17 FEBRUARI 1943
A UTE URSRECHT VOORBEHOUDEN
conomisch~Statistische*
Ben
‘
chten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID,FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
28E
JAARGANG
WOENSDAG 17 FEBRUARI 1943
No. 1413
HOOFDREDACTEUR:
M. F. J. Goot (Rotterdam).
PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:
H. W. Lambers (Rotterdam).
Redactie en administratie: Pieter de Hoochweg.
122,
R’darn-W.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr.
35000.
Postrekening
8408.
Abonnementsprijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maa,idbericht,
franco p. p. in Nederland /
20,85′
per jaar. Buitenland en
koloniën
f
23,—
per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van
elk kalenderjaar. Losse nummers
50
cent. Donateurs en
leden t’an het Nederlandsch Economisch Instituut onwangen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de oerdere
publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.
Adoertenties Qoorpagina /
0,28
per nun. Andere pagina’s
/ 0,22
per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
BE1UCIIT
AAN DE LEDEN VAN HET NEDEELA.NI)SCH ECONOMISCH
INSTITUUT;
Wij verzoeken den leden van het Nederlandsch Eco-
nomisch Instituut, welke hun contributie voor 1943 nog
niet voldeden, beleefd deze contributie, ten bedrage van
f 20,—, te willen voldoen door storting op girorekening
no. 8408 of op onze rekening bij de heeren R. Mees &
Zoonen, Rotterdam.
NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
SECRETARIAAT.
INHOUI):
Blz
De clearing en het kapitaal- en verzekeringsverkeer
door Jhr. Mr. E. van Lennep ………………
86
Eenige moeilijkheden bij calculatorische prijsvorming
door D B. Baarslag
……………………
88
De Zwitsersche machine-industrie (II) door
P. Brandes
90
A a n t e e k e n i n g e n.
Het Hof van Arbitrage der Internationale Kamer
van
Koophandel
……………………..94
B o e k b e s p r e k i n g e n.
Dr. J. J. M. van der Ven: Arbeid en recht, bespr:
door Mej. Mr. A. II. Ekels …………….
95
S t a t i s t i e k e n.
Bankdisconto’s – Stand van ‘s Rijks Kas – Bankstaten 97
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geidmarkt
zijn de tarieven voor het langer loo-
pende papier bezig aan te trekken. Het aanbod is welis-
waar nog steeds niet groot, en met name bij lange na niet
zoo dringend als eenigen tijd geleden het, geval was, toen
de Agent van de .Schatkist ongelimiteerd papier beschik-
baar stelde, maar toch is een kentering duidelijk waar
te nemen. Immers, hoewel nog steeds de afgifte van schat-
kistpapier wordt gerantsoeneerd, heeft toch per den 15den
de toewijzing een behoorlijken omvang aangenomen,
vele malen grooter dan de mondjesmaatafgifte in de afge-
loopen weken. In totaal zou ongeveer f 60 millioen zijn
geplaatst, hetgeen juist voldoende is voor de betaling
van de per den 15den vervallende lossingen en coupons.
Zooals gezegd, is onder den invloed van de zich in dit
opzicht wijzigende situatie het rentepeil voor het ver-
handelde papier aangetrokken. Terwijl tot voor kort
de lange termijnen onder agentsprijs gingen en de middel-
matig lange op agentbasis, is dat nu niet meer het geval.
Over de heele linie is een stijging inetreden.
De
obligatiemarkt
heeft deze week geringe omzetten
te zien gegeven, zonder uitgesproken tendens. Onder de
institutioneele beleggers is een zekere terughoudend-
heid waar te nemen: Kort na de toewijziftg op de leening 1942 is uit deze kringen op omvangrijke schaal gekocht,
omdat nien voor de storting minder geld noodig had dan
verwacht was. Daarna is een periode van geringere be-
langstelling ïngetreden, mede door het feit, dat nogal
wat onderhandsche leeningen konden worden afgesloten.
Per saldo zijn de staatsfondsen in den loop van de week
een kleinigheid aangetrokken. De 3-3%-leening 1938,
die op 98 opende, sloot de week op 98
1
/
8
. De nieuwe
leening 1942 sloot op 99
23
/32,
na een opening op 99
9
/
1
,
Lager waren de 4% 1941 en 1940. Het feit, dat van de
zijde van de autoriteiten was geïnformeerd naar de ver-
deeling van de obligatiën dezer
–
leeningen over verschil-
lende beleggers, heeft de indruk ‘gewekt, dat wellicht
conversieplannen in voorbereiding zijn, waaromtrent
overigens niets werd bevestigd. In elk geval kwam
er wat aanbod los, waardoor bijv. de 4 %-leening
1941, die de week op 101/
16
opende, inzakte tot 101
:
1-,
waarna een redres volgde tot 101/. Iets lager waren ook
de 3%-leeningen Amsterdam, die overigens de vorige
week al wat hadden moeten prijs geven, nadat tevoren
een abnormaal hooge noteering van 10% gold.
De
aandeelenmarkt
blijft hij voortduring uitermate vast
gestemd. Na een lichte inzinking hij het begin van de
week is het verloop sindsdien weer opwaarts geweest.
Vooral ook de minder courante industrieele aandeelen
hebben van de stijging geprofiteerd, terwijl enkele fond-
sensoorten, die eenigen tijd lang relatief bij de rest van de markt waren achtergebleven (Stork Wilton e. .d.)bij
sprongen omhoog gingen. Vooral de laatste dagen van de
week muntten uit door zeer vaste markten. Het is niet onmogelijk, dat het beleggend publiek, bevreesd voor
maatregelen, die op de binnenlandsche markt een soort-
gelijke situatie zouden kunnen doen ontstaan als nu al
sedert begin November voor overzeesch materiaal geldt,
zoolang het nog kan, zooveel mogelijk materiaal wil
verwerven. De recente ervaringen ter beurze van Berlijn
kunnen die tendens in de hand hebben gewerkt, hoewel
t.z.v. eventueel hier te lande te verwachten maatregelen niets bekend is.
86
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1943
DE CLEARING EN HET KAPITAAL- EN
VERZEKERINGS VERKEER.
In een vorig artikel
1)
werd de vraag aan de orde gesteld
of, en zoo ja in hoeverre, een begrenzing van liet door
de clearing te bestrijken terrein noodzakelijk is. Wij zagen
toen, dat cle clearing, wat betreft het goederenverkeer,
naar algemeene opvatting aan zekere grenzen is gebonden.
Deze begrenzing vindt haar grondslag in een beginsel –
door mij het nationaliteitsbeginsel genoemd -, hetwelk
ten aanzien van het goederenverkeer voorschrijft, dat
verplichtingen wegens levering van goederen dienen te
worden voldaan naar het land van oorsprong der goederen.
Kapitaal9erkeer.
Hoe nu bij het kapitaal- en kapitaalopbrengsten-
verkeer
2
)?
De heerschende opvatting is, dat theoretisch iedere
kapitaalvordering, dus ook de deviezenvordering, over
de clearing kan worden verrekend, mits slechts de debiteur
in het eene en de crediteur in het andere clearingland
woont of gevestigd is (,,domiciliebeginsel”).
Naar mijn meening worden de grenzen der clearing
t.a.v. het kapitaalverkeer, evenals ten aanzien van het
goederenverkeer, in de eerste plaats bepaald door boven-
genoemd nationaliteitsbeginsel, welk. beginsel betrekking
heeft op de aan de vordering ten grondslag liggende
prestatie. Deze prestatie zal moeten inhouden het ver-
strekken van kapitaal in één der twee clearinglanderi.
Aan dit criterium voldoen dus bijv. niet de vorderingen uit hoofde van verkoop van een in het derde buitenland
gelegen huis, van bui,tenlandsche
3)
effecten, van incasso
van buitenlandsche coupons, enz.
Stelt men dezen eisch van nationaliteit niet, dan zou de mogelijkheid bestaan, dat de clearing het deviezenbelang van één der clearinglanden zou schaden. De clearing zou
dan immers een afvloeiing van deviezen mogelijk maken, die zij juist dient te voorkomen.
Evenals bij het goederenverkeer naast den eisch van
oorsprong ten aanzien van het goed vaak ook nog de
domicilie-eisch ten aanzien van den crediteur wordt ge-
steld, zou men kunnen overwegen om bij het kapitaal-
verkeer naast het zakelijle nationaliteitsbeginsel ook het
domiciliebeginsel te doen gel,den. Bij het goederenverkeer
kan het domiciliebeginsel vervallen, aangezien de goederen-
ruil primair is en het, afgezien van de winsten op de
transacties, onverschillig is, of de goederen bij export
eigendomzijn van het land van oorsprong of van een
derde land. Bij het kapitaalverkeer zou m.i., evenals bij
het goederenverkeer, eerder met het zakelijke dan met
het persoonlijke criterium kunnen worcjen volstaan.
Ter illustratie een voorbeeld: Land A koopt van land B
een in land B gelegen fabriek; de koopprijs kan via de
clearing A—B worden verrekend. A verkoopt vervolgens
deze fabriek aan land C; C zou, indien het domicilie- beginsel zou vervallen, kunnen betalen in de clearing
C—B ten gunste van A. Het is dan dus in tweede instantie,
als werd de fabriek door A aan B en vervolgens door B
aan C verkocht. Het deviezenbelang van land B wordt,
voorzoover het in de clearing C—B gestorte bedrag gelijk
is aan het bedrag, hetwelk tevoren in de clearing A—B
werd gestort, door deze wijze van betalen niet geschaad.
Zou rechtstreeks tusscheiï A en C – althans niet via land B – worden afgerekend, dan zou de transactie,
‘) ,,De grenzen van de cicaring” in
,,E.-S.B.”
van 10 Februari
1943, pag.
72
e.v.
‘) Hoewel uiteraard de kapitaalopbrengsten economisch van ge-
heel andere orde zijn dan het kapitaal, en transfer van kapitaal-
bedragen in de practijk door geen enkel land met deviezencontröle
zonder meer zal kunnen’.worden toegestaan – ook indien de clea-
ringstand daar tijdelijk ruimte toe zou laten—, kunnen beide groepen
van betalingen voor mijn onderwerp gevoegelijk samen worden
behandeld. Gemakshalve zal verder over ,,kapitaal” worden ge-
sproken waar ,,kapitaal en kapitaalopbrengsten” wordt bedoeld. D.w.z. voor beide landen buitenlandsch,
voorzoover zij binnen het bereik van het deviezenrecht
van land B ligt (dus in hét onderhavige geval en bijv. bij
verkoop van vorderingen en effecten op naam), vaak op
een weigering van de vei’eischte deviezenvergunning van
land B moeten afstuiten.
Een moeilijkheid treedt nog op, vanneerC cle fabriek
verkoopt aan B. De vordering heeft de nationaliteit B
en zou uit dien hoofde dus niet naar C kunnen worden
betaald
4).
Naar mijn meening is ei’ geen bezwaar tegen, dergelijke
vorderingen ook in de clearing te betrekken, mits vast-
staat, dat de koopsom van de fabriek tevoren ook door
land C naar land B over de clearing is betaald. Deze be-
taling over de clearing C—B beteekent immers, dat land C
de fabriek heeft gekocht door bijv. verhoogden export
naar land B van goederen, van oorsprong uit land C,
dan wel door vermindering van import van goederen uit
land B. Verkoopt nu C de fabrielc aan B, dan beteekent
transfei’ van den koopprijs over de clearing B—C een
tardi?ve betaling voor vroegere goederenleveranties of
een herstel van het evenwicht in den goederenruil door verhoogden export van B. Zou de eerste koopsom niOt
door C, maar bijv. door land X naar land B zijn betaald,
dan zou overmaking van de tweedé koopsom over de
clearing B—C beteekenen, dat tegenover goederenimpoi’t
uit X goederenexport naar C plaats vindt, hetgeen in
strijd zou zijn met cle in cle cleai’ingverdrage.n vervatte
ruilovereenkomsten.
Wij zien dus, dat de wijze van verkrijging van binnen-
landsche onroerende goederen, effecten, etc. dooi’ niet-
ingezetenen een belangrijk element dient te zijn bij de
beoordeeling van de vraag, of hij repatrieering van deze waarden de koopsom door ingezetenen over de clearing
kan worden overgemaakt. Voorzoover de onroerende
goederen, effecten, .etc. reeds vééi’ het inwerkingtreden
van de clearing aan niet-ingezetenen toebehoorden, zal
men kunnen stellen, dat betaling door de niet-ingezetenen
destijds vanuit hun land heeft plaats gevonden. Voldoende zou dan dus zijn, dat werd aangetoond, dat het betreffende
onroerende goed of effect sedert dien datum eigendom van
ingezetenen van hetzelfde land is geweest.
Slechts de kapitaalvorderingen, die aan den zakelijken
eisch van de nationaliteit voldoen, zijn dus mi. vatbaar
voor verrekening over de clearing. Ik ontken niet, dat in
bepaalde gevallen ook transacties met niet-nafionale
kapitaalwaarden via de clearing zouden kunnen worden afgewikkeld, zonder dat daarbij het deviezenbelang van
één der clearinglanden. zou worden geschaad, doch wij trachten hier de uiterste grens te vinden, tot waar in be-
ginsel de invloed van die belangen, welke een uitbreiding
van de clearing eischen, kan gaan zonder in strijd te
komen met het deviezenbelang. Stelt men zich op het
standpunt, dat slechts het domiciliebeginsel bij het kapi-
taalverkeer beteekenis heeft, dan laat men die belangen
bedoelde grens overschrijden; men negeert dan het belang
van de conservatoire functie van de deviezencontrôle, de
functie, welke een verzwakking van de deviezenpositie beoogt te voorkomen
5).
De deviezencontrôle kan dan
iinmers niet eischen, dat voor een bepaalde waarde (bijv.
een buitenlandsch effect), welke door een ingezetene tegen
betaling in vrije deviezen is gekocht, ook door een inge-
zetene van een land, waarmede het kapitaalverkeer bij
‘) Hetgeen hier wordt gezegd omtrent de vordering van land 0
op
land
33
geldt mm. evenzeer ten aanzien van de vordering van
land
A,
ontstaan door de overmaking van land 0 naar land
B
ten
gunste van land
A.
De hier besproken vraag kan zich overigens ook voordoen bij het.
goederenverkeer, wanneer namelijk goederen van oorsprong uit land
X
door dit land in land
Y
worden gekocht.
) Merkt men op, dat de deviezencontrôle toch de vergunning
tot den verkoop van de niet-nationale waarde kan weigeren, zoodat
het deviezenbelang dan toch niet
zou
wQrden geschaad, dan zij
hierop geantwoord, dat het toch juist in de bedoeling moet liggen
den verkoop
wél
mogelijk te maken; waarom zijn dergelijke trans-
acties anders In het clearingverdrag opgenomen?
.
1I
.
