Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1346

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 5 1941

5 NOVEMBER1941

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

Berichten

ALG EMEEN WËEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

6E JAARGANG

WOENSDAG 5 NOVEMBER 1941

No. 1346

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Gooi (Rotterdam).

Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg 122,R’dam-W

Aangeteehende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Abonnementsprijs 000r het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Econom isch- Statist isch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f 20.85e per jaar. Buitenland en koloniën f 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo ‘an
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 Cent. Donateurs en
leden oan het Nederland.sch Economisch Instituut ontean gen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de eerdere
publicaties. Adreswijzigingenop te gecen aan de Administratie.

Adeertenties coor pagina f 0.50 per. regel. Andere pagina’s
f 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement colgens tarief.

BERICHT.

REDACTIE E CONOMISCH-STATISTISOfIE BERICHTEN.

Door zijn overgang naar een anderen werkkring verlaat
de beer J. H. M. Meijerink – tot Februari
1941
financieel-
en economisch-redacteur van het dagblad ,.De Maasbode”
– de redactie van ons weekblad, na gedurende ruim een
half jaar de taak van onzen hoofdredacteur op voortreffe-
lijke wijze te hebben waargenomen.
Wij wenschen den heer Meijerink in zijn verdere ioop-
baan alle goeds.
DIRECTEUREN VAN HET
NEDERLANDSCH ECONOMISCH. INSTITUUT.

R’dam, 1 November
1941.

INHOUJ):

Blz.

De Geblokkeerde Markenbelasting door
J. E. Ver-
(eayen

………………………………..626

1-Jet merkartikel in de kruideniersbranche door
J. de
Mee,.

…. . ……………………………

628

Rentabiliteit van apotheken door W.
J. can de
Woestijne

…………………………….632

Overheidsmaatregelen

op econo –

misch

gebied ……………………..
634

IVE a a n d c ij f e r s.

Emissies in October
1941 ………………….635

S t a t is t i e k e n.

Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Bankstaten
635-636

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Tot aan den stortingsdatum op de nieuwe leening zal
van de
geldinarkt
weinig nieuws kunnen worden gemeld,
omdat daar alles zich ontwikkelt overeenkomstig de traditie van de periode voorafgaande aan de storting
op een omvangrijke consolidatieleening. Geen uitgifte
van nieuw schatkistpapier op de markt, uitermate weinig
omzet in dit materiaal, vrij snelle stijging van door de
schatkist opgenomen daggeldleeningen, enz. Ook in de
exogene factoren, die de geldmarktsituatie beïnvloeden,
zijn geen noemenswaarde wijzigingen te constateeren;
de portefeuille ,,papier op het buitenland” en/of de di-verse rekeningen”-debet blijven in ongeveer hetzelfde
tempo stijgen; de biljettencirculatie toont natuurlijk
een minder bestendige ontwikkeling, maar nadat sedert
eenigen tijd de stijging van dien post beduidend lager was
dan die van de som der beide eerstgenoemde, is in de
verslagweek de stijging van den biljettenomloop
51
millioen
gulden, dus rond
20
millioen hooger dan de toename van
de beide vermelde posten. Dit, gevoegd bij de stijging
van de ,,saldi van anderen”, verklaart tot op zekere
hoogte het plaatsen van
38
millioen schatkistpapier bij
de centrale bank. Met belangstelling wacht men af welke
reactie de nieuwe leening zal teweeg brengen op de bank-
balansen. Natuurlijk moet een flinke daling der credit-
saldi worden verwacht, maar het is moeilijk te voor-
spellen, welk deel der stortingen op die wijze zal ge-
schieden en welk bedrag aan beleening bij de banken zal
worden opgenomen. Storting ten laste van creditgelden
leidt natuurlijk tot een vermindering der balanstellingen
in debet en credit, voorzoover beleening bij de particu-liere banken plaats vindt zal men een onveranderde to-
taaltelling aantreffen, en een vervanging constateeren
van schatkistpapier en/of verstrekt cailgeld door belee-
ning. Tqrwijl tenslotte beleening door inschrijvers bij de
centrale bank de bankbalanstotalen onaangetast laat, maar
de kasmiddelen doet toenemen ten laste van schatkist-
papier en/of gegeven callgeld.
De
obligatie’narkt
heeft deze week voor het eerst om-
zetten, en zeer omvangrijke omzetten, geregistreerd in
de nieuwe leening. De koers, die op ongeveer
96
;
1
.
inzette,
heeft sindsdien om de
96
geschommeld met een slot op

9515/16
Opvallend was, dat de omzetten, die in de eerste
dagen na de toewijzing zeer groot waren, in de laatste
dagen der week in beteekenis afnamen. Weliswaar bleef
er aanbod bestaan, maar de omvang daarvan was tot
bescheiden proporties teruggebracht. In de pverige lee-
ningen, waarin de handel beperkt bleef, kwamen geen
groote koersschommelingen voor. De gestaffelde staats-
leening noteert nu een fractie boven de ,,pariteit” met
de nieuwe leening, de
3
pCts.-leening
1936,
die ongeveer
denzelfden looptijd heeft als de nieuwe, is in verhouding
duurder.
De
aandeelen,narkt
vertoonde geen groote fluctuaties.
Over het algemeen zijn de meeste fondsen in den loop
van de week wat aangetrokken, waarbij vooral Indische
waarden op den voorgrond stonden. Olies bleven per
saldo vrijwel onveranderd, evenals aandeelen Unilever,
die niet noemenswaard reageerden op het verslag over
1940
en de dividendpasseering op de gewone aandeelen.
De preferente aandeelen daarentegen boekten een flink
koersavans, vooral die van het 7 pCts.-type.

626

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 November 1941

DE GEBLOKKEERDE MARKENBELASTING.

De Hunderlass 89/40 van 20 October 1940 stelde belang-
rijke categorieën van. geldovermakingen uit Duitschiand
naar Nederland Vrij van een vergunning der Duitsche
deviezenautoriteiten. Het ging hier niet alleen om over-
makingen, die voordien reeds in beperkte mate plaats
vonden – zooals die voor de rentebetaling op Duitsclke
effecten en andere beleggingen in Nederlandsch bezit of
om het medenemen van geld voor reisuitgaven, maar ook
werd de transferrnogelijkheid geopend voor doeleinden, waarvoor sinds jaren geenerlel integrale overmaking uit
Ditschland toegestaan was geweest, zooals aflossing van
credieten en andere vorderir.gen in handen van Nederland-
sche crediteuren, en in het algemeen geldzendingen
naar Nederland voor betalingsdoeleinden
van
iederen
aard buiten het goederen- en verzekeringsverkeer om.
Deze transferverruiming opende de poort voor een
Duitschen kapitaalstroom naar Nederland van in beginsel
onbeperkten, en in de practijk ook nauwelijks vooruit te
schatten, omvang. Zonder vergunning mocht vanaf 1 No-
vember 1940 iedere Duitscher R.M. 5.000 per maand
– bijvoorbeeld voor beleggingsdoeleinden – naar Neder-
land overmaken, terwijl de Devisenstellen aan ,,econo-
misch gemotiveerde” aanvragen om vergunning voor
hoogere bedragen op royale wijze tegemoet zouden komen.
Gezien de groote geldruimte ter kapitaalmarkt in Duitsch-
land en de gunstige gelegenheid om Duitsche gelden in
Nederland te beleggen,was het van den aanvang af duide-
lijk, dat de transfervergunning op dit terrein geen doode
letter zou blijven. Vooral de aanwezigheid in Neder-landsche portefeuilles van aanzienlijke bedragen aan
Duitsche effecten, die reeds in de maanden Juli—October
1940 een koersstijging tot een veelvoud van de waarde
vôÔr 10 Mei van dat jaar hadden ondergaan, maar die ander-
zijds nog steeds de pariteit met het Duitsche koersniveau
niet hadden bereikt, zou een sterke magneet ter aantrek-
king van Duitsch beleggingzoekend kapitaal kunnen
vormen.

1
Noe,nber
1940. –
liet Geblokkeerde Mai’kenbelasting-

besluit
1940.

Een dusdanige eenzijdigekapitaaistroom tou een ernstige
belasting beteekend hebbén voor de Nederlandsch-Duit-
sche clearingverhouding, die toch reeds een snel groeienden
achterstand aan de zijde der stortingen in Nederland ver-
toonde. Ongetwijfeld was men zich in Duitschland van dit
mogelijke effect wel bewust en moet dan ook aangenomen
worden, dat aldaar, op het tijdstip der afkondiging van
Runderlass 89/40, kennis was genomen van de daartegen
door de Nederlandsche overheid beraamde maatregelen.
Deze maatregelen varen belichaamd in het
Geblokkeerde

Markenbelastingbesluit
1940, dat blijkens zijn dateering
reeds eenigen tijd gereed lag, maar welks afkondiging,
door den Duitschen Runderlass urgent geworden, op 1
November 1940 plaatsvond. Het onderwierp de realisatie
van Duitsche beleggingen en tegoeden, welke 01)
1 November 1940 eigendom waren van ingezete-
nen, aan een belasting, doch alleen voor zoover die reali-
satie overmaking van het provenu uit Duitschland naar
Nederland tengevolge had. Het tarief der belasting was,
uitgedrukt in procenten van de te ontvangen tegenwaarde,
als volgt vastgesteld: 70 pCt. in 1940/41, GO pCt. in 1942,
40 pCt. in 1943 en 20 pCt. in 1944, waarna zij zou vervallen.
Bovendien schreef het Besluit voor, dat de tegenwaarde
van naar Duitschland verkochte Duitsche beleggingen of
vorderingen via de clearing moest worden ontvangen,
en dat het Clearinginstituut bij uitbetaling van die tegen-
waarde

het bedrag der belasting zou inhouden.
Behalve rechtstreeksche overmaking van de tegen-
waarde dezer Duitsche vorderingen en beleggingen
bestond ook de mogelijkheid een indirecten transfer
te bewerkstelligen, doordat men deze waarde in
Reichsmarken gebruikte om schulden in Duïtschland af

te lossen, reis- en verblijfkosten daaruit te dekken, onder-
houdskosten van in Duitschland liggende objecten te be-talen, ondersteuning te verleenen e. d. Ook een dusdanig
gebruiken van de waarde kon in zooverre de clearing

belasten, dat hierdoor stortingen in Nederland die anders
zouden moeten plaatsvinden, werden vermeden. Vandaar
dan ook, dat dit gebruik van Sperrmarktegoed – en zoowel
oude als
die,
welke uit verkoop van beleggingen in Duitsch-
land ontstonden – via een verplichte aangifte aan de Ge-

blokkeerde Markenbelasting onderworpen werd, voor zoo-
ver het althans niet betalingen betroffen die normaler-
wijze reeds, buiten de clearing om, uit Sperrmarktegoed

konden plaatsvinden, zooals onverplichte ondersteuningen
en reisuitgaven.
Inmiddels toonden de gevolgen van Runderlass 89/40
zich, ondanks de Geblokkeerde Markenbelasting, in de eerste Novemherdagen van 1940 duidelijk ter effecten-
beurze van Amsterdam. Daar werden Duitsche fondsen in
groote bedragen en tegen stijgende koersen verhandeld,
waarbij de Nederlandsche beleggers als verkoopers optraden
en de aankoop vrijwel geheel geconcentreerd was bij een
beperkt aan tal vertegenwoordigers van Duitsche instel-
lingen. Vond de beurshandel uit den aard der zaak geheel
tusschen ingezetenen plaats, de uiteindelijke (Duitsche)
koopers moesten 6f over tegoed 6f over crediet hier te
lande beschikken, daar anders voor de betaling der ge-
kochte waarden de clearing ingeschakeld had moeten worden
en de ook bij het toenmalig koersniveau uiteraard vol-

komen prohibitieve 70 pCt. Geblokkeerde Markenbelasting
zou zijn geheven.
Al was hier dus van een onmiddellijke belasting der
clearingverhoudingen vermoedelijk geen sprake, andere
nawerkingen van den massalen uitverkoop” van Duitsche beleggingen bleven piet uit: groote bedragen kw’amen ter
beschikking van de Nederlandsche beleggers, die deze –
niet het minst juist onder den indruk van het gedeelte-
lijk openen der deviezensluizen – overwegend gebruikten
voor den aankoop van aandeelen. Op de aandeelenmarkt
ontstond dan ook een koersstijging van vrijwel inflatorisch
karakter, die zich nog zeer geruimen tijd zou voortzetten.

