan leidt dit tot do conclusie,
dat het onder de tegenwoordige omstandigheden uitg-
sloten moet worden geacht, dat de inleggersrente ovèr’de
gehele linie met een enigszins betekenende fractie kan
worden verhoogd, aangezien het absôluut noodzakelijk.
moet worden geacht, dat de reserve regelmatig wordt
868
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 Mei1950
versterkt, teneinde deze niet te ver te doen achterblijven
hij de aanzienlijke toeneming van het spaarderstegoeci.
Waar aangenomen moet worden, dat de onkosten over
1949 zeker niet lager zijn geweest dan die over 1948 en
de onkosten over 1950 in verband met de derde loonroride
stellig hoger zullen zijn dan in 1949, vervult de toekomst
ons op dit punt met enige zorg.
Propaganda.
–
Ook in het afgelopen jaar hebben de spaarbanken zich
beijverd om door middel van de nodige propaganda het
sparen te bevorderen en de bereikte resultaten wettigen de overtuiging, dat zij daarin in bevredigende mate zijn
geslaagd. Door de vooi dit doel opgerichte Stichting Spaar-
propaganda, welke het tevoren dor de Nederlandse
Spaarbankbond bewerkte terrein verder heeft ontgonnen,
worden de spaarbanken regelmatig voorzien van geschikt
propagandamateriaal. In het bijzonder wordt bij voort-
during de aandacht gevestigd op uitbreiding van het be-
staande jeugd- en bedrïjfssp’aren. Met betrekking tot het
jeugdsparen mag niet onvermeld blijven een door de
Nationale Spaarraad ondernomen poging om door middel
van aardig uitgevoerde toren- en molenzegels dit sparen
te stimuleren. In totaal werden voor dit doel vanwege
de Spaarraad een 663.000 series van deze ‘zegels uitge-
geven, waarvan alleen rëeds ongeveer de helft werd ver-
spreid via de bij de Nederlandse Spaarbankbond aange-
sloten spaarbanken. hierbij dient men er zich rekenschap
an te’ geven, dat er naast de ongeveer 400 spaarhank-
kantoren niet minder dan ruim 1.300 boerenleenbanken
en bijia 2.000 postspaarinrichtingen bestaan.
Wanneer men hiernaaat nog ken/ijs neemt van de grote
activiteit, welke er in de kring der Bondsspaai’banken wordt
ontplooid – getuige de oprichting van bijkantoren,
verruiming der openingsuren, invoering van nieuwe facili-
teiten – dan blijkt hieruit wel, dat deze instellingen bij
voortduring op de bres staan om het sparen zoveel als in
haar vermogen ligt te activerën.
Amersfoort.
Dr J.
R.
A.
BUNIN&.
DE INTERNATIONALE WOLPOSITIE.
In Juni 1949, ter gelegenheid van de 18e vergadering
van de ;,International Wool Te±tile Organisation” te
Florence, besloot de General Manager of the Joint.Organi-
sation, Mr F. S. Arthur, zijn. uitvoerige uiteenzetting in
zake de toenmalige wolpositie met de volgende conclusie:
,,It seems indeed rather more certain that sterling
finance will be available to cover reasonable amouiit of
wool purchase next season then that their will be sufficient
home and exportti’ade in woolproducts to warrant the
purchases been made.
Despite such possible limitations of effective dernand
for finished goods the depletion of stocks caused by the
excess of woolconsumption over production in earlier
seasons and a continuing rate of world consumption at
fair levels, w’ill probably still leave sellers of raw wool
in a fairly strong position”.
Deze mening heeft toen nogal enig ôpzien gebaard en
werd zeker niet door het merendeel der deskundigen uit de wolindustrie en de- wolhandel gedeeld. Integendeel,
men was algemeen van mening, dat de wolprijzen op een
zodanig niveau lagen, dat de verminderde koopkracht
over de gehele wereld noodzakelijkerwijze tot een dras-
tische’ vermindering van de wereldwolconsumptie moest
leiden, welke vermindering op haar beurt een daling van de
prijzen tew’eeg zou brengen. Het verloop der prijzen ge-
durende de eerste 5 maanden van 1949, alsmede de sterke
daling van de importen en de verwerking van wol in de
Verenigde Staten van Amerika, welke in Juli 1948 inzette
en in Mei 1949 zijn dieptepunt bereikte, waren ontegen-
zeggelijk aanwijzingen in deze richting.
Dat de heer Arthur, een bij uitstek deskundige op dit
terrein, het juist zag, dat de positie van de verkoper in de
wolmarkt gedurende het seizoen 1949/1950 sterker zou
zijn dan die van de koper, heeft de prijsontwikkeling
van de laatste tijd volledig bewezen. De vraag moet zelfs
worden gesteld, 0f hij die positie nog niet heeft onderschat.
Weliswaar moet een groot gedeelte vn de prijsstijging,
welke in de wolprijzen van Juli 1949 tot en met Januari
1950 tot stand is gekomen, op i’ekening van dq devaluatie
worden ‘geschreven, waarmede de heer Arthur in Juli
t
1949 nog geen rekening kon houden. Daar’staat echter
tegenover, dat voor een aantal types wol de stijging
belangrijk boven het devaluatiepercentage uitgaat, zoals
uit onderstaand vergelijkend overzicht blijkt:
Prijzen pan ,,Dominion Combing J’Vools”. Price per ib
clean delipe,’ed coat Out of London Sales.
Fijnhcid Juli
1949
Januari
1950
Stijging
70 s
99
d 135
d
36
pCt
64 s
90
d
127
cl
41 .,pCt
60 s
85
cl
‘117
cl
37J
pCt’
58 s
64
cl
98
cl
53
pCt
56 s
51
cl
84
d
64J pCt
50 s
32* cl
61
cl
88
pCt
48 s
314
cl
584d
86
pCI 46 ‘s
’31
d
,
57
cl
84
PCI
Met deze prijsstijging van de laatste maanden van 1949
en de eerste maanden van 1950 zijn de,prijzen van de wol
wel op een enorm hoog niveau gekomen. Een vergelijking
met de gemiddelde prijzen van 1934/1938 en met die van
Juni 1946, de laatste maand, waarin verkopen tegen ge-
fixeerde prijzen plaatsvonden alvorens de normale veilin-
gen weer werden ingevoerd, geeft hiervan een duidelijk
beeld.
Prijzen pan ,,Dominion Combing JVools’.’. Pence per ib
clean delioered cost out of London Sales.
Fijn-
Gernid-
Juni
Januari
Index
Stijging
held
deld
1946
1950
1934/38
t.o.v.
1934/38
=
100
Juni
1946
70s
27,27
.
385
135 495
248 pCt
64
S
25,66
37
127 495
243 pCI
60
S
‘
21,03
35+
117
487
232
pCt
58
S
20,91
34
98
469 188 pct
56
S
18,26
31 4
84
460
167 pCt
50
S
14,14.
25*
61
431
142
pCt
48 s
13,30
24
584
440
144 PCI
46 s
12,91
22*
57 441
‘153
pCt
Daarmede zijn de wolprijzen naar verhouding boven
die van katoen gekomen, zoals onderstaand overzichtje
aantoont:
Indecccijfei’s pan de prijzen pan cvol en katoen.
(1934/1938
100)
1949
Jan. Febr.
Mcl
Apr.
Mei
Juni Juli Aug.
Wol
3.50 343 332 313 304
309 306
309
Am.
katoen
355,5 361,2 362,6 365,1 368,2 369,2 369,2 369,2
1949
‘1950
Sept. Oct.
Nov.
Dec. Jan.
\
ol
316
365
402
425
48’1
Arn. katoen
398,5 457,9 465,7 465,7 473,6
lIet is een niet te miskennen feit, dat de situatie op de
internationale wolmarkt zich geheel anders heeft ont-
wikkeld dan men kort na het einde van de tweede wereld-oorlog veronderstelde. Op dat tijdstip beschikten de voor-
naamste productielanden uit het sterlinggebied, t.w.
Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika, tezamen met
Engeland, over een enorme voorraad wol, ni. 10,5 mln
balen, of wel ruini tweemaal de hoeveelheid, welke een
normale jaarproductie in de drie genoemde productie-
landen oplevert. Om te voorkomèn, dat deze enorme
voorraad van meet af aan de prijzen op de wolmarkt
sterk zou di’ukken, werd door de viei’ genoemde landen
.0.
10 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
869
de zgn. ,,Joirit Organisation of U.K. Dominion Woöl
Dispo.sals Ltd.” opgericht, wlke de genoemde voorraad
geheel overnam. De taak van deze Joint Organisation
werd als volgt omschreven:
te bepalen, welke hoeveelheden van de vôorraden
en van de nieuwe crop in de Dorninions en in Engeland
aan de markt zouden worden gebracht;
prijzen vast te stellen, waartegen de Organi-
satie nieuwe wol zou aankopen;
die hoeveelheden wol tiit de markt te nemen, welke
niet tegen de sub 2 bedoelde prijzen zouden kunnen worden
verkocht.
Al deze maatregelen waren er op gericht de’ verhouding
tussen vraag en ‘aanbod zodanig te regelen, dat een be-
paalde prijsvloer gedurende langere tijd zou kunnen
worden gehandhaafd. De plannen van. de Joint Organi-
sation voorde liquidatie van de voorraden hielden rëkening
met een periode van ca 13 jaar, nodig om die voorraden
geleidelijkâan te spuien. Daarbij is ontegenzeggelijk de
behoefte aan’ wol in de na-oorlogse jaren over de gehele
wereld ten zeerste onderschat. In plaats van 13 jaar
heeft het slechts 4 jaar geduurd om deze enorme voorraad
practisch geheel te liquideren, hetgeen dus betekent,
dat per jaar ca 50 pCt meer aan wol is geconsumeerd, resp. gebruikt is voor het weer op peil brengen van de
noodzakelijke ijzeren voorraad in de verschillende landen,
dan de normale jaarproductie.
De snelle liquidatie van de voorraden van de Joint
Organisation blijkt uit onderstaand overzichtje:
Voorraden (vol pan de Joint Oi’ganisanion.
Overgenomen voorraad op 1/8 1945
……….
10.
1
07.000 balen
Voorraad pci 3117
1946 ‘)
…………….
5.867.000
30/6
1947
………………
4.515.000
30/6
19
1
,8
……………….
1.218.000
31/12 1948
………………
2.528.000
30/6
1949
………………
1.718.000
31/12 1949
………………
1.150.000
‘) Datum, waarop verkopen tegen gefixeerde prijzen ophielden
en de normale veilingen begonnen.
Zoals hierboven reeds werd’ opgemerkt, is’ een ‘gedeelte’
van de aankopen van wol in de eerste. jaren na de oorlog
gebruikt voor het op peil brengen van de noodzakelijke
ijzeren voorraden. Dit is van zeei’ veel betekenis geweest.
Wanneer men nagaat, dat practisch geheel West-Europa,
waarin verschillende der vooi’naamste w’olconsumei’ende
landen, zoals Frankrijk, Italië, België en Duitsland, gedu-
rende ruim 5 jaar van alle tanvoer van wol was afgesneden
en deze landen gedurende die pei’iode hun stocks tot de
laatste kg toe moesten intei’en, dan is het duidelijk, dat
met de aanvulling dier stocks gi’ote hoeveelheden waren
gemoeid. Daarnaast staat echter, dat. de wereldwol-
consumptie reeds van het seizoen 1945/46 af groter was
dan de productie, zulks ondanks het feit, dat West-Europa
zich slechts langzaam van de, volkomen ontwrichting van
de voorafgaande jaren en de geleden schade herstelde.
Dit vond hoofdzakelijk zijn oorzaak in de zeer hoge
vel’bruikScijferS van Nooi’d-Amerika, waar in 1947 en
1948 ruim tweemaal zoveel wol werd verwerkt als ge-
middeld pel’ jaar in 1934/38.
Onderstaanci ovei’zicht geeft een duidelijk beeld van de
ontwikkeling van wolproductie, wolconsum’ptie en wol-
voorraden na de oorlog.
Wereldcrolbalans in duizend metrieke tonnen
(ongewassen basis).
Gein.
Sci-
Sei-
Sei-
‘Sci-
per jaar
zoen coen
coen
coen
1934/38
1945/46
1946/47 1947/48 1948/49
Voorraad
aan
begin van liet
seizoen
. . .
800
2.200 2.070 1.890
1.600
Productie
1.720 1.620 1.700
1.690
1.720
.520
3.820 3.770 3.580
3.320
Consumptie
.
1.690
1.750
1.880 1.980
1.970
}indvoorraad
830
2.070.
1.890
1600
1.350
Het verbruik van
wol,
gesplitst naar de verschillende
continenten, vult bovenstaand overzicht nog enigermate
aan:
Consumptie pan wol, gesplitst naar continenten, in duizend
metrieke ‘tonnen (gewas:sen basis).
‘
.
1934/38
548
70
98 ‘
167
26
4
17
930
1947
534
55
59
334
47
S
31
1.068
1948
571
60
59
327
47
8
31
1.103
Na een critische beoordling van bovenstaande over-
zichten behoeft de in het begin gesignaleerde stijging van
de wolprijzen eigenlijk nog weinig toelichting. Men kan
de zaak in het kort als volgt samenvatten.
