Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1314

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 26 1941

.1.”

26 MAART 1941

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch
,

rSta

tistische

Berichten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

26E JAARGANG

WOENSDAG 26 MAART 1941

No. 1314

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. G. Koopnians, P. Lieftinck, N. J. Polak, J. Tinbergen

en F. de Vries.

Secretaris pan de Redactie: M. F. J. Cool.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterciam-J’V.

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaauveg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408 (ten name vami

,,Econonzisch:Statistische Berichten”).

Abonnenzents prijs voor het weekblad, waarin tijfelijk

is opgenomen het Economisch- Statist isch Maandbericlit,

franco p. p. in Nederland
j 21._ per jaar. Buitenland en

koloniën / 23.— per jaar. Abonneme,uen kunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van

elk kalenderjaar. Losse numn?ers 50 cent. Donateurs en

leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvangen:

het weekblad gratis en genieten een reductie op de ç’erd ere
publicaties. Adrescvijzigingen op te geven aan de Redactie.

Advertenties voorpagina f 0.50 per regel. Andere pagina’s

/ 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

Administratie van advertenties: IJijgh en van Ditmar 1V. V.,

Uitgevers, Rotterdam, Amsterdam, ‘s-Gravenhage. Post-

chèque- en girorekening Nr. 145192. Adres te Rotterdam:

Erasmushuis, Tel. Nr. 31696.

INHOUD

Blz.

Gewijzigde gemeentefinanciën door
J. llasper ……
208

Effectenvernieuwing door
Mr. F. J. Brevet

……
210

De syndicalistisclie organisatie in Spanje door
Dr. T.

Huitema

………………………………
211

De Rijksmiddelen over Februari
1941

…………
214

Overheidsmaatregelen

op

econo-

misch

gebied……………………….
215

M a a n d c ij f e r s.

Overzicht van den stand der Rijksmiddelen ……
217

St a t
i
S
t
i
e k e n.

Bankdisconto’s

Geld- en Wisselkoersen

Bank-
staten

…………………………..
217-218

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De toestand op de
geldmarkt
is thans vrijwel geheel tot
rust gekomen, met dien verstande, dat het totale volume
van de vraag en dat van het aanbod van geld in ongeveer
gelijke mate toenemen. Alleen de langzame stijging van den debetpost ,,diverse rekeningen” bij de centrale bank
voegt aan de geidmarkt aanbod toe, dat niet door een
vrijwel synchrone geldvraag van de zijde der schatkist
wordt gedekt; maar niettemin ontstaat ook in dit opzicht zeer snel een situatie van evenwicht, omdat de schatkist
nauw voeling houdt met de markt, en, zoodra dit mo-
gelijk is, een aanpassing tot stand brengt tusschen finan-
ciering op de open markt en bij de centrale bank.

De
obligatiemarkt
was in de eerste helft van de week
gunstiger gestemd dan in de voorafgaande week. Daarna
trad echter een reactie in. Reeds meermalen hebben wij
tijdvakken gekend, waarin om de één of andere reden
een algemeene iiflatievrees ontstond, hetgeen dan stee-
vast een daling op de obligatiemarkt en een stijging op
de aandeelenmarkt tengevolge had. Deze week heeft
weer een voorbeeld van zulk een tendens te zien gegeven.
De 3-3k
pCt. leening, die de vorige week al laag sloot
op
847, is
aan het einde van deze week teruggeloopen tot
83/
4
pCt. De nieuwe 4 pCt. leening 1941, die de vorige
week eindigde
0
1)
7/1
pCt., is nu tot beneden de
96
pCt.
gedaald. Op basis van de huidige noteering beloopt het

rendement van deze leening du bijna 5 pCt., hetgeen voor
een leening van zoo korten looptijd, die bovendien in de
bepalingen inzake de belastingfaciliteit nog een extra-
garantie tegen koersweerstand biedt, uitermate hoog
genoemd mag worden.

De
aandeelennzarkt
was over de geheele linie gunstig
gestemd. Vooral de hoofdfondsen, die sedert het begin
van het jaar zon zwaar hadden geleden onder verkoops-druk, herstelderi zich in krachtige mate. Aandeelen Ko-
ninklijke, die kort geleden nog circa
200
noteerden, stegen
tot boven de 240, aandeelen Lever Bros boekten in korten
tijd een koersavans van ruim 20 pCt. Ook Indische waar-
den registreerden over het algemeen een omvangrijk koers-
avans. Behalve aan de bovenvermelde overweging is
de gunstige stemming op de aandeelenmarkt mede toe
te schrijven aan het over het algemeen uitermate mee-
vallen van

de dividenden, die worden gedeclareerd.
Dit geldt in de eerste plaats voor Nederlandsche industrieele
bedrijven, maar ook enkele Indische ondernemingen,
waarvan men moeilijk kon verwachten, dat zij een uit-
keering zouden doen, omdat deze bedrijven door het
ontbreken van communicatie immers niet op de hoogte
zijn van de in Indië behaalde resultaten, hebben des-
ondanks dividenden aangekondigd. JCortelings waren het
de H.V.A. en de Koloniale Bank, die hun aandeelhouders
deze aangename verrassing hebben bereid.

t,

208

EÇONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Maart 1941

GEWIJZIGDE GEMEENTEFINANCIËN,
Uitgaoen en onwangsten der gemeenten.