7
November
1940. –
Onzekerheid t.a.o. de nraag, wte be-
last ingplichtig was.

Aan den onbeperkten beurshandel in Duitsche fondsen
werd intusschen op 7 November 1940 reeds een einde ge-
maakt door een communiqué van het A.N.P., daartoe
strekkende, dat aankoopen van Duitsche zijde te Amster-
dam, geschiedende met reeds vroeger uit Duitschland over-
gemaakt geld, wél door de Geblokkeerde Markenbelasting werden getroffen. Wie deze belasting zou moeten betalen,
werd uit liet communiqué niet duidelijk; algemeen nam men
aan, dat dit alleen den ingezetene betrof, die tenslotté de
fondsen aan een Duitsche wederpartij leverde en de tegen-

waarde van clezen Duitschen kooper in guldens ontving.
Op deze wijze zouden de ter beurze handelende partijen
buiten schot blijven, immers ook de koopers daar ter plaatse
handelden normalerwijze in opdracht van ingezetenen,
namelijk Nederlandsche personen en instellingen met
Duitsche relaties zooals bijvoorbeeld de hier te lande geves-
tigde filialen van Duitsche banken.
Teneinde op dit punt allen twijfel weg te nemen, schreef
de Vereeniging voor den Effectenhandel voor, dat bij
beurstransacties in Duitsche fondsen de k5oper den ver-
kooper zou moeten vrijwaren voor de Geblokkeerde Marken-
belasting, die hem eventueel zou kunnen worden opgelegd
(namelijk indien bleek, dat de kooper niet voor eigen reke-
ning, maar voor rekening van een Duitsche partij had ge-
kocht). Toen echter uit bepaalde uitlatingen van den
inspecteur, der Geblokkeerde Markenbelasting bleek, dat
deze zich had voorgenomen om, zoo de uiteindelijke be-
lastingschuldige onvindbaar of insolvent bleek, een wille-
keurigen voorganger uit de rij der successieve eigenaars
van het belaste object een aanslag op te leggen, eventueel
dus ook een van de ter beurze handelen de partijen, durfden

5
November
1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

627

de koopers, ook al handelden zij in opdracht en voor
rekening van een ingezetene, deze vrijwaring niet langer
op zich te nemen. (Ter zake van effectentransacties uit
de eerste 6 dagen van November zag de Inspecteur, op
instructie van den Secretaris-Generaal, van het opleggen
van een aanslag af, zulks klaarblijkelijk met het oog op de
verwarring, die in deze dagen had geheerscht).
De handel stagneerde dus en bleef ruim vier maanden
lang stagneeren, in welke periode de Inspecteur zijn stand-
punt handhaafde. Dit standpunt was waarschijnlijk in-
gegeven door de vrees voor schij ntransaties: een ingezetene-
eigenaar van Duitsche beleggingen of vorderingen, zou
deze nl. kunnen verkoopen aan een volkomen insolventen
anderen ingezetene, die op zijn beurt de objecten door-
verkocht naar Duitschland en de tegenwaarde ontving,
maar t.z.t. niet in staat zou blijken om den aanslag in de
Geblokkeerde Markenbelasting te voldoen. liet spreekt
vanzelf, dat dit geval zich niet kon voordoen bij overmaking
van de tegenwaarde via de clearing, daar immers het

Nederlandsch Clearinginstituut bij de uitbetaling de
belasting in aftrek zôu brengen. Bij betaling van de tegen-
waarde uit een Duitsch tegoed in Nederland zou daaren-tegen de geschetste gang van zaken zich hebben kunnen

voordoen.
Waarom nu echter de Inspecteur niet slechts den on-
middellijken voorganger van den insolventen belasting-
schuldige, maar elken willekeurigert voorganger in de
reeks der ingezetenen-eigenaars sedert 1 November
1940

met een aanslag bedreigde, is minder duidelijk. Het
gevolg hiervan was, dat geen enkele kooper-ingezetene
met een gerust hart een ,,vrijwaring” kon afgeven, en de
koopers ter effectenbeurze weigerden dit dan ook reeds
spoedig, zoodat de handel werd stilgelegd. Bij den handel
in Sperrmarken trachtten de banken zich veilig te stellen
door van haar koopers, inplaats van een vrijwaring, een
verklaring te verlangen aangaande het belastingvrije
gebruik, dat zij van deze Marken zouden maken.

25 Maart 1941. – Belastingplicht slechts 000r hem, die
zelf de tegenoaarde uit Duitschiand onwangt.

Deze situatie bleef bestaan, totdat
01)
25
Maart
1941

het Departement van Financiën ,,in opdracht van de be-
voegde Duitsche autoriteiten” bekend maakte, dat aan
den belastingplicht uit hoofde van het Geblokkeerde Mar-
kenbelastingbesluit
1940
slechts onderworpen was degene
aan wïen de tegenwaarde, verkregen bij vervreemding of

delging van de onder art.
2
van benoemd besluit vallende

beleggingen, en vorderingen door den Duitschen kooper
resp. debiteur wordt overgemaakt. Deze mededeeling, geheel
in overeenstemming met de oorspronkelijke opvatting, die
men algemeen van de toepassing der belasting had gehad,
gaf de Vereeniging voor den Effectenhandel aanleiding
tot de mededeeling, dat de vrijwaringsplicht bij den handel
ter beurze in Duitsche effecten werd ingetrokken.
Deze handel bloeide dan ook onmiddellijk op en nam
in de dagen, volgend op de beide bekendmakingen, een
grooten omvang aan, nog gestimuleerd door de algemeene
verwachting, dat per 1 April
1941
de deviezengrens met
Duitschland zou worden opgeheven. Dit laatste toch zou,
zoo meende men, tevens het einde van de belasting be-
teekenen, daar immers hierdoor
alle
wezenlijk verschil
tusschen het voldoen van de tegenwaarde eener Duitsche
belegging door een ingezetene of door een Duitsche partij
zou verdwijnen.

1
April 1941 -. Opheffing deoiezengrens met Duitschiand.

Geblokkeerde Markenbelastingbesluit 1941.

Het ging echter anders. Inderdaad verd de deviezen-
grens met Duitschland op 1 April
1941
opgeheven, maar in
plaats van de Geblokkeerde Markenbelasting op te heffen,
verklaarde men deze met ingang van denzelfden datum
van toepassing op alle verkoopen van Duitsche beleggingen
en tegoeden, dus ook die aan ingezetenen, indien de
ontvangen tegenwaarde niet zelf het karakter van een

Duitsche belegging droeg. Elk object zou echter slechts
éénmaal belast worden, namelijk bij de eerste ,,terug-
treding”
1),
onverschillig door en aan wien het verder ver-
kocht zou worden. De heffing zou plaats vinden door een

aanslag, gebaseerd op een in
1942
te verrichten aangifte van
het bezit aan Duitsche beleggingen en vorderingen per
31

December
1941,
waaruit alle sinds 1 November
1940
in-

getreden mutaties zouden moeten blijken. De nieuwe

regeling was vastgelegd inh et
Geblokkeercie ilfarkenbe-

lastingbesluit 1941,
dat het oude Besluit verving.
1-loewel tevens het tarief der belasting verlaagd werd

in dien zin, dat zij zou bedragen: 60 pCt. in
1941, 40
pCt.

in
1942
en 20
pCt. in
1943,
bleef deze toch volkomen

prohibitief. Het gevolg was dan ook, dat nu zoowel de
beurshandel als de export van Duitsche beleggingen totaal
werden stilgelegd, en deze dus thans met recht eeii ,,geblok-keerd bezit” mochten heeten. Hierbij is te bedenken, dat ook
Luxemburgsche waarden en tegoedelT … die vÔÔr Mei

1940
nimmer aan eenige transferbeperking onderworpen
waren geweest – reeds sinds 1 November
1940
tot de onder

de Geblokkeerde Markenbelasting vallende Duitsche be-
leggingen gerekend werden.
Gedurende vijf maanden werd aldus weder afgewacht,
of de Nederlandsche eigenaars van deze beleggingen en
tegoeden in een opbrengst van
40
pCt. netto nog aanlei-
ding zouden zien om zich van dit bezit te ontdoen. Dit
bleek – behoudens misschien een enkele, aan misverstand
te wijten, uitzondering – niet het geval te zijn.

1
September 1941 – Opheffing der Geblokheerde Markenbe-

lasting.

Met ingang van 1 September
1941
is daarop de Ge-blokkeerde Markenbelasting opgeheven, en van dezen
datum af worden alle Duitsche vermogenswaar.
den – in den uitgebreiden zin – geheel Vrij verhan-
deld tegen prijzen, die volkomen bij het in Duitschland
geldende niveau zijn aangepast. De Secretaris-Generaal
van Financiën achtte het echter noodig om van allen,

die in de periode 1 November
1940-31
Augustus
1941

Duitsche beleggingen of vorderingen vervreemd hadden, alsnog een aangifte te verlangen. Aan den fiscus zou dan
de taak blijven om na te gaan of deze vervreemding tot
een aanslag in de Geblokkeerde Markenbelasting aanlei-
ding gaf, waarbij men zich zou baseeren op de omstan-
digheid, dat genoemd tijdvak in vier phasen verdeeld was:

1-6
Noyember 1940:
principieele belastingplicht bij
overmaking, doch de Inspecteur ziet af van een aanslag
voor effectentransacties;
7 NoQember 1940-25 illaart 1941:
belastingplicht
bij overmaking, doch de aanslag kan ook aan iederen
rechtsvoorganger van den belastingplichtige worden op.

gelegd;
25-31 Maart 1941:
belastingplicht bij overmaking,
doch alleen voor dengene, die zelf de tegenwaarde uit

Duitschlarid ontvangt;
1 April-31 Augustus 1941:
belastingplicht bij eerste
omzetting van een Duitsch object in een niet-Duitsche

tegenwaarde.
Bovendien moeten aangever en fiscus er rekening
mede houden, dat het begrip ,,Duitsche beleggingen en
vorderingen” in het Geblokkeerde Markenbelastingbesluit

van 1 April
1941
eenigszins anders omschreven werd dan

in dat van 1 November
1940.
Een en ander brengt met zich, dat het aantal
aangiften een enormen omvang zal moeten aannemen,
temeer daar de Inspecteur het standpunt inneemt, dat
ook alle tusschenpersonen – banken, commissionnairs –
in het genoemde tijdvak als tijdelijke eigenaars van de
door hun bemiddeling verhandelde objecten zijn te be-
schouwen en dus aangifte moeten doen. Daarbij moet men

1)
Onder ,,terugtreding” is te verstaan het realiseeren
van een Duitsche belegging, zoodanig, dat de ontvangen
tegenwaarde geen Duitech karakter draagt.

628

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 November 1941

zich steeds voor oogen houden, dat minstens 99 pCt. van
de aangiften betrekking zal hebben op niet-belastingplich-
tige transacties; immers practisch niemand heeft bewust
het risico van een 60-70 pCt. – heffing willen loopen.
Toch moet worden betwijfeld of de aandrang, die thans op
de autoriteiten wordt uitgeoefend, om de verplichting tot aangifte alsnog te doen vervallen, met succes zal worden
bekroond.

Dit is des te meer te betreuren, aangezien toch het
oogmerk, waarmede de Geblokkerde Markenbelasting in 1940 werd ingevoerd, volstrekt niet fiscaal was. Het was
zeker niet de bedoeling iets te innen; men beoogde en
verwachtte slechts om langs dezen weg iets te verhinde-
ren. Dat laatste is gelukt, al kon het slechts worden be-
reikt door den geheelen handel in Duitsche waarden stil te
leggen, en aldus het kind met het waschwater weg te gooien.
Ontworpen met de beste bedoelingen, is de Geblokkeerde
Markenbelasting voornamelijk door haar tweeslachtigheid een bron van misverstand en willekeur geworden, en heeft
zij er in sterke mate toe bijgedragen om bij de betrokkenen
een gevoel van rechtsonzekerheid te doen ontstaan.

Hoewel zij den Duitschen kapitaalstroom naar Nederland
kon remmen, voor zoover deze zich op rechtstreekschen
terugkoop van Duitsche effecten richtte, liet zij bovendien
het investeeren van Duitsche gelden in Nederlandsche waar –
den onbelemmerd toe en stimuleerde zij deze wellicht zelfs.
Ook belette zij Nederlandsche crediteuren om gebruik te ma-
ken van een misschien slechts tijdelijke liquiditeit en aflos-
singswil hunner Duitsche schuldenaren en stelde zij deze
crediteuren in een dwangpositie tegenover elk Duitsch

conversie-aanbod. Haar afschaffing zal door weinigen be-
treurd worden; het ware evenwel te wenschen, dat
deze afschaffing nu dan ook zonder omwegen geschiedde.
Wat thans van de betrokkenen wordt gevergd, namelijk om
uiterlijk 1 December a.s. een aangifte te doen van
alle
transacties over de periode 1 November 1940-31 Augustus
1941, is grootendeels een overbodigheid, daar aangifVeplicht
voor overmakingen in de eerste vijf maanden van dit tijdvak
reeds bestond en nog bestaat, voor zoover althans deze over-
makingen niet via de clearing liepen en daardoor automa-
tisch aan belastingaftrek onderworpen waren. Slechts voor
zoover het de vijf maanden na 31 Maart jI. betreft
zou men alsnog aangifte kunnen verlangen. Weliswaar
staat bij voorbaat vast, dat een dergelijke aangifte slechts
in enkele gevallen zal behoeven plaats te vinden, maar
juist daardoor zal de aanzienlijke verspilling van papier
en tijd, die thans dreigt, vermeden worden. 1-Jet eenige, wat
men op deze wijze zou prijsgeven, is een zeer 6mslachtige
contrôle op de heffing eener belasting uit het verleden,
een belasting, die nooit iemand heeft beoogd te innen,
noch bewust heeft beoogd te betalen.
J. VERWAYEN.