“••’-”–‘
–
–
17 FebFuari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
•
•
87
wege van clearingwordt afgewikkeld, Vrije deviezen worden
betaald. Aangezien nu m.i. voorop moet staan, dat de
conservatoire functie van de deviezencontrôle onaarigetst dient te blijven, dat m.a.w. een clearingregeling de devie-
zenpositie van de clearinglanden in beginsel niet mag
benadeelen, is het mi. noodzakelijk het zakelijke nationa-
liteitsbeginsel bij het bepalen van de grens der ii de clearing
te betrekken kapitaalvorderingen primaire beteekenis toe
te kennen.
Behoudt daarnaast het domiciliebeginsel nog gelding,
dan zal voor alle niet-nationale kapitaalvorderingen
tusschen twee clearinglanden in beginsel slechts betaling
in deviezen kunnen worden geëischt. In uitzonderings-
gevallen kunnen de twee clearinglanden overeenkomen,
dat met geheele of gedeeltelijke betaling over de clearing
genoegen zal worden genomen. In de practijk zou ik mij
dat zoo kunnen voorstellen: in de in het clearingverdrag
vervatte ruilovereenkomst worden bepaalde contingenten
niet-nationale waarden opgenomen, welker deviezen-
waarde ongeveer gelijk zal
rnoeen
zijn. Een eventueel
verschil in waarde zou door gedeeltelijke betaling in Vrije deviezen kunnen worden aangezuiverd. De twee clearing-
landen sluiten dan dus als het ware van geval tot geval
na degelijke contrôle (men denke aan de mogelijkheid
van misbruik door derde landen!) compensatietransacties;
een generale regeling omtrent de-verrekening van trans-
acties met niet-nationale waarden wordt dan niet ge-
schapen. –
Laat men het domiciliebeginsel vervallen, dan groeit
met de uitbreiding van het clearingverkeer ook de moge-
lijkheid nit-nationale verplichtingen via de clearing
te betalen. Kan de domicilie-eisch bij het kapitaalverkeer
geheel vervallen of zou dan de mogelijkheid bestaan,
dat de deviezenpositie van één der clearinglanden door
de clearing wordt benadeeld? Deze mogelijkheid bestaat
inderdaad. Bedoelde .benadeeling kan optreden, zoodra
ook de winst op de transactie wordt overgemaakt naar
het land, welks nationaliteit de kapitaalvordering bezit.
Bij het goederenverkeer heeft men in de practijk in het
algemeen deze benadeeling kunnen voorkomen, door de
winst door bemiddeling van een bankinstelling van den
koopprijs te doen asplitsen. Het is evenwel, in verband
met het feit, dat vele groepen kapitaalwaarden gemeen-
lijk vaak van eigenaar verwisselen, zeer te betwijfelen,
of bij het kapitaalverkeer een zoodanige regeling practisch
uitvoerbaar is.
Stelt men zich op het standpunt, dat een clearingregeling
het deviezenbelang van de clearinglanden in het geheel
niet -mag benadeelen, dan zou men derhalve tot de con-
clusie moeten komen, dat het domiciliebeginsel bij het kapitaalverkeer niet kan vervallen. Er zij echter op ge-
wezen, dat het domiciliebeginsel veelal zoodanig wordt
toegepast, dat ook door het stellen van den domicilie-eisch t.a.v. den crediteur het gevaar niet geheel wordt
terzijde gesteld, dat de winst op bepaalde transacties
geheel of gedeeltelijk aan een derde land ten goede komt.
Men denke bijv. aan de NV., waarvan een gedeelte der
aandeelen zich in buitenlandsche handen bevindt.
Zou men iedere benadeeling van de deviezenpositie der
clearinglanden willen voorkomen, dan zouden derhalve
zoowel het zakelijke als het persoonlijke criterium dienen
te worden aangelegd en dan het persoonlijke criterium
in dier voege, dat slechts die vennootschappen ten volle
betaling over de clearing kunnen ontvangen, waarvan
alle gerechtigden in het betrokken clearingland woonachtig
zijn. Laat men dit rigoureuze standpunt t.a.v. de toephs-
sing vail het domiciliebeginsel varen en aanvaardt men
dus een eventueele zeer geringe benadeeling van de de-
viezenpositie der clearinglanden, dan zal, indien men de
clearing nog verder wil uitbreiden, het geheel laten vallen
van den domicilie-eisch m.i. de volgende stap zijn.
De daaruit voortvloeiende benadeeling van het deviezen-belang der clearinglanden zal altijd nog geringer zijn dan
die, welke het wegvallen van den zakelijken nationaliteits-
eisch tengevolge zou kunnen hebben-.
Verzekeringsoerkcer.
–
Bij het verzekeringsverkeer is de situatie eenigszins
anders. Hierbij zijn de prestaties van de contractspartijen
betalingen op een verschillend tijdstip: de een betaalt een bepaald bedrag en de ander verplicht zich na een
bepaalden tijd of bij het vervullen van een bepaalde voor-
waarde een bedrag terug te betalen. Beide prestaties
zijn, aangezien het betalingen zijn, in beginsel voor ver-
rekening over de clearing vatbaar. Sluiten nu twee partijen
een verzekeringsovereenkomst in de geldsoort van het
land van den verzekeringnemer, dan loopt, indien de
verplichtingen over en weer bij wege van clearing dienen
te worden vereffend, de verzekeraar het koersrisico van
de valuta van het land van den verzekeringnemer,
waartegen hij zich practisch slechts hétzij door herver-zekering, hetzij door het aanhouden van een reserve in
deze -valuta, kan indekken. In de
–
practijk zal geen van
beide clearinglanden er bezwaar tegen hebben, dat de
verzekeringmaatschappijen in het eene land rekeningen
in het andere land aanhiuden ten gunste en ten laste
waarvan de in de geldsoort van dit laatste land luidende
verplichtingen uit hoofde van verzekering en herverzeke
ring kunnen worden voldaan, mits vaststaat, dat zulks
de clearingplicht in beginsel onverlet laat.
De moeilijkheden in verband met het koersrisico treden
op bij alle verzekeringen, zoowel de directe- als de herver-
zekeringen. Aangezien dit risico slechts kan worden be-
perkt bij de contracten luidende in de geldsoorten der beide clearinglanden, zullen verplichtingen in andere geldsoorten in beginsel niet voor verrekening over de
clearing in aanmerking kunnen komen.
Hier zien wij dus weer een uitvloeisel van het nationa-
liteitsbeginsel: slechts die vorderingen mogen over de
clearing worden geïnd, waar geen verplichtingen in de-viezen tegenover staan. Deze laatste verplichtingen zijn
hier in het algemeen de herverzekeringsverplichtingen
of de verplichting tot het vormen van een reserve in de
gecontracteerde geldsoort. Het ig nie juist het nationali-
teitsbeginsel hier in dien zin uit te leggen, dat het ver-
zekeringscontract betrekking dient te hebben op een
binnenlandsch object. Het schijnt logisch, te stellen, dat
een deviezenrégime eischt, dat de deviezen ook in de-
viezen worden verzekerd. Aangezien deze opvatting er
echter toe zou leiden, de verzekering van buitenlandsche
waarden slechts bij buitenlandsche maatschappijen onder
te brengen en aangezien op den duur altijd meer aan premiën
dan aan schaden wordt betaald, moet men veeleer stellen,
dat de Staat zijn deviezen niet als zoodanig moet ver-
zekeren, doch de verzekering als beveiliging van het ver-
mogen der particulieren moet blijven zien. De particulier,
die zijn buitenlandsche waarden
8)
verzekert, zal bij
schade geen vérvanging dezer waarden behoeven, doch
hij zal tevreden zijn met een schadevergoeding tot het door hem geleden verlies. Hij zal zich dus voor koers-
risico’s trachten te vrijwaren. Zoolang deze koersrisico’s bestaan en de verzekering-
maatschappijen zich daartegen wenschen in te dekken
7),
zal, mede in verband met het sterk internationale karakter
van het herverzekeringsverkeer, de clearing ten aanzien
van het internationale verzekerings- en herverzekerings-
verkeer m.i. slechts een bescheiden rol kunnen vervullen.
Bij de directe verzekering zullen in de practijk slechts de
contracten, luidencfe in de geldsoort van het land van den
verzekeraar, over en weer over de clearing worden afgewik-
keld. De contracten in de geldsoort van het land van den
‘)
Ook indien deStaat tot opvordering van deviezen is overgegaan,
zal toch nog een aantal burgers gedurende korteren of langeren
tijd voor eigen rekening deviezen te hunner beschikking hebben.
‘) Denkbaar zou zijn, dat de Staat hierbij te hulp zou komen
(vgl. P. Ein-tig, ,,The Theory of Forward Exchange”, London 1937,
p. 384 en 441).
—-
S
88
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari
1948
verzekeringnemer zullen over in dit land gevorde reke-
ningen worden geleid. Slechts winsten en verliezen zullen
over de clearing moeten worden overgemaakt.
Bij het herverzekeringsverkeer is het gewoonte in reke-
ningcourant premiën en schaden te verrekenen en ieder
kwartaal in de veischil1ende valuta’s af te rekenen. In
verband met bovenomschreven koersrisico’s zullen hier
in de practijk slechts de in de geidsoort van het land van
den crediteur verschuldigde saldi over de clearing worden
betaald.
Men ziet hier dus, dat het belang van het verzekerings-
wezen en het deviezenhelang beide een begrenzing van
den omvang der clearing eischen. Een verwijding van deze
grenzen zou ook hier kunnen worden bereikt door af-
schaffing van den domicilie-eisch tav. den crediteur.
Dan zou echter het land, in weiks geldsoor een verzekerings-
contract luidt, worden belast niet de op dit contract
behaalde winst. Het wil mij voorkomen, dat de hieruit
voortvloeiende benadeeling van de deviezenpositie van
het betrokken land tegenover de landen met een actief
buitenlandsch verzekeringsverkeer Vrij aanzienlijk kan
zijn en dat het in de practijk niet wel mogelijk zal blijken
deze benadeeling te voorkomen; bedoelde grens-
verwijding van de clearing schijnt derhalve haar recht-
vaardiging in het algemeen belang der clearinglanden
niet te kunnen vinden.
Achterstallige norderin gen.
Afzonderlijke behandeling behoeven nu nog de vorde-
ringen, die op het moment van het inwerkingtreden van
de clearing openstaan (achterstallige vorderingen), en de
vorderingen, die op dat moment nog niet zijn vervallen,
doch waarvan de er aan ten grondslag liggende prestaties van de crediteuren reeds hebben plaats gevonden. Hierbij
zal uiteraard het dimiiliebeginsel voorop moeten staan. Object van een regeling nopens dergelijke vorderingen
kunnen Hechts die vorderingen zijn, welke de’twee landen
op elkander hebben. Daarnevens zullen deze vorderingen
echter ook op hun nationaliteit dienen te wordên onder-
zocht. Zoo zullen vorderingen wegens leerantie van in-
heemsche producteft anders moeten worden beschouwd
dan die wegens levering van goederen van buitenlandschen
oorsprong. Hierbij treden echterverschillende complicaties
op. Vooreerst is aan te nemen, dat een belangrijke groep
achterstallige deviezenvorderingen op een land met de-
viezencontrôle niet in deviezen realiseerbaar is. Het
feit, dat in dat land een deviezencontrôle werd ingevoerd,
maakt dit op zichzelf al waarschijnlijk. Voorts is er uiter-
aard een groep vorderingen, waarvan betwist kan worden,
of zij als deviezenvorderingen kunnen worden aangemerkt,
vooral indien ten tijde van het ontstaan der vordering
in het land van den crediteur geen deviezencontrôle be-
stond. De buitenlandsche geldsoort, waarin de vordering
is uitgedrukt, zal, dan veelal de functie van rekeneenheid
hebben.
Deze beide complicaties treden niet op bij saldi bij banken
op vreemde muntrekening en bij valutaverzekerings-
vorderingen. Het effectieve karakter en de mogelijkheid
tot effèctieve realisatie staan hierbij wel vast. Deze vorde-
ringen dienen dan ook in beginsel van de clearing te worden
uitgesloten. Het standpunt ten aanzien van de overige
vorderingen zal’moeten worden bepaald door de feitelijke
omstandighedend.w,z. door den totaalstand der weder-
zijdsche vorderingen en schulden en de algemeene deviezen-
positie der beide landen. Men dient hierbij te bedenken,
dat het alternatief hier niet is vrij devies of clearingtegoed,
maar
geblokkeerd
deviès of clearingtegoed. Ik zou dan ook
ten aanzien van deze vorderingen de abstracte wensche-
lijkheid van verrekening via de clearing niet willen be-
twisten. –
Multilaterale clearing.
Tenslotte zij nog een vraag naar voren gebracht: Kunnen
de grenzen van een clearing worden verlegd door een
multilaterale clearing, m.a.w. kan het nationaliteitsbe-
ginsel bij een multilaterale clearing niet in dien zin worden
uitgelegd, dat de verplichtingen uit hoofde van goederen-
leveranties of anderszins, verrekend kunnen worden, mits
de verplichtingen slechts voldoen aan den zakelijken eisch
yan nationaliteit van één der bij de multilaterale clearing
aangesloten landen?
Het behoeft geen betoog, dat een bevestigend antwoord
op deze vraag buitengewoon belangrijke consequenties
zou hebben. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan de
moeilijkheden, die het transitoverkeer van de clearing
ondervindt. Ingevolge de bestaande regelingen dient
immers de koopprijs van een goed, van oorsprong uit
land A, altijd naar land A te worden betaald, ook indien
de verkooper in land 13 en de kooper in land C woont.
Verkoopt laatstgenoemde weer naar land D, dan dient
wederom naar land A te worden betaald.
In wezen is het hier aangeroerde probleem gelijk aan het
belangrijkste probleem van de veelzijdige clearing: het
saldoprobleem
8
); de behandeling daarvan valt buiten het
bestek van dit artikel. Zou dit probleem opgelost zijn,
d.w.z. zou vaststaan, dat ieder der bij de centrale clearing
aangesloten landen een saldo bij deze clearing vrijelijk kan
bonuttén tot betaling van schulden uit welken hoofde ook
aan ieder der andere clearinglanden, dan zou eerstgenoem-
de vraag ongetwijfeld bevestigend kunnen worden beant-woord. Zou een saldo hij de clearingcentrale te allen tijde
in vrije deviezen kunnen worden omgezet, dan zou waar-
schijnlijk iedere begrenzing van de clearingregelingen
kunnen vervallen.
E. VAN LENNEP.
5)
Hieronder wordt verstaan de vraag of, en zoo ja hoe, kan wor-
den bereikt, dat er geen blijvende debet- en creditsalcli bij de clea-
ringcentrale ontstaan.
EENIGE MOEILIJKHEDEN BIJ
CALCULATORISCHE PRIJSVORMING.