Er is een tijd geweest, dat groote belangstelling bestond
voor de gemeentehegrootingen, in het bijzonder voor de
uitgavenzijde daarvan. Indien tijd moest meermalen de pen
worden opgenomen om allerlei dwaalbegrippen betref-
fende vermeende verspilling van gelden door de gemeenten
uit den weg te ruimen. Maar wat de punt van een gouden
pen als wapen niet vermocht te bereiken, is door de harde
werkelijkheid van de feiten toch gekomen: men heeft,
nog v66r de oorlogsomstandigheden intraden, metterdaad
erkend, dat, althans in vele gevallen, een geforceerde
vermindering van uitgaven tot grootere nadeelen moest

leiden dan de toepassing van andere middelen, waarmede
de zoo gewenschte aanpassing zou kunnenworden bereikt.
Daar thans vele uitgaven moeten worden gedaan,
waaraan niet te ontkomen valt, is het den laatsten tijd
meer de ontvangsten-zijde van de begrooting, waaraan
aandacht wordt besteed. Deze bezigheid is overigens
eveneens voor meer normale tijden van belang, omdat
ook hier dikwijls het noodige inzicht ontbreekt. Te licht
is men geneigd te denken, dat onder de ontvangsten alleen
de opbrengst van belastingen wordt geboekt; maar dat
is niet juist, omdat vooral de grootere gemeenten beschik-
ken over bedrijfswinsten, terwijl zij daarnaast ook in-
komsten putten uit retributies en bovendien nog andere
ontvangsten boeken, b.v. wegens vergoedingen van het
Rijk voor het onderwijs en de werkloosheidsbestrijding,
wegens gestorte, pensioenpremies, en als opbrengst van
privaatrechtelijke bezittingen, zooals huur, .erfpacht,
enz. Ruw genomen vormen de ontvangsten uit belastingen
– met inbegrip van de na te noemen uitkeeringen uit het
Gemeentefonds – dan ook niet meer dan een vijfde tot
een vierde deel van het totaal der middelen, die onder
de ontvangsten worden opgenomen.
Aangezien echter tegenovër de retributies, de vergoedin-
gen: van het Rijk, de pensioenpremies, en zelfs tegenover de’
huren, erfpachten e.d., aanwijsbare directe uitgaven
staan, en de inkomsten uit de bedrijven aan zekere grenzen
zijn gebonden, zullen de gemeenten haar financiele be-wegingsvrijheid tenslotte toch in hoofdzaalç aan de be-
lastingen moeten ontieenen.
De belasting, waar het voor de gemeenten in de practijk
het meest op aankomt, is die, welke naar het inkomen
wordt geheven. Tot 1931 – het jaar van inwerkingtreding
van de Wet van 15 Juli 1929, Stbl. 388 , houdende her-
ziening van de Financieele
y
erhouding tusschen het Rijk
en de Gemeenten – waren de gemeenten zelfstandig
tot deze heffing bevoegd. Daarnaast ontvingen zij een
uitkeering van het Rijk per hoofd der bevolking, als
schadeloosstelling voor de algemeene uitgaven, die ten
laste van de gemeenten komen, en als compensatie voor
de derving van inkomsten wegens de vroegere overneming
van de gemeentelijke accijnzen door het Rijk.
Deze gemeentelijke inkomstenbelasting en de evenbe-
doelde schadeloosstelling zijn met ingang van 1931 ver-
vallen bij de oprichting van het Gemeentefonds en de
instelling van de gemeentefondsbelasting. die dat fonds
in hoofdzaak zou voeden. Door het recht van het leggen
van opcenten op deze belasting kregen de gemeenten
echter toch weer een – zij het eenigszins beperkte –
mogelijkheid om ter dekking van hare uitgaven een eigen
belasting naar het inkomen te heffen.

Het Gemeentefonds.

Het Gemeentefonds neemt, met de gemeentefondsbe-
belasting en de opcentenregeling, in het gemeentelijk
financieele bestel een bijzondere plaats in.
Bij de instelling van dit fonds krachtens de wet van 1929
heeft een tweeledig doel voor oogen gestaan. Eenerzijds
werd beoogd de ontoereikende directe uitkeering van het
Rijk aan elke gemeente afzonderlijk te vervangen door een
ruimere afdracht aan de totaliteit van de gemeenten;