Terwijl men aanvankelijk in de mening verkeerde, dat
de voorraden en de jaarlijkse productie ruim toereikend
zouden zijn om de behoefte te dekken, bleek, dat de con:
sumptie van meet af aan belangrijk iitging boven de
productie, en dat grote hoeveelheden wol nodig waren voor •het aanvullen van voorraden bij de verwerkende industrie,
met als gevolg, dat de centrale voorraden zeer snel werden
geliquideerd. Als gevolg daarvan stegen de prijzen, die
tot Juni 1946 door het systeem van vastgestelde prijzen nog vrij ‘stabiel bleven, na het weer gaan functionneren
van de normale veilingen vrij sterk, vooral toen men zich
ging realiseren, dat de voorraden van 1945, waartegen
men zeer sterk opgezien had, als sneeuw vooi’ de z’n
verdwenen.
Toegegeven moet worden, dat hiermede de sterke prijs-
stijging sinds September 1949 nog niet is verklaard,
waar immers reeds in 1948 de voorraden sterk waren in-
gekrompen. Zoals hierboven reeds werd gesteld, vond deze
prijsverhoging voor een groot gedeelte haai’ oorzaak in de
devaluatie.
Het was te verwachten, dat de w’olprijzen zich aan
1
het
wereldmarktniveau voor andere producten zouden op-
trekken. Daarnaast dient er echter rekening mee te worden
gehouden, dat in afwachting van .de devaluatie aankopen
van wol in het sterlinggebied werden uitgesteld en in-
tering van voorraden plaatsvond.
Het noodzakelijk gevolg was, dat dii’ect na de devaluatie
een abnormale vraag loskwam, welke door het normale
aanbod niet kon worden opgevangen.
Het in het begin gegeven prijsoverzicht leidt tot de
conclusie, dat vooral op de grovere soorten de grote vraag
zich concentreerde. Dat deze ‘stelling niet geheel ten on-
rechte is, zou kunnen worden afgeleid uit het feit, dat
sinds Januari 1950, nu aan de grootste inhaalvraag zal
zijn voldaan, weer een reactie is ingetreden.
De vraag, clie thans een ieder uit de .wolhandel en de
w’olindustrie bézighoudt, is wat de wolprijzen in de naaste
toekomst zullen gaan doen. Het antwoord op deze vraag
kan slechts worden gegeven door een prognose te maken
van de toekomstige ontwikkeling van productie en côn-
sumptie. De thans nog hij de Joint Organisation aanwezige
voorraden kunnen daarbij practisch buiten héschouwing
worden gelaten, daar deze een zeer eenzijdig karakter
hebben, doordat de meest bruikbare soorten reeds vroeger
.zijn afgestoten. 1-Jet overschot zal vermoedelijic eerst
langzaam gedurende een langere tijd kunnen worden
verkocht. *
Wat de pi’oductie betreft kan op grond van de ont-
wikkeling in de laatste jaren worden aangenomen, dat
deze voorlopig een stijgende tendentie zal vertonen.
liet aantal schapen ovei’ de gehele wereld, dat in 1940/41
een recordhoogte bereikte, ni. 778 millioen stuks, en in
de daai’op volgendë jaren onder invloed van de oorlogs-
370
”
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHEN
10 Mei 1950
omstandigheden sterk terugliep, zodat in 1946/47 er nog
slechts 674 mln overbleven, vertoont sindsdien weer
enige vooruitgang. Naar raming zal het aantal schapen
over de gehele wereld thans weer ca 710 mln stuks be-
dragen. Alleen Australië heeft thans reeds 20 mln schape’n
meer dan in 1946/47. De productie van wol voor de
komende jaren kan dan ook zeker op ca 1.800.000 ton op vethasis worden geschat.
De raming van de consumptie voor de komende periode
levert meer moeilijkheden op. Hierbij moet een aantal
factoren in aanmerking worden genomen, waarvan de
invloed moeilijk nauwkeurig is te meten.
In dit verband dient te worden genoemd:
de geringere koopkracht van het publiek, waarop de heer Arthur in Juni 1949 reeds wees en die door de
recente prijsstijging nog wel enigermate zal worden ge-
accentueerd;
het niet te miskennen feit, dat in de meeste landen
de achterstand, welke gedurende •en in de eerste jaren
na de oorlog in de textielvoorziening is ontstaan, voor
een groot gedeelte is ingelopen;
de aankopen van wol voor het aanleggen van strate-
gische voôrraden, welke in het laatste jaar ongetwijfeld
de marktontwikkeling hebben beïnvloed;
de vraag, in hoeverre landen, die tot dusver bij de
ontwikkeling van de productie in de wolindustrie in de
rest-van de w’ereld sterk zijn achtergebleven, zoals Duits-
land en Japan, in staat zullen zijn in de toekomst deze
achterstand in te halen;
de tendentie, welke zich reeds voor de oorlog manifes-
teerde, tot een hoger wolverbruik per hoofd van de be-
volking.
Bij de beoordeling van de toekomstige ontwikkeling
moet in eerste instantie aandacht worden besteed aan
Centraal- en Midden-Amerika, ,dat v66r de oorlog ca 17
pCt van de totale wereldwolconsumptie voor zijn rekening nam, doch in 1947 en 1948 resp. .31 en 29,6 pCt. ‘Van Juni
1948 af daalde de verwerking van wol in de Verenigde
Staten echter vrij sterk, welke daling haar dieptepunt
bereikte in Mei 1949 toen de consumptie slechts ca 58 pCt
bedroeg van de consumptie in de eerste, maanden van
1948. Van Mei af heeft zich echter weer een stijging in-
gezet, zodat in October 1949 de consumptie weer 80 pCt
van die in de eerste maanden van 1948 bedroeg. –
Momenteel staan nog geen cijfers over latere perioden
ter beschikking, doch op grond van importcijfers van de
Verenigde Staten wordt in de verschillende internatio-
nale overzichten met een handhaving van liet in October
bereikte resultaat rekeniig gehouden. Wanneer deze
ramingen zouden blijken juist te zijn, zou de consumptie
in de Verenigde Staten in de komende tijd op ca 275.000
ton wol op gewassen basis per jaar kunnen worden ge-
raamd en voor Centraal- en Midden-Amerika in totaal
op ca 290.000 ton, hetgeen ca 11 pCt lager zou zijn dan het
verbruik in 1948.
Van niet minder betekenis bij de beoordeling van de
– toekomstige ontwikkeling van de internationale wolmarkt
is de ontwikkeling in Europa en speciaal in de grote wol-
consumerende landen van West-Europa. In 1948
–
werd in
Europa 571.000 ton wol op gewassen basis geconsumeerd
of ca 52 pCt van de totale wereldwolc’onsumptie. In 1934/38
bedroeg het verbruik gemiddeld per jaar 548.000 ton of
59 pCt van het totaal; over 1949 zijn nog geen volledige
cijfers beschikbaar. –
Aan.de hand van de gegevens in het laatste nummer
van de ,,Wool Intelligence” mag echter worden geconsta-
teerd, dat
in
de meeste landen van Europa, met uitzonde-
ring van Frankrijk en Zwitserland, in 1949 meer wol
werd verwerkt dan in 1948. Voor 1949 kan dan ook
zonder bezwaar een verbruik ‘van ca 600.000 ton voor
Europa worden geraamd.
Het ligt voor de hand, dat de geringere koopkracht
en de opvulling van de achterstand in de textielvoorzienin
zich speciaal in de Westeuropese landen zal doen gelden.
De vrijmaking van het handelsverkeer in West-Europa,
welke thans in wording is, zal ongetwijfeld de benadering van de koopkraehtlimiet en de, maximum behoeftebevre-
diging versnellen. 1-let is daarom wel aan te nemen, dat het
wolverbruik in 1950 in Europa in het algemeen eerder iets
zal dalen dan nog verder zal stijgen.
De ontwikkeling van de activiteit in de wolindustrie
in de laatste maanden van 1949 geef
–
t evenwel nog geen
enkel aanknopingspunt in deze richting, zodat zeker nog
niet met grote dalingen behoeft te worden gerekend.
Daar staat tegeiiover, dat in enige Europese landen,
waaronder Duitsland wel .de voornaamste plaats
inneemt, de. productie in de wolindustrie ,nog niet het
vooroorlogse nivéau heeft bereikt en dat alles, erop wijst,
dat in die landen in de komende tijd een verdere opvoering
van ‘de productie zal plaâtsvihden.
Ofschoon hieraan niet te veel aandacht mag worden
gehecht, verdient het toch wel aanbeveling bij de beoor-
deling vaft het onderhavige probleem in het oog te houden,
dat de 18 Westeuropese landen, verenigd in de O.E.E.C.,
voor het zgn. fiscale jaar 1952/53 een wolconsumptie
van 675.000 ton op gewassen basis hebben geraamd,
tegenover een verbruik gemiddeld per jaar in 1934/38
van 467.000 ton, van 470.000 ton in 1947 en van 503.000
ton in 1948. Ofschoon ongetwijfeld in de raming voor
1952/53. een vrij sterke majorering zit en een dergelijk
consumptiecijfer onmogelijk te realiseren zal zijn wegens
gebrek aan afzetmogelijkheid voor het gerede product,
dient er toch rekening mede te worden gehouden, dat een
aantal landen in dat programma een zekere taakstelling
ziet, hetgeen wel eens ,op de ontwikkeling in die landen van
invloed zou kunnen blijken te zijn.
Rekening houdende met alle hierboven genoemde
omstandigheden zou me€ de nodige reserve kunnen worden
aangenomen, dat in 1950 in Europa vermoedelijk iets
mindei- wol zal worden geconsumeerd dan in 1949, doch
dat toch nog wel ‘een hoveelheid van 550.000 ton op
gewassen basis zal, worden bereikt.
Het verbruik van wol in de rest van de wereld, dat in
1948 slechts ca 18 pCt van het we’reldwolverbruik uit-
maakte, is van minder betekenis. Onder deze landen
nemen Rusland en Japan de voornaamste plaats in.
FIet behoeft geen nader betoog, dat voor deze landen met een grotere wolbehoefte in de toekomst rekening
moet worden gehouden en dat de daaruit voortvloeiënde
grotere importen minstens op zulle» wegen tegen eVentueel –
lagere consumptiecijfers in de overblijvende landen.
lIet is daai-om zeker verantwoord om voor de landen
buiten Europa en, Centraal- en Noord-Amerika een con-
sumptie van wol 01) gewassen basis voor 1950 van 205.000
ton aan te houden, waar het verbruik in die landen in
1947 200.000 ton en in 1948 20.5.000 ton bedioeg.
Resumerend kan het wereldwolverbruik voor 1950
als volgt worden geraamd:
op’ gewassen basis
Centraal en Midden-Amerika …………..290.000
ton
‘Europa …………………………….
550.000
Overige landen
………………………
205.000
Totaal
……………………
1.045.000
ton,
hetgeen overeenkomt met ca 1.866.000 ton op vetbasis.
Tegenover deze. geraamde consumptie staat een ge-
raamde productie van 1800.000 ton.
Zelfs al zou de consumptie onder invloed van de hier-
boven sub 1 en 2 genoemde factoren over de gehele lijn
sterker dalen dan bij bovenstaande beschouwing is aan-
genomen, dan zal dit toch nimmer een dergelijke omvang
aannemen, dat de consumptie beneden de productie zou-
blijven. Daaruit volgt vanzelf de conclusie, dat ook ge-
durende 1950 de positie van de verkoper in de wolmarkt
10 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
371
nog wel de sterkste zal zijn en dat er als gevolg daarvan
weinig druk op de prijzen zal bestaan.
Tilburg.
J. A. M. VAN GERWEN.
HEDENDAAGSE LUCHTVAARTPOLITIEK,
II.
Na 1945 is men er — zoals in het vorig artikel reeds
werd aangestipt
1)
– nog niet in geslaagd een multilate-
raal verdrag, dat alle betrokken landen zou kunnen be-
vredigen, op te stellen, ondanks herhaalde pogingen daar-
toe. Wél is er in Chicago, in December 1944, een dergelijk
type verdrag ontworpen en dit, is ook door enkele landen,
waaronder Nederland, ondertekend. Doch èn het gering
aantal ondertekenaars, èn het feit, dat
Amerika
inmiddels
is uitgetreden, hebben de waarde van dit verdrag (Inter-national Air Transport Agreement) aanzienlijk vermin-
derd. Nu’ kwam men dan ook bij de wederopbouw spoedig
in een impasse en met name gold dit voor de Verenigde
Staten en voor Engeland, die toen een tegengesteld stand-
punt innamen. Vertegenwoordigers van die twee landen
zijn daarop enige weken op het zonnige Bermuda-eiland
gaan zitten (Januari 1946) en hebben een compromis
opgesteld; gelijk een geestig Fxansman, de heer Gar-
nault, het uitdrukte, erkenden de Engelse gedelegeerden
daarbij liet vrijheidsbeginsel, doch met een hun conve-
nirende toepassing. Nu is het zeer de vraag, of
–
door een
compromis dit belangrijke vraagstuk op de juiste ‘wijze
kan worden opgelost; de wereldiuchtvaart komt niet
veel verder met compromissen, doch kan alleen levens-
vatbaarheid hebben bij principiële bewegingsvrijheid.