Prijsvorming volgens de wet van vraag en aanbod, al
dan niet door de -machtspositie van één der partijen be-
invloed, maakt in het beeld van een geleid economisch
stelsel plaats voor prijsvorming op basis der gecalculeerde
kosten. Zij veronderstelt – en in oorlogstijd gaat dit ook
steeds op—, dat bij vaststellen van verkoopprijzen op basis
dezer kosten voldoende vraag of afzetmogelijkheid zal
bestaan. Ook overigens blijven er echter vele moeilijkheden
bestaan bij de vaststelling van een prijs op calculatiebasis.
Allereerst zijn er verschillende bedrijfstakken, waarbij
door den aard van het bedrijf de kosten der verschil-
lende ondernemingen ver uiteen loopen. Dit geldt voor den
landbouw en de veeteelt en tot op zekere hoogte ook voor
den mijnbouw. De productiemogelijkheden en de kosten
der productie of liever de aan te wenden arbeidskracht en arbeidshulpmiddelen zijn verschillend, al naar gelang van bodemgesteldheid, klimaat en weersomstandigheden. Wil
men ook den in ongunstige omstandigheden verkeerenden
producent nog een overschot laten, dan zal de prijs voor
den onder gunstige omstandigheden werkende niet onbe-
langrijk hooger liggen dan de eigen kosten per eenheid. De te bepalen prijs zal zich hier dus wel richten naar den kost-
prijs van een deel der producenten, maar daarbij toch
veeleer worden gesteld op zoodanige hoogte, dat de pro-
ductie daardoor wordt aangemoedigd.
Moeilijkheden voor de prij.sc’aststelling binnen Qerschillende
bedrijven.
In den mijnbouw is er nog deze bijkomstige moeilijk-d
heid, dat de kostprijs niet van jaar tot jaar gelijk blijft,
hij is ervan afhankelijk, of men een meer of minder gunstig
deel der ontginning aanvat en heeft de neiging sterk te
stijgen, naarmate men verder het veld inkomt en vooral
17 Februari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
89
oqk naarmate men dieper gaat. Hoe diep men gaan kan,
wordtdan ook niet door technische mogelijkheden, maar door economische factoren bepaald. Hier vindt men dus
– evenals bij den landbouw— een tendens tot toenemende
differentieele kosten per eenheid, of wil men, van afne-
mende meeropbrengsten. Een juist beeld van de rentabili-teit, eener, mijn is eigenlijk eerst na afloop der ontginning te verkrijgen, een gelijkmatige verdeeling der kosten over
de geheele ontginningperiode zou dan op papier mogelijk
zijn, maar heeft dan geen zin meer. Een eeriigszins juiste
verdeeling vooraf gaat niet en daarom ziet men bij mijn-
ondernemingen – en terecht – dan ook veelal het streven
het geïnvesteerde kapitaal zoo snel mogelijk af te schrijven,
omdat men niet weet, wat de toekomst brengt. Gewoonlijk
zal deze versnélde afschrijving niet eens voldoende com-
pensatie bieden tegen de stijging der kosten bij vbort-
schrijdende diepere ontginning. Hoe hooger de kolenprijs
is, des te meer prikkel zal er bestaan, ook de ongunstig
gelegen stukken nog te ontginnen. Jle.t is ook in het alge-
meen belang, dat de ondergrondsch aanwezige kolen en
ertsen zooveel mogelijk worden weggehaald; wat men laat
zitten, is ook later dikwijls niet meer beieikbaar en dan
voor goed verloren. In de prijsvorming kan men dus ook
hier een aanmoedigingsfactor leggen, zoowel voor een
hoogere productie als voor een meer volledige ontginning.
Kan men tot op zekere hoote nog van een kostprijs per
ton kolen spreken, dan is het toch in elk geval onmogelijk
te bepalen, welk deel der kosten op elk der soorten moet
vallen, die na sortering en bereiding worden verkregen..
Zou men de ondergrondsche ontginningskosten bijv. voor
de meest gevraagde vrij zuivere noten gelijk stellen aan
die voor slik of usschenproduct en deze verhoogen met
de kosten der klassificeering en de verdere kosten, die
speciaal voor elk product gemaakt worden, dan zou men
mogelijk voor het minderwaardige product tot den hoog-
sten kostprijs komen. Het is echter zéÔ, dat de minderwaar
dige kolen, ja zelfs een deel der steenen, toch meekomen
naar hoven; de daarvoor gemaakte kosten zijn niet te
ontgaan. Is het minderwaardige, product echtereenmaal
opgevoerd, dan kan men er nog wel Vrij wat’kosten aan be-
steden om het bruikbaar te maken, meer zelfs dan aan
van nature goed product, dat zijn weg wel vindt. lIet gaat
ook moeilijk een deel van de productie als kostenloos voor
het ondergrondsche bedrijf aan te nemen. Met wat heele-
maal geen verwerkhaar product is, zooals steener, geschiedt
dit; voor tusschenproduct of aschrijke kolen gaat dit niet,
daar hiervoorwerkelijk kosten doelbewust gemaakt worden;
welk deel der kosten is echter niet steeds te zeggen. Of men
hij den mijnbouw, van hQt goed geleide bedrijf, of liever
van één of meer goed geleide bedrijven, kan uitgaan,
valt evenals bij den landbouw, te betwijfelen. Men zal
ook aandacht dienen te geven aan de verschillen in natuur-
lijke gesteldheid. Bij den mijnbouw is deze niet steeds ove-
zichtelijk en alleen met groote kennis yan zaken in cijfers
uit te drukken. Over het algemeen maakt men zich wel
eens te veel de illusie, dat de huidige stand der wetenschap
toelaat alles in cijfers uit te drukken. Er zijn tal van vragen,.
en dikwijls van den meest vitalen aard, waarop de cijfers
ons tot heden geen afdoend antwoord geven. De meer
nauwkeurige invloed van voeding en levenswijze op de
arbeidsprestatie, de invloed van het wereldgebeurenop de
arbeidsiust en -prestatie, de duurzame invloed van een
werktijdsverlenging op arbëidsprestatie en ziektebeeld,
wij weten er bijna niets van en moeten ons in dezen door
ons gevoel laten leiden, dat ontegenzeggelijk door sibjec-
tieve invloeden wordt beheerscht. Hij, die zelf niet inten-sief werkt, zal het in langere werktijden zoeken; wie zelf
intensief werkt, zal ze vreezen.
Enkele in de practijk gezochte oplossingen.
Maar om tot ons onderwerp terug. te keeren, een prijs-
vorming op basis van den kostprijs is bij een uitval der
productie in een aantal uiteenloopende producten, inzon-
derheid, indien deie uitval niet te beïnvloeden is en niet
afhankelijk is van daartoe aan te wenden kosten, .niet mo-
ge]ijk. Dé prijsvorming zal zich dus moeten baseeren op
de waarde; dit kan zijn de technische waarde, hij kQlen dus de stookwaarde of de marktwaarde, zooals deze bij
een meer vrije prijsvorming op basis van vraag en aanbod
zou zijn tot stand gekomen. –
De , , Aligemeine Grundsiitze der Kostenrechnung”
(,,Erlasz des Reichswirtschaftsministers und des Reichs-
kommissars für die Preisbildung vom 16.1.1939″) zeggen terzake het volgende: ,,Bei verbundenen Leistungen (z.B.
in der Fertigung hei Kuppelerzeugnissen) ist eine genaue
Kosten-ermittlung für die Einzelleistung nur bedingt mög-
lich; genau feststellbar sind nur die Kosten der Leistungs-
gesamtheit.. Eine rechnungsmäszige Verteilung der Kosten
auf die Einzelleistungen ist dagegen mit Hilfe des Markt-
preises einer oder aller verbundenen Leistungen möglich”.
Deze oplossing is als tijdelijke oplossing inderdaad in
het algemeen het meest aan te bevelen. Zij, is echter niet
principieel, zij gaat van de marktwaarde en niet van de
kosten uit; in vele gevallen zal deze marktwaarde ook thans
in verband met de eventueel grootere of gewijzigde gebruiks-
waarde herzien moeten worden. Zij leidt er ook toe, dat voor
een zuiver nevenproduct hoe onontbeerlijk ook, of hoe
wenschelijk een aanmoediging van de productie ook zou
zijn, de prijs nimmer boven het oude niveau zou kunnen
stijgen.
Ook in de chemische bedrijven is een kostprijsberekening
niet steeds eenvoudig: Ook hier kan men bij het verkrijgen van verschillende producten in den loop van 1et fabricage-proces niet volgens den weg der kostenberekening aange-ven, welk deel der waarde van de grondstof in de verschil-
lende producten overgaat. Ook de grondstof is niet steeds
homogeen, de samenstellende deqien kunnën verschillend
overgaan. Vercokest men bijv.kolen, dan verk rijgtmen o.a.
cokes, gas, benzol, teerolie, pek en ammoniak, om slechts
enkele hoofdproducten te noemen. Welk deel van de waarde
der verwerkte fijnkolen in de benzol terecht komt is een calculatorisch onoplosbaar vraagstuk. Wel kan men den
kostprijs berekenen van het hoofdproduct en de opbrengst
in de.markt van de bijproducten daarop in mindering
brengen; men kan dan de cokes evengoed als het gas als
hoofdproduct beschouwen. Men fixeert de nevenproducten dan op de bestaande waarde, zooals hiervoren reeds opge-
merkt. Ook kan men bepaalde nevenproducten de prijzen
van overeenkomstige op andere wijze verkregen producten
laten volgen, benzol bijv. den benzineprijs. Dit is in vele
gevallen beter, daar dit de productie van vervangings-
middelen aanmoedigt. Men kan ook den in de ,,Allgemeine
Grundsatze der Kostenrechnung” aangegeven weg volgen,
waarbij dan de voor elk product gemaakte bijzondere
kosten op dat product vallen en de in het algemeen gemaak-
te kosten volgens de geldende marktprijzen over de verschil-
lende producten worden verdeeld. De bezwarefi-zijn hier-
voren reeds genoemd; tijdelijk is qit mogelijk echter de
beste weg. Ook dan blijven er bij ingewikkelde en in elkan-
der grijpende processen nog tal van calculatorische moei-
lijkheden. Zoo wordt sterk zwavelzuur bij de alcoholf a-bricage uit aethyleen niet verbruikt, maar enkel tot zwak
zuur verdund. De grootte van het gebrachte offer wordt
dan ook mede bepaald door het min of meer toevallig en
wisselend emplooi, dat men voor dit zwakke zuur heeft.
Bij de vrije prijsvorming waren deze smenhang en onder-
linge beïnvloeding der bedrijfsonderdeelen eer een voordeel;
zij gaven een zekere elasticiteit aan het bedrijf. Zijmaakten
ook, dat men een vetkolenmijn niet uitsluitend als zoodanig
behoefde te bezien, maar de economisch mini of meer nood
zakelijke uitbouw met cokesovens en eventuee1 en stik-
stofbindingsbedrijf. en gaslevering op verre,n afstand als daarbij behoorende kon beschouwen. Hoofdzaak was het
in dit beeld niet, hoe het met elk der onderdeelen stond,
maar of de geheele economische eenheid rendeerde. Was
er al eens een onderdeel, dat minder goed ging, dan werd
90
‘ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1948
dit door het overige bedrijf opgevangen; men kon de pro-
ductie van het minder goed gaande product door den
samenhang met de rest van het bedrijf toch niet stopzetten.
De .gr’oepeering van het bedrijfsleven in bedrijfs- en vak-groepen en de calculatorische prijscontrôle brengen mede,
dat het grootbedrijf thans in kleinere onderdeelen is geknipt,
die elk voör zich onder een afzonderlijke vakgroep thuis
hooren. Toch zal men er nog iets op moeten vinden om in
de Ordening van het bedrijfsleven ook de economische
eenheden, die de groote bedrijven vormen, meer tot hun
recht te doen komen. Typeerend is het bijv., indien een
deel van een rnijnhedrijf tot de graanverwerkende indus-
trieën wordt gerekend
iVor,n alisatie van adm inisn’aiies ç’oorwaarde c’oor succes
Een calculatorische kostenberekening is uiteraard het
best mogelijk bij die bedrijven, die uit grondstoffen door
arbeid onder aanwending van verschillende huipstoffen
en hulpmiddelen op constructieve wijze een of meer
massa- of serie-artikelen of speciale constructies maken.
Hier kan alleen de verdeeling der algemeene kosten eenige
moeilijkheden geven. In de reeds genoemde ,,Richt]inien”
zijn hieromtrent eenige regels gegeven, volgens welke een
niet te minutieuze, een meer globale verdeeling wordt
aanvaard. Van de preciese verdeeling, die met het dyna-misch ka,rakter van een bedrijf, o.a. met den bezettings-
graad, toch niet voldoende rekening kon houden, komt men
ook in het bedrijfsleven zelf meer en meer terug. Het
probleem van de afhankelijkheid der kosten van de be-
zetting is in ,,Economisch-Statjstjsthe Berichten” van 21
October jI. reeds uitvoerig belicht
1).
Calculatorische prijsvorming eischt vergelij’khare boek-
houdingen. Hiervoor waren in Duitschiand in de ,,Grund-
sâtze für Buchhaltungsrichtlinien” op 11 November 1937
reeds belangrijke voorschriften gegeven. Hierover schreven
wij reeds in de ,,Economisch-Statistjsche Berichten” van
27 Januari 19432).
In de huidige tijdsomstandigheden is calcul atorische
prijsvorming absoluut noodzakelijk, omdat zij den denigen
weg vormt, alleen daar van het bevroren prijsniveau af te
wijken, waar dit absoluut noodzakelijk is. .Toch ligt het in
de lijn der ontwikkeling, dat zij ook in de toekomst zal
blijven gehandhaafd. Bij een economisch stelsel met een,
beheerschteproductie en consumptie zal steeds de vraag
worden gesteld, welke offers aan een bepaalde productie,
een bepaalde levering, ook in het toekomstige internationale
ruilverkeer, verbonden zijn. Alleen de cijfers kunnen hier,
zij liet niet voor 100 %, uitkomst bieden. Het toezicht
op de prijzen zal dus blijvend dienen te zijn. Ook voorde
binnenlandsche verhoudingen geldt dit, daar zal men zich
er echter in de toekomst niet zoozeer op moeten toeleggen
nauwkeurige calculaties te verkrijgen, maar meer tegen
excessen dienen te waken, men zal daar in de toekomst
meer soepel kunnen zijn. Want het blijft clan van belang
eenige ruimte te laten teneinde den prikkel der onderlinge
concurrentie te behouden, die zich in lagere kosten, betere marktbearbeiding en betere kwaliteit moet kunnen blijven
uiten. Een zooveel speling latende taak vraagt een ruime
bevoegdheid, die alleen aan vertrouwensmannen kan wor-
den gegeven. Of dan ook de rijksbureaux, welker leidende
personen dikwijls ook een taak in het bedrijfsleven vervullen,
ingeschakeld kunnen blijven, is een vraag, die aan de
toekomstige ontwikkeling kan worden overgelaten.