anderzijds de verschillen in den plaatselijken belasting-
druk eenigermate te egaliseeren. Dit tweeledige doel werd
bereikt door een fonds te vormen, waarin de opbrengst van
50 opcenten op de vermogensbelasting en van een in
alle gemeenten volgens dezelfde progressieschaal geheven
gementefondsbelasting werd gestort. Eventueele tekorten
zouden uit ‘s Rijks kas worden bijgepast.
Uit den op deze wijze gevormden ,,pot” ontvingen de ge-
meenten een jaarlijksche uitkeering per inwoner, die om
de vijf jaar zou worden, herzien. Aanvankelijk heeft het
Rijk inderdaad bijdragen tot overbrugging van tekorten
aan het fonds verleend; doch reeds véÔr de eerste periode
van vijf jaar va verstreken moest de betreffende garantie
worden ingetrokken. Daarna werden de middelen van
het fonds jaarlijks verdeeld.
Daar de middelen van het fonds grootendeels bestaan
uit de ontvangsten wégens de hoofdsom der gemeente-
fondsbelasting, en het te verdeelen bedrag – zijnde de to-
tale fondsontvangsten na aftrek van enkele voorgiften –
vrijwel overeenkomt met de vorengenoemde hoofdsom, is
het van belang om aan de hand van de reeds bekend ge-
worden cijfers na te gaan, op welk bedrag de fondsuit-
keering voor het komende jaar naar schatting kon worden
berekend.
De te verdeelen som bedroeg over 1937/88 en 1938/39
respectievelijk rond 55 en 60 millioen. Volgens de ge-
gevens, ontleend aan de Rijksmiddelenstaten, bedroeg het
zuiver bedrag der kohieren van de gemeentefondsbelas-
ting tot en met December van elk der jaren 1937 t.e.m. 1940
respectievelijk rond 56, 60, 65 en 68 millioent Neemt
men als basisjaar 1937 = 100, dan was het verhoudings-
cijfer van de kohierbedragen in de volgende jaren resp.
107.9, 115.9 en 122.1.
Telkenj are ontvingen de gemeenten van hooger hand
aanwijzingen, naar welk verhoudingscijfer de posten
op de hegrooting, die betrekking hebben op de verdeeling
van het fonds, konden worden uitgetrokken. Deze aan-
bevelingen bleven, steeds aan den voorzichtigen kant.
Voor 1941 mocht b.v. niet met 115 of 122 pCt. rekening
worden gehouden, maar slechts met 82 pCt. van de uit-
keering over’ 1937/1938. Daar dit laatste percentage,
gezien het beloop van de ontvangsten in de voorafgaande
jaren, wel zeer laag is te achten, is het wel zeker, dat de
uitkeeringsbedragen over 1941/1942 ook zonder wijziging
van de wettelijke bepalingen aanmerkelijk zouden zijn mee-
gevallen.

Afschaffing der gemeente/ondsbelasting.
Nu door dejongte maatregelen in verband met de invoe-
ring van een nieuwe Rijksinkomstenbelasting – met als
haar vooruitlooper de loonbelasting – de voornaamste bron
van het Gemeentefonds, ni. de gemeentefondsbelasting, is
drooggelegd, zullen aan het Gemeentefonds nieuwe mid-
delen moeten toevloeien (Verordeningenblad 1941/6 no. 30).

Daarvoor zijn voorschriften uitgevaardigd, die uit be-
lastingtechnisch oogpunt eenvoudig, maar voor een
beschrijving nogal ingewikkeld zijn. Zij komen in het kort
hierop neer, dat uit de opbrengst van de nieuwe inkom-
stenbelasting vergoed wordt, wat het Gemeentefonds derft.
Aangezien, zooals uit het bovenstaande valt af te leiden, de opbrengst van de gemeentefondsbelasting te laag was
geraamd, zullen dus, bij het verleenen van compenseerende
middelen aan het fonds, daaraan automatisch hoogere
bedragen toevloeien dan aanvankelijk werd aangenomen.

1Tieuwe Qerdeeling Qan het Gemeentefonds.

Wanneer nu de nieuwe ,,pot” over de periode Mei
t.e.m. December 1941 wordt verdeeld, zal vanzelf de al
te voorzichtige raming van 82 pCt. worden herzien.
Volgens officieele gegevens mag op een verdeelsom wor-
den gerekend, die – over een geheel jaar gerekend –
f 13.000.000 hooger is dan de aanvankelijke raming. Het
betreft hier echter, blijkens het voorafgaande, een bate,
die de gemeénten onder den ouden toestand evenzeer

26 Maart 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

209

zouden hebben genoten. Overigens zal, wegens het niet
samenvallen van het fonds- en het kalenderjaar, in 1941
slechts 2/3 deel van het hooger geraamde bedrag aan de
gemeenten ten goede komen.

Hoewel meevallers altijd prettig zijn, zoo is deze toch
voor de gemeenten hard noodig; want deze missen in
1941, tengevolge van een wijziging in de uitkeeringsdata, toch reeds 1/12 van de inkomsten uit het Gemeentefonds, waarvan zij bij de oude uitkeering zouden zijn verzekerd.
Hierin ligt overigens op zichzelf niets onbillijksi immers
in 1931 hebben de gemeenten, wegens veranderingen