HET MERKARTIKEL IN DE KRUIDENIERS-

BRANCHE.

Wanneer ik mij er toe zet over bovenstaand onder-
werp te schrijven, dan ben ik mij er heel goed van be-
wust, dat reeds velen vôér mij hierover, zij het dan ook
meer over het merkartikel in het algemeen, hebben
geschreven
1).
Meestal geschiedde dit echter 6f door de on-middellijk belanghebbenden, met name de merkartikelen-
fabrikanten zelf, 6f door degenen, die, uit hoofde van wetenschap of studie, hiermede te maken hebben, nI.
economen, juristen e.d, 6f wel, en niet in het minst, door
de beoefenaars van de reclame als vak, zooals reclame-
psychologen e. d., voor wien het merkartikel een dank-
baar studieobject is.
Verreweg het grootste deel van de merkartikelen wordt
gedistribueerd door de grossiers in kruidenierswaren,
doch zelden of nooit verscheen hierover van een dezer
handelareneen of andere beschouwing.

1)
Zie ‘o.a. E.-S. B. van 1 October 1941 ,,Het merk-
artikel in oorlogstijd” door J. H. Spiegelenberg.

Alvorens tot een diepergaande bespreking van mijn
onderwerp over te gaan, lijkt het mij gewenscht te vermel-
den, wat ik onder het merkartikel in het algemeen zou willen
verstaan. Ik zou dit als volgt willen definieeren: Een
merkartikel is een artikel, dat een complex van hoedanig-
heden bezit, waardoor het zich onderscheidt van andere
artikelen, ten opzichte van kwaliteit, verpakking, prijs,
naamsaanduiding, merkteeken, welke alle door hun sta-
biliteit hij het publiek een vaste gebruiksvoorstelling
wekken. Ik bedoel dus hiermede het volwaardige, het
100 pCt. merkartikel, en niet de zgn. pseudo- of semi-
merkartikelen, waarop ik later nog hoop terug te komen,
welke één of meer van de gemelde hoedanigheden missen.
Flieruit blijkt reeds, dat bijv. een fabrikant niet kan
zeggen, dat hij vanaf een bepaalden datum met een merk-
artikel uitkomt. Na korteren of langeren tijd zal immers
pas blijken, of het koopend publiek hierop dermate heeft
gereageerd, dat men inderdaad van een merkartikel kan
spreken. Dit hangt af van de mate, waarin een steeds
grootere kring van koopers de door den fabrikant be-
doelde gebruikswaarde aan het artikel toekent. Men zou
dus kunnen spreken van een zeker groeiproces in verschil-
lende stadia. Met opzet heb ik over dit laatste eenigszins
uitgeweid in verband met de functie van den grossier,
waarop ik hieronder ook nog uitvoeriger terugkom.
Waardoor is het merke rtikel gepousseerd?

Welke zijn nu de verschillende oorzaken, die de fa-
brikanten ertoe hebben gebracht hun artikelen voor de
kruideniersbranche onder een bepaald merk in den handel
te brengen, welk aandeel in de distributie.hiervan heeft
de grossier en op welke wijze kan hij het best te werk gaan?
Ik zou deze oorzaken als volgt willen onderscheiden, al.:
die, welke onmiddellijk door den fabrikant van het c’onsurnptie-artikel ze]f in het ]even zijn geroepen;
die, welke min of meer bij het publiek zijn gelegen;
die, welke zijn geschapen door andere zakelijke
belanghebbenden.

Oorzaken bij den fabrikant.

De oorzaken, welke den fabrikant er toe hebben ge-
dreven, zijn artikel onder een bepaald merk in den handel
te brengen, zijn begrijpelijkerwijze meer van ecohomi-
schen aard, al kunnen hiermede andere belangen wel eens
parallel loopen.

Naast meer rationeele productiemethoden, waarop de
fabrikanten zich reeds eerder hadden toegelegd, was
het van zeer groot belang om een eenmaal in den handel
gebracht artikel een langeren levensduur te verschaffen
dan, normaal genomen, door het koopend publiek hieraan
wordt gegeven. De groote wispelturigheid van de koo-
pers was oorzaak, dat de fabrikant, eensdeels door de afnemende vraag van het publiek, anderdeels door de – concurrentie, vaak na een betrekkelijk korten tijd ge-
dwongen was een ander artikel (met eenige variatie) in
den handel te brengen.
Indachtig aan het spreekwoord: ,,De klant is koning”,
en mede in verband met het streven, de concurrentie
gemakkelijker het hoofd te kunnen bieden, hebben velen,
vooral grootere fabrikanten, naar middelen gezocht om
een belangrijk deel van het verkoopapparaat, al. den
afzet, zelf meer in handen te krijgen. 1-liertoe heeft men
zijn toevlucht genomen tot het merkartikel, waarvan ik
hierboven reeds de verschillende hoedanigheden heb
opgenoemd. Naarmate de fabrikant, gesteund door een
intensieve en doelmatige reclame, aan zijn artikel ge-
noemde hoedanigheden weet

te verschaffen, kan
hij Vrij zeker zeggen, dat hij den koopwil van het publiek
Voor een groot deel en gedurende langeren tijd heeft vast-
gelegd. heeft de fabrikant dit eenmaal bereikt, dan is
er een zekere stabilisatie voor zijn bedrijf ingetreden.
Weliswaar zal de fabrikant, alvorens dit te bereiken,

vaak groote bedragen voor reclame moeten uitgeven en
hiervoor moeten blijven uitgeven, doch deze kunnen

5 November 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

629

aan den anderen kant weer ten deele of geheel gecom-
penseerd worden door grooteren omzet en stabielere
bedrijfs- en/of fabrieksorganisatie.
Immers elke omschakeling in fabriek of bedrijf ten
opzichte van personeel, verpakking, machines, reclame,
verkoopsorganisatie, enz., gaat met kosten gepaard.
Zooeven zei ik, dat andere belangen wel eens parallel
kunnen loopen met die van de fabrikanten, waarmede
ik op het oog heb het werk van den ,,keuringsdienst voor waren”. Immers één van de belangrijkste voordeelen van
het merkartikel is toch wel, dat de fabrikant de ka-
liteit en de deugdelijkheid van het artikel ten volle ga-
randeert. Vele groote fabrieken hebben hun eigen labo-
ratoria of zijn aangesloten bij een chemisch laboratorium,
dat regelmatig de in den handel gebrachte artikelen
onderzoekt en/of toezicht houdt op de fabricage hiervan. Beiden, dus zoowel de fabrikanten van kruideniersmerk-
artikelen als de keuringsdienst, dienen hiermede in hooge
mate de volksgezondheid, ten behoeve waarvan de laatste
in hoofdzaak in het leven is geroepen. Tevens bevordert
de keuringsdienst hiermede de eerlijkheid in den handel
2).

In dit opzicht is het dan ook voor den kruidenier en
den grossier veel gemakkelijker geworden, daar men
practisch wel kan zeggen, dat deze bij den keuringsdienst
nooit moeilijkheden zullen ondervinden met de merk-
artikelen, hetgeen men niet altijd kan zeggen van de
losse artikelen en de zgn. pseudo-merkartikelen, welke ik
hierboven reeds heb genoemd.

Factoren van de zijde oan het publiek.

In de eerste plaats de hygiëne. Vroeger werden alle
artikelen in de kruideniersbranche los verkocht. Zoodra
evenwel de verpakking haar intrede deed, eischte het
publiek steeds meer verpakte artikelen. Het voordeel
hiervan is, dat deze beschermd zijn tegen verontreiniging
– vanuit de lucht of door sterkriekende artikelen uit de
omgeving, terwijl vaak de verpakking de houdbaarheid
ten goede komt.
Een tweede oorzaak is, dat de huisvrouwen het veel
gemakkelijker vinden een verpakt artikel te koopen dan losse kruidenierswaren, w’aarhij ik denk aan de omstan-
digheid, dat de huisvrouwen vroeger bij den kruidenier
hun eigen jampot, oliekan, strooppot, boterschaaltje, enz.,
moesten meebrengen of de kruideniers deze verpakkingen
eerst moesten komen halen om deze daarna weer gevuld

te bezorgen.
Van dit laatste ongemak zijn de grossiers, kruideniers
en huisvrouwen jüist in dezen tijd weer voldoende door-
drongen, in verband met de huidige schaarschte aan ver-
pakkingsmateriaal.
Voorts is mén bij het verpakte kruideniersmerkartikel
meer van eenzelfde en zuiver gewicht verzekerd. Dat het
koopende publiek steeds meer, beter en mooier verpakte,
artikelen prefereerde, bewijst wel het feit, dat de zgn.
,,echte” kruideniers, die zich hiertegen vaak halsstarrig
verzetten, hun zaken zagen verloopen ten voordeele van
die kruideniers, die hun tijd beter begrepen of zich althans

meer instelden op den eisch van ht publiek.

Andere oorzaken.
Ten laatste bespreken wij nog de oorzaken van het ont-
staan en vooral van de uitbreiding van het merkartikel, geschapen door zakelijk belanghebbenden, waarmee ik
bedoel allen, die betrokken zijn bij de fabricage van
en den handel in verpakkingsmateriaal en bij het reclame-
bedrijf (reclame- en advertentiebureaux, enz.). Ongetwij-
feld hebben deze belanghebbenden een sterken invloed
uitgeoefend op het in den handel brengen van verschil-
lende kruideniersmerkartikelen. Ik zou hierbij nog verder
willen gaan: het initiatief mag weliswaar van den fabri-
kant zijn uitgegaan, doch zonder behoorlijke verpakking

2)
Zie hiervoor: ,,De voornaamste bepalingen van de
Warenwet” door S. Venema, Uitg. P. Noordhoff NV.,
Groningen 1940.

en goed geleide reclame was het in den handel brengen van
een kruideniersmerkartikel onmogelijk geweest. Hetgeen
in verschillende andere branches wel mogelijk is, bijv. het
in den handel brengen van een fiets, auto, naaimachine,
vulpen, regenjas, enz., onder een bepaald merk, zonder
verpakking, dat gaat nu eenmaal niet met de kruideniers-
merkartikelen, zooals jam, zeeppoeder, slaolie, cacao,
koffie, thee, enz.

De moderne techniek in de verpakkingsindustrie, zoo-
wel papier (carton)- als blikverpakking, alsmede de hier-
mede verband houdende, steeds meer geperfectionneerde
w’ijze van bedrukken ervan, heeft een onmiskenbaren
invloed gehad op het ontstaan van het kruideniersmerk-
artikel. In dit verband zou ik nog kunnen memoreeren,
dat ook het in gebruik stellen van de steeds meer gemo-
derniseerde automatische verpakkingsmachines op het
kruideniersmerkartikel invloed heeft uitgeoefend, hoewel
dit feitelijk een factor is van de productie en dus niet als zoo-
danig één van de essentialia van het merkartikel zelve.

Het aandeel can den grossier in de distributie Qan merk-
artikelen.

Welk aandeel heeft de grossier in de distributie van het kruideniersmerkartikel en op welke wijze kan hij het best
te w’erk gaan? Met ,,aandeel” bedoel ik hier niet de hoeveel-
heid van de door alle grossiers gedistribueerde merkartike-
len, doch de taak in het distributieproces van fabrikant tot
consument, welke den grossier toevalt.
Oogenschijnlijk lijkt het, alsof de grossier hierbij •een
geheel lijdelijke functie vervult, welke dan hierin zou be-
staan, dat hij van deze artikelen een bepaalden voorraad
aanhoudt, terwijl de vraag naar de artikelen en de hieruit
voortvloeiende orders, tengevolge van de gemaakte re-
clame, via de winkeliers, bij de grossiers terecht zouden
komen.
Grossiers
en kruideniers, die minder enthousiast voor het merk- en/of verpakte artikel zijn, meenen hun
koopmanschap te verliezen bij den verkoop hiervan, doch
waarom zou men het begrip koopmanschap niet z66 ruim
opvatten, dat hieronder vallen de, hierna te noemen, drie
bij de distributie van kruideniersmerkartikelen te vervullen
functies? Naast de merkartikelen zijn er bovendien in
elke grossiers- en kruïdenierszaak nog voldoende andere
artikelen, waarop men zijn koopmanschap kan botvieren

Selecteerende en pousseerende functie.