D. B. BAARSLA&.
1)
Zie J.
B. L.
“Verster, ,,Prijsvorming en onderbezetting” in
,,E.-S.B.”
van
21
October
1942,
blz.
458161.
‘) Zie
D.
B. Baarslag, ,,Nornialisatie in de administratie”, in
,,E.-S.B.”
van
27
Januari
1943,
blz.
47 cv.
DE ZWITSERSCHE MACHINE-INDUSTRIE.
11
1
),
–
In het voorgaande artikel werd de uiteenzetting be-
sloten met de opmerking, dat de crisis van 1873 de Zwit-
sersche fabrikanten voor ingrijpende beslissingen stelde,
daar de politiek van het breede fabricage-programma hen
niet in staat bleek te stellen, haar positie te midden der
rivalen te handhaven.
Het inzicht brak haan, dat specialisatie het middel
vormde, dat aan de Zwitsersche. industrie een nieuwe’
toekomst beloofde. En wl specialisatie op kwaliteits-
productie. Door alle aandacht en inspanning te concen-
treeren op enkele typen en die voortgezet te verbeteren,
zonder ook maar het kleinste detail te veronachtzamen,
kon een product op de markt worden gebracht, zoo uit-
muntencl door bedrijfsz.ekerheid, zuinigheid in het gebruik
en andere gunstige kwaliteiten, dat het gekocht werd on-
danks prijsonderbieding van concurrenten en prijsver-
hooging door invoerrechten.
De specialité’s, die voorheen in het breede productie-
programma slechts een ondergeschikte plaats innamen,
traden thans
0
1
)
den voorgrond. De kleine bedrijven
gingen zich toeleggen op de vervaardiging van slechts een
enkele soort hulpmachines en ook de grootere beperkten zich tot bepaalde takken van den machinebouw. Natuur-
lijk kon op deze wijze de buitenlandsche markt alleen
worden belTouden ten koste van nog grooter afhankelijk-
heid van het buitenland dan weleer.
De voorthrenging van kwaliteitsproducten is sedert-
dien het kenmerlc der Zwitsersche machinenijverheid ge-bleven. Ook de zich in de negentiger jaren ontwikkelende
electrotechnische industrie kwam in dit teeken te staan.
lIet is wel het voornaamste middel geweest, waardoor de
Zwitsersche industrie haar afzet heeft gehandhaafd en
later verder heeft uitgebreid.
Daarn aast werd de buitenlandsche afzet ondersteund
door verscheid ene andere maatregelen of omstandigheden,
waaraan thans eenige aandacht zal worden geschonken.
De Zwitsersche fabrieken hebben voor den uitvoer hun-
ner producten in verschillende vormen een speciale afzet-
Organisatie opgebouwd. De eenvoudigste wijze is, de bui-
tenlandsche vertegenwoordiging te leggen in handen van
technische bureaux. De productie geschiedt dan geheel in Zwitserland; bij het contact tusschen den buitenlandschen
afnemer en de fabriek treedt het bureau als bemiddelaai’
op. Het waakt in het land zijner vestiging voor de belangen
der fabriek.
Herhaaldelijk heeft cle Zwitsersche industrie, naar verder-
gaande hulpmiddelen moeten grijpen. Al te hooge invoer-
rechten hebben haar in vele gevallen doen besluiten een
fabriek te openen in’het buitenland. Reeds vroeg werd
tot zulke maatregelen overgaan. In 1881 openden de Gebr.
Sulzer een bedrijf in Ludwigshafen, dat een grooten om-
vang kreeg. Escher Wyss opende een bedrijf in Ravens-burg (Würtenberg), Brown-Boveri in Mannheim, Saurer
in Lindau, Bühler in Budapest, enz. Tusschen het hoofd-
bedrijf en zulke filiaalfabrieken bestaat gewoonlijk een bepaalde arbeidsverdeeling, waardoor aan het eerstge-
noemde de productie van de belangrijke onderdeelen
blijft voorbehouden.
Waar men geen eigen filiâalfabriek wil oprichten, kan
een soortgelijke verdeeling van de productie ontstaan door
samenwerking met een bevriend bedrijf, dat dan licentie-
rechten krijgt voor de vervaardiging van de producten
van het hoofdbedrijf.
Vooral de electrotechnische bedrijven hebben door deel-nemingen, dochterondernemingen, financieringsmaatschap-
pijen, enz. organen geschapen, waardoor zij op vele manie-
ren den afzet hunner producten kunnen bev.orderen of
handhaven. De machinefabriek Oerlikon, die tot de eeuw-
‘) Het eerste deel van dit artikel werd geplaatst in de ,,E.-S.B.”
van
10
Februari
1943,
pag. 80 e.v.
1
17 Februari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
91
wisseling de eerste plaats in de electrotechnische branche
van den bedrijfstak innam, ofiderhoudt, behalve haar hoofd-
bedrijf in Oerlikon bij Zürich, ondernemingen in Italië,
Frankrijk, Spanje, Engeland en de Scandinaviscite landen.
Zeer breed vertakt zijn de relaties van de ,,A.G-Brown
Boven & Co.” in Baden. De maatschappij werd in 1891
gesticht door voormalige ingenieurs van de ,,Maschinen
fabrik Oerlikon’, met als doel de vervaardiging van electri-
sche machines. Een snelle ontwikkeling volgde, die ook
hier leiddé tot vestiging van filiaalfabrieken. Een groote
nevenfabriek verrees in Manaheim; bedrijven werden op
gericht bij Parijs (le Bourget), in Milaan en in.Oslo, iii.Vee-
nen en in Warschau, ook in Milwaukee en in de buurt
van Mannheim werd een speciale fabriek van isolatoren
in gebruik genomen. In 1910 zijn door een füsie met de
,,Alioth A.G.”, eveneefis een belangrijke fabriek voor elec-
trische machines, er nog verschillende bedrijven bijgeko-
men.
Tevens werd het Duitsche voorbeeld van Emil Rathe-
nau opgevolgd om door de oprichting van eigen financie-
‘ringsmaatschappijen de voorziening der vaak zeer omvang-
rijke projecten – geheele krachtinstallaties, tramwegen,
enz. — met kapitaal vlot te doen verloopen. Daartoe werd
in 1895 opgericht de ,,Motor A.G. ftir angewendte Elèktri-
zitât”, Baden, later gefusioneerd met de ,,Columbus A.G.”
tot de ,,Motor-Columbus A.G. für Elekfrische Unter-
nehmunen”. Voor de bevordering van den afzet is deze
maatschappij van groote beteekenis geweest.
Buitendien .is Brown-Boveri door .deelgenootschap met
talrijke andere fabrieken verbonden, terwijl omgekeerd een deel der eigen aandeelen zich in handen van andere
bedrijven bevindt. In de eerste jaren van het bestaan was de beïnvloeding van buitenaf sterk; men heeft berekend,
dat in 1905 de directe en indirecte deelneniing der A.E.G.
zelfs -73,94 pCt. van het aandeelenkapitaal van Brown
Boven & Co. bedroeg. Echtr enkele jaren later was dit percentage nog slechts 28,6l. Sindsdien heeft de maat-
schappij haar financieele onathankelijkheid, mede doorhet
creëeren van aandeelen met meervoudig stemrecht, vol-
koien weten te bewaren.
In dit artikel, waarin ook de bverige gegevens over in
het buitenland gevestigde bedrijven enz. geen aanspraak maken op volledigheid, kan niet en behoeft ook niet een
volledig beeld te worden gegeven van de financieele banden
van Brown ‘Boven & Co. met andere productie- of finan-
cieringsondernemingen. Genoeg zij de vermelding, dat de
•onderneming het centrum is geworden van een vijdvertakt
concern
2).
Op deze- wijze heeft men’bereikt, dat ook den
kapitaalnijkdom, dieZwitserland reeds van ouds kenmerkt,
in dienst van de machine-industrie kwam te staan.
Evenmin behoeft hiei’ uitvoerig te worden uiteengezet,
hoe er bij de credietverstrekking aan het buitenland door
de financieringsmaatschappijen zeer groote verliezen zijn
geleden. Vooral de instabiliteit der valuta heeft hiertoe
bijgedragen. Deze werd na de crisis van 1929 hoe langer
hoe meer een hinderpaal voor den Zwitserschen uitvoer,
hetgeen medeeen oorzaak was van de toegenomen werk-
loosheid. 1-her heeft de Zwitsersche Staat-evenals talrijke
andere Staten, gegrepen naar het middel van export-
credietgaranties. –
IVlét goede resultaten heeft de industrie getracht in ver-
afgelegen landen vasten vbet te krijgen door een gezamen-
lijke actie. De ,,Verein Schweizerischer Maschinen-In-
dustriellen” heeft het initiatief genomen tot een collectieve
propaganda voor Zwitsersche machines in Zuid-Amerika,
waaraan een groot aantal der lden deelnam. Tot de daarbij
toegepaste middelen behoorde een driemaal per jaar in
khet Spaansch en Portugeesch verschijnend geschrift, dat
over de technische ontwikkeling voorlichting biedt.
– Ook inander opzicht is de Overheid behulpzaam bij de
) Een uitvoerige’beschrijving bevat in de Nederlandsche lite-
ratuur het boek van Dr. J. C. M. van Rhee, ,,De betrekkingen tusschen
banken en industriejn Zwitserland”, Publicatie No. 11 van het
Nederlandsch Economisch Instituut,. 1936.
instandhouding en bevordering van den afzet en wel,
evenals hier te lande, door de economische voorlichting
ter hand te neni’ien. Gedoeld wordt op de activiteit van de
,Schweizerische Zentrale für II andelsförderung”. Zij wordt
vooral gekenmerkt dooi’ de intensiteit van de gevoerde
propaganda – men denke slechts aan het goed verzorgde
orgaan ,,Schweizer Industrie und Handël”, dat in ruime
mate wordt verspreid – en den omvang van het markt-
onderzoek. .
Een belangrijke steun ondervindt de export door het
feit, dat talrijke Zwitsers zich in het buitenland hebben
gevestigd en nog steeds de traditie bestaat, dat de energieke
jongeman althans gedurende een deel van zijn leven indexi
vreemde zijn bestaan moet vinden. Ongeveer een tiende deel
der bevolking is uitgezwermd naar alle hoeken der aarde.
liet gemis aan eigen koloniën, op zichzelf een handicap voor
den uitvoer, vindt daarin een niet te onderschatten corn-
pensatie. Om het gewicht van dezen factor goed te beseffen,
worde in het oog gehouden, dat het veelal goed opgeleide
jongelieden zijn – ingenieurs bijv., die in hun studententijd
met Zwitsersche machines hebben geëxperimenteerd -‘
welke de wereld intrekken om elders hun speciale kennis
productief te maken. Naast den export van’ kwaliteits-
producten schaart zich de kwaliteitsemigratie. Deze per-
sonen vinden in het buitenland allicht een leidende plaats;
hun oordeel, dat het Zwitsersche fabrikaat van nabij kent,
weegt zwaar bij de aanschaffing van nieuwe maçhines. Niet in de laatste plaats ten behoeve van de bevordering
van den exporontplooit het moederland een groote acti-
viteit om den band met deze ,,Auslandschweizer” levendig
te houden. –
Indien de afzet ware beïnvloed dooi een actieve handels,
politiek, zoû op deze plaats hiervan melding moeten wor-den gemaakt. Daar echter de handelspolitiek in het teeken
stond van den vrijen handel – van een vroeg tot indus-
trieele ontwikkeling gekomen land is in de 19e eeuw ook
niet anders te verwachten -, kan aan dit punt wordën
voorbijgegaan. Reeds uit het staatje op blz. 80 van het
voi’ige nummer bleek de afwezigheid van invoerhelern-
meringen uit den grooten invoer, die zich aan.den nog
hoogeren uitvoe.r paarde.
De factor arbeid.
Als vergelijking mogelijk was van den gemiddeld en kost-
prijs van de Zwitsershe fabrikaten en die van andere
landen, zou ongetwijfeld het hooge aandeel van den factor arbeid in den eerstgenoemden kostprijs één der treffendste
resultaten zijn. En dit niet alleen door den hoogen loon-
standaard, al speelt ook deze een rol, doch vooral omdat
het kwaliteitsproduct voortbrengsel is van nauwkeurige
en bekwame arbeidsinspanning en van een zorgvuldige
dirigeerende en constitueerende leiding. –
Deze arbeid rijst op uit den achtergrond eener eeuwen-
lange
industrieele traditie.
1-hoe belangrijk deze factor ook
is, het is uiterst moeilijk in concreto aan te geven, waarin
de invloed van zulk een traditie bestaat. Het is meer een
kwestie van mentaliteit, van industrieelen zin, -het stimu-
leerend effect “ïan zich ingeschakeld weten in een groot
en zinvol verband, dan.van geschooidheid: Vakopleiding
blijft evenzeer noodzakelijk, doch vindt door de traditie
eerr gemakkelijker voedingsbodem. Voor ons Nederlanders
wordt het wellicht duidelijk door de vergelijking met de
zeevaart te onzent. Wie hier het zeemansëhap tot beroep
kiest, weet c)at hij staat ineen soort van arbeid, die ons
volk groot hèeft gemaakt en die ook in moderiïe tijden er
kracht aan geeft. Dit besef voedt zijn vermogen tot vol-
harden, geeft moed in moeilijke oogenblikken. 1-leel een-
voudig gezegd en heel nuchter bedoeld:zoo iemand kan tot zichzelf zeggen ,,kom, je bent toch een Hollandsche
jongen” en daarmede krachten in zich Vrij maken. In andere
beroepen zou dit een phrase zijn, hier niet. Het is een diep-
gewortelde, dragende mentaliteit, waarop een beroep kan
worden gedaan. Redelijk bezien kan van ons land in zijn
huidig ontwikkelingsstadium gezegd worden, dat de in-
92
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1943
dustrie meer tot de welvaart bijdraagt dan de zeescheep-
vaart. Maar het enkel verstandelijke inzicht is niet’ de in-
dustrieele zin, die hier wordt bedoeld. De verankering in
den persoon is anders. Het opwekken van die industrieele
mentaliteit, welke de Zwitsers als erfenis eenvoudig toevait,
vormt hier te lande een sociaal-paedagogische opgave, een
industrialisatiefactor, die licht over het hoofd wordt gezien.
In talloozehuisindusti’ieelegezinnen der 1.7e en 18e eeuw
‘is de technische vaardigheid ontwaakt en de industrieele
zin geboren, die naar de jonge machine-industrie der 19e
eeuw geschikte arbeidskrachten deed toevloeien en in den
huidigen tijd den achtergrond van het vakmanschap vormt.