in de uitkeeringsdata, één maand extra genoten, die
zij nu weer om dezelfde redenen zullen missen.
Afgezien hiervan kan ten aanzien van de iiitkeeringen
uit het Gemeentefonds – voorzoover het jaar 1941 betreft – noch van reëel geldelijk voordeel, noch van reëel geldelijk
nadeel voor de gemeenten worden gesproken, behoudens
dan in zooverre, dat het over de periode Mei t. e. m.
December 1941 in het Gemeentefonds te storten bedrag
gefixeerd is op 2/3 van de opbrengst der gemeentefonds-
belasting over het voorafgaande dienstjaar, terwijl bij
ongewijzigden toestand de opbrengst van deze belasting
over het nieuwe dienstjaar aan dit fonds ten goede zou
zijn gekomen. Voor 1942 en volgende jaren zal nog een regeling moeten
worden getroffen. Ook is nog geen oplossing aangegeven voor de moeilijkheid, dat de diverse schoolgeldheffingen
niet meer kunnen worden gebaseerd op de gemengde
hoofdsom, die krachtens art. 63 der Lager Onderwijswet

aan de gegevens van de Gemeentefondsbelasting — te-
zamen met die van de vermogensbelasting – moet wor-
den ontleend.

Conipensaties 000r de opcenten op de genzeente/ondsbe-
belasting.

In de mogelijkheid tot heffing van opcenten op de
hoodsom der gemeenteondsbelasting mochten de ge-
meenten een compensatie zien voor de afschaffing van
de gemeentelijke inkomstonhe’asting in 1931. Maar nu de
gemeentefondsbelasting op haar beurt is afgeschaft,
kunnen daarop natuurlijk ook geen opcenten meer geheven

worden. Doch daarmede vervalt tevens de heffing, die
de gemeenten voor haar financieele bewegingsvrijheid
zoo hoog noodig hebben. Wel wil de nieuwe regeling de

gemeenten zooveel mogelijk geldelijk schadeloosstellen
wegens de derving van die inkomsten, maar ook dit – in 1929 nog intact gelaten – stuk autonomie op het
gebied van de financiën is haar nu ontnomen.

De bovenbedoelde schadeloosstelling betaalt het Rijk
eveneens uit de nieuwe inkomstenbelasting, zoodat het niet alleen een bedrag afzondert voor het Gemeentefonds, maar
ook voor de uitkeeringen aan de gemeenten, afzonderlijk we-
gens compensatie voor het verlies van de opbrengst van de
opcenten ‘). I-Iet voor dit laatste doel af te zonderen bedrag
wordt gelijkgesteld met een te ramen opbrengst van 75
opcenten op de inmiddels afgeschaf te gemeentefonds-
belasting. Zooals bekend, mochten de gemeenten aan-

vankelijk in maximum 100 opcenten heffen, doch later,
bij de instelling van het Werkloosheids-subsidiefonds –
waarover hieronder nog ilader — werden in alle gemeenten
25 opcenten ten behoeve van dat fonds geheven; de ge-
meenten, die toen reeds aan het plafond zaten, konden
sindsdien niet meer boven de 75 gaan.
Een aantal gemeenten kon echter ook de laatste jaren
nog beneden het aantal van 75 blijven. Indien het Rijk dus
uit de inkomstenbelasting een bedrag gelijk aan 75 op-
centen afzondert, zal het hiervan een bepaalde som over-
houden.

Het geheele equivalent van de 75 opcenten zal echter aan

1)
Administratief zullen ook deze uitkeeringen via het
Gemeentefonds – nl. de speciaal tot dit doel ingerichte ,,tweede afdeeling” van dit fonds — plaats vinden.

de gemeenten ten goede komen. De verdeeling hiervan is
zoo geregeld, dat elke gemeente een bedrag zal ontvan-
gen, gelijk aan de opbrengst van het aantal opcenten,
dat zij op de begrooting van 1941 had geraamd. Is deze
begrooting evenwel op een hooger aantal opcenten geba-
seerd dan in 1940, dan zal dit meerdere eerst worden be-
taald, nadat alle andere middelen zooveel mogelijk zijn opgevoerd en toch nog zou blijken, dat de hoogere ont-
vangsten noodig zouden zijn geweest om het budget te
doen sluiten. (Een antwoord op de vraag, hoe gehandeld
moet worden ten aanzien van gemeenten, die een hoogere
belastingopbrengst voor 1941 niet in de opcenten, maar
in de indeeling in een andere heffingsklasse hebben mee-
nert te moeten vinden, wordt in de stukken niet aange-
geven).

1-let Rijk, dat thans in anderen vorm belastingen int,
en uit de opbrengt daarvan het equivalent ten hate van
het Gemeentefonds afzondert, doch deze vervangende som niet geheel verdeelt, zal hierdoor, zooals gezegd, een zeker
bedrag overhouden. Dit gedeelte zal, tegelijk met de
gelden, die daarvoor toch reeds op de Staatsbegrooting
moesten worden uitgetrokken, worden gebruikt om de
gemeenten, die — bv. door de laatste wijzigingen inzake het
Werkloosheids-subsidiefonds – in moeilijkheden zijn ge-

raakt, te steunen. De nieuwe bepalingen terzake van de
opcentenheffing hebben dus tot gevolg, dat de gemeenten
wel schadeloos worden gesteld, maar tegelijk haar eigen
belastinggebied nogmaals zien ingeperkt. Dit laatste is
voor de gemeenten een positief nadeel.

Het J’Verlcloosheids-subsidie/onds.