Zoo eenvoudig, als boven aangegeven, is het evenwel
niet. Begrijpt een grossier zijn tijd en taak goed, dan
heeft hij wel terdege diverse andere functies hij de distri-
butie van het kruideniersmerkartikel.
In de eerste plaats zal hij uit de veelheid van aange-
boden merken een selectie moeten maken, d.w.z. een
assortiment artikelen moeten samenstellen, welke gemak-
kelijk naast elkaar kunnen worden verkocht en waarbij
juist de vakbekwaamheid en het inzicht in zaken van den
grossier van groot belang zijn. Door het toepassen van
een strenge selectie van artikelen zal de grossier op den
duur in elk vandeze artikelen een grooteren omzet be-
reiken dn wanneer hij een ongelimiteerd aantal merken in zijn assortiment opneemt.
Dit punt, nl. het toepassen van een strenge selectie
door den grossier, is, zooals ik nog zal uiteenzetten, even-
eens van groot belang voor een merkartikelenfabrikant.
Wil een grossier een zoo groot mogelijken verkoop
bereiken in een bepaald merkartikel van een zekere soort,
prijs en kwaliteit, dan zal hij aan den verkoop hiervan ook actief moeten deelnemen. Dit zal o.a. kunnen ge-
schieden door het artikel via den reiziger van den gros-
sier krachtig hij den winkelier te pousseeren, terwijl alle leden van het personeel, die ook maar het geringste aan-
deel in het mede-pousseeren van het artikel kunnen hebben,
als telefoonbediende, magazijn-chef, ed., ervan door-
drongen dienen te worden, dat in eerste instantie
dit artikel
moet worden verkocht. Juist daarvoor is het noodzakelijk,
dat de grossier een zekere selectie toepast, welke selectie

630

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 November 1941
een natuurlijke begrenzing inhoudt. Neemt men werkelijk
actief deel aan het pousseeren van het artikel, dan
zal het bijvoorbeeld niet mogelijk zijn, dat men
de eene week het eene merkartikel, doch de volgende
week met hetzelfde enthousiasme en dezelfde verkoop-
argumenten een ander merkartikel van dezelfde soort,
prijs en kwaliteit aanbiedt, in den handel gebracht door een
anderen fabrikant.

Met opzet zeg ik van dezelfde soort, prijs en kwaliteit,
omdat uit dien hoofde nog wel eenige variatie mogelijk
is. Immers in wezen kunnen twee artikelen zeer veel
overeenkomst hebben, doch overigens kunnen zij onder-ling in enkele hoedanigheden verschillen. Voorts kan het
verschil in prijs een vrij belangrijke rol spelen. Er zijn
nu eenmaal altijd verschillende categorieën van koopers,
nI. de beter gesituèerden, die bij voorkeur – ik zou haast
zeggen uitsluitend – artikelen van de beste kwaliteit
tegen een hoogen prijs koopen, vervolgens de midden-
klasse, die wei prijs stelt op een goede kwaliteit, doch in
het algemeen niet den hoogsten prijs kan betalen, en ten-
slotte de volksklasse, die bijna uitsluitend artikelen met den laagsten prijs koopt.
Maak ik dus eenerzijds een onderscheiding in artikelen,
welke ten ‘opzichte van hun prijs en kwaliteit drieërlei
categorieën van koopers bestrijken, anderzijds zijn er
artikelen van uitstekende kwaliteit met een betrekkelijk
lagen prijs, welke door alle lagen van de bevolking, zij
het dan ook in verschillende rfiate, worden gekocht.
Duidelijkheidshalve wil ik het bovenstaande met een paar
voorbeelden illustreeren. Zoo wordt het artikel cacao
in diverse kwaliteiten, prijzen en merken in den handel
gebracht. Nu lijkt het mij heel goed mogelijk, dat men
als grossier voor het samenstellen van een goed assorti-
ment en het toepassen van een strenge selectie naast elkaar
kan verkoopen het prima merkartikel Droste (,,Verpleeg-
ster”)-cacao en daarnaast een ander merk cacao van goede
kwaliteit, doch aanmerkelijk lager in prijs; twee zelfde
artikelen dus, doch beiden met een sterk uiteenloopende
categorie van verbruikers.
Als voorbeeld van hetgeen ik hierboven noemde, ni.
een artikel van uitstekende kwaliteit met een betrekkelijk
lagen prijs, zou ik willen noemende Maggi-artikelen. Immers
men.kan wel zeggen, dat in eiken winkel, waar kruideniers-
waren worden verkocht, ook Maggi-artikelen aanwezig
zijn, hetgeen men toch niet kan zeggen van het artikel
Droste-cacao.

In het laatste voorbeeld zal het dan ook voor den gros-sier moeilijker zijn om een ander soortgelijk artikel hier-
naast te verkoopen, zonder dat de omzet van het eene artikel ten koste van het andere gaat. Dit nu zoo goed
mogelijk te bepalen, hangt af, zooals reeds gezegd, van
het inzicht en de vakbekwaamheid van den grossier. De selecteerende functie van deii grossier houdt dus
eenerzijds in het bepalen van het juiste aantal en het
assortiment van merkartikelen, welke naast elkaar ver-
kocht kunnen worden – hetgeen ik noemae de natuurlijke
begrenzing—, anderzijds het bepalen van het juiste merk-
artikel, waarbij ik dan in de eerste plaats bedoel het vol-
waardige, het 100 pCt. merkartikel.
In dit verband zou ik aan het begrip ,,volwaardig”
zelfs een ruimere beteekenis willen geven en hieronder
willen verstaan de artikelen van dien fabrikant,
die
zijn geheele productie onder een bepaald merk
(of meerdere
voor verschillende soorten artikelen), via bepaalde distri-

butievormen, verkoopt.

Als voorbeeld hiervan zou ik oa. willen noemen de
artikelen van de Mij. ,,De Betuwe” en ,,Sickesz”, welke
fabrieken haar artikelen uitsluitend onder dit merk in den
handel brengen, en waarvan de distributie voor het grootste
gedeelte of geheel via den grossier gaat. Er zijn echter
ook fabrikanten, die wel een bepaald merk in den handel
brengen, waarvan de distributie via den grossier gaat,
doch daarnaast een gedeelte van hun productie verpakken

onder een ander merk, hetgeen dan meestal geschiedt
in opdracht van bepaalde distributie-organisaties, als win-
keliersinkoopvereenigingen, grossiersinkoopgroepen, vrij-
will ig-filiaalbedrijven, grootwinkelbedrijven, coöperaties,
enz. Aan deze artikelen ontbreken dan één of meer van
de kenmerkende hoedanigheden van het volwaardige
merkartikel.
De in den handel gebrachte artikelen van deze f abri-
kanten zou ik willen noemen semi-merkartikelen, en de
door de genoemde distributievormen gebrachte artikelen
zou ik willen rangschikken onder de pseudo-merkartikelen,
voorzoover deze artikelen een zekere bekendheid genieten
onder een niet al te kleinen kring van verbruikers. Voor
den grossier zuilen toch op den duur de bovengenoemde
volwaardige merkartikelen de voorkeur moeten hebben.

Verzorgings functie.

Naast deze twee functies, al. de pousseerende eii se-
lecteerende
3),
zou ik nog een derde, meer algemeene
willen noëmen, ni. de verzorgingsfunctie. Hieronder versta
ik dan al datgene, wat een grossier moet doen, teneinde
de distributie van het kruideniersmerkartikel zoo goed
mogelijk tot haar recht te laten komen, ni.:
het aanhouden van een voorraad, welke overeen-
komt met den verkoop, waardoor een zoo vlot mogelijke
levering wordt gewaarborgd; de zorg voor artikelen met een beperkte houdbaar-
heid, nI. dat deze niet langer blijven staan dan wenschelijk
is. Dus het scheppen van een Organisatie, welke ervoor
zorgdraagt, dat steeds het eerst aangekomene, dus het
oudste, het eerst wordt afgeleverd, wat o.a. van zeer groot
belang is bij biscuits, gebrande (gemalen) koffie, enz. In
het algemeen dus het vakkundig opslaan, bewaren en be-
handelen van levensmiddelen
4);

het prompt en op de juiste wijze uitvoeren van de
via den grossier uit te voeren propaganda-orders. De
meeste merkartikelenfabrikanten hebben namelijk pro-
pagandareizigers, van wie de opgenomen orders ter uit-
voering worden doorgegeven aan den leverancier van den
winkelier. Hiermede houdt hetgeen ik heb opgemerkt
over het aanhouden van een voldoend grooten voorraad
en omtrent de zorg voor beperkt houdhare artikelen
ten nauwste verband. ‘ Immers door het niet of
ten deele niet of minder juist of vlug uitvoeren van deze
orders, verliest dit onderdeel van de reclame door den
fabrikant zijn kracht, waardoor het hiervoor uitgegeven
geld slechts ten deele of in het geheel niet productie! is.
Wellicht zal men zeggen: de drie hierboven genoemde
verzorgingsfuncties moet de grossier evenzëer verrichten
voor alle goederen, welke hij verhandelt, zoowel losse als
verpakte niet-merkartikelen, en voor orders, welke hij
ontvangt. Het verschil is evenwel hierin gelegen, dat hij
voor deze laatste artikelen zelf de geheele verantwoorde-
lijkheid tegenover den winkelier draagt, terwijl deze juist
bij het merkartikel, zoo niet geheel, dan toch voor het grootste gedeelte, wordt gedragen door den fabrikant.
Voor dezen is het toch van belang, aan wien hij een ge-
deelte van de zorg ian zijn goederen toevertrouwt, daar
juist een constante deugdelijkheid en kwaliteit van het
kruideniersmerkartikel tot de belangrijkste hoedanig-
heden hiervan behooren.
De keuze van den distributie porm door den fabrikant.

Uit het voorafgaande volgt, dat het voor den merk-
artikelenfabrikant van groot belang is – juist in verband
met de genoemde functies – wie zijn artikel distribueert.
Wil de merkartikelenfabrikant van een distributie-

Zie hierover ook: ,,Over de doelmatigheid van het
huidige distributie-apparaat”; inaugurale rede van Prof.
Dr. J. F. ten Doesschate. Uitg. Nijgh & van Ditmar
N.V., R’dam 1939. Zie hierover: ,,De voornaamste bepalingen van de
Warenwet” door S. Venema, Uitg. P. Noordhoff N.V.,
Groningen 1940.

5 November 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHË BERICHTEN

631

schakel voor zijn artikel gebruik maken, dan zal hij dit het
best kunnen doen via den ,,vrijen” grossier en den
,,vrijen” middenstandswinkelier. Dit ,,vrij” is niet zoo. te verstaan, als zouden deze gros-
siers en winkeliers voor hun sociaal-economische be-
langen niet aangesloten kunnen of mogei zijn bij een
grossiersbond of een vereeniging van winkeliers. Ik heb

hiermede echter het oog op de commercieele belangen, tenzij deze distributievormen, hetzij afzonderlijk, hetzij
onderling weer vereenigd, als hoofddoel zouden hebben
pousseering van het fabrikantenmerkartikel.
Neer dan in eenige Andere branche vindt men toch
wel juist in de kruideniersbranche de meest groote ver-
scheidenheid van merken en verpakkingen, waarmede ik
dan bedoel de reeds genoemde pseudo- en semi-merk-
artikelen, in den handel gebracht door een even zoo groote verscheidenheid van plaatselijke, provinciale en landelijke
inkoopvereenigingen van winkeliers, soortgelijke grossiers-
groepen, vrijwillig filiaalbedrijven, grootwinkelbedrijven,
coöperaties, enz. Deze allen toch, de een meer, de ander
minder, trachten hun bepaalde merken of verpakkingen
bij den consument ingang te doen vinden. En hier zal men
dan vaak, zoo niet altijd, een kruising aantreffen van de
belangen van den merkartikelenfabrikant met die van
één der genoemde distributievormen, die commercieel
de richting van het eigen merk of verpakking uitgaan.
Bij de keuze van distributievorm zal de fabrikant natuur-
lijk in zijn eigen belang rekening houden met den omvang
van het distributie-apparaat, de intensiviteit van het
distribueerende en pousseerende vermogen van dezen distributievorm, alsmede met de kosten der distributie
van een bepaalden distributievorm in verhouding tot
deze factoren.

Naast deze factoren is voor den fabrikant bij de keuze
van distributievorm van minstens even groot belang de
richting van een bepaalden distributievorm, nl. of deze
consequent het fabrikantenmerkartikel pousseert, dan wel
of deze ook soortgelijke artikelen verkoopt onder eigen
verpakking en merk (pseudo-merkartikelen).
Verschillende merkartikelenfabrikanten zijn den laatsten
tijd steeds meer, hetzij geheel, hetzij meer consequent,
deze richting uitgegaan, bijvoorbeeld de Mij. ,,De Betuwe”,
Maggi, Sickesz en Persil.

Wederzijdsche moreele gebondenheid Pan fabrikant en grossier.