Over den omvang der huisindustrie bij den aanvang der
industrieele revolutie ontbreken uiteraard statistische ge-
gevens; maar dat deze zeer groot was, blijkt wel uit de
beschikbare schattingen; .enkel in de katoenspinnerij en
-weverij arbeidden toen naar raming niet mindei dan
200.000personen. (Ter vergelijking diene, dat dit aantal
in 1938 ruim 35.000 bedroeg). Engelsche reisbeschrijvingen
uit dien tijd teekenen het land als één groote fabriek onder
het dak van den blauwen hemel:
Reeds vroeg heeft de machine-industrie aan het vak-
onderwijs grooten zorg besteed.
De stoot ertoe ging veelal uit van particuliere vereeni-gingen. De in 1827 in het leven geroepen industrieschool
‘in Zürich dankt bijv. haar ontstaan aan het initiatief en
de offervaardigheid van particulieren. Deze school stond
niet, alleen open voor de opgroeiende jeugd, doch ook voor
oudere reeds in het bedrijfsleven staande personen, die
geen gelegenheid hadden gehad theoretisch op de hoogte
te komen. Stuwende kracht voor de oprichting was de
wensch, ingevoerde industnieproducten steeds meer door
zelf voortgebrachte te kunnen vervangen, doch slechts
indien de eigenproductie op zijn minst een.gelijken graad
van volkomenheid zou kunnen bereiken als de vreemde.
Dit gezonde vertrouwen in eigen kunnen en dit idealisme
om tot versterking der nationale kracht zijn bijdrage te
leveren, zijn motieven, die men herhaaldelijk’ aantreft
achter het vele, dat het zelfstandige of zich vereenigende
particuliere initiatief heeft ondernomen ter bevordering
van de Zwitsersche nijverheid.
Als voorbeeld van hetgeen de afzonderlijke machine-
fabrieken voor de vakopleiding hebben gedaan, zij er hier één genoemd, het grootste. 1)e leiders van de firma Gehr.
Sulzer hebben van begin af aan de problemen van beroéps-
leer en zorg voor leerlingen groote aandacht gewijd. Een der oprichters, Sulzer Herschel, heeft zich de moeite ge-
troost en er den tijd voor vrijgemaakt jaren aaneen zelf
les te geven aan de vakschool in Winterthui. Uit de primi-
tieve school van de firma Gebr. Sulzer groeide een moderne
inrichting met zeven leeraren en vijftien assistent-leer-
krachten, beschikkend over een eigen gebouw en eigen
verzamelingen, van modellen en grondstoffen. Ook voor de
huisvesting der leerlingen werd zorg gedragen. Zij konden
hun vacantie doorbrengen in eigen vacantie-oord op de
I-Iörnli of op hun trektochten van eigen hutten gebruik
maken. En in hun vrijen tijd boden cursussen, bibliotheken,
concerten, voordrachten de gelegenheid ohder goede leiding
den gezichtskring te verruimen.
In lateren tijd is de Overheid op het gebied der vak-
opleiding regelend opgetreden. Zij heeft daarbij aan de
particulieren niet, het werk uit handen genomen, doch
enkele schaduwzijden van de particuliere activiteit, nl.
de regionale versnippering en verscheidenheid, kunnen
wegnemen. Het huidige vakonderwijs in Zwitserland staat
op hoog peil en levert een schare vakbekwame arbeiders,
waaruit de veeleischende machine-industrie haar mede-
wkerskan putten. ‘
Behalve aan kundig lager technisch personeel heeft de
machine-industrie behoefte aan goedgeschoolde ingenieurs.
Van -groote beteekenis is de stichting geworden van de
wereldbekende , ,Eidgenössische Technische Hochséhiile”
in Zürich. Deze staatsinstelling werd onder den.ndhm
,Eidgenössisches Polytechnikum” in 1855, enkele jaren nadat de statenbond zich tot’een bondsstaat nauwer, had aaneengesloten, geopend. De hooge vlucht, die deze in-richting ..heeft genomen, is aan eiken technicus bekend.
Tot deze faam heeft niet weinig bijgedragen, dat de hooge-
school niet alleen de Zwitsersche industrie van goedge-
schoolde ingenieurs voorziet, doch ook de buitenlandsche,
doordat jonge Zwitsersche ingenieurs zich in het buitenland
gingen vestigen of buitenlanders aan de E.T.H. hun,op-
leiding genoten. . .
Opvallend is het nauwe contact tusschen de .E.T.H. en de industrie, dat zich op vèrschillende wijzen openbaart.
In de eerste plaats is de opleiding zeer op de practijk
toegespitst. Niet slechts wordt bevorderd, dat de studenten
in den loop van hun studietijd zich zoo mogelijk een jaar
practisch ‘bekwamen of althans den vacantietijd in de
practijk doorbrengen, doch ook wordt, doordat in de labo-
ratoria tal van moderne machines zijn te zien en te ge-bruiken voor metingen en proefnemingen, reeds vroeg
een intiem contact met de ervaringsobjecten verkregen.
Het hydraulische laboratorium bezit bijv. verschillende
soorten turbines en pompen, het kalorische laboratorium
staande •en liggende stoommachines,’ dieselmotoren en
stoomturbines en ook in het electrotechnisnhe laboratorium
staan vele motoren, generatoren, transformatoren, enz.
ter beschikking.
Dat
,
de industrie het hare ertoe bijdraagt. deze opleiding
te doen slagen, blijkt wel uit het feit, dat vele dezer ma-
chines door schenking van de bedrijveni zijn gekregen.
Daarin schuilt een stuk welbegrepen eigenbelang. Het
maakt product, kwalitëit en naam der, fabriek bekend
bij den aanstaanden ingenieur, die wellicht een toekom-
stig opdrachtgever zal worden.
De Technische Hoogeschool is niet slechts als opleidings-
instituut vooi de industrie van beteekenis, doch ook als
weienschappelijkc instelling Voor research. Uit dien hoofde
heeft’ het bedrijfsleven ‘herhaaldelijk groote bedragen ge-
schoéken. Bij haar dertigjarig bestaan’ oteerdehet alu-
miniumbednijf te Neuhausen een half mihlioen Zw. frs.
voor een stichting. voor wetenschappelijk onderzoek. op
het gebied der toegepaste electi’iciteit, -speciaal voor de
electrochemie en electrometallurgie. Op initiatief van de
,Verein Schweizerischer Maschinen- Industriellen” werd
door de grootindustrie bij het vijf en zeventigjarig jubileum
van de , ,Eidgenössische Technische Flochschule” haar
een fonds ter hand gesteld van 1,1 millioen francs, zegden
enkele grootbedrijven machines toe voor de inrichting van
een nieuw hoogspanningslaboratorium en heeft een electro-
metallurgisch bedrijf de kosten op.zich genomen van een nieuwen leerstoel voor electro-metallurgie.
Ook speciaal voor dit doel opgerichte particuliere ver-
eenigingen schragen het universitaire research’werk, bijv. financiert de ,,Gesellschaft zur Förderung dér technischen –
Physik an der E:T.H.” de afdeéling voor industrieel
onderzoek aan het ,,Tnstitut für technische Physik”:
Naast dezen bel angrijken opleidingsarbeid van scholen en
technische hoogeschool en de algemeene research in tal
van laboratoria, is de researcharbeid der afzonderlijke
bedrijven tot hooge ontwikke]ing gebracht. Voortdurend
streven naar technische verbeteringen is een noodzakelijk
çomplement van de specialisatie op kw’aliteitsproducten.
Want hooge kwaliteit is niet een begrip, dat eens en vooral
vast ligt; het is integendeel een dynamisch begrip, dat
slechts blijvend het kenmerk .van de voortbrengselen eener
fabriek kan zi
.
jn, als zij erin slaagt haar voorsprong, niet-
tegenstaande den vooruitgang in kwaliteit bij haar concur-
renten, door telkens nieuwe verbeteringen te handhaven. Intensieve researcharbeid in’ eigen laboratoria en onder-
zoekingswerkplaatsen is daartoe een
1
çuimisbare voorwaade.
De research der fabrieken bestrijkt éen zeer breed arbeids-
veld; ze omvat zoowel mechanische als metallografische,
chemische en electrische onderzoekingen, waarbij metalen,
legeeringen of producten worden beproefd naar hun levens-
17 Februari 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
93
duur, corrosiebestendigheid, koolstofgehalte, geleidend en
isoleerend vermogen, enz. Uitsluitend in de laboratoria
van 9 vooraanstaande ondernemingen wèrken reeds meer-dan 60 ingenieurs, ‘die geheel in beslag worden genorhen
door het zoeken naar nieuwe wegen en methoden en daarbij
worden geassisteerd door een grodten staf van lager tech-
nisch personeel.
Op deze wijze is een gezonde samenwerking ontstaan
tusschen particulieren en wetenschappelijke research. Daarbij vormt de E.T.H. een centrum, dat door de be-
trokkenen als zoodanig wordt geaccepteerd en erkend;
het doordringt en stimuleert het overige onderzoek, zooals het omgekeerd steeds weer nieuwe impulsen krijgt van het
bedrijfsleven.
Behalve technische werkzaamheden moet in een onder-
neming bedrijfseconomische arbeid w’orden verricht en
ook van haar doelmatigheid hangt de kwaliteit van het•
product af. Natuurlijk hebben de moderne methoden van
bedrijfsleiding, zooals zij vooral in de Vereenïgde Staten
tot ontwikkeling zijn gekomen, ook in Zwitserland vasten
voet gekregen. Belangwekkend is, dat ook op dit gebied
vormen van samenwerking wortel konden schieten. Toen
in 1997. de Amerikaansche industrieel H.enry S. Dennison
hij een voordracht in Zürioh een uiteenzetting had gegeven
over het werk van de fabrikantenvereeniging voor uitwis-seling van bedrijfseconomische ervaringen in zijn land, de
,,Manufacturers Research Association” in Boston,. heeft
dit tot het besluit geleid in Zwitserland, ook een dergelijke
organisatie in het leven te roepen. Het initiatief ging daarbij
uit van het ,,Zentral Verband Schweizerischer Arbeitsgeber-
organisationen”. Het heeft geleid.tot een achttal ,,Erfah-rungsaustauschgruppen” (,,Erfa-Gruppen”) Men heeft er
goede resultaten mede bereikt. De verslagen, die worden uitgebracht over de wijze, waarop in het eigen bedrijf de
problemen worden opgelost, noopten tot critische en.syste-
matische waarneming van de afzonderlijke bedrijfsafdee-
lingen. Vele waardevolle suggesties werden vèrkregen. bij
bedrijfsbezichtigingen of tijdens de zittingen en in het
persoonlijke cçntact met collega’s, die soortgelijk werk
in geheel andere bedrijven verrichten. Voorts worden als
voordeelen genoemd de verruiming van den gezichtskring
en de mogelijkheid tot wederkeerige inlichtingen, welke
op meer officieele wijze moeilijk zouden kunnen worden
verstrekt.
Er zijn ,,Erfa-Gruppen”, die een algemeen-gebied be-
strijken, bijv. de ,,Erfa-Gruppe der Crossfirrnen”, die
onderafdeelingeri heeft voor het loon- en tijdstudiewezen,
voor vragen van bedrijfsleiding en voor kantoorrationali-
satie. Voorts bestrij ken den geheelen bedrijfstak de ,,Erf a-
Gruppe füi’ Pressedienst und industrielle Publizitiit”, op-gericht in 1937, en de in hetzelfde jaar opgerichte ,,Erfa-
Gruppe fOr Konjunkturbeobachtung”, welke in 1938 werd
overgenomen door het , , T nstitut für Wirtschaftsforschung”,
verbonden aan de, ,EidgenössischeTechnische Hochschule”.
Andere ,,Ei-fa-Gruppen’.’ vinden haar arbeidsveld in een
specialen bedrijfstak. Op het gebied der machine- en me-
taalindustrie bewogen zich de ,,Erfa-Gruppen des Zentral-
verbandes schweizerischer Arbeitgeberorganisationen für
mittlere Firmen der Maschinen- und Metail-Industrie”
(1928), de ,,Erfa-Gruppe dès Vereins schweizerïscher Ma-
schinenindustrielleh” _(1929) en de ,,Erf-Gruppe der
Genfer Metallurgischen T ndustrie” (1928). Uit• de laatst-
genoeri’d’e groep is een bedrijfsleidersclub ontstaan, die
wekelijks samenkomt. –
In 1929 werd opgericht het ,,Betriebswissenschaftliche Institut”, verbonden aan de , ,Eidgenössische Technische
Hochschule”, dat onder meer tot taak heeft mede te
werken aan de uitwisseling van ervaringen. Het vormde
op den duur let secretariaat vdn alle ,,Ei’fa-Gruppe’n”
•
en
heeft zer veel bijgedi-agen tot hun verdere ontwikke ing.
De onl3rnenzers.
In de inleiding van dit onderzoek werd de vraag gesteld,
hoe, ondanks ongunstige nlituurlijke omstandigheden, de
bloei der Zwitsersche niac}ïine-industrie kan worden ver-
klaard Uit de’ daarop volgende bespreking der verschil-
lende groepen van factoren is telkens weer gebleken, dat
de moeilijkheden werden overwonnen, dank zij mensche-lijke inspanning. Deze komt echter niet uithet niets voort;
zij moet worden..,opgewekt, aangewakkerd, onderhouden,
kortom zij ioet worden geleid. Als achtergrond en dragende
kracht van de Zwitsersche machine-industrie .verschijnt,
meer dan in andere takken van nijverheid, de ondernemer.
Aan hem is te danken geweest, dat de sluimerende mogelijk-
heden tot werkelijkheid werden; hij heeft het initiatief
genomen,’ de geboden kansen aangevat, de’ krachten
samengehonden en geconcentreerd op een welbewust doel. –
Waartoe de ondernemersinitiatieven hebben géleid, ‘is
in het voorgaande uiteengezet. Wat ter aanvulling nog
gereleveerd moet worden, beperkt zich tot slechts enkele
opmerkingen. –
In de jaren der 19e eeuw genoot de ondernemersactiviteit
een groote mate van vrijheid. Aan dit liberale beginsel
werd in Zwitserland zelfs zulk een groote beteekenis toe-gekend, dat in de grondwet een artikel werd opgenomen,
dat beperkingen van (leze vrijheid door de wet niet toe-
stond. Voor eenige mate van leiding van staatswege is thans
natuurlijk toch wel den weg gevonden, maar kenmerkend
blijft, dat men slechts na zeer groote aarzeling afweek
van het beginsel der economische vrijheid. Den rijkdom
aân initiatieven en den zin voor sâmenwerking, ondanks de
economische zeifverantwoordelij kheid van de individuen,
schrijft de Zwitser voor een belangrijk deel toe aan de op-
voedende werking van ‘zijn cultureel en staatkundig leven.