Na een tijdperk van uitkeeringen van Rijksbijdragen in
de werkloosheidslasten, die de gemeenten moesten diagen,
is in 1935 het Werkloosheids-subsidiefonds ingesteld. In
dit fonds werd jaarlijks gestort een Rijksbijdrage, alsmede
de opbrengst van een aantal aan de gemeenten onttrokken
middelen ten bedrage van in totaal 25 pCt. van haar be-
lastingcapaciteit. In totaal zou uit dit fonds f100 millioen
per jaar onder de gemeenten worden verdeeld, in dier
voege, dat zij ieder een zeker percentage zouden ontvan-
gen van de als werkloosheidsiasten erkende uitgaven. Dit percentage werd – en wordt ook thans nog – mede
bepaald door de belastingcapaciteit van de betrokken ge-
meente, en beeegt zich tusschen de 15 en 85 pCt. van
het totaal der bedoelde uitgaven. Zou dit nog niet voldoen-de zijn, dan zou een extra-bijdrage kunnen worden genoten
echter niet tot een hooger bedrag dan 14 pCt. van de
werkloosheidslasten, zoodat het percentage van vergoeding
maximaal tot 99 kon worden opgevoerd. Zouden de begroo-
tingen ook dan nog niet sluitend kunnen worden gemaakt,
dan zou het bedrag, dat de gemeenten aan het fonds had-
den afgedragen – een vierde van haar belastingcapaciteit
– geheel of ten deele aan haar kunnen worden teruggege-
ven. Het vorige jaar zijn zoowel de zgn. extra-bijdrage
als de belastingbijdrage geschrapt, met gelijktijdige over-brenging van de daarvoor bestemde gelden uit het Werk-
loosheids-subsidiefonds naar den post op de Staatsbegroo-
ting, bestemd voor steun aan de noodlijdende gemeenten.
Nog valt te vermelden, dat het Rijk thans mededeelge-
rechtigd is geworden in dit oorspronkelijk zuiver voor de
gemeenten bedoelde fonds. Hierdoor wordt op den aan-
vankelijken opzet principieel inbreuk gemaakt.
In dit verband kan nog worden opgemerkt, dat ten aanzien van de uitkeeringen uit dit fonds toch al niet
steeds dezelfde lijn getrokken is. Toen bv. het Rijk in 1937 de landbouwers wilde helpen, werd ook de aan-
vullende steun van een categorie half-zelfstandige boeren
– de zgn. B-boeren – via de gemeenten ten laste van het
fonds gebracht, terwijl de steun, verleend aan stedelijke
werkloozen, die tot dezelfde categorie behooren (behangers
e. d.) niet aan het fonds mag worden gedeclareerd. Het
is nog niet te zeggen, welke gevolgen de mededeelgerech-
tigdheid van het Rijk in de praktijk zal hebben.

,

210

ECONOMISÇH-STATISTISCHE BERICHTEN

26
Maart 1941

Vergoedingen wegens oorlogsgeceeldschade.

Een schets van de nieuwe bepalingen op het gebied der
gemeentefinanciën zou wel zeer onvolledig zijn, indien
daarin niet met enkele woorden werd gerept van de ver-
goeding, die de gemeenten zullen ontvangen wegens ge-

leden oorlogsgeweldschade
2).

Voor de publiekrechtelijke en daarmede gelijkgestelde lichamen is op dit punt een afzonderlijke regeling getrof-
fen, die van het ,,Besluit betreffende de bijdragen van het
Rijk in de door oorlogsgeweld veroorzaakte schaden aan
particuliere goederen” in Vrij sterke mate afwijkt. Deze regeling voor de gemeenten en daarmede gelijk
te ste]len lichamen is opgenomen in Verordeningenbiad
1941/4, no. 18. Zij is weinig bevredigend, omdat de be-
palinen zoo zijn gesteld, dat zelfs in gevallen van vrij
ernstige schade niets wordt vergoed, terwijl in de ernstigste
gevallen afwijkende maatstaven zullen moeten worden
aangelegd.
De oorzaak moet worden gezocht in de omstandig-
heid, dat, terwijl ,,schade” een verlies aan waarde veron-
derstelt, van gemeentelijke objecten dikwijls heel moeilijk
de waarde kan worden bepaald. De regeling gaat daarom niet uit van het waardeverschil, noch van een vergoeding
van de herstelschade – met een billijke verrekening van
nieuw voor oud -, maar uitsluitend van het
schuidreslant,
dat op het vernietigde goed ten tijde van het verlies nog
rustte. Is het goed gedeeltelijk beschadigd, dan wordt
ook maar een evenredig deel van dit schuldrestant ver-
goed. Dit kan de schade-uitkeering bovenmatig drukken.
Zijn gebouwen, die overigens nog tientallen van jaren, zoo geen eeuw, konden worden gebruikt, indertijd niet
uit leeninggeld, maar ten laste van den gewonen dienst
verkregen, of is de betreffende leening reeds afgelost, dan wordt in het geheel geen schadeloosstelling uitge-
keerd. Magazij nvoorraden, bruggen, gebouwen, autobus-
sen, kostbare inventarissen, voor dit alles vorclt niets
vergoed, wanneer de gemeente terzake daarvan geen lee-
ningschuld (meer) heeft.
Na deze beperkende bepalingen volgt nu echtei nog een
andere. Wanneer fl1., aan de hand van de zooeven gememo-
ieerde normen, een schadebedrag is vastgesteld, zal op de
naar aanleiding daarvan te bepalen uitkeering eerst nog
in mindering moeten worden gebracht 5 pCt. van
(10)
de
l)elastingcapaciteit over het boekingstijdvak 1938/1939,
(2°) de uitkeering uit het Gemeentefonds over het uitkee-
ringsjaar 1938/1939,