Vil er een zoo harmonisch mogelijke verhouding ont-
staan tussehen merkartikelenfabrikant en grossier, dan zal
de liefde hierbij niet van één kant kunnen komen. Ik zou dit
willen noemen een wederzijdsche moreele gebondenheid.
In dit verband verwijs ik naar een artikel van J. P. de
Branderer, Directeur van het Centraal Hanzebureau
te Utrecht, in het maandblad ,,Nederlandsch Fabrikaat”
van 10 Sept. ll., getiteld ,,Samenwerking Fabrikant-Winke-
lier”, tusschen welke ik zou willen plaatsen ,,Grossier”.
Juist de grootst mogelijke bekendheid van het merk-
artikel en de meest doelmatigp distributie in alle deelen
van het land moeten toch voor den fabrikant van krui-
deniersmerkartikelen, waarbij juist een zoo gemakkelijk
mogelijke behoeftebevrediging van groot belang is, over-
wegende factoren zijn om zich voor de distributie van
zijn artikelen van den grossier te bedienen. 1-Jet artikel
moet immers niet alleen verkrijgbaar zijn in de meest
dicht bevoikte deelen en de groote steden van het land,
doch ook in de kleine verspreide provincieplaatsen en
dorpen. Zou de fabrikant in de grootste steden desnoods
loonend zelf zijn artikelen bij den consument kunnen
brengen, met de distributie hiervan in de kleine plaatsen
en dorpen zal dit veelal niet het geval zijn. Hiervoor toch
is de grossier de aangewezen distributieschakel, daar de
reeds meermalen genoemde verschillende distributievormen
(grootwinkelbedrijf, coöperatie, enz.), juist, daar in het
geheel niet of zeer slecht vertegenwoordigd zijn
5).

Een duidelijk bewijs voor het bovenstaande is wel,
dat hijv. de N.V. de Erven de Wed. J. van Nelle in de
groote steden rechtstreeks levert aan de winkeliers,
terwijl zij in de kleinere plaatsen of dorpen haar artikel
distribueert via grossiers-depôthouders.
Profiteert de grossier van de voordeelen van het merk-
artikel, waarbij ik dan denk aan begrippen als goodwill,
reclame, omzetsnelheid, propaganda-orders, enz., dan
zal de grossier ook rustig een hem aangeboden (merk)-
artikel, dat in zijn selectie niet past, niet moeten opnemen,

en dit overlaten aan een collega-grossier, bij wien zoo’n
bepaald artikel wellicht wel past. Wanneer de fabrikant
van zijn kant in een bepaald rayon slechts aan één gros-
sier, of, al naar de grootte van het rayon, aan een beperkt
aantal grossiers, de distributie van zijn artikel opdraagt,
dan mag hij ook een grootere belangstelling en inten-
sievere wijze van pousseereti verwachten, hetgeen on-
getwijfeld den verkoop ten goede moet komen. Door
een beperkt aantal grossiers in te schakelen, waardoor de
contrôle ook gemakkelijker is, voorkomt de fabrikant,
dat de grossiers onderling, door concurrentie gedreven,
nog weleens verschillende prijzen noteeren (ongeoorloofde
kortingen, minimumprijs bij levering beneden het hier-
voor vastgestelde kwantum, enz.), hetgeen bij het merk-
artikel natuurlijk niet kan worden toegelaten.

Het nierkartiket en de winkelier.

1-letgeen ik hiervôôr heb gezegd betreffende het krui-
deniersmerkartikel en den grossier, geldt in meerdere
of mindere mate ook voor den winkelier. Achtereen-
volgens heb ik dan behandeld de selecteerende, pous-
seerende en verzorgingsfunctie. De selecteerende en pous-
seerende functie heeft, evenals de grossier, ook de win-
kelier te vervullen, doch de selectie zal hij niet zoo eng
kunnen toepassen, terwijl het pousseeren minder krachtig
zal zijn, aangezien hij onmiddellijk met den consument
in aanraking komt en, in verband hiermede, meef dan
de grossier met de verlangens van zijn afnemers rekening
moet houden. Wat betreft de verzorgingsfunctie, hier-
voor geldt voor den winkelier alleen, hetgeen ik omtrent
het aanhouden van een voldoend grooten voorraad en
de zorg voor bederfelijke artikelen heb opgemerkt.

Slot bes ihouwïng.

Tenslotte wil ik nog een paar regels wijden aan de maat-
schappelijke rol, welke het kruideniersmerkartikel vervult.
De bekende en goede kruideniersmerkartikelen worden
meestal in den handel gebracht door vooraanstaande
fabrikanten, die zeer veel zorg besteden aan de inrichting
van hun fabrieken, de hygiëne in hun bedrijven en de
sociale zorg voor hun personeel; inderdaad een maat.
schappelijk belang van de eerste orde voor een zeer
groot aantal werknemers, die juist bij deze bedrijven zijn
betrokken. –

Vervolgens wordt aan den distribueerenden handel
door dn fabrikant een redelijke winstmarge gegaran-
deerd, wat vooral van belang is voor de grossiers en
de middenstandswinkeliers, die daardoor worden be-

schermd tegen’ andere distributievormen, aangezien de
vastgestelde prijs van het merkartikel in alle winkels
dezelfde moet zijn.

Tenslotte heeft het kruideniermerkartikel de hygiëne
van het product ten zeerste bevorderd, terwijl het publiek
ervan verzekerd kan zijn het beste te ontvangen tegen
redelijken prijs.

Eindelijk wil ik, voor zoover noodig, er nog op wijzen,
dat, hetgeen ik hierboven geschreven heb, voornamelijk
betrekking heeft op normale tijden en niet op een tijd,
waarin we thans leven, met verschuivingen in den handel,
goederenschaarschte en andere storende factoren.

J. DE MEER.
5)
Zie hierover:,, De verhouding tusschën Groot- en
Kleinbedrijf in den Levensm iddelenhan del” door P. vande
Linde. Uitg. Bosch en Keuning N.V., Baarn.

632

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 November 1941

RENTABILITEIT VAN APOTHEKEN.

In de Nederlandsche literatuur komen geen publicaties
voor betreffende de rentabiliteit van apotheken, waardooF
de indruk bij het publiek blijft voortleven, dat deze be-
drijven met goudmijntjes zijn te vergelijken. Hoewel deze
opvatting in het algemeen onjuist is, moet zij toch wel
verklaarbaar worden geacht. Immers, de prijzen van
door apothekers geleverde medicijnen zijn als regel be-
langrijk hooger, dan die van de nabij komende door dro-
gisten geleverde patentmedicijnen; de conclusie, dat
dus
de winstmarges en daarmede de netto-winsten hoog moeten
zijn, is dan spoedig getrokken en als logisch aanvaard.
Voorts gelijken de apotheken, uiterlijk en technisch be-
keken, onderling zeer veel op elkaar, zoodat de gedachte
voor de hand ligt, dat ook bedrijfseconomisch de gelijkenis

ve1 groot zal zijn.
Bij nader onderzoek blijken, deze conclusies evenwel
geheel foutief. Ondanks de technische en uiterlijke over-
eenkomst zijn de »edrijfseconomische omstandigheden
der apotheken zeer uiteenloopend. Daarom kan men
ook niet – zooals het publiek pleegt te doen – uit het

feit, dat sommige apotheken goed rendeeren, de conclusie
trekken, dat de bedrijfstak als geheel zeer w’instgevend is.
Twee omstandigheden werken vooral mede tot het
veroorzaken van de groote onderlinge verschillen tusschen
apotheken. De eerste, maar niet de voornamste, is het overheerschen van de vaste en semi-vaste kosten. De
tweede is, dat het al dan niet economisch slagen van een
apotheek in hooge mate van de vestigingsplaats afhangt.
Het is in dit verband merkwaardig, dat tot nu toe geen
systematische onderzoekingen naar de vestigingsplaats-
factoren hebben plaats gevonden. Zelfs uit landen, waar
het zgn. concessiestelsel bestaat, bijv. Duitschland,
zijn mij zulke onderzoekingen niet bekend. Een rationeele
grondslag voor het verstrekken van concessies schijht
dan ook nog niet gevonden te zijn.
In één opzicht is de Duitsche bedrijfseconomische litera-
tuur rijker dan de Nederlandsche. Omtrent de bedrijfs-
resultaten van de Duitsche apotheken zijn wij ni. vrij goed ingelicht. Sedert ongeveer 1928 wordt voor een
groot aantal apotheken de boekhouding centraal ver-
zorgd, zoodat men thans beschikt over statistisch ma-
teriaal, dat een inzicht in de rentabiliteit van de Duit-

sche apotheken geeft.
Wel wijken de Duitsche en de Nederlandsche toestanden
in verscli1lende opzichten van elkaar af, maar dit neemt
niet weg, dat men, met deze verschillen rekening hou-
dend, toch wel conclusies kan trekken, die met een hoo-
gen graad van waarschijnlijkheid ook voor de Nederland-

sche apotheken gelden.

De toestand in Duitschi and.

Zooals reeds opgemerkt, kent men in I)uitschland het
stelsel van de persoonlijke concessie, d.w.z. een apotheker
is niet zonder meer gerechtigd een bedrijf te beginnen of
over te nemen, maar behoeft daartoe autorisatie van de
overheid. Naast deze apotheken, welke op grond van een onverkoopbare persoonlijke concessie worden gedreven,
komen andere apotheken voor, op grondslag van een
verkoopbaar recht. Deze .laatste vorm, die vrij groote ver-
wantschap heeft met den vollen eigendom, zooals wij
dien in ons land kennen, is zelfs in Duitschiand nog in de

meerderheid.
Volgens Petrenz waren er in 1937 in het Duitsche Rijk
van de 7012 apotheken 3413, die in den vorm van een
onverkoopbare persoonlijke concessie werden gedreven,
en 3599 in een of anderen vorm van een verkoopbaar
recht. Op deze laatste bedrijven drukken evenwel hooge
schuldenlasten. Bedrijfsschulden op langen en korten ter-
mijn, ter grootte van den jaarlijkschen omzet van het
bedrijf, zijn deen zeldzaamheid. I-Ioeve1 ons geen cijfers
uit Nederland tea dienste staan, hebben wij redenen om
aan te nemen, dat de hooge schuldenlast een typisc

Duitsch verschijnsel is. Mogelijk hangt dit samen met
structuurveranderingen, welke na 1918 zijn opgetreden.
Over de bedrijfseconomische verhoudingen in Duitsch-
land schrijft Reesler
111
zijn: ,,Preisbildung
mi
Apotheker-

gewerbe”: ,,Es kann letzten Endes nicht libersehen
werden, dass im Geschüftsjahr 1936 von 7122 Apotheken
des Deutschen Reiches insgesamt 1521 staatlich aner-kannte Notstandapotheken waren; das sind 21,3 v. H.;
ihrem Jahresumsatz nach verteilen sie sich so:

bis R.M. 10.000 umsatz .. 66 Apotheken
von R.M. 10.000 bis 20.000.. 562
von R.M. 20.000 bis 30.000.. 893

1521

11

In het jaar 1937 werkten 1876 Duitsche bedrijven gehe’el
zonder personeel, terwijl 467 bedrijven slechts zoo nu en
dan personeel hadden. Zonder vast personeel werkten
dus 2343 bedrijven
1).
Meer dan 20 pCt. der Duitsche
bedrijven moet daarom onder de categorie van het dwerg-
bedrijf worden gerekend.

Positie der JVederlandsche apotheken.

In zeker opzicht zijn de Duitsche apotheken in een
gunstiger positie dan de Nederlandsche. 1-Jet gemiddelde
aantal ,,zïelen” per apotheek bedraagt daar 10.000.
In ons land is dit merkbaar minder. Bij de bedrijfstelling
van 1930 waren er in ons land 638 apotheken; thans zal men het aantal op ruim 700 kunnen stellen. Telt men de
apotheken van ziekenhuizen en andere inrichtingen mede,
dan kan men het aantal op ongeveer 760 aannemen.
Oppervlakkig gerekend zou men daarom kunnen con-
cludeeren, dat in ons land meer dan 10.000 zielen op één
apotheek voorkomen. Dit is echter onjuist. Een belangrijk
deel van ons volk (wo. practisch de geheele plattelands-bevolking) is aangewezen op de zgn. doktersapotheken.
Welk een groot gebied deze doktersapotheken bestrijken,
blijkt reeds uit het feit, dat er tusschen de 1300 en 1400
bestaan. Daarentegen waren ei in 1937 in geheel Duitsch-
land slechts 249 gewone en 160 homoeopathische dokters-

apotheken.
Ondanks de dichtere bevolking en het zeer dichte
wegennet, schijnt men in ons land de verzorging
van de bevolking met medicamenten niet aan apotheken,
d.w.z. aan speciaal daartoe ingerichte bedrijven, te willen
overlaten. Het verschil in technische outillage tusschen
de doktersapotheken en de gewone apotheken blijkt
duidelijk, indien men ziet, dat de 1300 ii 1400 dokters-
apotheken in totaal slechts pim. 300 gediplomeerde
apothekers-assistenten in dienst hebben. Meer dan 1000
doktersapotheken werken dus zonder apothekers-assisten-
ten. In de 760 gewone apotheken zijn daarentegen pim.
2700 assistenten werkzaam. Hoe groot de bevolking, die op de doktersapotheken is
aangewezen, precies is,. kan niet met voldoende nauw

keurigheid worden aangegeven. ‘Wij schatten het evenwel
op 25 A 30 pCt. Hieruit zou dan volgen, dat het gemiddelde.
aantal ,,zielen” per Nederlandsche apotheek op 8000
is te stellen
2).
Dit aantal is 20 pct. lager dan het over-
eenkomstige Duitsche cijfer. Bij de beoordeeling van
de Duitsche rentabiliteitscijfers moet men dus in het oog
houden, dat de Nederlandsche bedrijven gemiddeld
kleiner zijn dan de Duitsche.