Op het gebied der productie vindt samenwerking plaats,
zoowel in den vorm van onderlinge afspraken, waarbij over
en weer het eene bedrijf tdezegt bepaalde soorten product
niet te vervaardigen, opdat het andere ziclL er volledig
op toe kan leggen, als bij de gemeenschappelijke vervaar-
diging van groote opdrachten. Locomotieven vormen een voorbeeld van het laatst; herhaaldelijk kan man lezen, dat
bij den bouw van electrische locomotieven het mechanische
gedeelte tot stand is gebracht door de ,,Schweizerisèhe
Lokomotiven- und Maschinenfabrik”, het electrische doôr
Brown-Boveri of Oerlikon of ook wel deze tezamen. Be-
treffende de eerstgenoemde samenwerking,’de prod uctie-
verdeeling, is opmerkelijk, dat de onderlinge verstand-
houding en het onderlinge vertrouwen zoo groot,’ zijn dat de
losse vorm van een ,,gentlemen’ agreement” voordeze
doeleinden gekozen kan worden en effectief blijkt te zijn.
Er bestond bijv. jaren lang een afspraak tusschen Sulzer
en Brown-Boveri, waarbij het, eerstgenoemde bedrijf geen
turbine, het laatste geen stoomketels zou gaan vervaar-
digen. Aan deze gunstige mentaliteit is niet vreemd, dat de
specialisatie, gelijk hierboven werd aangetoond een typi-
sche trek van de Zwitsersche industrie, de onderlinge con-
currentie minder scherp doet zijn.
Ook werkten bevorderlijk de nau*e persoonlijke banden,
die tijdens de ontwikkeling der industrie werden gelegd.
T. J. Sulzer was op een reis in 1849 naar Engeland, waar
hij den bouw van stoommachines leerde kennen, in contact gekomen met den genialen Engelschen ingenieux CJ’iarles
Brown; hij slaagde erin Brown aan zijn bedrijf te verbinden.
In 1871 maakte Brown zich zelfstandig, door aan het hoofd
te treden van een nieuw opgericht bedrijf, de ,;Schweize-
rische Lokomotiv- und Maschinenfabrik Winterthur”,
welke zich toelegde op de constructie ‘van tct dien nog nict
in Zwitserland vervaardigde locomotieven. Een zoon van
Browh trad in het begin der tachtiger jaren op den vOor-
grond als chef der electrische afdeelingvaiide ,,Maschinen-
fabrik Oerlikon”. Later, in 1891, heeft hij, tezamen met ‘%iV.’
Boven, ook een ingenieur van Oerlikon, opgericht del!
,,Aktiengesellschaf Brown Bove’i & Co.” Aldus zijni vier)’
van de ,,big five” der machine-industrie – de vijfde is
,,Escher Wyss & Co.” – persoonlijk nauw aan elkaar
verwant, uiteraard een gunstige omstandigbeid voor het
aangaan van ,,gentlemen’s agreemeits”.
94
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1943
De geest van samenwei’king komt ook tot uiting in een
opgewekt vereenigingsieven. Ondernemersvereenigingen
ontplooien een krachtige activiteit en hebben wezenlijk
bijgedragen tot de ontwikkeling. Reeds van meet af aan
hebben ze hun invloed tot gelding gebracht; was het niet
liet ,,Kaufmiinnische Direktorium St. Gallen” – een soort
particuliere Kamer van Koophandel -, dat medegewerkt
heeft aan de financiering van de eerste spinmachine, die
uit Engeland werd ingevoerd, en heeft niet deze organisatie
s
opdracht gegeven tot het oprichten van de eerste Zwitser-sche mechanische spinnerij?
Thans is de voornaamste vereeniging de ,,Vereïn Schwei-
erischer Maschinen-Industriellen”. Zij komt op voor de
belangen van den bedrijfstak bij den Staat en als vertegen-
woordigster van één der omvangrijkste bedrijfstakken legt
haar stem nogal gewicht in de schaal. (Vragen van sociaal-
politieken aard worden sedert 1905 behandeld door ,,Ar-
beitgeberverband schweizerischer Maschinen- und MetalI-
industrie”). Aan deze vereeniging is verbonden een for-
malisatiebureau, dat tot standaardisatie van talrijke
machine-onderdeelen heeft geleid.
Vooral met het oog op bevordering van çlen export heeft
de vereeniging zich bezig gehouden met het tentoonstel-
lings- en jaarheurswezen. De door de vereeniging opgezette collectieve propaganda voor Zwitsersche machines in Zuid-
Amerika werd reeds vermeld.
P. BRANDES.
AANTEEKENINGEN.
lIET 110F
VAN AIUHTRAGE DER INTERNATIONALE KAMER
VAN KOOPHANDEL –
Korten tijd na haar oprichting, meer dan twintig jaar
geleden, heeft de Internationale Kamer van Koophandel
(,,l.K.v.K.”) een hof van Arbitrage ingesteld, met als
taak recht te spreken in zakelijke geschillen met een
internationaal karakter. Dit scheidsgerecht bestaat ook
nu. nog en zet zijn werkzaamheid ook gedurende den
huidigen oorlog voort, en wel op grond van een één-
stemmig genomen besluit van den Conseil der Kamer.
President van het Hof van Arbitrage is ,,Justizrat”
A. Bagge, lid van liet Zweedsche Rij ksgerecht, die door
vertegenwoordigers der verschillende landen terzijde wordt
gestaan. Deze laatsten zijn geen officieele gedelegeerden
dier Staten, doch hun benoeming heeft plaats gevonden
door den Conseil der ,,I.K.v.K.”, na inwinning van het
advies der Nationale Comité’s.
De werkzaamheden van het 1-lof van Arbitrage worden
door twee Kamers verricht, waarvan de ééne zitting
houdt te Parijs en de andere te Stockholm. Welke ge-schillen voor de eene en welke voor de andere Kamer
gebracht worden, wordt door den President beslist.
Daarbij worden in aanmerking genomen de nationaliteit
van partijen, de postverbindingen, enz., terwijl natuurlijk
tevens rekening wordt gehouden met de wenschen van partijen zelf.
Het nnerR van het Hof in den oorlog.
Sinds het uitbreken van den oorlog kan het Hof van
Arbitrage geschillen tusschen partijen, die behooren tot
landen, welke met elkaar in oorlog zijn, niet behandelen;
het spreekt vanzelf, dat de regeling van dergelijke ge-
schillen tot na het einde van den oorlog moet worden
uitgesteld. Er bestaat echter geen enkel bezwaar tegen,
dat geschillen behandeld worden, welke gerezen zijn uit
overeenkomsten, waarin de arbitrale clausule van de
,,I.K.v.K.” was opgenomen, voorzoover bij die geschil-
len partijen betrokken zijn, welke hetzij uitsluitend tot neutrale landen behooren, hetzij behooren tot neutrale en oorlogvoerende landen, hetzij behooren tot oorlog-
voerende landen, welke aan dezelfde zijde strijden. Daarbij
is het onverschillig, of die overeenkomsten vôôr dan wel
na het uitbreken vn den oorlog gesloten zijn.
Volgens het Reglement van Verzoening en Arbitrage
heeft het Hof van Arbitrage der ,,1.K.v.K.” tot taak, door
arbitrage zakelijke geschillen met een internationaal ka-
rakter te beslechten, d.w.z. dat deze geschillen in de
eerste plaats gerezen moeten zijn tusschen partijen uit
verschillende landen.
De arbitrale clausule der Kamer luidt als volgt:
,,Tous différends découlant du présent contrat seront
tranchés définitivement suivant le Règlement de Concila-
tion et d’Arbitrage de la Charnbre de Commerce Interna-
tionale par un ou plusiers arbitres nommés conformément
It ce Règlernent”
1)
Indien een partij, die deze clausule in haar overeen-
komst heeft staan, eerst wil trachten te komen tot bij-
legging van het geschil langs den weg eener verzoenings-
procedure, dan wordt het geschil door den Secretaris-
Generaal, of indien deze verhinderd is, door een door
hem aangewezen vertegenwoordiger, tezamen met twee
of meer andere personen, in behandeling genomen; hij
verzoekt dan partijen hun standpunt uiteen te zetten
en doet dan op grond van hun betoogen een voorstel tot
een compromis. Wordt dit voorstel door partijen niet
aangenomen, dan wordt op verzoek van één der partijen
de arbitrale procedure ingeleid. Het 1-lof van Arbitrage
doet zelf geen uitspraak. Zijn bezigheid bestaat uitsluitend.
uit voorbereiden en toezicht houden; het benoemt een
arbiter en bepaalt de plaats, waar de procedure zal worden
gevoerd; dit althans, wanneer de partijen het daarover
niet reeds eens zijn geworden.
De arbitrale procedure.
De procedure begint aldus, dat partijen hun aanspraken
en argumenten mededeelen onder bijvoeging van de
overeenkomst, de gevoerde briefwissling en andere
schriftelijke bewijsstukken. Wordt de beantwoording
vertraagd of blijft zij geheel uit, dan vindt de procedure niettemin voortgang. Vervolgens benoemt het 1-lof een
technischen ofjuridischen deskundige – indien wenschelijk,,
of indien partijen het wenschen, eenige deskundigen –
met de opdracht, het geschil als ,,goede mannen naar
billijkheid” te beslechten. Als handleiding voor arbiter en partijen stelt het Hof een schriftelijke samenvatting
op van de door partijen gestelde eischen, alsmede van
het verder overgelegde materiaal en zendt deze als acte
van compromis partijen ter onderteekening toe. Het doel
–
hiervan is een behoorlijke basis voor de beoordeeling
van het geschil te scheppen
Inde acte van compromis wordt ook een bepaling op-
genomen, welke den arbiter machtigt, het geschil ,,als
goede mannen naar billijkheid” te beslechten, d.w.z.
zonder dat hij precies gebonden is aan de geldende rechts-
voorschriften. Tevens wordt in de acte van compromis vastgesteld, waar de procedure volgens besluit van het
hof gevoerd zal worden.
Indien één der partijen weigert deze acte van compromis
te teekenen, vormt dit geen belemmering voor den voort-
gang van de procedure, voor welke de inhoud van de
acte van compromis steeds als grondslag dienst doet.
In geval een partij niet tot. onderteekening bereid is,
wordt dit echter – tenzij zij uitdrukkelijk van een andere
opvatting doet blijken – beschouwd als een weigering
om den arbiter met betrekking tot de beslechting van het
geschil in bovenbedoeldn zin grootere vrijheid te laten.
De scheidsrechter moet dan het handelsgebruik en het
geldende recht volgen. Hetzelfde is het geval, wanneer
een partij de acte van compromis weliswaar onderteekent,
maar tegelijkertijd te kennen geeft, dat hij zich niet
wenscht te onderwerpen aan de bepaling betreffende het
oordeelen ,,als goede mannen naar billijkheid”.
De arbiter kan het hoeren van getuigen bevelen en
adviezen inwinnen. Indien de arbiter zulks noodig acht,
1)
De arhitrale clausule is eveneens vastgesteld In het Engelsch,
Duitsch, Itallaansch en Spaansch.
17 Februari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
95
of een van de partijen dit verlangt, vindt een mondelinge
behandeling van het geschil plaats. Anders doet de arbiter
uitspraak op basis van de overgelegde stukken.
Het ontwerp voor het vonnis wordt door den arbiter
aan het 1-lof van Arbitrage voorgelegd, dat dit ontwerp
ten aanzien van den formeelen kant daarvan to’etst en
goedkeurt. 1-let Hof heeft ook het recht, de aandacht
van den arbiter te vestigen op punten, welke betrekking
hebben op de materieele feiten van de zaak; de beslissing hieromtrent ligt echter bij den arbiter zelf. De den arbiter
toekomende vergoeding wordt door het Hof van Arbi-
trage vastgesteld. Het besluit daaromtrent wordt, evenals
de beslissing van den arbiter met betrekking tot de overige
kosten en evenals de vraag, wie deze te dragen heeft, in
het vonnis opgenomen.
De procedure voor het Hof van Arbitrage der ,,I.K.v.K.”
is in het algemeen een goede gebleken.
Zij is in den regel niet duur. Volgens een verslag, dat
in den zomer 1939 aan het Kopenhaagsch Congres der
,,I.K.v.K.” werd overgelegd, bedroegen de kosten der
geschillen, welke het Hof tot op dien tijd beslecht had, gemiddeld 1,1 % van de proceswaarde. Dit percentage
vormt slechts een gemiddelde en geldt natuurlijk niet voor het geval, dat de proceswaarde bijzonder laag is
of de procedurekosten en de kosten van den arbiter ab-
normaal hoog zijn.
De procedure is verder betrouwbaar.
rreneil.lde
ge-
schikte persoonlijkheden als arbiters te verkrijgen dient
het Hof zich volgens het Arbitrageregletfent tot een der
Nationale Comité’s van de ,,I.K.v.K.” te wenden, ten-einde van deze een desbetreffend voorstel te erlangen.
Zooals bekend, behooren tot deze Nationale Comité’s
zeer vooraanstaande persoonlijkheden uit handel en
industrie der verschillende landen. 1-lierin is de beste
waarborg gelegen voor het feit, dat onpartijdige, betrouw-
bare en deskundige arbiters worden voorgesteld.
rr
erv
ijl verschillende scheidsgerechten, welke zich met
zakelijke geschillen – van internationaal karakter bezig-
houden, dikwijls desondanks bestaan uit landgenooten
van de ééne partij, waardoor zij er gemakkelijk toe komen
om meer begrip te toonen voor de argumenten van die partij en ook eventueel eerder rekening te houden met
wetgeving en handelsgebruiken van het betreffende land,
tracht het 1-lof van Arbitrage der ,,I.K.vK.” dit risico
volledig uit te sluiten, doordat het steeds als arbiter aan-
wijst een persoonlijkheid, welke een andere natioialiteit
dan partijen bezit. Een waarborg voor een correct verloop
van de procedure voor den arbiter is ook gelegen in de
volgens het Reglement van Verzoening en Arbitrage aan
het 1-lof opgelegde toetsingsplicht; de internationale
samenstelling van dit Hof sluit iedere gedachte aan par-
tijdigheid uit. –
Dat de eindbeslissing verhoudingsgewijs snel pleegt
af te komen, hangt samen met het feit, dat tegen dearbi-
traire uitspraak geen beroep mogelijk is. De procedure
als zoodanig kan ongetwijfeld tot op zekere hoogte door
partijen zelf worden vertraagd, wanneer deze de nood-
zakelijke bescheiden niet tijdig indienen; het Reglement
legt Hof en arbiter echter de verplichting op, hiertegen
zorgvuldig te waken en biedt ook de mogelijkheid, tegen
vertraging doeltreffende maatregelen te nemen.
De tenuitooerlegging van het Qonnis.