en (3°) de gemiddelde winstuitkeering,
van de gemeentelijke electriciteits-, gas- en waterleiding-
bedrijven over de. jaren 1936, 1937 en 1938, vermeerderd
met de winstvervangende uitkeeringen (vergoeding voor
kabels, buizen, enz.), doch verminderd met de – in de practijk vrijwel niet voorkomende – verliezen van die
bedrijven.
Onnoodig op te merken, dat hier elementen in de bereke-
ning worden betrokken, die totaal vreemd zijn aan de ge-
leden schade, en dat hier rekening wordt gehouden met een
draagkracht, die in de getroffen gemeenten niet meer
aanwezig is, met een belastingcapaciteit, die niet meer
bestaat, en met bedrijfswinsten, die practisch niet meer
worden gemaakt. De bepaling, dât de uitkeering in bijzon-
dere gevallen op andere wij ze kan worden vastgesteld, moge
aan de zwaarst getroffen gemeenten nog hoop
01)
een bil-
lijker vergoeding geven, doch als regel zullen, indien de
voorschriften scherp worden toegepast, de gemeenten
weinig of niets ontvangen; althans zoo weinig, dat van een
bijdrage in het herstel der geleden oorlogsgeweldschade
nauwelijks sprake kan zijn. En omdat dit toch zeker
niet in de bedoeling kan hebben gelegen, moet worden
gehoopt, dat bij de uitvoering van het besluit alsnog als
regel mildere normen zullen worden toegepast.

2)
Zie hierover uitvoeriger in het Weekblad voor Ge-
meentebelangen van 7 Febr. 1941.

Rijhsinspecteurs m’oor de geineente/inanciën.

Tot slot zij nog vermeld, dat het in de bedoeling ligt
vanwege het Rijk ambtenaren aan te stellen, die in iedere
provincie het toezicht op de gemeentefinanciën zullen
uitoefenen. lIet is ook mogelijk, dat in één provincie
meer dan één inspecteur zal resideceren. Deze functionaris-
sen zullen een nieuw contact tot stand moeten brengen
tusschen de het meest bij deze materie betrokken depar-
temeten in Den Jiaag (Financiën en Binnenlandsche
Zaken), de provinciale griffie en de gemeenten.
Alen begrijpt, dat van deze ambtenaren veel takt zal wot-
den gevergd. De gemeentebesturen zullen allicht geneigd
zijn te gelooveri, dat nu een tijd van inmengend mede-
bestuur zal beginnen. Men mag aannemen, dat dit niet
de bedoeling varm het nieuwe instituut is; inaarhoe dikwijls
zal de uitwerking van een opzet afwijken? De maatregel
zal wellicht moeten worden verklaard uit een behoefte
van het Departement van Financiën aan vooruitgeschoven stellingen, nu de gemeenten.— wegens de afschaffing van
haar belasting naar het inkomen – nog meer dan vroeger op Rijksuitkeeringen worden aangewezen. Alen zal dus
door intensalf toezicht tot grootére exacte lienrtis van
plaatselijke toestanden willen komen. En misschien kan
het instituut ook leiden tot het inzicht, dat op deze
wijze de verantwoordelijkheid van de gemeenten naar
Rijksautoriteiten wordt verplaatst.

Doch na dit alles moge toch de wenschelijkheid worden
bepleit, dat de beperkte zelfstandigheid, die de gemeenten
in dit opzicht nog hadden, zoo spoedig mogelijk weer
wordt hersteld.

J. 1[A8I’ER.

EFFECTENVERNIEUWING.