Anderzijds moet ioi’den toegegeven, dat ook de strijd
voor en tegen de vrijheid der zee niet iii enkele jaren w’as
uitgevochten; een zekere evolutie schijnt noodzakelijk
en dat was dan ook één van de redenen, waarom de Ne-
derlandse Regering, zij het met aarzeling en slechts uit
practische overwegingen, breicl is gebleken ook te gaan
onderhandelen op basis van dit compromis, hetwelk in
de internationale luchtvaart langzamerhand gemeen goed
is geworden en met de naam van Bermuda-bepalingen”
of , ,l3ermud a-beginselen” wordt aangeduid.
Bij dit systeem worden zekere garanties gegeven aan
de partij, die de vergunning tot de exploitatie van lucht-
routes verleent. De capaciteit, die zal worden ingezet,
wordt op verschillende wijzen aan beperkingen onder-
worpen. Zo moet zij in nauwe verhouding staan tot de \’ei’voersvraag; belangrijk is voorts, dat het hoofddoel
van de exploitatie moet zijn liet bewrkstelligen van
verkeer tussen het land waartoe de luchtvartrnaat-
schappij behoort en het land van bestemming; m.a.w.
derde en vierde vrijheidsvervoer vormen de hoofdschotel
van het vervoer. 1-let recht om onderweg vervoer voor
derde landen op te nemen of af te zetten (het zgn. vijfde vrij-
heidsverkeer) is gebonden aan enige voorwaarden. Men
moet daarbij rekening houden met het bovenomschreven
hoofddoel, met de eisen, die een lange afstandsluchtdienst
stelt en met de verkeersvraag in het gebied, waardoor
de route voert, waarbij gelet moet worden op locale en
regionale diensten.
Zoals hij internationale overeenkomsten dikwijls het
geval is, zijn de bepalingen niet duidelijk, maar ruw ge-
zegd kunnen zij geacht worden hierop neer te komen,
dat derde en vierde vrijheidsvervoer hoofdzaak envijfde
vrijheidsvervoer bijzaak moet zijn,. Deze verhouding is niet in getallen uit te drukken, doch men kan toch zeker
aannemen, dat onder deze voorwaarden minstens
1/3
van
de lading uit vijfde vrijheidsvervoer mag bestaan, hoewel
dit getal door zeer restrictieve landen onmiddellijk zal
worden betwist., Een ander belangrijk element van ht
1)
Zie:
,,E.-S.B.” van 26 April 1950, blz. 330.
Bermuda-systeem is, dat men aanvankelijk zijn – gang
kan gaan, dus niet gebonden is aan een bepaald aantal
frequenties per week of per maand, noch aan een bepaalde.
capaciteit, mits
-.
in hetJgemeen gesproken – met de ge-stelde voorwaarden rekening wordt gehouden. Er is geen
predeterminatie; eerst na verlobp van enige tijd kunnen
‘de andere partijen, zo zij daartoe aanleiding vinden,
vermindering yan frequenties. of vermindering van capa-
citeit gaan vragen, welke procedure men in het lucht-
vaart-bargoens ,,ex post facto review” noemt.
De meeste luchtvaartvei’dragen door Nederland geslo-
ten – in totaal zijn dit er ongeveer 30 – zijn gebaseerd op dit systeem. Ook Amerika en Engeland – door een
onderlinge afspraak, daterende van September 1946,
gebonden – passen deze bepalingen toe en gaan ‘niet
verder in de richting van bescherming en garanties. In
het algemeen gesproken kan men ze’ggen, dat het meren-
deel der thans in de wereld bestaande luchtvaartover-
eenkomsten van het zgn. Bermuda-type is, zij het dik-
wijls met allerlei verfijningen, die er op gericht zijn het
luchtverkeer nog meer aan handen te leggen.
Inderdaad zijn ei’ in de loop der jaren talrijke verdere
belemmeringen binnengeslopen. Zo dwingt men soms
een luchtvaartmaatschappij tevoren haar frequenties te bepalen, dan wel te reduceren; ook tracht men hij
voorbaat de in te zetten capaciteit aan banden te leggen,
of wel de boeking op bepaalde trajecten te beperken tot
een gering aantal passagiers. Het is duidelijk, dat dit
alles in strijd is met het Bermuda-systeem, dat slechts
een contrôle achteraf kent. Soms
,
00k stat men slechts
derde en vierde vrijheidsverkeer toe, het vijfde vrijheids-
verkeer totaal verbiedend. 1-lieraan wordt in enkele ge-
vallen de – vorm gegeven van een verbod van verkeer
tussen nabuurlanden. 1-let gebeurt namelijk, dat twee
naast elkaar of dicht bij elkaar gelegen landen, gelijkelijk
vervuld van een restrictieve geest, besluiten het verkeer
tussen hun grondgebieden te reserveren voor hun natio-
nle luchtvaai-tmaatschappijen, dakrhij dan iedere andere
buitenlandse luchtvaartmaatschappij een vervoersver-
bod opleggend. Dit is geheel in strijd met het internatio-
naal karakter der 4uchtvaart en het vormt ook een no-
vum, dat nergens erkend is. Op deze wijze woi’dt in de
luhtvaart internationale cahotage ingevoerd. 1-Jet is
bovendien een discriminatie tegenover de andere buiten-
landse luchtvaartmaatschappijen. Overigens is het niet
nodig, want terwijl het verkeer tussen de twee betrokken
staten. voor hen derde en vierde vrijheidsverkeer is en dus
als hoofddoel mag worden uitgeoefend,’ draagt ditzelfde
verkeer voor derde landen het karakter van vijfde vrij-
heidsverkeer, zodat het alleen op aanvullende basis mag
w’orden verricht. Tenslotte zij er nog de aandacht op ge-
vestigd, dat dergelijke bepalingen toch in geen enkel
opzicht rekening houden met de belangen van het publiek,
dat bij deze procedure niet meer kan reizen op die tijden
en die dagen, welke het best gelegen komen; daarentegen
heef t men te wachten totdat één der twee betrokken
nationale maatschappijen gelegenheid tot reizen biedt.
Nu moet men al deze beperkingen in,gedachten eens
even naast elkaar plaatsen en dan het oog richten op
enkele andere kanten der internationale burgerlucht-vaart, t.w. in de eerste plaats •op de grote technische
ontwikkeling, reeds bereikt en nog te wachten (men denke
aan de zgn. jet pro’pelled vliegtuigen), vervolgens op de
grote kracht tot penetratie der lurgerluchtvaart en ten-
slotte op de enorme kpitaalinvesteringen in materieel,
grondorganisatieen verdere outillage; liet kan niet anders,
of de conclusie is, dat er geen evenwicht bestaat. Toch is het van primair belang, dat de investeringen een sta-
biele (lüchtvaartpolitieke) basis vinden.
1-let is een verblijdend teken, dat een en ander werd
ingezien door de Organisatie der gezamenlijke luchtvaart-
maatschappijen, de ,,International Air Transport Asso-
ciation”, welke in September 1949 te ‘s-Gravenhage
872
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 Mei 1950
een conferentie hield; op initiatief van haar President,
Dr A. Plesman, werd een reo1utie aangenomen, waarin
op bovengenoemde, gronden werd verzocht, dat zowel’de
,,International Air Transport Association” als haar indi-
viduele leden bij de betrokken regeringen er op zouden
aandringen een meer stabiele grondslag te verkrijgen voor
het internationale luchtverkeer, zulks ten voordele
van zowel het reizend publiek, als de luchtvaart- en lucht-
havenexploitanten. ‘Met algemene stem’ri’ien van de 52
vertegenwoordigde lu chtvaartondernem ingen werd deze
resolutie aanvaard, hoewel het nog de vraag is, of inder-
daad de individuele leden – teruggekeerd in eigen land –
met kracht van overtuiging deze wens naat’ voren zullen
brengen. Gebleken is evenwel, dat ‘men in gemeenschap-
pelijk verband bereid is een ruimei’, meer internationaal
standpunt in te nemen. Zou hier dan in cle
1001)
der tijden
nog bijkomen de drijfveer van -het welbegrepen eigen-
belang, nl. behoefte aan ongehinderde expansie,’dan kan
dit leiden tot meer liberale opvattingen: wie vrijheid
vraagt moet die immers ook geven.
Er is ook nog een andere ontwikkeling, ten ‘aanzien
waarvan enige hoop gerechtvaardigd is, In West-Europa
ziet men de laatste jaren, naast concuri’entie, toch ook
hier en’ daar een groeiende samenwerking. De Scan-
dina’vische landen exploiteren hun lange afstandsdiensten
on
d
el
gemeenschappelijke naam in de voi’m van een con-
sortium (Scandinavian Airlïnes System; SAS.); het exploi-
teren van gemeenschappelijke trajecten, niet als con-
currenten, doch alslpoolpartners neemt vrij aardig toe
en leidt inderdaad, naar in de praktijk overduidelijk bleek,
tot groter efficiency: de onderlinge dienstregeling kan
veel beter worden verdeeld. En ook op overheidsgebied
ontstaan enkele vormen van betere samenwerking, waarbij
wij denken aan de door Frankrijk en Zwitserland gemeen-
schappelij k geëxploiteerde internationale luchthaven bij
Bazel (Mu1hous). Als regionaal een goede solidariteit
zou doorwei’ken – en de vooruitzichten zijn niet ongun-
stig -, dan wordt zodoende geleidelijk aan’ een basis
gelegd voor een meer mondiale regeling, die de wereld
op een redelijke en economische basis voor de luchtvaart
zal openmaken.
Nederland blijft doorgaan met het verdedigen en toe-
passen van zijn denkbeelden; dit-geschiedt bijna dagelijks
bij de onderhandelingen met het buitenland; dit zal ook
geschioden op de in Juni a.s, te Montreal te houden con-
ferentie van de Internationale Burgerluchtvaart Orga-
nisatie, bij welke Organisatie vrijwel alle lucht,vaart-
landen der wereld, zijn aangesloten; ‘de zojuist besproken
resolutie van de IATA zal hierbij een steun zijn.
‘s-Gravenhage.
Mr
L. jI .SLOTEMAKER.
VRIJHEID IN GEBONDENHEID.
In de inleidende paragraaf van de Memorie van Toe-
lichting hij het ontwerp van wet Belastingberziening
1950 lezen wij:
I-
,,Aan een en ander gaat, bij wijze van voo’rgerecht, vooraf een
andere formulering van liet winstbegrip van de inkomstenbelasting,
een formulering, die – afgezien van de hierna te bespreken techni-
sche verbeteringen – geen materiële verandering beoogt, doch welke
opgenomen
is
met cle bedoeling, de bepalingen nopen.s het winst-begrip, ook na het treffen van de luerboven bedoelde nieuwe rege-lingen, minder onoverzichtelijk te doen zijn.clan de thans geldende
bepalingen”. /
De in dit ontwerp voorgestelde’wijziging van de formu-
lering van de winst omvat de vervangifig van de artikelen
6 tot en met 12 en 20 van het Besluit Inkomstenbelasting
1941. Daai’naast worden in het ontwerp enkele andere
tijdelijke wijzigingen voorgesteld inzake de winstbepaling,
namelijk: de herwaardering van oude bedrijfsmiddelen,
de investeringsafschrijvin’g, de nieuwe onbelaste reserve-
ring en de tegemoetkomingen voor oorlogsslachtoffrs en
andere gedupeerden. –
De hier aan de orde zijnde bepalingen hebben echter
uitsluitend betrekking op het onderdeel ,,Winst” van het
Besluit lnkomtenbelasting 1941.
Over cle ratio van de voorgestelde wijzigingen laat de
Minister zich in de Memorie van Toelichting aldus uit
Nu
laat de bestaande tekst van cle artikelen 6 tot en met
2
v
an dat Besluit zich reeds thans niet gemakkelijk lezen. De formele,
aan liet boekhouden ontleende wijze van voorstellen, doet de
wezenlijke inhoud van de bepalingen onvoldoende uitkomen; de
wijdlopigheid maakt liet moeilijk de bepalingen, in haar onderling
verband, te overzien en werkt’niet mede tot liet vormen van een
duidelijk beeld. Zou men aan deze artikelen enige stukken toevoe-
gen, zonder de structuur en vorm te herzien, dan zou liet nog moei-
lijker worden tot de harde kern der bepalingen door te dringen.
De ondergetekende acht het van groot belang, dat een zo belangrijk
onderdeel van cle belastingwetgeving als het winstbegrip is, zo
helder en bondig mogelijk wordt omschreven.