Wat tenslotte de bijzonder belangrijke aangelegenheid
van de tenuitvoerleging van het vonnis betreft, volgens
het Reglement zijn Hof en arbiter verplicht, de procedure
zoodanig te leiden, dat aan de uitspraak rechtskracht kan
worden toegekend.
In den regel wordt bepaald, dat de procedure plaats
vindt in het land van de gedaagde partij. Wordt deze
tot betaling veroordeeld, dan biedt dit het voordeel, dat
het vonnis dan precies zoo kan worden voltrokken als
andere vonnissen in dat land; onder voorwaarde, dat de
in dat land geldende, dwingende wettelijke vormvoor-
schriften gedurende de geheele procedure opgevolgd zijn,
een aangelegenheid, waarop het Hof het oog moet houden.
Wanneer er redenen zijn, i’aarom het niet wenschelijk
lijkt, de procedure te doen plaats vinden in het land van
de gedaagde partij, dan kan het vonnis in ieder geval
ten uitvoer worden gelegd in alle landen, welke aan-
gesloten zijn bij het ,,Verdrag nopens de ten Uitvoer-
legging van in het Buitenland gewezen Scheidsrechterlijke
Uitspraken”; en dit is met betrekking tot de meeste geci-
viliseerde landen het geval. Voorwaarde daarvoor is
slechts, dat men zich aan de betrekkelijk eenvoudige
bepalingen, welke het Verdrag bevat, gehouden heeft.
In tegenstelling tot hetgeen het geval is bij vonnissen
van gewone rechters, die slechts bij uitzondering in het
buitenland ten uitvoer kunnen worden gelegd, bestaat
dus practisch geen belemmering voor de tenuitvoer-
legging van een door het Hof van Arbitrage der ,,I.K.v.K.”
gewezen uitspraak.
Daar komt nog bij, dat, wanneer de veroordeelde partij
de uitspraak niet nakomt, het 1-lof op grond van het
Reglement daarvan mededeeling doet aan de Kamer
van Koophandel en Fabrieken, in welker ressort de ver-
oordeelde partij gevestigd is, of aan een andere daarvoor
in aanmerking komende bedrijfsorganisatie, met verzoek
de noodige maatregelen te willen nemen. Dit laatste is
in het algemeen een zeer doeltreffend middel gebleken.
DISCONTO NATIONALE BANK VAN
EELOIË.
R e c t i f i c a t i e. De aandacht der lezers w’ordt erop
gevestigd, dat in den voetnoot bi) de statistiek ,,Bank-
disconto’s”, betrekking hebbend op het disconto van de
Nationale Bank van België, abusievelijk steeds vermeld
heeft gestaan: ,,3% voor wissels, promessen en leeningen
met een looptijd van
mcci
dan 120 dagen”. Het betreft hier echter papier met
minder
dan 120 dagen looptijd,
zoodat de noot vanaf -heden in dezen zin is gewijzigd.
REDACTIE.
BOEKBESPREKINGEN.
A,beid en recht.
(Openbare les) door
Dr. J. J. 1W. çan._der
Ven,
privaat-docent in het arbeidsrecht aan de
Rijksuniversiteit te Utrecht. (Nijmegen, Utrecht
1942; N.V. Dekker & van de Vegt).
,,De betrekkingen tusschen arbl en recht zijn veel-
vuldig en ingewikkeld en worden dit steeds meer.” Daar-om is het een verheugend feit, dat de Utrechtsche -Rijks-
universiteit een privaatdocent heeft aa-ngeteld, wiens
taak het is, zooals hij dat zelf in zijn inaugureele rede
heeft uitgedrukt, in het indrukwekkende woud der ju-
ridische faculteit de wetenschap van het arbeidsrecht
te doen groeien, ,,een nieuw vreemdsoortig gewas, dat
niet
4
als een boom op eigen wortels daarvan deel uit-
maakt, en dat men evenmin als een tak aan dezen of
genen stam der rechtsgeleerdheid ziet ontspruiten, maar
dat geheimzinnig als een mycelium leeft en woekert in
de wortels en stammen der andere wetenschappen en
haar voedsel zoekt bij rechtsphilosophie en rechtsgeschie-
denis, burgerlijk- en handeisrecht, straf- en administratief
recht, staathuishoudkunde en sociologie”. In zijn toespraak
tot de hoogleeraren der genoemde universiteit spreekt de
heer Van der Ven de hoop uit, dat de ,,paddestoelen”
van dit vreemde gewas.zullen blijken voedzame’bestand-
deelen te bevatten. Aan den anderen kant lijkt het mij
– om het aangehaalde beeld vast te houden – wel ge-
wenscht den groei van dit gewas terdege te controleeren,
opdat het niet door al te weligen woeker stammen en
wortels der aloude boomen aantast.
In de rede van den heer Van der Ven komt wel zeer
duidelijk tot uiting, welke problemen zich bij de bestu-
deering van het arbeidsrecht voordoen, in de eerste plaats
96
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1943
wel de verhouding tusschen gemeenschap en individu.
Kan het ,,richtige
Recht”
de gemeenschap niet dienen,
als het afbreuk zou doen aan haar leden, ook de men-
schelijke
arbeid
heeft op zichzelf naast het kenmerkende
persoonlijke een sterk gemeenschapskarakter.
Na een korte inleiding over de stelling ,,de mensch
arbeidt” – volgens schr. deed hij dit reeds vôÔr den
zondeval en is door den paradijsvloek slechts de
zoete
arbeid
veranderd in de
moeizame, tegenstaande inspanning
– wordt bij de beantwoording van de vraag, waarom de
mensch arbeidt, in het eerste deel der beschouwing tevens
de menchelijke arbeid zelf in zijn aard geschetst, waarbij
drie eigenschappen naar voren worden gebracht:
le.
de noodzakelijkheid
van den arbeid, niet alleen
omdat deze tot het genus van de menschelijke bezigheid
behoort, maar ook op den specifieken grond, dat hij
voortbrengt, hetgeen voorziet in de eerste natuurlijke
behoeften van het zinnelijk, redelijk en gemeenschaps-
leven van den mensch;
2e.
de persoonlijkheid
van den arbeid, gelegen, in de
persoonlijke vermogens van den mensch, die voor het
verrichten van den arbeid in werking worden gesteld, en
verder in het feit, dat het doel van den arbeid een per-
soonlijk doel is, gericht op de zelîvolmaking van den
mensch, op de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid,
en tenslotte in de persoonlijke inspanning, clie de arbeid
den mensch kost, den onlust, dien hij wekt en dien hij
den mensch leert dragen;
3e.
het gemeenschapskarakter
van den arbeid, waarbij
de gemeenschap wordt gezien als het geheel van zedeIijk
betrekkingen, die den enkeling verbinden 1).
Ook de ge-
meenschap heeft den arbeid van noode voor behoud
en ontwikkeling. Bovendien drukt de gemeenschap
op den arbeid het bijzondere stempel der verschillende
functies, het stempel van verdeeling (i.c. arbeidsver-
deeling).
In het tweede deel wordt de vraag besproken,
welke beteekenis de arbeid heeft voor het
recht;
in welken
zin is de arbeid rechtsobject? Arbeid kan in de rechts-
orde niet anders clan een voorwerp van eerbiediging en
bescherming zijn. Immers, in verband met de noodzake-
lijkheid van den arbeid voor enkeling en gemeenschap,
missen deze, die beiden den arbeid als ,,suum” beschoi.i-
wen, als rechtssubject de bevoegdheid (zoo zij er al toe in
staat zouden zijn) afstand te doen ,,van die natuurlijke
betrekking, welke dèn arbeid met hen verbindt en’ welke wij, daar zij veeleer een wezenlijke betrekking is, slechts
in oneigenlijken zin als een rechtsbetrekking mogen aan-
duiden”.
Een ,,recht op arbeid” heeft men volgens schr. ecl1ter
alleen dan in
.
negatieven zin van een verbod, iemand zijn
arbeid te ontnemen of dpn arbeid zelf als ruilobject te be-
schouwen. (Hierbij worden verschillende opvattingen
weergegeven, welke bij den wetgever in den lçop der
tijden t.a.v. het wezen der arbeidsovereenkomst hebben
bestaan). In het algemeen neemt Dr. Van der Ven op
grond van het bovenbeschreven karakter van den arbeid
dus aan, dat men geen recht heeft op arbeid in dien zin,
dat de gemeenschap verplicht zou zijn den mensch aan
arbeid te helpen. Werkverschaffing als gemeenschapstaak
ziet hij dan ook .niet zoozeer als gevolg van natuurlijke
betrekkingen tusshen arbeid, mensch en gemeenschap,
als wel als het subsidiaire effect van onnatuurlijke ver-
houdingen.
De vraag, of de gemeenschap rechtens bevoegd kan
worden geacht tot (bepaalde) arbeidsverrichting te ver-
plichteçi of deze te beletten, wordt door schr. bevestigend
beantwoord, aangezien ieder toch als deel van de gemeen-
1)
Het woord gemeenschap wordt hier In den ruimen zin gebruikt.
Een scherpe scheiding te maken tusschen ,,gemeenschap” (eng)
en ,,maatschappij”, zooals Ferd. Tônnies (,,Gemeinschaf
t
und Ge-
seilschaft”,
Berlijn
1922)
tot grondslag van zijn sociologische leer heeft gekozen, schijnt Dr.
v.
d. Ven onaanvaardbaar.
schap tegenover deze gemeenschap den plicht heeft arbeid
te verrichten. Een arbeidsdienst kan dan gezien worden
als een specificatie van een soort verplichting binnen
een bepaalde rechtsorde, waarvan de militaire dienstplicht
een andere specificatie is.
Eerder dan een stelligrechtelijke verplichting tot het
verrichten van arbeid treft men aan een verbod ten aan-
zien van den arbeid. Werd in het gildewezen de vrijheid
van arbeidsverrichting reeds beperkt, de tegenwoordige
wettelijke ordening van het bedrijfsleven geeft ongetwijfeld
aanleiding tot talrijke rechtsregels op dit gebied (men
denke o.a. aan vestigings- en bedrijfsvergunningen, enz.).
Tenslotte kan de arbeidsontplooiing van den enkeling
worden belemmerd door het opleggen van een straf,
in het bijzonder de vrijheidsstraf.
In het derde deel wordt de aandacht gegeven
aan het
arbeidsprodtwt,
dat ,,gezien van den arbeid als
handeling het onmiddellijk doel der werkzaamheid is”
2).
Het arbeidsresultaat is volgens schr. rechtens verwant
aan den arbeid zelf. Grootendeels is het product echter
niet rechtstreeks bestemd voor den arbeider zelf, die het
gemaakt heeft. Deze, die arbeidde tot zeifvolmaking,
kan dit product niet afstaan, als zijn zelfvolmaking daar-
door in mindere mate zou worden bereikt dan wanneer
hij het product behoudt.
Hiermede komt men op het vraagstuk van het
,echt-
vaardig arbeidsloon.
Dit is het loon, hetwelk den arbeider
in de gelegenheid stelt de zelfvolmaking te bereiken,
welke uiteraard met dé door hem gepresteerden arbeid
te bereiken valt. Het moet voldoende zijn om den arbeider
en zijn gezin op een behoorlijke wijze (d.w.z. overeen-
komstig den staat
3)
en stand der arbeiders) in het leven
te houden. De vraag, wie de lasten moet dragen voor het geval het arbeidsproduct economisch niet de waarde van
een dergelijk product vertegenwoordigt, is niet eenvoudig
en verschillend te beantwoorden al naar mate men zich
denkt in een rheer of minder gebonden maatschappij.
Als laatste punt wordt behandeld het instituut van
de collectiepe a,beidsoç’ereenkomsi.
Hier komt duidelijk
naar voren het veldwinnend inzicht in het gemeenschaps-
karakter van den arbeid. iVilde de wetgever de arbeids-
verhoudingen oorspronkelijk alleen door een Overeen-
komst tusschen ,,vrije” en ,,gelijke” ,,broeders” be-
heerscht zien, terwille van de sociale zijde van den arbeid
moest hij wel overgaan tot een
Wet
op de arbeidsover-
eenkomst. Eerst zeer bescheiden behandeldin art. 1637 B.W.
vond de collectieve arbeidsovereenkomst naderhand
(in 1927) zijn beslag in een afzonderlijke wet, waarbij
een rechtsvorm werd gevonden, waarin zoowel het per-
soonlijke als het collectieve karakter van den arbeid tot
uiting kwam. Sterker komt de gemeenschap op den
voorgrond, doordat in 1937 de mogelijkheid werd ge-
opend ook niet toegetreden minderheden te binden, terwijl
tenslotte de bezettende Overheid in verordening 217/1940
(art. 5) zelfs mogelijk maakt bonen en salarissen of andere
arbeidsvoorwaarden bindend vast te stellen juist bij het ontbreken van een C.A.O. 4).
In dit betrekkelijk kort bestek.heeft schr. een bijzonder
groot aantal zeer belangrijke onderwerpen aangeroerd.
Het spreekt vanzelf, dat men ten aanzien van vele hier-
van een andere meening kan zijn toegedaan, vooral omdat
‘) Nadrukkelijk wijst Dr.
J. L M.
v. d. Ven er op, dat het onder-scheid tusschen ,,finis operis” en ,,finis Operantis” niet uit het oog
moet worden verloren. Vgi.
F.’ J.
H.
M. van der Ven (,,Inlelding
tot het arbeidsrecht”, Tilburg
1941):
,,Het arbeidsdoel, waarmee
het arbeidsrecht te maken heeft, is de menschelijke persoonlijkheid
zelve, de instandhouding en volmaking daarvan”.
1)
De staat van den arbeider wordt bepaald door zijn leeftijd,
woonplaats, al of niet gehuwd zijn, aantal kinderen, enz.
‘) In deze rede, die
15
October
jI.
in druk verscheen, kon geen
melding meer worden gemaakt van de Verordening van den Rijks-
commissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende
de ordening van den arbeid (No.
114,
,,Verordeningenblad” vn
16
October
1942).
17 Februari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1
97
men deze onderverpen van verschillend oogpunt uit kan
bezien. Is het eerste hoofdstuk voornamelijk op meer
philosophisch terrein, het tweede heeft, naast, een socio-
logischen, een sterk juridischen inslag, terwijl tenslotte
het derde deel vooral ‘sociaal-economisch is geöriënteerd.
(Het stuk betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst
valt hier m. i. een beetje buiten en zou ik liever onder
deel II behandeld zien).
Naar mijn meening is de heer Van der Ven er echter in geslaagd uit deze zoo uitgebreide materie een over-
zichtelijk geheel te verzamelen. Deze rede is niet alleen
bijzonder lezenswaard voor hen, die de ontwikkeling
van het arbeidsrecht willen bestudeeren, maar voor een
ieder, die de vele ingewikkelde – en ook actueele –
problemen, welke hier worden aangeroerd, niet geheel
aan zich voorbij laat gaan. Bij het ontwarren van deze
problemen scharen wij ons met dezen privaat-docent
gaarne onder de machtige. wapenspreuk van de Utrecht-
sche universiteit: ,,Sol Justti’ae illust,-a nos!”