lIet Verordeningenbiad van 1 Maart 1941 heeft de
Nederlandsche elfectenbezitters verblijd met besluit No.
33, houdende het Effectenvernieuwingsbesluit 1941. Ver-
blijd is hier het juiste woord. Zelden is een wettelijke be-
paling iets anders dan een vrijheidsbeperking. In dit geval
is het een geschenk. De inhoud van het geschenk is het
Effectenvernieuwingsbureau, welk B ureau er inderdaad
reeds is, en dat is samengesteld uit de Ifeeren Dolman,
De Graaff en Van Lennep, respectievelijk van het 1)eparte-
inent van Financiën, de Vereeniging voor. dec Effecten-
handel en flroekmans Administratiekantoor, terwijl
het
secretariaat is opgedragen aan de Vereeniging voor den
Effectenhandel te Amsterdam en medewerking wordt
verleend door de Vereeniging van Eflectenhandelaren te
Rotterdarii. Voor effecten een uïterst deskundig gezel-
schap; indien ceelen, polissen of andere waardepapieren
moeten worden beordeeld, zullen zij zich ongetwijfeld
door op dé betreffende gebieden deskundigen weten te
doen voorlichten.
Het Bureau is een uitkomst voor twee categorieën van
getroffenen. Tot de eerste categorie behooren degenen, die
hun tconderpapiéren nog kunnen vertoonen, hoewel in
sterk gehavenden vorm, of die op een andere wijze, bijvoor-
beeld uit adniinistratiehoeken, omtrent het stuk iets kun-
nen aantoonen, en tot de tweede categorie zij, die gee-
nerlei bewijzen hebben en dus omtrent aard, hoeveel-
heid en nummer niets kunnen aantoonen.
Bij de eerste groep zijn er, did geplaagd worden door
onwil, bezwaren of te hooge kosten van de zijde der effecten-
uitgevende instelling. Om een voorbeeld te geven, mogen
van de certificatenNederlandsche Werkelijke Schuld door
de Administratiekantoren geen duplicaat-stukken worden
afgegeven, doch moeten de houders zich per request tôt
den Minister van Financiën wenden ,,met verzoek hersteld
te mogen worden in het bezit van het teloor geraakte
kapitaal”. Verder bevattende desbetrelfende aanwijzingen:
,,Bij gunstige beschikking wordt het bedrag van het ver-
loren geraakte kapitaal ten name van den eigenaar in-


.
7

26 Maart 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

211

geschreven in het Grootboek der Nationale Schuld met
verband, dat de inschrijving gedurende 10 jaar oi’ver-
vreemdbaar is, welke inschrijving eerst plaats vindt,
nadat van te voren ten genoegen van het Administratie-
kantoor is borg gesteld voor het bedrag van 10 jaar rente.
De kosten, verbonden aan het doen vat’ de wettelijk voor-
geschreven oproepingen in de dagbladen, van zegels,
porto-, enz., welke kosten aan het Pijk moeten worder ver-
goed, bedragen pim. f 50.–, onverschillig de hoegroot-
heid van het kapitaal en het aantal certificaten. Met een
en ander verloopen ruim twee jaar. Daarna volgt het in-
schrijven in het Grootboek, waaraan eenige verdere kosten
verbonden zijn, als de provisie, overschrijvingskosten,
kosten van de gebruikte formulieren
enz.”
Admi nistratiekantoren van Amerikaansche aandeélen
nemen het standpunt in, dat een garantie zoiider een tijd-
limiet moet worden gesteld. liet is te begrijpen, dat het
doen stellen van een .,eeuvigdurende” garantie voor den
getrollen particulier bezwaarlijk is.

Men mag aannemen, dat het bestaan van het Bureau al-
leen reeds er toe zal bijdragen, dat de bezwaren geringer
zullen worden en dat de uitgevende instellingen er een
aansporing in zullen zien om ook zonder tusschenkomst
van het Bureau de getroffenen te helpen.. –
Met de tweede groep staan de zaken anders. hier be-
hoeft van onwil, bezwaren of te hooge kosten geen sprake te zijn. Voor de meest welwillende en volmaakt tot mede-
werking bereid zijnde instelling is het een vrijwel onop-
losbaar vraagstuk, hoe men den ongelukkigen verliezer
moet helpen, die tengevolge van een notoire ramp niet in
staat is te bewijzen, welke stukken hij had en welke
nummers deze droegen. Voor die gevallen kan het bureau
een uitkomst zijn, omdat de mogelijkheid bestaat recepissen
uit te geven, die na verloop van vijf jaren door het Bureau
door een nieuw stuk kunnen worden vervangen. Deze
stukken zullen een opvolgend nummer dragen boven de
nummers der stukken van het ovreenkomstige uitstaande kapitaal aan waardepapieren, waarvan zij deel uitmaken.
Zij zullen zelfs meeloten en dividenden geven, waarop
voorschot ken worden verleend, voor welke sommen hét
Bureau de uitgevende instelling’ vrijwaart voor schade
die zij tengevolge van de uitgifte der recepissen zou
kunnen lijden.

Het Bureau zal zoo veel mogelijk zijn bemiddeling
verleenen voor de vervanging van buitenlandschewaarde
papieren. Ook dit is een belangrijke bepaling. l3uitenland-
sche instellingen zijn dikwijls formee1r dan wij ons kun-
nen voorstellen, en waar de particulier niets zou kunnen
bereiken, daar is. het. gezag van het Departement van
Financiën er van de Vereenigng voor den Ettectenhandel een niet te onderschatten factor om in moeilijke gevallen
de gewenschte nieuwe stukken te verkrijgen.
Tegenover al deze voordeelen en gunsten staân natuur-
lijk ook wel eenige verplichtingen, waarvan er hier een
drietal wordt genoemd.