Handbuch der Deutschen Apothekerschaft 1941.
Men hoort wel eens als schatting 6000 zielen per
apotheek noemen; ware dit juist, dan zouden de 760
apotheken 4.560.000 zielen bedienen en de 1400 apotheek-
houdende artsen pim. 4.000.000. De apotheekhoudende
arts zou dan gemiddeld een practijk hebben van 2850
zielen, hetgeen zeker als gemiddelde veel te hoog is.
Hieruit blijkt, dat de schatting van 6000 zielen per apotheèk
te laag moet zijn, en dat het cijfer van 8000 dichter bij
de waarheid is.

5 November 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

633

Noodlijdende bedrijoen.

In Nederland zijn niet veel apotheken, die geheel
zonder personeel werken, maar wel is er, evenals in Duitsch-
land, een vrij belangrijk aantal bedrijven, die lijden onder
een te geringen omzet. Aan den buitenkant is dit meestal
niet te zien en voor het publiek blijft het dan ook ver-
borgen. Wegens het ontbreken van een omzetstatistiek
van de Nederlandsche apotheken, kan het percentage
van de noodlijdende bedrijven niet worden opgegeven.
Waarschijnlijk zal het niet ver •beneden het Duitsche
cijfer van rond 20 pCt. liggen. Een aanwijzing in deze
richting geeft het feit, dat, ondanks de bevolkingstoene-
ming, het aantal apotheken in ons land tot ongeveer 1930
vrij regelmatig achteruitging. Bedrijven, waaiwan de eige-naar kwam te overlijden, vonden in vele gevallen geen op-
volger, die bereid was de zaak voort te zetten. Hieruit kan
men zonder veel gevaar tot het onrendabel zijn van deze be-
drijven besluiten. De veranderingen na 1930 hebben niet
zoo zeer hun grond in de verbetering van de bedrijfs-
toestanden, maar moeten meer worden gezien als een ge-
volg van de ,,overproductie van intellectueelen”.
Uit de vermeerderirg van het aantal apotheken na 1930 kan men dan ook niet tot een verbetering van de bedrijfs-
resultaten conciudeeren.

Scheiding tusschen leidenden arbeid en bezit.

De ,,intellectueele overproductie” dreigt steeds meer
de positie van het apothekersberoep te ondermijnen.
Het is algemeen bekend, dat een werklooze apotheker
groote moeite heeft om een redelijk bestaan te vinden,
hetzij in een eigen bedrijf, hetzij in loondienst. Deze
onderlinge concurrentie heeft het salarispeil voor apothekers
in loondienst sterk gedrukt. Zelfs voor hen, die eenige
jaren practijk hebben, ligt het salaris tusschen de f 2400.-
en f 3000.—. De ,,modus” ligt zeer zeker diciter bij de
f 2400.— dan bij de f 3000.—.
De arbeidsverhoudingen, waaronder een apotheker in
loondienst bereid is te werken, vormen economisch een
van de belangrijkste oorzaken voor het toenemen van het aantal apotheken, die door een ,,provisor” worden geleid.
Hierin ligt evenwel een irrationeel element. 1-Jet apothekers-
bedrijf is in het algemeen klein- of middelbdrijf. Indien
de eigenaar dit niet zelf voert, maar door een gesalarieer.de

kracht laat beheeren, moet uit de opbrengst van de
apotheek zoowel een arbeidsinkomen als een bezitsin-
komen worden getrokken. Hiertoe is de opbrengst meestal
te klein. Scheiding van arbeid en leiding eenerzijds en bezit
anderzijds houdt dan den kiem in zich, het inkomen van
den apotheker te drukken. Een rationeele grond voor deze
scheiding van arbeid en leiding eenerzijds en van bezit
anderzijds, is feitelijk bij de apotheken niet aanwezig.
Het geïnvesteerde kapitaal (voorraden, werktuigen, de-
biteuren) is niet zoo groot, dat hier plaats is voor een
financierenden kapitalist. De verkoopswaarde van een
apotheek, dus ook datgene, wat de bezitter ter beschikking
van de productie stelt, bestaat voor het grootste deel uit
,,goodwill”. Deze ,,goodwill” wordt grooter naarmate de
provisorensalarissen dalen.
Ook in Duitschland kent men de scheiding tusschen
leidenden arbeid en bezit. Sedert 1936 is evenwel de vorm,
waarin deze scheiding zich voltrekt, aan het veranderen.
Tr
1936 overheerschte in Duitschland, evenals bij ons,
de ,,leidende apotheker in loondienst” d.w.z. de provisor,
de Verwalter. Na 1936 zien wij in Duitschland een
overgang van het provisoraat naar de verpachting van
apotheken. 1-loewel de positie van den pachter sterker is,
daii voor den provisor, blijft toch ook bij dezert vorm de
splitsing in arbeidsinkomen en bezitsinkomen bestaan.
In zeker opzicht is de ,,verproletariseering” van den
Duitschen apotheker reeds in een verder stadium dan iii
ons land. Naast den leidenden apotheker vindt men
daar ook ,,angestellte Apotheker”. Deze verrichten eei

functie, die bij ons door apothekers-assistenten wordt
verricht.

Volgens de publicatie in het ,,Reichsgesundheitsblatt”
No. 29 waren er op 1 Januari 1938:

Leidende
apothekers
Apotheker-eigenaar

…………..4.965
Apotheker-pachter

…………..1.685
Apotheker-provisor

…………..717

7.367

Bovendien waren er nog 4.452 ,,angestellte Apotheker”.
Tegenover 4.965 apothekers-eigenaren stonden dus 6.854
afhankelijke apothekers.

Wat dit betreft is in ons land de positie voor den apothe-
ker gunstiger. Volgens de ledenlijst van de Nederlandsche
Maatschappij ter bevordering der Pharmacie – de organi-
sate, die meer dan 90 pCt. van de apothekers omvat –
waren er in 1940, naast de 515 apothekers-eigenaren, 189
apothekers in loondienst. Als oorzaken voor dit verschil
kunnen worden aangegeven: eenerzijds het bestaan van
het concessiestelsel in Duitschiand, hetgeen medebrengt
dat velen tot middelbaren en laat-middelbaren leeftijd
moeten wachten, alvorens zij een eigen bedrijf krijgen, en
anderzijds de plaats van de apothekers-assistenten in ons
land. In Duitschland bestaat er blijkbaar een Vrij groote
afstand tusschen den apotheker als eigenaar van een
bedrijf en den apotheker, die zijn beroep in dienst van een
ander uitoefent. Een inzicht in de financieele resultaten
van het apothekersbedrijf zegt daarom nog niet veel
omtrent de positie van het apothekersberoep. In ons land
hebben wij dezelfde tegenstelling.

Bedrijfsresultaten der Duitsche apotheken.

Toch is het van belang kennis te nemen van de Duitsche
bedrijfsresultaten. Dit is mogelijk, doordat de ,,Deutscher
Apotheker-Verlag” in 1938 de resultaten heeft gepubli-
ceerd van 790 bedrijven in het boekjaar 1936
3).

Aangezien de schuldenpositie bij de verschillende be-
drijven sterk uiteenloopt en deze meer afhangt van de
vroegere bedrijfsresultaten en kosten dan van den toe-
stand in 1936, werden de w’insten voor de verschillende
groepen berekend voor zgn. schuldenvrije bedrijven;
d.w.z. de eventueel betaalde hypotheekrente werd bij
het bepalen van deze winst niet tot de bedrijfskosten
gerekend.

Onderscheiden werden 5 juridische vormen, ieder in
5 grootte-klassen, gemeten aan den omzet.

Winsten per zgn. schulden vrij bedrijf in
1936.

Omzet
in R.M.

:ruriclische vorm

J,

Selhstbewirlschaftete Eigen-
belriebe mit verausserlichem
5.363
7.626
11.436
16.942
25.544
Eigenbetriehe mil Personal-
4.723
7.122
10.457
16.923

Beiriebsrecht

……………

5.370
8.765
16.008

konzcssion

……………..

5.969 9.877
14.811

Verwaltungen

……………..-
Pachtungen

……………….-
Personale Konzession mi
t
gernieteten

R5unsen

………
3.715 6.456 9.797
14.318

De .winsten blijken hier regelmatig, maar iets minder
dan evenredig, met de grootte van het bedrijf toe te
nemen. Tusschen de verschillende juridische vormen
blijken evenwel belangrijke verschillen te bestaan. In-
teressant is een vergelijking van de Verwaltungen (provi-
soraten) met de verpachtingen.

3)
Die Deutschen Apotheken im Wirtschaftsjahr 1936
und ihre Entwicklung seit 1928.

634

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 November 1941

Wat bij de Verwaltung als bedrijfswinst overblijft, vloeit
niet toe aan den apotheker – deze staat hier immers in
loondienst – ,maar aan den eigenaar. Bij de verpachtingen
is het juist andersom. Daar krijgt de pachter wel de winst
van het bedrijf en boekt hij de pachtsom onder zijn on-
kosten. De pachtsommen zijn in Duitschiand, tenminste
voor de groote bedrijven, naar verhouding laag, en daar-
door is de financieele positie van den pachter van een groot
bedrijf te vergelijken met die van een eigenaar, welke zijn
bedrijf in een gehuurd huis uitoefent. De overgang van het stelsel van de provisoraten (Ver-
waltungen) op dat van de verpachtingen, moet dart ook de
positie van de apothekers merkbaar hebben verbeterd.
Omtrent de beteekenis van dezen overgang licht de
volgende statistiek van het ,,Handbuch der l)eutschen
Apothekerschaft 1941″ ons in.

Aantal

Piichter Verwalter

1935

………………
479 1647
1936

………………
534
1648
1937

………………
1439
887
1938

………………
1685 717
1939

……………….
1979 604

Bij het beoordeelen van de vraag, of het inkomen van
den Duitschen apotheker, die een eigen bedrijf voert,
hoog of laag is, moet men verschillende omstandigheden
in het oog houden. Ten eerste vloeit uit het concessiestelsel
voort, dat de apotheker eerst vrij laat zelfstandig wordt,
voor dien tijd werkt hij als ondergeschikte in loondienst;
ten tweede bereikt ruim 20 pCt. van de bedrijven geen
omzet van R.M. 30.000 per jaar; en ten dêrde hebben wij
hier de cijfers van zgn. schuldenvrije bedrijven voor ons
liggen. Bovendien moeten wij de winst niet alleen zien als
een vergoeding voor den arbeid, maar ook voor het ge-
investeerde kapitaal en het te loopen risico. Verder is het
van belang, welke typen apotheken als de normale kunnen
worden beschouwd. De statistiek, waaruit de winstgegevens
zijn genomen, omvat 790 bedrijven, d.w.z. iets meer dan 10
pCt. van het totaal der Duitsche apotheken. Wij mogen
aannemen, daf deze groepen bedrijven een Vrij aardig
beeld geven van het geheel. Gaan wij na, hoe deze 790 bedrijven over de verschillende groepen zijn verdeeld,
dan krijgen
wij het volgende beeld:

Verdeeling der r’erschillende groepen in procenten oan het
totaal aantal
bedrijQen.

Orn’,.et in R.M.

Juridische vorm.

1
1


Selbstbewirtschaftete

Eigen-
hetriebe mitverausserlichern
4,8
8,4
21,6
14,7 5,7
55,2
Eigenbetriebe mit Personal-
1,0
4,0
6,3
3,0

14,3

Betriebsreclit

………….

1,0
2,5 2,2

5,7
konzession

…………….