Mr. A. H. EKELS.
STATISTIEKEN. BANKDISCONTO’S.
Disc. Wiss.29 28 Juni ’41
Ned. Bel. 8l.liff.31 28Aug. ’39
Lissabon
. .
Londen
……
. .
4
31 Mrt.
’41
2
26 Oct. ’39
Vrsch.inRC3
28Aug. ’39
Madrid
……
4
28Nov. ’38
Athene
.. ….
5
21 Juli
’41
N.-York F.R.B.
1
27Aug. ’37 Batavla
……3
14 Jan.
’37
Oslo
……..
4
21 Sept. ’39 Belgrado
. . .
5
1 Iebr.’35
Parijs
……..
i
117 Sirt.
’41
Berlijn
……3
9 Apr.
’40
Praag
……..
3
4 Jan. ’36
Boekarest
. . .
3
12 Sept. ’40
Pretoria
……
30
15 Mei
’33
Brussel
…..2) 25 Jan.
’40
•
Rome
……..
4
18 3lei
’36
Boedapest
. . .
3
22 Oct.
’40
Stockholm
.
3
29 31e1
’40
Calcutta
. . .
3
28 Nov. ’35
Tokio
……..
31
21 Juli
’41
Ilelsingfors
.
4
3 Dec. ’34 Warschau
.
41
18 Dec. ’37 Kopenhagen
.
4
15 Oct. ’40
Zwits. Nat Bk
11 25 Nov. ’36
‘)
3
pCt.
voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van minder dan 120 dagen.
STAND VAN ‘s
RIJKS RAS.
V o r d e r i n g e n
t
23 Jao. 4943 30 Jan. 4943
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlanclsche Bank
f
–
t
7.985.552,65
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeönten
…………..
1.155.487,29
,,
77.729,33
Voorschotten op uit. Decem-
ber 1942 aan de gemeenten
verstrekt
op
aan
haar
uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
–
vermogensbelasting
……
……
42.893.947,06
,,
42.893.947,06
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
,, 258.841.328,25
,,
258.994.328,25
Idem voor Suriname
1)
8.140.279,15
,,
8.445.279,15
Idem
aan
Curaçao
1)
…..
280.227,66
,,
280.227,66
Kasvord.
wegens credietver-
strekking a. Is.
buitenland
,,
16.042.028,-
,,
16.012.028,-
Daggeldleeningen tegen onder-
…..
Saldo der postrek. van Rijks-
pand
……………………..
cornptabelen
………….
207.683.581,03
,,
198.382.598,41
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)
2.904.430,31
,,
2.023.416,86
Vordering op andere Staats
….
bedr. en instellingen
1)
125.305.737,40
,,
147.547.722,79
Verplichtingen
Voorscflot door cle Nec!. ijank
–
ingevolge art. 46 van haar
T
3.426.993,08
t
–
octrooi
verstrekt
………
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
..,,
–
,,
–
Schuld
aan
de
Bank
voor
–
,,
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
,,
410.096.100,-
.,,
140.096.000,-
Schatkistpromessen In omloop
,,2483.500.000,-‘)
,,2492.000.000,-)
–
–
436.634.567,-
,,
137.478.344,50
Schuld op
ultimo December
1942
aan
de
gein,
weg.
a. Is. uit te keeren hoofds. d.
Ned.
Gemeenten
…………….
pers.bel., aand. 1. d. hooîds.
Zilverbons in omloop
… …..
d. grondb. e. d. gem. fondsb.
Daggeldleeningen
……………….
alsm. opc. op die hel, en op
de vermogensbelasting
Schuld
aan
het
Alg.
Burg.
Id. pan het Staatsbedr.
der
Pensioenfonds ‘)
…………….
P. T. en T.
1)
395.919.670,47
402.522.957,30
Id. aan
andere Staatsbedrij-
ven
……………….
…
……6.989.455,92
6.989.455,92
Id. aan dlv. instellingen ‘)
..,,
124.774.852,63
125.319.244,24
1)
In rekg. Cr4. met ‘s Rijks Schatkist.
‘)
Rechtstreeks bij De
Nederi. Bank geplaatst f 244.000.000,-.
‘)
Idem f244.000.000,-.
»E NEDERLANDSCIIE BANK.
Terkorte balans op 45 Februari 1943
Activa.
Binneni.
wissels,
Hfdbank.
f
187.000.000
promessen, enz.
Bijbank
,,
1.000.000
Agentsch.
,,
200.000 188.200.000
Papier op
het buitenland
. .
t
1.903.765.742
Af:
Verkocht maar voor de
bank
nog
niet
afgeloopen
–
1.903.765.742
•Beleeningen mci.
(Flfdbank.
T
141.577.181
1)
voorschotten in
Bijbank.,,
2.535.935
‘rekening-courant (Agentsch. ,,
10.571.298
op onderpand
154.684.414
Op
effecten,
enz.
……….
t
154.588.242
1)
Op goederen en ceelen
96.172 154.684 414
‘
Voorschotten
aan het Rijk
………………
..
–
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en
gouden
inuntmateriaal …………f
887.424.363
Zilveren munt,
enz.
…….. ..
4.089.842
891.514.205
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
60.682.265
Gebouwen en meubelen der Bank
…………
4.000.000
Diverse
rekeningen
……………………..
181.452.710
T
3.384.299.330
Passiva.
Kapitaal
………………..
……………
T
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
8.050.923
Bijzondere
reserves
……………………..
19.564.874
Pensioenfonds
…………………………..
13.170.417
Bankbiljetten
in
omloop
………………..
3.431.172.700
Bankassignatien
in
omloop
………………..
35.738
Rek.-Courant
,
Van het
Rijk
T
23.664.589
saldo’s
Van anderen
,,
158.783.471
182.447.760
Diverse
rekeningen
……………………..
9.856.924
t 3.384.299.336
Beschikbaar dekkingssaldo
………………
f1.524.571.093
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan waartoe de bank gerechtigd
is
……………
3.811.427.730
Schatkistpapier, rechtstreeks
bij
de bank onder-
gebracht
…………………………….
487.000.000
1)
Waarvan aan Nederlandsch-Indië (Wet van
45
Maart 4933, ‘Staatsblad
No.
99)
……….
52.706.500
Voornaamste posten In dulzondon guldens.
Gouden
C
.
u
Andere
Beschikb.
Deh-
Data
munt en
1
muntmater.
f
1
opeischb.
dekkings-
kings-
1
schulden
saldo
peTe.
45 Febr. ‘431
887.424
1
3.131:472
1
482.483 1.524.571
27
8
,,
‘431
887.445
3.408.165
488.111
1.503.236
27
4
,,
‘431
887.466
t
‘3.442.973
1
182.220
1.495.131
27
6
Mei ‘401 4.160.282
1
1.158.613
1
255.183
607.042
83
Totaal Schatkist-
J3elee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom. op
het
reken.
disconto’s
rechistr.
i’en
buit enl.
(act.)
15 FebrTZ’I
488.200
1
187.000 454.684
1
1.903.766
181.453
8
,,
’43F
230.200
1
230.000
442.873
1
1.893.280
439.639
1
,,
‘431
244.300
1
244.000
146.078
11.846.415
190.596
6 Mei ‘401
9.853
1
–
217.726
1
750
150.648
DUITSCHE RIJKSBANK.
(in milI. R.M.)
Goud
.
1
Renien-
1
Andere wissels,
1
Belee-
Data
1
en
1
bank-
1
chèques
en
t
nin
gen
deviezen
1
scheine
1
schatkistpa pier
1
7
Febr. 4943
1
76,7
1
‘
323,3
26.056,7
1
25,2
30
Jan. 4943
1
77,0
1
334,2
26.270,2
1
24,8
23
,,
1943
1
76,8
1
394,7
,
25.648,0
1
16,4
23 Aug. 1939
1
77,0
1
27,2
1
8.440,0
1
22,2
Data
Ef
/
ee-
Tverse
1
Circu-
1
Rek
g.
–
Diver8e
ten
Activa
1
latie
1
Crt.
t
Passiva
7 Febr. ’43
1
49,9
J”iTi6,9
,1
23.403,6
1
3.640,6
1
616,2
30 Jan. ’43
1
50,6
t
2.038,3
1
23.664,3
1
3.891,6
1
633,7
23
,,
’43
-1
50,3
1
1.34 5,9
t
22.660,4
1
3.636,2
1
617,1
23 Aug. ’39
1
982,6
1
6.380,5
1
8.709,8
1
1.195,4
t
94,2
GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BAI’iT( VAN
BELGIË EN’ VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in ‘milI. “rancs)
I.!a.
1)
n
1
.egiI
a’
P
.,d
•’e
o’ds,
5,150
.fd)
i»
1
2
0
o
usa
21
Jan. ’43
1
54.434
.
849
ïöTo
ö’ï
6T0’2
t’5W
‘;g.-
44
‘,,
’43
1
53.751
t
772
21.467
1.977 68.855
3.984
4.336
7
,,
’43
1
53.512
1
803
24.758
1.945
68.678
4.026
4.563
29 Dec. ’42
1
53.276
743
24.297
1.917
67.881
4.032
4.524
22
.,
’42
t
52.549
1
753
21.416
1.903
67.597
3.998
4.227
8 Mei ’40
1
23.606
1
5.394
695
.1.480 29.806
–
909
17 FEBRUARI 1943
AlfabetiscXe Index O’erheidsinaatrege1en op economisch gebied
(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen in 1942 het Jaarregister 1942, laatste bladzijde)
Elz.
Advertenties
……………………
69
Arbeidszaken
…………………
25
Belastingen
……………………
12
Betalingsverkeer m. h. buitenland
12
Blauwmaanzaadkaf
………………
54
Bouwnijverheid
………………..
69
Buitenlandsche handel
…………
25, 82
Chemische producten
…………….
25
CoOperatie
……………………..
12
Economische rechtspraak
…………
25
Grond
…………………………
39
Handel
………………
12, 25, 39,
82
Hotels,
enz
……………………..
39
Industrie
……….
12,
.25,
26,
40,
54,
69
Landbouw
………………
26, 40, 83
Loonbelasting
………………….
54
Losdagen
……………………..
54
Blz.
Motorbrandstof
………………..
54 0116n
…………………………
40
Omzetbelasting
………………
12,
54
Organisatie bedrijfsleven
……..
12,
25
Pluimvee
……………………..
40
Prijsrcgellngen
………
12, .26,
40,
54, 83
Sierteelt
……………………
12,
83
Spertijden
……………………..
26
Steunregelingen
………………..
40
Stilgelegde
bedrijven
…………….
26
Textiel
……………………….
69
Vee
…………………………
26
Vennootschapsbelasting
…………..
54
Verbeurdver)daarde voorwerpen
……
26
Vervoer
……………………….
83
Verzekering
……………………
83
Voedselvoorziening
………………
26
Blz.
Vordering
………………………
26
Zaden
…………………………
26
Zuivel
…………………………
42
/
Publicaties van het Nederlandsch Economisch Instituut:
Dr. G. Z. JOL
Ontwikkeling en Organisatie der Nederlandsche brouwindustrie
………………..
(1
4,20)’
Dr. A. J. VERHAGE
De
1
handel
in
bloembollen
……………………………………………….
(j
3,15)
Dr. A. TREEP
De betrekkingen tusschen banken en industrie in Frankrijk
………………….
(f
4,20)”
Ir. A. BAARS en Dr. H M. H. A. VAN DER VALK
Seizoensbewegingen in het economisch leven van Nederland
…………………..
(f
1,55)”‘
Dr. J. C. .M. VAN RHEE
De betrokkingen tusschen banken en industrie in Zwitserland
………………..
(/
3,65)
HENRI REUCHLIN M. A.
Werkverruiming en haar gevolgen voor volkshuishouding en overheidsfinanciën ……
(f
1,05)
Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Economische politiek in
België in
de
depi’essie
……………………………..
(1
1,05)”‘
Dr. W. L. VALK
Conjunctuurdiagnose
……………………………………
(j 6.30* geb.,
/
5,25k gecart.)
1.
CH. GLASZ
Hypotheekbanken en Woningmarkt in Nederland
…………………………..
(t
1,55)
16.
Ir. J. W. BONEBAKKER
De
Scheepsbouwnijverheid in
Nederland
………………………………….
(/
1,55)*
Dr. E.VAN DER WIEL
De betrekkingen tusschen banken en industrie in Zweden
……………………
(f
2,60)
Dr. J. J. J. DALMULDER
On
econometrics
………………………………………
(/ 2,65* geb., / 1,55* ingen.)
Dr. T. KOOPMANS
Linear regression analysis of economic time series
…………..
(13,15* geb., / 2,10* ingen.)
Dr. W. L. VALK
Production, pricing and unemployment in the static state
…….
(/ 3,15* geb., / 2,10* ingen.)
Dr. H. J. FRIETEMA
Productie en prijsvorming op de Engelscho markt van Nederlandsche, Deensche en kolo-
nialeboter
………………………… . ………………………………
Dr. Ir. A. BAARS
–
Openbare werken
en
conjunctuurbeweging
………………………………..
(1
2,10)”‘
Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK
Een analyse van de arbeidsproductiviteit in Nederland
……………………..
(/
2,60)
Dr. L. R. W. SOUTENDIJK
Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen
………………..
(f 2,60)
J. VAN DER WIJK
Inkomens-
én
Vermogensverdeeling
……………………………………..
(t
2
1
60)
27
Dr. T. KOOPMANS
Tanker freight rates and tankship building
………………..
(/
3,15* geb.,
f
2,10*
ingen.)
Overzicht van de ontwikkeling der handolspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden
van 1923 tot en met 1938, samengesteld door een groep medewerkers van het N.E.I.,
onder leiding van
Prof.
Mr.
P.
Lieftinck
………………………………..
(/
2,10)
Dr. A. WINSEMIUS Economische aspecten der internationale migratie
…………………………..
(t
2,10)”‘
Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK’
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereenigde Staten
–
(derde
gewijzigde
druk)
………………………………………………..
(f
2,10)*
M. J. SCHUT
Tinrestrictieen
tinprijs
………………………………………………..
(f
1,55)
Dr. J. R. A. BUNING
De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland ………………………
(t
8,65)
UügaQe: De Eri’en F. Bohn N. V. Haarlem
.
Verkrijgbaar in den boekhandel
Verantwoordelijk voor het Red. gedeelte: Drs. M. F. J. CooÏ te Rotterdam; voor de Advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgeijer: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs
f
20,85 *) per jaar. Prijs per nummer 50 cts. P. 129913.
K 2193