Zo is
de ondergete-
kende te rade geworden de artikelen
6
tot en met
12
te vervangen
door ccii nieuwe artikelenreeks, die zowel enige van dein liet alge-
mcce gedeelte van deze toelichting besproken voorzieningen inhoudt,
als een gewijzigde formulering bevat van datgene, waaraan liet
ontwerp, wat het wezen van de zaak betreft, niet
wil
raken. Naar
zijn mening voldoet cle thans voorgestelde tekst aan redelijke
eisen”.
liet beginsel van de nieuwe formulering van de winst
vond in liet Voorlopig Verslag in het algemeen een gunstig
onthaal en ,,vele andere leden” drukten dit aldus uit:
Ten onrechte hebben de Duitsere in het Besluit op de Inkomsten-
belasting ’41 een formeel winsthegrip geïntroduceerd, dat bovendien
uitermate ornslachtig is geformuleerd. Winst is een materieel be-
grip. Een bevredigende belastingheffing kan daarom slechts worden
verkregen bij een inateriele omschrijving van liet fiscale wunstbegrip,
waarbij voor de beantwoording van de vraag, hoe groot de winst
over een bepaalde periode
is,, zo
nauw mogelijk wordt aangesloten
bij het goede koopmansgebruik en bij de bedrijfseconomie. Het geheel andere uitgangspunt van het ontwerp tè deren aanzien is
derhalve niet slechts theoretisch superieur aan het bestaande for-
mele winstbegrip, doch het moet tevens leiden tot een bevredigende
aanslagregeling, terwijl het bovendien een terugkeer betekent tot
de Nederlandse traditie vail
vÔOr
de oorlog, ja zelfs deze Nederlandse
traditie
op
zuiverder wijze tot uitdrukking brengt dan cle Wet op
de Inkomstenbelasting
1914
en de ontwerpwet op cle \Vinstbelasting
(liet Besluit op de \Vinsthelasting
1940)
dat deden”.
Over het waarom van de regeling is’men het dus in het
algemeen wel eens, al zijn er in het Voorlopig Verslag ook
opmerkingen gemaakt over de vraag, of de voordelen van
nieuwe formulering wel opwegen tegen het nadeel van de
verbroken continuïteit in administratieve toepassing
en jurisprudentie, nu er met de methode van vermogens-
vergelijking en daarmede verband houdende contrôle een
zekere ervaring: is verkregen. Andere leden daarentegen
waren van mening, dat de voordelen van het vervallen
van de ermogensvergelijking de nadelen van de systeem-
wisseling ruimschoots overtreffen en hij de mening van
deze leden heeft de Minister zich in ‘de Memorie van Ant-
woord aangesloten. Over het hoe van de regeling lopen de
meningen echter meer uiteen.
Allereerst moge een korte uiteenzetting van wat de
voorgestelde regeling inhoudt, voorafgaan.
Bij de kwestie’ van de winst moet men onderscheiden
het’ begrip winst en de berekening van de winst.
Deze beide punten komen in het huidige Besluit op de
Inkomstenbelasting ter sprake in de artikelen 8 (winst-
begrip) en 6, 7, 9-12 (winstherekening), waarbij dan
onderscheid wordt gemaakt tussen de winstberekening
over de balans (artikelen 6, 7, 9-11) en die op andere
wijze (artikel 12). De Wet op de Inkomstenbelasting 1914 gaf geen winst-
begripomschrijving, terwijl voor de berekening van de
winst slechts enkele algemene richtlijnen werden gegeven
en voor het overige naar goed koopmansgehi’uik werd
vel’vezen.
In de thans voorgestelde bepalingen 6 tot en met 12
vinden we in artikel 6, eerste lid, het winstbegrip van
artikel 8, eerste lid (oud), terug. Op dit vinstbegrip wordt
in het tweede lid van artikel 6 een beperking gegeven,
welke overgenomen is uit de artikelen 9, vierde lid (oud), en 12, tweede lid 4e (oud) en de Resolutie van 4 Februari
1943,’no 4 (waardeveranderingen van landbouwgronden
met hun ‘opstallen).
Met betrekking tot de winsthei’ekening echter komt ei’
vei’andering. Allereerst verdwijnen de beperkingen op
10 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
373
goed koopffiansgebruik in de vorm van minimum-waar-
dering der activa en de limitatieve opsomming der passiva;
of ook het begrip ,,bedrijfswaarde” gaat verdwijnen is
m.i. niet duidelijk geworden; in het Voorlopig Verslag,
wordt dit door sommige leden verondersteld, maar de
Minister, in de Memorie van Antwoord, meent, zondei’
ndere motivering, dat waardering op bedrijfswaarde
niet is uitgesloten en herroept zijn in de Memorie van.
rr
oe
lic
l
l
ti
ng
geuite, andersluidende opvatting.
Voorts verdwijnt de bepaling van artikel 8, derde lid
(oud), volgens welke bepaling bij uitoefening vai een
bedrijf vocir rekening vafi meer dan één persoon, voor
ieder hunner slechts zijn aandeel in de winst in aanme’rking
moet worden genomen. Voortaan zal dus voor iedere ven-
noot de winst afzonderlijk worden bepaald n dit zal ook
gelden hij in- ‘of uittreden van vennoten.
Ook het onderscheid tussen bedrijven met en zonder
fiscale boekhouding verdwijnt, al geeft artikel 9 nog aan
hoe de w’inst per jaar berekend moet worden in geval er
een boekhouding is. Op dit artikel sluit aan de bepaling
van artikel 12, dat, aanmerkelijk leesbaarde, de regeling
van artikel 7 (oud) Inkomstenbelasting ten. aanzien van
de zgn. gebroken boekjaren handhaaft.
Verder valt op te merken, dat in artikel 7 de bepaling
voorkomt, dat de winst volgens goed koopmansgebruik
moet worden bepaald, met inachtnenzing pan een bestendige
ged,’agslijn, welke onafhankelijk is oan de ermoedeljke
uitkomst.
Deze toevoeging is tot dusverre in de jurisru-
dentie steeds als een der essentialia van het begrip ,,goed
koopmansgebruik” beschouwd. Moet deze formulering nu
tot gevolg hebben, dat iedere wijziging van een tot dus-
verre gevolgde gedragslijn de pas wordt afgesneden, ook als er bijzondere omstandigheden zijn? Men denke jet dit
verband ook aan de bepaling van het tweede lid van artikel
7 (nieuw). Ik kom hierop nog nader terug.
Over de voorgestelde regeling van de w’instberekening
(de artikelen 7 tot en met 12) wordt in de Memorie van
Toelichting het volgende geschreven:
,,Het eerste van die artikelen geeft een algemeen richtsnoer
Bij het bepalen van de jaarlijkse winst is, zolang de belastingheffing
niet wordt afgebroken, vrijheid het grondbeginsel. De belasting-
plichtige dient slechts de beperkingen in acht te nemen, welke de
verstandige koopman zich naar goed gebruik oplegt – onder het
voorbehoud, dat er continuiteit moet zijn in de gedragslijn en af-
schrijvingen en waarderingen niet naar gelang van het bedrijfs-
resultaat mogen worden geregeld, waardoor immers cle belangen
van de belastingheffer onredelijk zouden worden geschaad. Die
vrijheid, welke ook naar de bestaande tekst aan de belastingplichtige
wordt gelaten, leidt er onvermijdelijk toe, dat hij de ehe’belasting-
plichtige een groter, hij de andere een kleiner deel van cle in totaal
te belasten winst tijdelijk onbelast blijft. Dat deel van de winst
bestaat uit de stille reserves (vanuit fiscaal oogpunt) verschillen
tussen de geldswaarde en cle fiscale boekwaarde van activa en ver-schillen tussen cle contante waarde van de schulden en het bedrag,
waarvoor zij tot op dat ogenblik bij het bepalen van de winst in
aanmerking zijn genomen. Die stille reserves worden, evenals de
hierna te bespreken open fiscale reserves, belast in hct laatste jaar,
waarin de winst van het bedrijf of beroep wordt belast. Artikel
7,
tweede lid, noemt als voorbeeld dc belangrijkste vorm ervan”.
liet nieuwe systeem is het beste te ornschrijven’met de woorden vrijheid in gebondenheid.
Voorts wijst de Minister erop, dat, waar het niet gaat
om de berekening van de winst, doch om de uitkomst,
de wetgever zich, aangenomen, dat de belastingplichtige
zich houdt aan de essentiële regelen van de winstbepaling,
kan onthouden van het geven van regels voor een bepaalde
winstherekening (bijv. de enkele boekhouding, zoals in dc
bestaande bepalingen van het Besluit):
liet tot dusverre gemaakte (nutteloze) onderscheid
tussen de als aftrekbare passiva het zuiver vermogen
verminderende fiscale reserves en de tot het zuiver ver-
mogen behorende fiscale reserves (bijv. herleide overgangs-
reserve en de egalisatiereserve) komt te vervalleiT 1-let
g’evolg hiervan is, dat voortaan het bestaan van een
fiscale reserve niet méér aanduidt dan dat d4 reeds ge-
constateerde winst nog niet is belast en hierop dus nog een
claim van de fiscus rust.
Concluderende kan men dus zeggen, dat het nieuwe
w’instbegrip’in hoofdzaak gelijk is gebleven aan liet oude:
Met name de vervangingswaardeleer is ook nu verworpen.
Voorts wordt vastgehouden aan het principe: gulden is
gulden.
Gaan w’ij thans na wat de reactie vc(rs de
rIweede
Kamer
S
op de’voorgestelde bepalingen is, dan blijkt ons uit het
Voorlopig Verslag het volgende.
Behoudens de bezwaren tegen de terugwerkende kracht
van het ontwerp – aan wielke bezwaren in het gewijzigde
ivetsontwerp is tegemoet gekomen – waren de, leden het
in het algemeen èens met de voorgestelde bepalingen,
met name het verwerpen van de vervangingswaardeleer
en het handhaven van het ,,gulden is gulden”-principe
werden, hetzij uit theoretische, hetzij uit practische over-
wegingen, goedgekeurd, al werd door ,,zeer vele leden”
het navolgende voorbehoud gemaakt:
,,WTel zullen ingrijpende vijziginged in het prijsniveau, zoals
(Ie
afgelopen jaren te zien hebben gegeven, tot op zekere hoogte in
aanmerking moeten worden genomen hij de vaststelling van winst over een bepaalde periode. Zowel vanuit het gezichtspunt van een
redelijke verdeling van de winst in ,,jaarmoten” als vanuit het ge-
ziclitspunt van de instandhouding van liet nationale productie-
apparaat, kan hct billijk’zijn de afschrijvingen op hedrijfsmiddelerr
te berekenen
01)
zodanige bedragen als overeenkomen met de reële
waarde van cle in de geproduceerde artikelen opgegane bedrijfs-
middelen, terwijl extra-afsclmm’ijvingen
op
cle in de eerstkomende
tijden tegep buitengewoon hoge prijzen aan te schaffen bedrijfs-
middelen aanvaardbaar kunnen worden geacht, aangezien rekening
moet worden gehouden met de mogelijkheid, (lat het prijsniveau
van de bediriifsmiddelen over enkele jaren belangrijk kan ‘gaan
dalen”.
Bij de bespreking van de artikelen komen in het Voor-
lopig Verslag de volgende bezwaren naar voren.
t. Veriallen c.’an de oernsogense’e,’gelijking.
Vele leden vroegen zich af, ‘of hiei’door niet voordelen
onbelast zouden blijven, die belast moeten worden. Zij
wezen op het ,arrest van de Hâge Raad van 7 Januari
1948 betreffende voordelen behaald door verkoop van
schaarse hedrijfsgoederen tegen schaare levensmiddelen
en vroegen, of deze voordelen volgens goed koopmans-
gebruik kunnen worden toegerekend aan het jaar van
transactie.
Ooergangsbepaling.
–
Nu de nieuwe formulering, hoewel materieel geen ver-
andering brengende, ruimere mogelijkheden biedt, zou
een oergangshepaling – zoals deze bij de overgang van
de Winstbelasting op de Vennootschapsbelasting in het
leven werd geroepen – het mogelijk moeten maken ten
volle van de vrijheid van het nieuwe winsthegrip gebruik
te maken. Gevraagd werd, waarom een dergelijke bepaling
in het ontwerp ontbreekt. Zij voegden hieraan toe:
,,T)e eis van een ,,beslendlge gedragslijn”, gesteld in artikel
7,
eerste lid, Inkomslenbelasting (nieuw) zou hij liet ontbreken van
gen epeciale overgangsbepaling wel eens aldus kunnen worden
geïnterpreteemm
–
1,
dal, de ondernemer, clie onder vigucur van de
geldende voorschriften eenmaal een stelsel van waardering heeft
gekozen, daaraan ook vôor liet vervolg zou zijn gebonden. Dit zou
leiden tot liet onwenselijke gevolg, dat bestaande ondernemingen
tot in lengte van jaren gebonden zouden blijven aan een systeccnt
van winstberekening, (lat zij uitsluitend hadden gekozen, omdat
de onder Driitsn invloed tot stand gebrachte voorschriften van liet
(oorspronkelijke) Besluit op de inkomstenbelasting
1941
hen daartoe
hadden gedwongen en dat van rle grotere vrijheid, clie de nieuwe
irnmnulering hen geeft, in feite niet zou kunnen worden geprofiteerd”.
Fiscale ,’eserpes.
Uit hetgeen de Minister over liet vervallen van het
verschil tussen fiscale reserves, die passiva zijn en die,
welke tot het vermogen behoren, in de Memol’ie van
Toelichting had opgemerkt, meenden vele leden te moeten
afleiden, dat voortaan alle i’eserves zullen worden gel’ekend
tot de tweede categorie. Indien dit ‘s Ministem’s bedoeling zou zijn, dan zou dit volgens de hier aan het ii’oord zijnde
leden onjuist zijn. Zij wezen bi verband hiermede op de
assuran tie -eigen-risico-reserve en de egalisatiereserve van een schadeverzekel’ingmaatschappij.
Hegvallen pan ‘het begrip bedi’ijfaoei’moge,i.