1,4
4,3
3,9

9,6
Verwaltungen

……………-
Paclitungen

……………..-
.nzession

it
Personaic Ko

m
0
,9
3,2
7,3 3,8
15,2
gemieteten Riturnen

……

Totaal

…………………
6,7
1
18,0

1
42,0
1
27,6
1

5,7
100

Wij zien hieruit, dat naar de juridische structuur niet
de concessie overheerscht, maar nog steeds het bedrijf,
dat op grond van een verkoopbaar recht wordt uitgeoefend.
In deze grop vallen zoowel de zeer groote bedrijven, nl.
die met een omzet van meer dan R.M. 100.000, als het over-
wegende deel van de dwergbedrijven. Deze laatsten zullen
wel bestaan uit oude bedrijfjes in stadsdeelen, die van
karakter zijn gaan veranderen.
Naar de grootte van den omzet overheerscht het bedrijf

in de grootte-klasse van R.M. 30.000-60.000 per jaar.
Wanneer wij deze gegevens over de verspreiding der
apotheken in de verschillende groepen combineeren met
de gegevens over de winstcijfers van het schuldenvrije
bedrijf, dan komen wij tot de conclusie, dat de normale
winst in een Duitsche apotheek op rond R.M. 10.000
moet worden begroot. hierbij moet men echtei’ wel in het
oog houden, dat de spreiding in het inkomen zeer groot is.
Bovendien vinden wij binnen iedere groep weer een
zeer groote spreiding. Wij kunnen dit demonstreeren aan
den meest voorkomenden vorm, nI. aan de groep ,,Se]bst-
bewirtschaftete Eigenbetriebe mit verhusserlichem Be-
triebsrecht” in de grootte-klasse van R.M. 30.000 tot 60.000.
liet gemiddelde in deze groep is R.M. 11.436. hieronder
komen echtel’ zoowel een bedrijf met een inkomen van R.M. 20.254 als een bedrijf met een inkomen van R.M.
5.106 voor.
Wij zien hier dus een sprekend voorbeeld van de gtoote
economische diversiteit tussehen op het eerste gezicht
gelijksoortige bedrijven. Ook in Nederland kennen wij
deze groote spreidingen. Dit houdt dan ook een ernstige
waarschuwing in tegen het generaliseeren van beperkte
waarnemingen. Veel foutief inzicht met betrekking tot
de apotheken – niet alleen bij het groote publiek, maar
zelfs bij insiders – is een gevolg van het niet voldoende
rekening houden met de groote verschillen in economisch
opzicht tusschen op het oog gelijke apotheken.

W. J. v. d. VOÊSTIJNE.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVERHEID.

Axbeid. Voorschriften inzake het werkzaam zijn van
Joden bij bepaalde instellingeo en in bepaalde bedrijven.
(E.V. 31/10/’41, pag. 1617; V.B. No. 44).

Brandbluschapparaten.
Voorschriften in zake de ver,

vaardiging van, den handel in en het in voorraad hebben
van handbrandbluschapparaten (E.V. 31/10/’41, pag.
1619; Stct. No. 210). –

Hotels. Verplichte prijsaanduiding door hotels voor de
verschillende te verleenen diensten. (E.V. 31/10/’41,
pag. 1622).

Papier. Nadere mededeelingen inzake de organisatie
van papierverwerkers en papierhandelaren. (E.V. 31/10/’41,
pag. 1622).

Prijsrcgdingen. Nadere prijsvoorschriften inzake de
aflevering van tabaksproducten, vaststelling van nieuwe,
doorgaans iets hoogere, maximumverkoopprijzen voor
klompen, maximumprijzen voor den verkoop van gras-
en klavermeel en vaststelling van prijzen der wintergranen
van oogst 1942. (E.V. 81/10/’41, pag. 1620/22; Stet. No. 209.

Verzekering binnenvaart. Ingevolge wijziging van de
,,Zee-
en Luchtvaartverzekeringwet 1939″ heeft deze o.m.
thans ook betrekking op de natiönale binnenvaart, waar-
mede een sedert lang bestaande toestand in feite gewet-
tigd wordt. (E.V. 24/10/’41, pag. 1589; Stct. No. 203).

Verzekeringswezen. Instelling van de hoofdgroep ,,Ver-
zekering” ingevolge beschikking van de Organisatie-
Commissie Bedrijfsleven. Deze hoofdgroep wordt onder-
verdeeld in twee bedrijfsgroepen, nl. Schadeverzekering
en Levensverzekering. (E.V. 24/10/’41, pag. 1588; Stct.
No. 204).

IJzer en Staal. Nadere mededeehingen inzake de Orga-
nisatie van de overdracht van toewijzingen van ijzer en
staal. (E.V. 24/10/’41, pag. 1591).

Zickeniondsen. Beschikkingen inzake Organisatie van
en toezicht op de Ziekenfondsen. (E.V. 31/10/’41, pag.
1618; Stct. No. 209).

5 November 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

635

LNDBOUV EN VOEDSELVOORZIENING.

Aardappelen. Voorschriften inzake den handel in voeder-
aardappelen, liet vervoer van aardappelen door uiteinde-
lijke verbruikers is vrij toegestaan tot een maximum hoe-
veelheid van 7 kg (yoorheen 5 kg). (E.V. 31/10/’41, pag.
1620; Stct. No. 210).
Bedrijfsorganisatic voor vee esi
vleesch. Op grond van het ,,Oxganisatiebesluit Voedselvoorziening 1941″ is in-
gesteld de ,,Bedrijfsorganisatie voor vee en vleesch”, een
publiekrechtelijk lichaam, waaraan verorden ende bevoegd-
heid is toegekend. Deze organisatie bestrijkt den handel in
en de be- en verwerking van vee en vleesch, zoomede de
veeteelt. (E.V. 24/10/’41, pag. 1589; Stct. No. 203).
Boomkweekerj. Afkondiging van de ,,Aankoopbeschik

king Boomkweekerijproducten 1941″, waarbij een steun-
regeling door middel van aankoopen door de Sierteelt-

centrale is vastgesteld. (E.V. 24/10/’41, pag. 1590; Stct.
No. 204).

Brandstof Landbouwwerktuigen. Regeling inzake het
verkrijgen van motorbrandstof voor tractoren voor het scheuren van grasland. (E.V. 24/10/’41, pag. 1591).
Nederlandsehe Landstand. Besluit van den Rijkscom-
missaris inzake de instelling van den ,,Nederlandschen
Landstand”, een openbaar lichaam met verordenende
bevoegdheid – in den zin van artt. 152 en 153 der Grond-
wet – aan het hoofd waarvan de boerenleider staat.
(E.V. 31/10/’41, pag. 1619; V.B. No. 44).
Oestörs. Vervoersverbod buiten eenige Zeeuwsche stroo-

men voor oesters onder een bepaald gemiddeld gewicht
per stuk. (BV. 24/10/’41, pag. 1591).
Organisatie Voedselvoorziening. Besluit terzake van toe-
zicht op organisaties, die overheidsmaatregelen op het
gebied yan de voedselvoorziening uitvoeren. (E.V.31/10/’41,
pag. 1618; Stct. No. 208).
Scheuren van grasland. Bij het eventueel invoeren van den
scheurplicht, zal overdracht vbn de verplicht te scheuren
oppervlakte mogelijk zijn. (E.V. 31/10/’41, pag. 1620).
Slaehtvee. Regeling inzake de verplichte veelevering,
waarbij stierkalveren in plaats van één rund kunnen wor-
den geleverd.
Regeling waarbij het ruggemerg van slachtdieren door
openbare en particuliere slachterijen aan de N.V. Organon te Oss geleverd moet worden. (E.V. 31/10/’41, pag. 1621).
Stroo. Nadere mededeelingeri inzake de ,,Strooregeling
1941″ met betrekking tot den handel, het vervoer, het
verbruik en de prijzen van stroo. (E.V. 24/10/’41, pag.

1589/90).

Tuinbouw. In de , ,Tuinbouwteel tregeling 1942″ worden
voor 1942 voorschriften inzake de teelt van tuinbouw-
gewassen gegeven. (E.V. 31/10/’41, pag. 1620). Veevoeder. Instelling van een ,,Commissie van Advies
inzake bijzondere voedermiddelen” (zgn. noodvoedermid-

delen).
Nadere regeling inzake de onkostenberekening bij de
voederdistributie van mengvoeders. (E.V. 24/10/’41,
pag. 1590; Stct. Nos. 203 en 204).
Regeling inzake den handel in en het vervoer van

voederbieten.
Regeling inzake het toewijzen van gedroogde garnalen
voor pluimveehouders. (BV. 31/10/’41, pag. 1620; Stct.
No. 207).
Vleeschwaren. 1-let bereiden van vleeschwaren zonder
vergunning is in het algemeen verboden, behoudens in
door de Veehouderij-Centrale gestelde gevallen, waarbij
het verbod niet van toepassing is, bijv. voor slagers, die
uitsluitend rechtstreeks aan consumenten verkoopen en
voor huisslachters. (E.V. 24/10/’41, pag. 1591; Stct.
No. 204).
Volkstuinen. Verplichte’ registratie door verhuurders
van zgn. volkstuinen van huurders, oppervlakte en lig

ging van deze perceelen. (E.V. 24/10/’41, pag. 1590; Stct.
No. 205).
Zuivelbedrijven. Aan den Directeur-Generaa.l van de

Voedselvoorziening is machtiging verleend tot het stil-
leggen van zuivelfabrieken en standaardisatiebedrijven,
Nadere voorschriften inzake de organisatie der melk-
bedrijven (standaardisatiebedrijven en melkhandel). (E.V.
24/10/’41, pag, 1590; Stct. No. 201).

MAANDCIJFERS.
EMISSIES IN OCTOBER 1941.
staatsleeningen

…………………………
f 487.500.000.
zijnd e:
Nederland
Koninkrijk der Nederlanden
500.000.000 ‘) 34 pCt. obl. t
974 pCt
…..
………………
.f 487.500.000.-
Industrieele ondernemingen

………………
f.

766.250.-
zijnde:
Nederland
A andeelen:
Chamotte-UnieN.V. t 333.000
1
)
gew. aand. t 125 pCt. …… f

416.250.-
Electromotoren fabriek ,,Dordt”
NV. f280.000
‘)
gew. aand. t
125 pCt. …….. . ……… f 350.000.-

t 488.266.250.-

1
)
Indien op de vrijwillige leening niet voor f 500.000.000.- wordt
ingeschreven en toegewezen, wordt een 24 pCts. gedwongen 40-jar.
annuïteitsleening t pari uitgegeven, met verplichte deelneming
volgens aanslagregeling, welke hetzij door aflossing t pan, hetzij
door inkoop beneden pan, kan worden gedelgcl.
‘)
Dit bedrag maakt deel uit van een emissie, groot f 350.000.-,
waarvan reeds t 7.000.- ondersbands werd geplaatst. Uitsluiten cl
voor nandeelhouders, in cle verhouding t
:
3.
‘) Uitsluitend voor aandeelhouders, in de verhouding 1
:
2.

Emissies in
1941.
(In Guldens)
Nieuw kapitaal:

Conversic: Obligatlên

Aandeelen

Totaal
Jan
…….
500.000.000.-

.500.000.000.-


Febr . ….

100.000.-

2.057.850.-

2.157.850.-


Mrt
…….

5.897.000.-

5.897.000.-
April

4.210.250.- 4.210.250.-


T1ei

3.009.000.- 3.009.000.-


Juni

1.142.700.- 1.142.700.-


Juli

1.600.000.-

900.000.-

2.500.000.-


Augustus

1.725.000.- 1.725.000.-


September


October …. 487.500.000.-

766.250.- 488.266.250.-

989.200.000.- 49.708.050.- 1.008.908.050.-

STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.

N cl

Disc. Wiss.24 28 Juni ’41
e
Lissabon

. . . .

4

31 Mrt.

’41
Bk.. Bel. Bi.Eff. 34 28 Aug. ’39
’39
Londen

……
2

26 Oct.
Vrsch.inRC34 28Aug. ’39
’38
Madrid

……
4

28 Nov.
Athene

……
5

21 Juli

41
N.-York F.R.B.1

27 Aug. 37 Batavia

……
3

14 Jan.

’37
Oslo

……..
44 21 Sept. ’39
Belgrado

….

5

1 Febr. 35 Parijs

……..

11

17 Mrt.

’41
Berlijn

…….
34

9 Apr.

’40
Praag

……..
3

t
Jan.

’36
Boekarest

. . . .

3

12 Sept. ’40
Pretoria

……
34 15Mei

’33
Brussel

……
2′) 25 .Tan.

’60
Rome

……..
4418 Mei

’36
Boedapest

. . . .

3

22 Oct.

40
Stockholm

..

34 17 Mei

’40
Calcutta

…..
3

28Nov. ’35
Tokio

……..

3.521

Juli

’41
Helsingfors

..

4

3 Dec. ’34 Warschau

..

44. 18 Dec. ’37
Kopenhagen

. .

4

15 Oct.

40
Zwits. Nat. Bk. 14 25 Nov. ’36
‘)
3 pCt. voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.

ZIJNERPRIJS.
GOUDPRIJS.
Londen
‘)
N. York’)

A’dam ‘)
Londen
‘)
28

Oct. 1941..

23
1
1,

28

Oct. 1941.. 2125
168/-
29

1941

23’/
1

29

1941..

2125
468/-
30

,,

1941

23’/
2

30

,.

1941..

2125
168/-
31,,

1941..

23’/
2

31

1941..

2125
1681-
Nov. 1941..

23’12

1

Nov. 1941..

2125
1681-
3

,,

1941..

23’/,

3

,,

1941..

2125
168/-
4 Nov. 1940..

23
1
1,,
3
43
I.
4 Nov. 1940..

2125
168/-
23 Aug.

1939..

1 8’/,,
37’/

23 Aug. 1939..

2110
148/6
1
!,
1)
In pence p. oz. stand.

‘)
Foreign silver id Sc. p. oz. fine.
‘)
In guldens per kg 1000/1000.
‘)
In sh. p. oz. fine.

KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCH CLEARHGSINSTITIJUT.
(met data van
vaststelling)
Belga’s

…..
10.14

7Aug.

’40 Tu.rkscbe
Zw. Franes. .43.56

11 Oct.

’40
Ponden

….
1.454 29Dec.

’39
Fr.Francs

..

3.77

6 Mrt.

1
41
Pengoe (Hongarije)
Lires

……9.91

3 Juli

’41
(oude schuld)36.52 20 Dec.

1
40
Deensche 1(1.36.37 17 Febr. ’41
Pengoe
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.

’40
(nwe. schuld)45.89 20 Dec.

’40
ZweedscheKr.44.85 13Aug. ’40
Zloty (Polen)
FinscheMark

3.82

2 Juli

’41
(oude schuld)35.00 28 Jan.

’41
Dinar (Joego-Slavië)
(nwe. schuld)37.68
11
Febr, ’41
(oude schuld)

3.43
16 Aug. ’40
Let

……..1.28

24 April ’41
Dinar


Slow.
Kr.

. .

6.48
10
Juni

’39
(nwe. schuld)

3.77

1
Juli

’41
Draclimen
Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov. ’40
(Griekenland) 1.26

8 Oct.

41

636

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 November 1941

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NED IIE LANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en Lt.)

N.-YoriEI
Brussel

I
Züricli
1
,
Stockh.
I
Helsinki 28 Oct. 1941
1.88’/,
30.14
43.67
44.85*
3.84
29

,,

1941
1.88’/,
30.14
43.67
44.84
3.81*
30

1941
1.88′!,
30.14
43.67 44.85*
3.81*
31

.,

1 941
1 .88’/,
30.14
43.67
4
.85*
3.81
1 Nov. 1941 1 .88’/,
30.14
43.67
44.85*
3.81
3

,,

1941
1.88’/
30.14
43.67
“4.85*
3.81*
Laagste d.w.
1 .88°/,,
30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88
1
/, 30.17
43.71
44.90 3.82
1%]
untpai’iteit
1.469
24.906 48.003
66.671
6.266
KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en
landen
Not.
eenli.
27/10-1/1141
Laagste
1
Hoogste
1Nov.
1941
20-25
Oct.
1
1,11
Laagste Hoogste
180
1t
1941

0ff icieet:
New York
. . .
$
p.
£
4.02* 4.03*
4.03
4.02* 4.03*
4.03
Parijs

…….
Fr.p.g






Stockholm

.
Kr.p.i
16.85
16.$5

16.90
16.85 16.95
16.90
Montreal
$
p.
£
4.43 4.47 4.45
4.43
4.47 4.45
Buenos Aires. Pes.p2
16.95*
17.13
17.04* 16.95*
17.13
17.041
Niet-Of ficieet:
Alexandrië

.
P. p.
£
97.50
97.50
97.50
97.50
97.50 97.50
– –




Bangkok

. . .
Sh. p.lical



– –

]3onrbay

. . .
d.p.r.
17.96
17.96
17.96
17.96 17.96
17.96
Budapest

….
d.

1).6
Hongkong

.
P. p.
15.- 15.-
IS.- IS.-
15.-
IS.-
Istanbul

. . .
T p.
£



– – –

Athene

…….Dr.p.

d.

p.

y
– –

Lissabon

. . .
Escu.p. E
99.80
100.20
LOO.-
99.80
100.20
100.-
Pt.p. E
40.50 40.50
‘O.50
4050
40.50 40.50

Kobe

………

Montevideo

.
cl.p. p.

Madrid

…….

Rio de Janeiro
d.

p.

ruil.
– – –



Sjanghai

. . .
d. p.
$
3.03
3.03
3.03
3.03
3.03
3,03
Singapore …..
cl. p.
$
28.16
28.16 28.16
28.16
28.16 28.16
KOERSEN TE NEW-YOit1. (Calile).
Data
Londen
Parijs
Berlijn

Amsterdam
(S per £) ($ per
lol)
fr.)
(5 p.
100
Mle.) (5 p.
/100)
28 Oct. 1941
4.03°/
2.29


29

,,

1941
4.03°/, 2.29


30

,,

1941
4.03’/
.2.29

31

,,

1941
4.03
1
!4
2.29


1Nov.1941
4.03/
2.29


3

,,

1941
4.03
3
/
2.29


4Nov. 1940
4.03′!,

4
0.05


Muntpariteit
4.86
3.90’/,
23.811/
4

40’/,,
STAND
VAN ‘s
RIJRS
KAS.
V
0
rd e r i n g e n
1

7 Oct.
1941
1

IS

Oct.

1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist

hij de Nederlanctsdbe Bank
6

3.771.810,43 t


Saldo b. cl. Bank voor Ned.
3.166.891,56
,,

2.21 9.312.32
Voorschotten
01)
ultirno Sept.
1941

aan

de

gemeenten
2.715.794,63
,,

2.71 5.794,63
verstrekt

01)

aan

haar uit te keeren hoofdsom der

Gemeenten

………………..

pers. bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel.

en

der’
gcn.fondsbel., alsmede ope.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting

……
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
163.373.824,05
16359,824,05
m
Ide

aan

Curaçao
1)

…7.273.872,74
7.273.872,74
rdem

voor

Suriname
‘)

…….

Kasvorci.

wegens

credietver-
355.937,28
355.937,28
strekking a.

h.

buitenland
59.280.671,85 59.277.347,75
Daggeldleeningen tegen onder-
pand

……………….

Saldo der postrek. van Riks-
j
comptabelen

…………
97.208.264,44
Vordering 01) het Alg. Burg.

…….

Pensioenfonds
1)

.90.490.061,23



Vordering op andere Staats-
……

bedr. en instellingen
1)
35.859.348,36
,,

40.375.007,67
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
f


f

4.060.418,24
Octrooi

verstrekt

………
Voorschot door cle Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt

..,,

,,


Schuld

aan

de

Bank

voor
Ned.

Gemeenten

……..

,,


Schatkistbiljetten

in

omloop
,,

123.605.000,-
,,
123.298.000,-
Schatkistprornessen in omloop
,,1
768.500.000,-‘)
«1719.600.000,-‘)
Daggeldleeningen

……….
26.000.000,-
91.750.000,-
.,

98.264.219,-
,,

100.723.138,50
Schuld

op

ultimo

Sept.
1941 aan de gemeenten weg.
a. h. uit te keeren hoofds. d. pers.bel., aand. I. d. hoofds.
grondb. e. d. gem. fondsb. d.

……….

alsm.
opc. op
clie bel, en
op

…..
Zilverbons

in

omloop

…….

de vermogensbelasting
Schuld

aan

het Alg.

Burg.
Pensioenfonds
1)
762.377,11
942.172,27
Id.

aan het

Staatsbedr.

der
P.T.enT.

1)

.:..,,
188,766,140,75
194.901.101,27
Id.

aan andere Staatsbedrij-

…….

ven
1)
,,

32,253,746,78
32.037.083,83
Id. aan div. instellingen
‘)

..,,
.343,701.77132
343.047.965,25
1)
In rekg. cr1. met
‘s
Rijks Schatkist

1)
Rechtstreeks bij De
Nederlandsche

Bank

f
76.000.000,-

‘)

Idem
f
56.000.000,-.

DE
N Ii
I)EIILANII)SCIIE BANK.
Verkorte balans
op
3 November 1941.
Activa.
Binneni.

Wissels,

(Hfclbank.

f
92.000.000
Promessen, enz.

cllijbank

,,

(Agcntsch.

,,
91.000

Papier
op
liet

Buitenland

. .

6
706.351.608
Af: Verkocht maar voor de
bank

nog

niet

afgeloopen

Beleeningen
mcl.
voorschotten

Hfct»ank.

f
1
1

134.409.447
1)
rekening-courant

ijbank.
1.305.658
op
onderpand

(Agentsch.,,
19.937.112

•’f
155.652.217
Op
Effecten

en7.

……….

t
155.282.221
‘)
Op
goederen en Ceelen
369.996
11
155.652.217
‘)
Voorschotten

aan

het

Rijk

. ……………….
13.65,4.208
Munt en muntmateriaal
Gouden

munt

en

gouden
muntmateriaal …………61.023.572.265
Zilveren

munt,

enz .

……….

7.889.633
1.031.461.898
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,
52.725.401
Gebouwen en meubelen der Bank

…………
4.000.000
Diverse

rekeningen

……………………..
226.975.765

1 2.782.91’2.097
Passiva.
Kapitaal

…………………………….
6

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
5.368.354
Bijzondere

reserves

……………………..
16.58L835
Pensioenfonds

…………………………..
11.746.666
Bankbiljetten

in

omloop

…………………
1.998.807.495
Bankassignatirin

in

omloop

………………..
237.257
Rek-Courant

Van het Rijk f


saldo’s

Van anderen
,,

225.163.914
11

225.163.914
Diverse

rekeningen

……………………..
5.004.576

f2.282.912.097

Beschikbaar

metaalsaldo

………………
f

145.011.098
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan waartoe de bank gerechtigd

is

…………..
362.527.71,0
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

…………………………….
92.000.000
‘)
Waarvan

aan

Nedcrlandsch-IncIiij (Wet van
15

Maart

1933,

Staatsblad

No.

99)

……….
55.341.S25

Voorn aanisto posten in duizeridois guldens.

1

Gouden
.
Andere
3eschikb.
1
Dek-
Data
1
munt
en
‘)
opeischb.
1

Metaal-
1
Itings-
_________
Imuntrnater.
schulden
1

saldo
lperc.
3
Nov.
‘411
1.023.572
1

1.998.807
225.401
1

145.011
1..

50
±
27

Oct. ‘411
1.023.512
1

1.947.293
214.108
1

170.080
1

50
20

,,

’41
1.023.529
1

1.932.360
198.849
1

182.242
t

50
±
6

Mei ‘401
1.160.282
1

1.158.613
255.183
1

607.042
1

83

Totaal
Schatkist-
I

Belee-
Papier
Dien.
Data
bedrag
prom.
op
het
reke.
disconto’s
recht str.
ningen
buit enl.
(act.)
3 Nov71
92.091

1
92.000
155.652
706.352
27

Oct. ’41
54.103

1
54000
159.750
670.932
231.334
20

,,

’41
67.100

1
67.000
-159.953
670.932

1226.976

200.129
6 Mei
’40
9.853

1

217.756
750
20.648
1) Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

DUITSCHE RIJKSBANK.

1

Goud
1

Renten-
1

And
er
e wissels,
1
Betee-
Data
1

en
1

bank-
1

chèques
en
1
1
deviezen
1

scheine

1
schatkistpapier
ninen

23

Oct.

1941
1

77,6
17.334,4
1

12,4
15

,,

1941
1

77,2
t

288
17.2792
1

19,0
7

,,

1941
1

77,1

1

323U

t

266
17.872,2
14,2
23 Aug.

1939
1

77,0
1

2
8.140.0
1

22.2

Data

1
EI/ee-

1
Dit’erse

1
Circu-

1
.Rekg.-

1
Diverse-
1
ten

1
Activa

1

talie

1
Crt.

1
Passiva
23 Oct.’41
1

21,7
1

1.794,0
1

16.365,7
1

2.318,9

1
536,0
5

,,

’41
1

21,5
1

2.060,3
1

16.572,6
1

2.299,9

t
528,4
7

,,

’41
1

20,8
1

1.605.1
1

16.787.3
1

2.211,7
532,1
23 Aug. ’39
1

982,6
1

1.380,5

1

8.709.8
1

1.195,4

1
454,8

GEZAMENLIJKE STATEN
VAN
DE NATIONALE BANK
VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL. (in mill. franes)

..!
.
0
,1.0

n,.,,.,0
ooi
.0
….a
.
a
Eo
,
“’33

h

23 Oct. ’41
32.974
593
16.206
2.136
45.707 3.609
1.920
16

,,

’41
32.800
600
16.007
2.147 45.383 3.663
1.835
9

,,

’41
32.649
594
16.448
2.161
45.193
3.629 2.358
2

,,

’41
32.753
585 15.811
2.145
44.566
3.651
2.405
25Sept.’41
32.123
580
15.415
2.405
1

43.984
1
3.543
2.026
8
Mei
’40
23.606
5.394
695
1.480
29.806


909

92.091.000
706.351.608

Auteur