Het wegvallen van het begm’ip bedrijfsvez’rnogen zou
volgens vele andere leden” moeilijkheden baren, omdat
874
,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 Mei 1950
elders in het ontwerp – bij de regeling in arti11 4 van de
onbelaste reserve – en in het wetsontwerpinzake dividend-
beperking de figuur van fiscaal vermogen opduikt en de
omvang van dit begrip dus moeilijk zal zijn te beptlen.
In de Memorie van Antwoord komen de hierboven in
yier punten samengeatte bezwaren ter behandeling.
‘s Ministers opvattingen, welke voor een toekomstige
wetstoepassing van belang kunnen zijn, zal ik in de hier-
boven aangegeven volgorde bespreken.
Ad. 1.
De Minister wijst er op, dat, behalve een redactionele
verbetering, in artikel 6 (nieuw) de thans geldende algé-
riene omschrijving van het begrip winst (artikel 8, eerste
lid) is overgenomen. Aangezien artikel 7 van het principe
uitgaat, dat de in artikel 6 omschreven winst in de loop
der jaren ten volle moet worden belast, bestaat er geen
vrees, dat de bedoelde voordelen onbelast zouden blijven.
Inderdaad zullen de in het voorbeeld genoemd,e voordelen
behoren tot het jaar van transactie. /
Ad. 2.
–
Een algemene overgangsbepaling acht de Minister
overbodig – en niet mogelijk, gezien het feit, dat de
bijzondere gevallen nog niet zijn te overzien – omdat
het ontwerp geen materiële vranderingen op dit punt
brengt en dus slechts in enkele gevallen wellicht enige
grotere vrijheid zou kunnen ontstaan. De Minister vervolgt dan:
,,De eerste ondergetekende meent echter, dat mag worden ver-
trouwd dat liet, onderwerpelijke punt in de administratieve practijk
en met name ook in de jurisprudentie tot een redelijke oplossing
zal komen. De eis van een bestendige gedragslijn zal daarbij geen beletsel vormen, aangczien deze een wijziging vafi systeem onder
bijzondere omstandigheden niet uitsluit”.
Ad. 3.
Hetgeen de Minister over dit punt opmêrkt, wil ik hier
gezien het belang van deze kwestie, in zijn geheel citeren.
,,Wat de ten aanzien van dit punt gevraagde nadere toelichting
betreft,, stelt de eerste ondergetekende voorop, dat het voor de
toepassing van de voorgestelde bepalingen inzake de winstberekening
niet van belekenis is, of de fiscale reserves op ‘de ene dan wel op de
andere wijze worden gezien, daar die bepalingen met het systeem
van vergelijking van vermogens hebben gebroken. Flet ligt intussen
het meest voor de
hand
de reserves als een onderdeel van het fiscale
vermogen te beschouwen. Waar liet begrip fiscaal vermogen (zuiver
bedrijfs- of beroepsvernsogen) wordt gebruikt, zijn de fiscale reserves
mitsdien daaronder begrepen, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk
is aangegeven. Het laatste is het geval in artikel
4
van het onder-
liavige ontwerp, zoals dit artikel hij de Nota van Wijzigingen
(letter
G)
wordt gewijzigd.
Een geheel andere vraag is uiteraard, hoe een bepaalde reserve
uit bedrijfseconomisch of algemeen juridisch geziehtspunt moet
worden beschouwd.
Zo
wordt in het Voorlopig Verslag terecht
opgemeïkt, dat de reserve-assurantie eigen-risico niet behoort tot
liet zuiver vermogen van de onderneming, als going concern gezien,
en het zelfde wordt ten aanzien van de egalisatiereserve van ver-
zekeringmaatschappijen gesteld. Vat men daarentegen het begrip
vermogen op in zijn juridische betekenis – de som van de bezit-
tingen, verminderd niet de schulden -, dan kan er geen twijfel ovei
bestaan, dat zowel de reserve-assurantie eigen-risico als de egalisa-
tiereserve van verzekcringmnaatschappijen yan het vermogen deel
uitmaken. De ene noch de andere reserve stelt immers een schuld
voor; zij geven slechts het deel’van het vermogen aan, dat bestemd
is
tot dekking van mogelijke toekomstige verliezen van bepaalde
aard. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen is
een en ander
echter niet van belang”.
Ad. 4.’
–
Voor de bpaling van het begrip bedrijfsvermogen bij
de onbelaste reserve verwijst de Minister naar hetgeen.
hiervoor over dit punt is opgemerkt. Ten aanzien van de
bepalingen betreffende de regeling, van de dividendbe-
perking merkt de Minister op, dat de formulering van het
begrip bedi’ijfsvermogen moet •worden bezien aan de
hand van de strekking van de desbetreffende regeling.
Zijne Excellentie is derhalve kennelijk niet van mening,
dat in deze gevallen n’ioeilijkheden kunnen l’ijzen door het
wegvallen van het begrip bedrijfsvermogen in de artikelen
over de winst. De tijd zal moeten leren, of dit. optimisme
is gewettigd.
Het geheel overziende kunnen wij ‘dus resumeren, dat
het wétsontwerp, zoals het thans voor ons ligt, in materiële
zin geen verandering brengt in’ het begrip winst behoudens
–
1
op een enkel ondergeschikt punt, doch dat er formee
1
wel verandei’ingen komen, welke echter tot een aanmerke-
lijk helderder formulering leiden.
Belangrijke punten zijn, dat het goed koopmansgebruik
volledig in ere is hersteld en dat de fiscus niet langer voor-
schrijft hoe men moet boekhouden. Voorts is van belang,
dat de nieuwe formulering niet tot verandering van het
stelsel van winstbepaling vermag te leiden, maar dat
anderzijds de ,,bestendige gedragslijn’? niet verhindert,
dat onder bijzondere omstandigheden een systeem-
wijziging tot stand wordt gebr’acht.
Gezien de vrij algemene instemming, welke dit onder-
deel van het wetsontwerp in de Tweede Kamei’ heeft
verwekt, verwacht ik, dat het huidige ontwerp op’dit
punt vrijwel ongewijzigd zal worden aangenomen. En dan
is het woord aan de praktijk, waarin de oudere jurispru-
dentie mi. nog menige goede dienst
zal
kunnen bewijzen.
Arnhem.
Mr
L. J. SCHIETHART.
LONDON LETTER.
Fears and hopes alike died as the Budget speech procee-
ded. The fears were that the Chancellor might try to
,,take it out” of the higher income-earners
0e,
more likely,
the limited companies, who were once said to have neither
soul to be damned for body to be kicked. That was, of
course, before the introduction of profits tax. But on this
occasion the Chancellor refrained from any further kicking.
The hopes were based on the demands of 5 million wage
earners for increases of pay, but no alleviation came the
way of the earners of low wages, a class which.is
not
usually deîined. Beer, a drink which keeps alive that
peculiarly British institution, the’ pub, is to be made three
degrees stronger. This, however, is only restoring a very
small pal’t of the strength which the war sapped. There
bas heen a small relief to income tax payers: the method
of taxation adopted is to take the total income and deduct
such expenses as the authorities allow. From this sum are
deducted various allowances for earned income, niarriage,
children, housekeepers, and a long list. As a result of this
arithmetic one arrives at the taxable inconie; the first
£ 50 wei’e paid at 3s. in the
£,
the next £ 200 at 6s. in
the £ and. the remainder up to £ 2,000 (i’hen surtax
begins to opei’ate) at Os. in the
E.
Undei’ the new proposals,
the first £ 50 will bear tax at only 2s.6d. in the £ and the
next £ 200 will suffes’ tax at 5s. in the
S.
Thus a man
bearing tax at Os. in the
£,
that is to say one who bas used
up his’ quota of tax at the reduced rates, henefits by
£ 11.5s. (50 times 6d. plus 200 times 1 shilling). That
is the maximum. At what level does he receive this maxi-
mum? 1f
,
he is single lie must be drawing over £450; this
surn ris’es to £ 550 if ‘lie be rtiarried, and to £ 690 if lie
has a couple of ‘children as well. There are not going to
be so many who draw the maximum. The man earning
£ 5 per week will pay 3 d. a week less after the new proposal
comes into force, supposiiig he is married, and 1s.3d. a
week less if he is single. It can be calculated that the man
earning £ 6.5s. per week, which is given officially as the
average, will gain 2s.6d. (or shall we say 15 cigarettes)
a week if he be single, or is. a week if he be married and
childless, and 2s. Gd.
in ayear
if he has one child. It is one
of the contradictions of this Budget, which is so heavy
because of the burdens necessary to sustain the welfare state, that the solo’ concession benefits most those with
least responsibility os’ greater incomes. 1 need hardly
add that the epithets applied by the working classes to
the Chancellor are legion.
In order to finance this alteration the Chancellor had
to find a like sum, since the estimates of expenditure
accepted by the Government prevented any unconditional
,
‘.y
-..
•,.–‘–•.
10 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
375
relief. iie came down on the motorist. Petrol is to be
taxed more heavily; a gallon will now cost 3s. per gallon
against 2s. 3d., and for those who are rushing to convert
into guilders, 1 add the warning that cars here suffer a
1
complicated registration tix. But Sir Stafford put a littie
of what he considered to be jam on the pui; he has increased
the ration so that private motorists,will receive,8 gallons
of petrol where he formerly received 5 gallons. Those who
look gift horses in the mouth refer to this as 8 gallons at
3s. each in place of 5 gallons at 2s.3d. each hut they coii-
veniently ignore the
extra
mileage which they will get.
Moreover, there can be fewprivate motorists who w’ill
not be getting some relief from income tax, and most
motorists would willingly play robbing Peter to pay Paul
in ordei’ to use the car a littie more. Even Sir Stafford
Cripps’ jam lias an unfortunate manner of turning sour;
the insurance companies have now announced that as
the mileage which motorists can now travel is increased
the risk is so much greater, and that the reduction in
premium which was allowed must he amended. Thus,
not only will petrol cost more, but the insurance – which
is compulsory – will also be dearer.
It is, of course, not only the private motorist who will
be hit. Industry, too, will feel the additional tax for diesel
oil is also inciudeci. The passenger carrying concerns will
also feel the draught. When the additional tax was announ-
ced, one Member on the Opposition benches suggested that industry generally and public conveyance vehicles
sitould be able to buy their petrol cheaper than the private
moLorit, who could, if so desired, be regarded as enjoying
a luxury service. Administratively, this would be possible
Ier we seil two kinds of petrol; red and white. The red
differs only from the white – or more correctly colour-
less – by the hddition of a dye. White is used by the private
motorist and by the man who uses his car for business
and pleasure; red is used only. for business. Thus, it would
he easy to charge 2s. 3d. per gallon for red, and 3s. per gal-
lon for white. The suggestion for a differential tax was,
however, iasd on a misunderstanding. The consumption
of petrol hy business firms is ,allowable, genérally, as an
expenses which can be deducted from revenue. Assume,
therefore, that revenue is kept constant but that expenses
risc hecause of the new tax, and it foliows that ‘taxable,
income will drop, and hence tax payahle will be less.
Company taxation, as the Chancellor bas admitted, is
running at between 50 and’ GO per cent. of gross profits,
so it follows that for every extra 9d. paid on a gallon of
petrol, taxa,ble income will – on our assumption – drop
by that amount and the corporation taxes will fali by a
surn of between 4d. and 5d. The additional burden on
industry is, therefore, about 4d. per gallon. And a differen-
tial tax has been imposed.
rrlie petrol tax was not the only adversity suffered hy
the motor industry. The Chancellor placed a purchase
tax of
331/3
per cent. on commercial vehicles, giving exemp-
tion to certain classes of passenger
‘ carrying vehicles.
This exemption bas, of course, led to some caustic innuen-
does about nationalisccl road passenger services. The
tax itself Jlas precipitated inevitably the accusatiori
that it has been imposed to divert traffic from the road
to the railways, which are losing money so heavily that
they have just heen allowed to raise freight charges by
162/
3
per cent. This sort of accusation !Tlight go down very well in the political held, but it does not stand up
to examination in the economic. Money spent on lorries
is allowable a a tax expense; truc, it is not allowed as a lump sum in the year of expenditure, but it is reckoned
as dcpreciation. In a recent Budget the Chancellor gave
permission to write off 40 per cent. iii the first year of the
life of any new plant or machinery, leaving the remaining
60 per cent. to be written off in succeedïng years. This
means to say that a purchaser of a new commercial
vehicle who has to pay purchase .tax of say £ 200, will
be able to claim £ 80 in the first year as a business expense.
Taking the proportion between grossprofits and taxation
given above, 11e will recoup himself to the tune of £ 40 to
£ 48. 1-1e will be able in succeeding years to furtherrecoup
himseif of the tax on the remaining £ 120. Thus the effect
of the impositioti of the purchase tax on commercial
vehicles will be the levying of a forced ban on purchasers
and a non-recoverable tax. The forced, ban element will
be repayable over a number of years varying with the
life of the vehicle. This element will be equal to 50 to 00
per echt, of the amount paid in purchase tax and the non-
recoverable .tax l)ortion w’ill be equal to,40 to 50 per cent.
Thus for every £ 1,000 which had to be paid for a borry
before the Budget – taking the price at the wholesale
level – £ 1,333 will now have to he paid. Of the additional
£ 333, between £ 200 and £ 135 will eventually be recover-
able and between £ 133 and £ 168 must be treated as tax,
pure and simple. The ultimate effect of this Budget
proposal is, therefore, to charge a tax 6f 13 to 17 per cent.
on the wholesale value of the vehicle, and since the retail
price will be higher than the wholesale the percentage
increase in the retail price will be much less. Very few
road operators realise this peculiar effect they are even
falling into the error of adding 331/3 per cent. to the retail
price ‘.’hen calculating what a new lorry will cost This
error is, however, going to have an interesting sequel.
The inevitable consequence of imposing a tax on goods,
has been to raise the price of second-hand articles. The
argument is based on the oost of replacement and not the
oost of acquisition. Thus the Chancellorhas made a present
of an increase in the prices of second-hand lorries to their
owners, and if replaôement costs are reckone.d, erron-
eousiy to he
331/3
per cent, the effect on the price of second-
hand lorries will be proportionate.. These contradictions re-
sulting from the Budget proposals only show how difficult
is the art of planning, especially when the price mechanism
is partly suspended and a welfare state is heing supported.
There are signs that the price mechanism is coming back
into play. The petrol tax isan instance, and ‘the changed
outlook of the supporters of the price mechanism can be
judged by the size of the outcry for the old basic petrol
allowance to be sold at the old price, and the additional
supplies al the new.
rFhe
belief in the price mechariism
only operates, apparently, now on the margin.
London, April 18, 1950.
HENRY HAKE.
BOEKBESPREKING.
Onderdrukking en Verzet,
van Loghum Slaterus, Arnhem
en J. M. Meulenhoff, Amsterdam.
Tien jaar geleden ondergingen wij, bijkans onbewust
van wat de gevolgen zouden zijn, vijf dagen oorlog. Wie
icli thans nog eens verdiepen wil in hetgeen zich in deze
dagen en de dafrop volgende vijf jaren afspeelde neme ,,Onderdrukking en Verzet” tei’ hand. De aandacht van
de lezei zal – zelfs indien hij zich voorneemt zich te be-
perken tot de economische gedeelten – getrokken worden
door de vele afbeeldingen, welke de herinnering wakker
roepen en zal geboeid blijven door de beschrijving vani al
hetgeen ons land in deze jaren onderging.
1-lierbij wordt de belangstehlingvan de lezer gaande gehou-
den, doordat hij telkens maatregelen en gebeurtenissen be-schreven vindt, die voor hem, in deze zo ingrijpende jaren,
van meer dan gewone betekenis waren. Maai’ belangrijker
en interessanter dan het opfrissen van liet geheugen en het zich terugdenken in. benarde . situaties vanuit ,,een
veilige stoel” is, ‘dat vele leemten in zijn kennis over deze
jaren worden aangevuld en dat hij zich bewust wordt van
de achtergrond en samenhang van vele maatregelen en
gebeurtenissen. Van de oorlogsjai’en immers, met hun
376
EtONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 Mei 1950
eenzijdige, beperkte cd soms geheel verstoorde hericht
geving; met hun tot dan toe dikwijls onbekende moeilijk-
heden, die de horizon voor velen, uiteindelijk zelfs terug-
brachten tot het eigen noodkacheltje, is’begrijpelijkerwijs
een veelal onvolledig en verwrongen beeld ontstaan.
Het is de grote betekenis van ,,Onderdriilcking en Verzet”,
dat veler beeld van de oorlogsjaren kan worden ver-
ruimd, hetgeen ook voor het heden van belang is. Met de
schrijvers tracht men afstand te nemen, hoe kort deze dan
dok moge zijn. Weer ontrolt zich 1940-1945. Weer ziet
men de verordeningen van de Rijkscommissaris, de propa-
gandaplakkaten, de terreur. Weer bemerkt men het
groeiend verzet van de Nederland’ers, de spoorwegstaking,
de honger. Maar nu in een veel ruimer verband. De maat-
regelen van de bezetter a]s uitvloeisel van vast omlijnde,
vèrliggende (en nu min of meer ontsluierde) doeleinden,
verweven met klein menselijke belangen en helangentegen-
stellingen; de incidentele pogingen tot verzet als het zich
oprichten van een vertrapt volk, dat het licht ziet gloren,
ook al weet het, dat, bij alle pijn en angst die dit verheffen
medebrengt, het op eigen kracht de toorts maar weinig
dichterbij zal kunnen komen.
De redactie (men zou haast zdggen:’ staf van organisa-
toren) van dit omvangrijke werk heeft een zware taak op
zich genomen, en heeft zich bij haar streven naar volledig-
heid niet ontzien. Zij stelt zich voor, het voorspel en de
bezettingstijd met zijn talloze facetten te belichten in een
viertal delen, waarvan er thans ongeveer anderhalf – de
publicatie geschiedt in afleveringen – zijn verschenen.
1-let eerste deel alleen telt reeds 700 bladzijden. liet beste
zou in vele opzichten zijn, dat dit werk door één of enkele
personen werd geschreven. Maar vie kan en durft dit
aan? Zo werd de andere weg gekozen, waarbij een groot-
aantal medewerkers ieder het terrein, waarop zij het meest
deskundig zijn, bezien. Met de daaraan verbonden gevaren,
waarvan de redactie zich volkomen bewust is. Enerzijds
dreigt herhaling omdat liet object van verschillende
aspecten hetzelfde is of sofnmige aspecten nauw samen-
hangen; anderzijds dreigt verbrokkeling voor de lezer,
omdat zijn (bijv. juridisch of economisch getinte) voorkeur
voor de verdeling van de stof over de rubrieken niet met
die van de redactie behoeft overeen te stemmen. Aan
deze bezwaren
kon
men niet ontkomen, hetgeen men hij
lezing bemerkt. Zo komen in de rubriek ,,l-iet economisch ]even” (onder leiding van Dr L. G. Kortenhorst) landbouw
en veeteelt, nauw sâmenhangend met de voedselvoorziening,
niet ter sprake. Deze zullen eerst later worden behandeld,
evenals de positie van de arbeiders, waarbij waarschijnlijk
het sociale aspect primair is gesteld voor de indeling.
Een ander gevaar is, dat er een verschil in stijl ontstaat,
dat aan de leesbaarheid van het geheel afbreuk zou doen.
Dat grote verschillen in stijl en wijze van behandeling
van het onderwerp niet denkbeeldig zijn, blijkt wanneek’
men uit de rubriek ,,Financiën” (Prof. Mr B. C. Slotemaker)
cle zeer lezenswaardige verlandeling van Dr F. ii. Repelius
over ,,De Nederlandsche Bank” legt naast die van de heer
Tj.
S.
Visser over De papieren schim nahst de economie”.
De laatste heeft, doordrongen van de moeilijkheid zijn
onderwerp voor de minder economisch geschoolde lezer
duidelijk uiteen te zetten, dit op vlotte wijze aangepakt,
o.a. door de moeilijkheden en mogelijkheden van de burge-
meester van het huurdorp van Troemansdorp, met zijn
geitenhouderij, te bechrijven.
Nog niet de helft van di-t werk is thans verschenen,
zodat men een definitief oordeel, met name wat de econo-
mische gedeelten betreft, moet opschorten. Anderzijds
heeft, hetgeen verschenen is, reeds een omvang van bijna
vier normale boeken, zodat men zich op de betekenis
moet bezinnen. Van het uiterlijk van dit werk valt niets
dan goeds te zeggen. liet is zeer goed verzorgd, ook wat de talrijke (en goed gekozen) photo’s betreft. De inhoud
wordt gegeven in een veelal gedragen stijl, op duidelijke
en heldere wijze, met een voortdurend pogen tot objectivi-
teit ook waar het de Duitse handelingen betreft. De be-
tekenis van dit standaardwerk is, naar mijn mening, dat
voor bijna iedere lezer een veel vollediger beeld van het
geestelijk en maatschappelijk gebeuren in de oorlogs-.
jaren zal ontstahn; dat men beter beseft hoe hevig de
krachten waren, die in deze jaren hebben gewerkt, zodat
men het gebeurde eerder als een datum zal kunnen aan-
vaarden. Maar mogelijk ook, dat men later enig respect
zal hebben voor de prestaties van ons volk, hoezeer ook
gesteund door anderen, wanneer men vijf jaren onder-
drukking en verzet stelt tegenover vijf jaren herstel.
v. cl. B.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De geldmarkt.
De weekbalans van De Nederlandsche Bank per Dinsdag
2 Mei bevatte âllereerst nog enige erfenissen van de
vorige maand in de vorm van bij De Nederlandsche Bank
gedisconteerd schatkistpapier ad f10 mln en een biljetten-
circulatie, niet minder dan f 76 mln groter dan de week
tevoren. De omzetting van giraal in chartaal geld bij de
ultimo is dus, zoals reeds werd verwacht, op vrij grote schaal
geschied. Enkele banken moesten zelfs zoveel bankbiljetten
over de balie geven, dat hun saldo bij De Nederlandsche
Bank moest worden aangevuld d.m.v. verkoop van
schatkistpapier. Toen de geldmarkt niet in staat bleek dit
aanbod op te nemen, was er geen andere keus ‘dan de onvoordelige methode van het disconteren van papier
bij de circulatiebank tegen het officiële disconto (21 pCt, met een minimum van 10 dagen).
Al spoedig na de ultimo trad echter een ‘erruiming in,
zoals blijkt uit die cijfers van de weekstaat, die wèl on-
middellijk daarop reageren. De voorschotten waren nl.
per 2 Mei
•
f 10 mln kleiner en de saldo’s van banken f18
mln groter dan de week tevoren. Een belangrijke oorzaak
van deze verruiming was de betaling van de wartaals-
uitkeing .van het Rijk aan de gemeenten, welke naar
schatting ca f 75 mln bedraagt. Deze betaling geschiedt
grotendeels in de vorm van een overschrijving bij De
Nederlandsche Bank van ‘de rekening van de Schatkist
naar het tegoed van die banken, waarbij de gemeenten
hun rekeningen aanhouden. In eerste instantie, nl. zolang
de gemeenten de hun toekomende bedragen bij de banken
laten staan, leidt dit tot een versterking van de liquidi-
teitsppsitie van de banken.
De verruiming uitte zich ook in de voi’m van een groter
aanbod van callgeld, hetgeen aanleiding gaf de callgeld-
rente Woensdag tot 1 pCt te verlagen. Vrijdag bleek echter
dit aanbod weer te zijn verminderd en werd de callgeld-
rente wederom op
1
1
1
1
pCt gesteld.
De marktdisconto’s kwamen gedurende de verslagweek
over de gehele linie op of beneden 1J pCt. liet 4 t/m 11
maandspapier noteerde
1/16-4,
met uitzondering van
het schaarse Februaripapier, dat op
1/16
pÇt werd ge-
vraagd. Van de korter lopende termijnen noteerde Mei-
papier 1, Juni ij-
3
/
8
, Juli
1/16—/8
en Augustuspapier
1/
8
—/
16
pCt. –
De kapitaalmarkt.
Zonder dat er op de aandelenmarkt sprake was van
spectaculaire koersdalingen, brokkelde het koersniveau
gedurende de afgelopen week verder
af.
De behandeling van de belastingherziening in de Tweede
Kamer heeft wel duidelijk gemaakt, dat eigenlijk niemand
mogelijkheid tot vermindering van de uitgaven op de be-
langrijkste begrotingsposten ziet. Dit heeft tengevolge, dat
de hoop op belangrijke belastingverlagingen, die de vorming
van nieuw risicodragend kapitaal door particulieren en
ondernemingen zouden kunnen bevorderen, voorlopig wel
begraven kan worden.
10 Mei 1950
ECONOM ISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
377
Op de obligatemarkt werd als witte raaf een buiten-
landse emissie aangekondigd in de vorm van de intro-
ductie van $ 5 mln certificaten van 25 jarige 3 pCt dollar-
obligaties International Bank for Reconstruction and
i)evclopment. 1-loewel het uiteraard voor de Nederlandse
kapitaalmarkt vererend is, dat zij vnl. in verband met
Amsterdam’s vroegere ositie als internationaal financiel
centrum als eerste na• New York werd uitverkoren tot
plaatsing van deze obligaties, dient men de verschillen met
buitenlandse emissies van vôôr 1940 toch wel goed te
bèseffen. 1
–
Jet betreft hier thans nI. geen kapitaalarme
debiteur of debiteurland meer, die zich tot de rijk.van
Nederlandse en buitenlandse kapitalen voorziene Amster-
damse kapitaalmarkt wendt, doch een in Amerika gevestig-
de instelling, bij wie Nederland zelve voor meer dan $ 200
mln in het krijt staat.
Het is duidelijk, dat het bij de Wereidbank, noch bij de
Ned erlandse deviezenautoriteiten zuiver economische over-
wegingen zijn, geweest, die aanleiding gaven tot het uit-
brengen van deze emisie op de Nederlandse kapitaalmarkt.
De in het prospectus vetgedrukte zinsnede, dat De Neder-..
landsche Bank in dit geval vrijstelling verleent van haar
vorderingsbevogdheid en voorts artikel 1 der Admini-
stratievoorwaarden, krachtens welk artikel het Admini-
stratiekantoor, wanneer dat wenselijk mocht blijken,
de originele obligaties zal omruilen tegen op naam staande
stukken,.wijzn er wel op, dat’de aantrekkelijkheid van
deze obligaties voor de Nederlandse beleggers een andere
is dan de 3 pCt rente bij een beurskoers van waarschijnlijk
ca 108 pCt. –
Voor die institutionele beleggers, die gelden hebben
staan op 3 pCt voorinschrijfrekening, is , de gelegenheid
geopend deze’inschrijving te gebruiken voor intekening op
een
3+
pCt staatslening, welke dezelfde modaliteiten
heft en dooreen léverbaar is niet de reeds bestaande
3
+ pCt staatslening 1950. De voorinschrijfrekenin stelde
in feite reeds geconsolideerde staatsschuld voor; thans
wordt dit ook formeel het geval.
28 April
5 Mei
Aaiid. indexeijfers
1950 1950
Algemeen
………………..
148,1
145,4
Industrie ……………………
210,8
208
1
8
Scheepvaart
…………………
144,9
141,9
Banken
……………………
125,4
122,3
Indon.
aandelen
…………..
54,3
51,7
Ansideleis
A.K.0
………………..
169
–
166F
Philips’
……………………
225
Unilever
………………….
203+
203+
H.A.L
.
……………………
153
150+
Amstérdam Rubber
…………
125+
:I.23.
II.V.A.
…………………….
124+
117
K’on.
Petroleum
……………
273
275′
Staatsobligaties
21
pCt
N.W.S .
…………….
81
81
3-31 pCt 1947
980
/16
9
/16
8
pCt
Invest.
certif………..
99.
99
:1
3
pCt
Dollarlening
–
…………
98
STATISTIEKEN.
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten In millioenen trancs).
Oog)
5′
îi
Data
E.
o
0
31
Dec.
1946
4.949,9
158,0 238,7
52,7
4.090,7
1.163,7
15 April 1950
6.247,0
284,0
88,9
41,3
4.148,7 2.147,0
22 April 1950
6.236,2
298,1
89,2
41,3
4.129,7
2.161,8
29 April 1950
6.243,2
296,3
,
88,9
41,3
4.266,9,
2.033,-
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
c
Voorschotten
0
aan
de Staat
–
_
Data
,0
‘c
Cd
0
.
‘S
4
9
.
)0′
(J)
26 Dec.
1946
94.817
118.302
59.449
67.900 426.000
6 April
1950 52.981
389.042
125.042
171.000
426.000
13 April
1950
52.98!
388.316
125.042
168.000 426.000
30 April
1950
52.981′
371.726
125.042 166.900
426.000
27 April
1950
52:981
394.419
125.042
167.100
426.000
Deposito’s
Bankbil-
Accords
Data
jetten-
,
de
Coöp.
circulatie
Totaal
S taat
cono-
Diversen
rnique
26 Dec.
1946
721.865
63.458
1
6 April
1950
1.346.383
125.372
36
22.432
102.904
13 April
1950
1.329.174 127.877
t
11
22.432
105.434
20 April
1950
1.311.150
137.734
31
32.527 105.226
27 April
1950
1.332.148
148.408
21
34.284 114.103
DE NEDERLANDSCIJE BANK.
Verkorte balans op 8 Mei 1950.
Activa.
Wissels, pro-( Hoofdbank î 5.300.000,-
1
1
messen en
1
schuldbrievefl Bijbank
in disconto
Agentsch. ‘ ,,
–
– 5.300.000- ‘)
\Vissels, schatkistpapier en scliuldbrieven,
door de Bank gekocht (art 15, onder 4°,
van de Bankwet 1948)
…………..
..-
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1917
.’
,, 1.350.000.000,-
in rek. cr1.
Voorschotten
,
[ lloofdbank t 135.615.474,67 ‘)
oponderpand
Bijbank
,,
177.683.14
(mcl. belenin-
gen)
Agentsch
003 224, 67
t
140.796.382,48
Op
effecten
enz
………
..140.412.635,84 ‘)
Op goederen en celen
..,,
383.746,64
—
,,
140.796.382.48
•)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet
1948)
………………….
.
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947
…..
. ……………………
..
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
. ……
t
871.348.323,40
Zilveren munt enz
…….
12.477.198,41
883.825.521,90
Papier op het buitenland
t
72.620.271,60
Tegoed bij correspondenten
in het buitenland
….
..
877.662.402,4 1
Buitenlandse betaal-
middelen
…………..
1.382.940,24
951.1365.614,25
Vorderingen In guldens op vreemde circujatie-
banken en soortgelijke instellingen
……
386.550.411,13
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds
……………
132.946.226,46
Gebouwen en
inventaris
…………….
..
1.500.000,-
Diverse
rekeningen
…………………..
307.269.218,18
t
5.659.853.374,40
t
20.000.000,-
18.418.854,74
69.951.000,39
24.471.211,47
1.502.725,68
64.822.890,-
2.934.543.645,-
109.182,12
2.107.948.587,72
Crediteuren In vreemde geldsoort
,,
30.872.337,44
Diverse rekeningen
………………..
..387.212.939,84
t 5.659.853.374,40
1) Waarvan schatkistpapler rechtstreeks
door de Bank In disconto genomen …. t
–
‘) Waarvan aan Indonesië (Wet van 15
Maart 1933, Staatsblad no. 99) …. ……34.259.225,-
Clrculatle der door de Bank namens de
Staatmn hetverkeergebraclite muntbiljetten ,, 138.840.030,-
Passlva.
K
a
plt
aa
l
Reservefonds
……………………..
Bijzondere reserves
Pensioenfonds ………………………
Voorzieningsfonds personeel in tijdelijke
dienst
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
Bankassienaties in omloop …………..
Rekening courant saldo’s:
‘s
Rijks
Schatkist ……
t
472.020.243,63
‘5 Rijks SchatkIst hij-‘
zondere rekening …. .. 714.589.328,91
Geblokkeerde saldo’s ..,, 1.812.526,84
Saldo’s van banken in
Nederland ……….. ..27.145.885,34
‘TrUe saldo’s van vreem-
de circulatiebanken en
soortgelijkelnstellingen ,, 444.774.708,74
Andere Vrije saldo’s …. ..447.605.894,21
378
ECÖNOMTSCHSTATISTISCHE BERICHTEN
io
Mei 1950
.
DE
ICOLENPOSITIE
VAN NEDERLAND
‘).
FEDERAL RESERVE BANKS.
•
(in
1.000 kg)
.
(Voornaamste
posten in millioenen dollars),
Maand
Productie
Lirnburgse
Verzonden
binn.î.nd
se
Invoer
Metaa]voorrad
Other
U.S. Govt
j en
behoefte
_____________ Totaal 1946
. .
8.313.827 6.387.903
2.666.502
Data Totaal
Goudcer-
Casli
securities
ti icaten
.
Totaal 1947
. .
10.104.345
7.778.585 3.577.564
Totaal 1948
. .
Totaal 1949
11.032.326
11.704.962
)
8.059.287
8.617.335
3.435.269 4.065.641
2)
April
A
13
20 April 1950
23.024
22.496
7
26,8
8
Mrt
1949…
1.026.228
770.668 379.660
27 April 1950
23.035
22.508
17.641
Apr
1949
925.207
696.263
322.031
Mei
.
1949
Juni 1949
960.900 943.625
•
711.611
709.832
444.423
352.281
De osito’s
FR-bil-
___________ ____________
Juli
4949….
982.396 734.803
349.256
Data
jet.ten
in
__________
em er-
Aug. 1949.
. .
990.147 702.680
343.903
circulatie
‘Totaal
Govt
,
au
s
Sept. 1949 ….
1.010.293
,
737.941
349 251,
Oct.
1949 ….
Nov. 1949. .
.
Dec.
1949.
. .
….
1.007.475 1.004.028
1.026.042
737.507
711.594
734.701
360.825
314.833 291.659
31
Dpc.
1946
24.945
17.353
393
16.139 .
13 April 1950.
22.916
17.161
587
15.996
Jan.
1950. .
.
…
1:050.764
2)
770.794
9
372.349
2)
20 April 1950
22.842
.
17.6911
647
15.786
Febr. 1950. .
.
951,239
3)
689.221
2)
340.792
7)
2.7 April 1950
22.801 17.861
833
.
15.898
Mrt
1950
Bron: ,,Statistfsch
1.101.127
2)
Bulletin
807.6662)
van het C.B.S.”
372.817
4)
–
Voorlopige
gegevens.
PRIJSINDEXCIJFERS
VAN
lIET
OEZINSVERBRUJK JY NEDERLAND.
(19381
1
39
=
100)
1)
1.
Volgens huishouclrekcningcn April 1948-Maart 1949;
II.
Volgens huishoudrekeningen
10351’36;
gezinnen met inkomens
van f 40 = < f 50 per week.
I
gezinnen met inkomens in 1 935/36 beneden 11.800 perjaar.
1949,
1950
‘1945 ‘1948
1949
‘
1950
15
15 15
45
152)
45 15 15 15 15 15
452)
Groep
Sept.
Dec.
Jan.
Febr.
Mrt
Sept.
Sept.
Sept.
Dec.
jan.
Febr.
Mrt
Totaal
………………..
‘
197
2.05
209
212
214
173
206 219
216
226
230,
234
2.37
Voedingsmiddelen
235
246
248.
255
259
.166
.
229
249
244
257
262
270.
274
Kleding
………………
‘
309
326
333
337 338
325
310
315
312
330
337
340
342
Schoeisel
356
364
376
376
377
.296
335,
354
364 374
383
383
384
325
325
327
328
328
234
321
384
380 380
384
386
387
‘\’ oninginr. en huisraad
302′
308
309
312
315
323
.
309
307
306
314
316
31.8
322
……………..
Reiniging
……………..
Overige groepen mcl. huur
.
151
156
461
163
163
144
154 160
159
164
170
171
171
Huur
………………..
..100
100
100
100 100
100
.100
100
100
100
100
‘100
100
Bron:
,,Statistisch bulletin van het CBS.”.
.
…
Voor dc berekening is het
prijsverloop gevolgd in de gemeenten Groningen, Enschede,
Eindhoven,’Tilburg,
Dongem3 en Heerlen.
2)
Voorlopige cijfers.
‘
BiJSTAREAAL EN RIJSTPRODUCTIE
‘)
areaal (1.000 acres)
productie (mln bushels)
Wereiddeel en land
.
gemicici.
gemidd.
1948-’49
4949-
1
50
gemidd.
,
gemidd.
1948-49
1949-50
1935-40
1940-’45
9
‘)
1935-40′
1940-’45
2) 2)
1.425
1.920
2.613
2.682 62,2
77,7
109,8
.
113,4
Mexico
95
155
210
231
4,0
5,3
7,8
7,3
Verenigde
Staten
… ………….
1:004
1.338
1.781
1.821
.
49,9
60,8
85,1
89,1
Noord-Amerika
………………….
Europa
2)
………….
t
……………………….
657
638
53,2
55,6
55,1
‘
55,0
Italië
362
381
..
352
330
37,6
37,9
34,3
33,1
………….553
616
……………………….
110
121
137
130
10,6 11,6
11,5
12,7
Spanje
……………………….
Azië
198.756
196.501
‘
204.564
201.358
‘6.988,7
6.576,7
7.051,1
6.847,6
534
4
)
580
544
544
18,6
21,1
17,(1
18,1
Irag
………………………..
386′)
479
.
11,2
14,9
18,1
16,5
Birma
12.671
10.650
9.921
7.666,
348,5 275,0
264,7
204,1
China
48.853
e
)
45.000 45.617
45.631
2.452,7)
2.200,0
2.360,0 2.480,0
1.616
1.539
1.782
1.819
85,7
72,5
75,0 82,3
782
975
.
.
31,8
34,3
22,5
18,4
14.306
.13.000
13.500
12.000
.
319,9
285,0
285,0
.
270,0
54.237′)
55.672
60.480
61.500
1.399,5′)
1.369,9
1.535,0
‘1.585,0
Japan
…………………….
‘
7.862
7.653
7.850
7.850 595,8
556,1
587,8 598,9
;ravâ en Madoera
9.794
9.330
9.555
.
313,’!
304,5
297,0
Korea
3.838
3.601
2.745
7
)
2.580
1
)
195,8
‘181,6
‘4/
4
7,7
7
)
140,4′)
Malakkt
746
.
790
923
900
27,1
25,0
.22,0
Pakistan
……………………
48.702′)
20.605
21.400
21.350
542,3′)
561,7
585,0
585,0
…………………………..
Iran………………………….
4.852
5.265
5.347
5.250
–
104,9
110,0
122,1
124,0
………………………..
…………………………
7.088
6.750
..
7.500
7.500
213,1
200,0
250,0 .
250,0
Formosa
……………………..
Mandsjoerije
……………………
India
9
…………………………
m
Zuid-Aerika
…………………
‘
2.9112
–
3.999
5.336
5.466
88,9 132,7
168,6 179,7
Indo-China
……………………
Argentinië
…………………….
’52
91
128
148
3,’!
5,7
.
59
74
………………
……………………….
‘
2.323
3.042
4.152 .
.
66,4
95,2
120,0
Afrika
……………………..
4.320
5.1,83
..
7.160
7.031
,
109,8 127,4
172,4
170,4
Philippijnen
……………………
Siam
…………………………
600
816
.
33
1
1
36,0
64,1
62,0
Madagascar
………………..
1.195
4.227
.
..
1.430
.
1.430
.
.
‘33,8
34,9
311,3
34,3
Brazilië
……………………….
Oceauië
…………………………
40
72
91
94
2,7 3,9
4,5 5,6
Egypte
………………………463
lië
23
30
..
31
33
2,1
2,5
2,6 2,8
‘Austra
……………………..
Geschat werc]dtoiaal
., …………….
……………………….
208./aOO
209.000
220.800′
217.700
7.322,0 6.990,0
7.579,0
7.390,0
2)
flron:
U.S.
Department
of Agriculture. Voor het Noordelijk
halfrond hebben de cijfersbetm’ekking
op oogsten in de 2e helft van
het jaar, voor Azië in
November tot Mei en voor het Zuidelijk, halfrond op de eerste helft van het
daarop volgende jaar.
‘)
voorlopige
cijfers.
excl.
U.S.S.R.
9 minder dan vijfjaars-gemiddelde.
‘).gemiddelde 1931-’37.
‘
0)
bevat alleen cijfers van
gebieden, waarover regelmatig gegevens’ worden gepubliceerd.
–
-‘)
alleen Zuid-Korea; voor de periode 1935-’39 bedroeg de gemiddelde productie ongeveer 150 mln bushels.
10 Mei 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
379
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
5
Q)
:
.
0
.•
0
‘5
:
0
0.0
0
‘5t5’
000
0′
wo
30
Dec. ’46
700.876
4.434.786
100.8161
153.109
2.744.151
27 Mrt
’50 882.436
66:856
778.063
1
151.530
2.931.604
3 Apr. ’50
882.555
65.742
791.040
1
I
193.549
2.996.839
11 Apr. ’50
882.647
65.346
798.994
162.246
2.964.624
17 Apr. ’50
882.806
65.231
827.094
142.416
2.906.718
24 Apr. ’50
883.004
63.356
828.634
158.007
2.908.295
2 Mei
’50
883.696 61.375 868.725
t
147.776
2.984.061
8 Mei
’50
883.826
72.620 879.045
140.796
2.934.544
Saldi in rekening courant
‘n
5)
to
Ic0
,
1
1
‘Q
b’4
30 Dec. ’46
27 Mrt
’50 564.412
513.556
1.869
33.837
408.498 453.298
3 Apr.
50
511.288 540.254 1.837
27.949
437.324
467.748
11 Apr. ’50
467.327
540.254 1.840 37.213
444.012 474.265
17 Apr. ’50
491.891
627.115
1.820 40.676 462.285
420.199
24 Apr. ’50
542.874
659.309
1.820 28.555
401.623
430.954
2 Mei
’50
453.211
714.589
1.812 46.733 418.360
424.070
8 Mei
’50
472.020
714.589
1.813
27.146 444.775 447.606
STAND VAN
‘S
RIJKS KAS.
Vorderingen
22April 1950
1
15 April 1950
Saldo van ‘s Rijks Schatkist hij De Nederl. Bank N.V.
f
534.151.429,16
t
476.325.640,14
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij de Bank voor Neder-
,
4.5416.634,92
,,
714.302.13
Kasvorderingen
wegens
cre-
dietverstrekking
aan
het
buitenland
–
Daggeldiening
tegen
onder-
– –
Saldo
der postrekeningen van
,,
308.875.239,49
,,
275.027.149,96
Voorschotten
op
ultimo
Maart 1950 aan de gemeen-
landsche
Gemeenten
…….
ten wegens aan haar uit te
keren belastingen
– –
pand
………………………
Vordering In rek, courant op:
Rijkscomptabelen
……..
V.S. Indonesië …………
53.455.002,15
,,
53.455.002,15
Suriname
…………..
28.953.378,06
,,
29.209.283,06
–
–
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
….
Ned. Antillen
…………….
–
….
–
sioenfonds
…………….
Het staatsbedrijf der P.,
T.
enT…………………
–
–
Andere staatsbedrijven en In-
stellingen
…………..
…477.915.285,17
472.803.309,55
Verplichtingen
Voorschot,
door De Nederi.
Bank N.V., verstrekt
–
–
Voorschot,
door
De
Neder-
landsche
Bank
N.V.
in
rekening courant
verstrekt
– –
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten
in
omloop
,,2050.202.300,- t 2068.602.300,-
Schatkistpromessen
hij
l)e
Nederiandsche Bank N.V.
ingevolge overeen komst
van 26 Februari 1947
…….
1350.000.000,- ,,1350.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl.
Bank N.V.ls geplaatst nihil)
/
5.703,5 mln, wo. garantie Bretton Woodsf 1.265 mln ,,4458.500.000,-
,,4439.700.000,-
Daggeldleningen
–
–
Muntbiljetten in omloop ….
136.911.585,-
137.459.547,50
Schuld
op
ultimo Maart.
1950 aan
de
gemeenten wegens aan haar uit te keren
t
beiasingen
…….. . …..
134.249.195,24
136.249.195,24
Schuld
in
rek. courant
aan:
V.S. Indonesië
….
–
–
Suriname
…………..
–
–
Ned.
Antillen
……….
….
17.824.179,35
,,
17.824.179,35
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
……..
sioenfonds
…………..
….
2.172.112,37
,,
863.559,47
Het staatsbedrijf der P., T.
…..
en T.
………………
295.290.866,20
Andere
staatsbedrijven
. . . .
–
–
Schuld aan diverse instellin-
….326.093.544,48
gen in rekening met ‘s Rijks Schatkist
……………..
1580.665.503,27
11
1581.614.503,27
.+’.:,
.’Vacaturé.
ROTTERDAMSCH BELEGGINGSCONSORT1UM N.V.
BLAAK 10, ROTTERDAM
vraagt voor haar Economische afdeling
MEDEWERKER
in staat researchwerk te verrichten, waarbij initiatief en
zelfstandigheid vereist worden. Leeftijdgrens
35
jaar.
Academische opleiding strekt tot aanbeveling.
Eigenh. geschr. sollicitatiebrieven – welke vertr. worden
behandeld
;
met uitv. opgaven van vorige werkkring(en),
opl. en referenties te richtenaan de Directie.
INTERNATIONAL BANK FOR
RECONSTRUCTION AND DEVELOPMENI
Washington, D.C.
Ondergetekenden delen mede, dat in verband met de
‘bij de Vereeniging voor den Effectenhandel (Bedrijfsgroep
Effectenhandel) ingediende aanvrage tot het verkrijgen
van de [notering ter beurze van Amsterdam van de
CERTIFICATEN der25-jarige 3 pCtOBLIGATIEN,
vervallende per 15 Juli 1972, luidende in U.S. Dollars,
ten laste van bovengenoemde instelling, in coupures
van $ 1000.-, $ 500.- en $ 100.- uitgegeven door
Administratiekantoor van de Centrale Trust Compagnie
NV. te’ Amsterdam, ingevolge de Voorwaarden van
Administratie, vastgesteld bij acte dd. 26 April 1950,
een Bericht betreffende de in 1947 uitgegéven 25-jarige 3 pCt. Obligatielening, nom. groot U.S. $150.000.000.-,
bij haar kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Graven-
hage, voor zover aldaar gevestigd, verkrijgbaar is.
Door De Nederlandsche Bank N.V. is vrijstelling ver-
leend van vordering en is een regeling getroffen ten
aanzien van herbelegging bij vervroegde aflossing, een en ander als nader in het Bericht
,
omschreven.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
Amsterdamsche Bank N.V.
Btnque de Paris et des Pays.Bas
De Twentsche Bank N.V.
Escomptobank N.V.
Heidring & Pierson
Hollandsche Bank-Unie N.V. Hope & Co. incasso-Bank N.V.
Lippmann, Rosenthal & Co.
R. Mees & Zoonen
Nederlandsch Indische Handelsbank, N.V.
–
Pierson & Co.
Rotterdamsche Bank N.V.
Amsterdam,
Rotterdam,
3 Mei 1950.
‘s-Oravenhage,
Ondernemingen, die het beste leidende” personeel zoeken,
speciaal met economische scholing, roepen Sollicitanten op
door middel van een annonce in de rubriek ,,Vacatures”.
Het aantal reacties, dat dze annonces tengevolge hebben,
is doorgaans uitermate bevredigend: begrIjpelijk, omdat er
btjna geen grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert. Opdrachten voor het
volgend nummer dienen Zaterdag a.s. in ons bezit te zijn.
Aangeb. Cadillac 1937, 5-pers.
i. pr
. St. Met motor. ’47, ver-
warming, enz. alleen v: part.
aan part. Desk. onderz. toe-
gest. v. Hogenhouckiaan 52,
Den Haag, te!. 776772. Te
bez. Landeweer, Biltstraat,
Utrecht.
Citroën
1
48,
pr. staat, 45000 km gelopen. Uit.
f
4250. Lieve
Verschuierstr. ’53, R’dam, Tel.
38017.
Te koop te Ede (Gid.) een
aardig, zeer goed onderhou-
den herenhuis met garage;
centr. gelegen, direct leeg te
aanv. Br. no. ESB 1737, bur.
v. d. bi., Postb. 42, Schiedam.
Te koop:
MERCEDES BENZ
auto, 4 cyl., 1939., Goed onder-
houden en in goede staat.
Prijs
f
3500.—. Te bevr. M.
Maussen, Apotheker, Schaes-
berg (L.)..
Te koop wegens aanschaffing kleinere wagen: een prachtige
Amer. Buick 47/48
in prima staat verkerende, met alle. accessoires, ‘t.w. Amer.
spotlight en mistiampen, heater, vent., een orig. Buick-i’adio
enz. Glas- en Kristalhandel J. Hetnz NV., Nieuw-Buinen, tel.
1403, na 17 uur tel. 1421.
Vraag en Aanod inzake Kantoorbehoeftn. Brand kastén,Machines,
Gebouwen, rndustrieterreinen, enz.
INDUSTRIETERREIN
De gemeente Hasselt heeft voor gegadigden ter beschikking
een perceel Industrieterrein, gelegen aan het grootscheeps
vaarwater Zwartewater, ter grootte van circa 1500
m2
en in de
onmiddellijke nabijheid van de grote weg naar Zwolle.
ml.
worden verstrekt door de burgemeester.
Te KOOP AANGEBODEN van part. wegens vertrek pracht
Iferenbureau met 3 stoelen en
ronde tafel, het geheel is zeer modern üitgevoerd, van paliésandêrhout (een unicum). Zeer
geschikt voor groot-industrieel of voor herenkamer. Fr.
f
500.
Te bezichtigen Aert v. d. Goesstraat 13, Den Haag.
.PE ALGEMENE
KLJNSTZIJDE U’NIE, N. V.
te Arnhem,
heeft, in verband met as, uitbreidingen, plaatsings-
nogelijkheid voor:
A CHEF WERKPLAATS
Gezocht wordi e
t
en werktuigkundig ingenieur met ver-
scheidene jaren werkplaatspraktijk. In ‘het bijzonder
zal gelet woi’den op leidinggevende capaciteiten.
B CHEF PRODUCTIE-AFDELING
Hiervoor komt in aanmei’king een werktuigkundig
ingenieur met ruime ei’varing in de textielindusti’ie en
met aanleg voor researchwerk.
C JONGE WERKTUIGKUNDIGE INGENIEURS
voor tewerkstelling in bedrijfsfuncties;
voor haar centraal constructie-bureau.
D TWEE TECHNISCHE INKOPERS
Gegadigden moeten ruime ervaring hebben op het ge-
bied van de inkoop van bedrijfsmachines, ventilatie-.
koel- en verwarmingsinstallaties. Gedegen materialen-
kennis is noodzakelijk en men moet zelfstandig in de
moderne talen kunnen corresponderen.
E BEDRIJFSECONOOII
Aanstelling van een werktuigkundig ingenieur zowel
als van een econoom is mogelijk, indien de gegadigde
slechts beschikt over ervaring op dit gebied. Leeftijd
30-35 jaar.
Sollicitaties, voorzien van pasfoto, worden ingewacht
aan het adres Velperweg 76, Arnhem.
POSITIE GEVRAAGD
Door omstandigheden, nopend tot personeelsinkrimping,
wordt dooi’ Directie voor één harer employés een positie ge-
vraagd. Goed correspondent in de drie moderne talen, waarin
stenogi’afisch kan worden opgenomen. Diploma’s boekhouden.
Goed op de hoogte met documenten. Goede referenties ter be-
schikking. Br. no. ESB 1732, bur. v. d. blad, Postbus 42, Schie-
dam. –
Eerste Nederlandsche Accountantskantoor van
1833
MO1ET &
‘
STARKE,
vraagt voor het kan-
toor te ‘s-Gravenhage, Hofweg 11
MEDEWERKER
Lid N.Lv.A. of V.A.G.A.
Spoedige indiensttreding wenselijk.
Sollicitatiebrieven, die behoren te bevatten uit-
voerige inlichtingen omtrent opleiding, vroegere
en huidige werkzaamheden en vergezeld te gaan
van recente foto, zullen vertrouwelijk worden be-
handeld.
Economisch — Statistische
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde ‘Eko-
nomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland j 26,— per jaar;
voor België/Luxemburg f 28,- per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no 260.34.
tJniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) / 26,—, overige
landen
f
28,— per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roèlants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6), Advertentie-tarief
/
0
,4
0
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers 75 cents, resp. 12 B. francs,