De uitgevende instellingen moeten de recherchelijst
raadplegen. Het staat er zôô, dat zij, of hunne betaal-
kantoren, moeten toezien, of er coupons of dividend-
bewijzen worden aangeboden, welke voorkomen op de’
door de Vereeniging voor den. Elfectenhandel uitgegeven
verzamellijsten van de door de politie uitgegeven
recherchelijsten. Dit raadplegen moest toch reeds ge-
schieden, wilden zij niet in conflict komen met artikel
417bis van het Wetboek van Strafrecht, waarin de heling
wordt behandeld. Daar de raadpleging van de mede-
deelingen van de recherche moeilijk was en dus rede-
lijkerwijze door de justitie niet kon worden geëischt,

heeft de Vereeniging voor den Effectenhandel na een
in 1938 met het Departement. van .Justitie gepleegd
overleg de verzamellijsten samengesteld, die een gemakke-
lijk overzicht geven van de ‘als gestolen en verloren op-
gegeven effecten. In de practijk zal het er op neerkomen,
dat de hetaalkantoren de taak overnemen om, ingeval

van aanbieding van op deze lijst voorkomende nummers,
de uitbetaling van rente en/of dividend te weigeren en
aan het Bureau kennis te geven. Dë verantwoordelijkheid
voor de gedragingen van het betaalkantoor blijft echter
voor rekening van de uitgevende instelling, die in de keuze
van haar betaalkantoor derhalve voorzichtig moet. zijn.
Dan is er in de tweede plaats het risico, dat genomen
moet worden, voortvloeiende uit het feit, dat later even-

tueel het vervangen stuk toch nog voor den dag mocht
komen. Ondanks alle te nemen voorzorgen kan het
Bureau zich immers vergissen. Voor die vergissing is het
volgens het Besluit aansprakelijk en de Staat waarborgt
die aansprakelijkheid. T’let Bureau zal echter zijn maat-
regelen kunnen nemen om dit risico te dekken, en het
zal van den ontvanger van de nieuwe stukken een premie
kunnen vragen, waarvoor dit risico zou kunnen worden’ verzekerd. Met de daaruit voortvloeiende kosten zullen
de aanvragers derhalve wellicht rekening moeten houden.
Een derde plicht, die niet het bovenstaande verband
houdt, is, er een voor alle houders en rustige bezitters,
om de krant goed te lezen. Het Bureau zal per advertentie
in een dagblad en in de Prïjscourant van de Vereeniging
voor den Effectenhandel oproepen doen. De bepaling van
een.drieledige aankondiging komt in de statuten van vele
naamlooze vennootschappen voor, maar de algemeene
indruk is wel, dat niemand zich daarvan iets aantrekt.
Wie een stuk heeft, voelt zich onbedreigd, al staat er in
de statuten, dat het oude stuk waardeloos wordt deor uit-
gifte van een nieuw stuk na de voorgeschreven oproepin-
gen. De jurisprudentie was niet van dien aard, dat de
houder door advertenties kon worden ,,gedepossedeerd”.
Nu is dat anders en raadpleging van de advertentieko-
lommen van het dagblad, waarop de keuze van het Bureau
is gevallen, is dus plicht. –

Gelukkig bestaat er een goed functionneerend beurs-apparaat in den vorm van de leden van de drie bekende
aaneengesloten Vereenigingen, die eenerzijds in staat zijn

als betalkantoor de recherchelijsten te raadplegen voor
hen, die aan hunne kassen komen, maar die anderzijds ook voor hunne cliënten de publicaties van het Bureau
zullen controlee’ren, evenals zij reeds thans de uitlotingen
behandelen.
Flet Nederlandsche beurswezen is
g
ebaseerd op den
handel in toonderstukken en het Vernieuwingsbesluit vormt
daarin een onmisbare schakel, liet reglement van de
Amsterdamsche beurs bevatte reeds bepalingen over

de
noteering van duplicaten; de Zegelwet voorzag in de
kostelooze zegeling van nieuwe stukken, en de voor ons liggende regeling van de wijze, waarop men aan nieuwe stukken kan komen, completeert dit stelsel.

T. J. BREVET.

DE SYNDICALISTISCHE ORGANISATIE

IN SPANJE.

In het algemeen kan men zeggen, dat, afgezien van
Rusland, de economische ordening op het vasteland van
Europa zich volgens of althans onder den invloed van
twee systemen voltrekt, t.w. het Italiaansche en het
Duitsche systeem, zij het ook, ‘dat in de verschillende
landen meer of minder belangrijke afwijkingen worden
aangetroffen.

De kenmerken van beide systemen zijn globaal gespro-
ken de volgende. Het corporatieve
Italiaansche systeem
beschouwt het geheele economische leven, en allen, die
daaraan deelnemen, als een dénheid, zoodat in de porpora-
tie werkgevers èn werknemers zich dan ook tezamen ver-
eenigen ter behartiging van hun beider en van het algemeen
belang. Onder
corporatie
moet men immers verstaan een
nationale éénheid van al degenen, die, zoowel in leidende
als in ondergeschikte functie, betrokken zijn bij het tot

stand brengen van een der afzonderlijke, stoffelijke of

212

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Maart 1941

geestelijke goederen, die de samenleving noodig heeft
1).

In Italië wordt verder de organisatie geheel door den Staat
zèlf geleid en zijn de corporaties zuivere staatsorganen.
1-let lidmaatschap van een corporatie is in principe vrij.

Duitschiand
daarentegen verdeelt het gebied der eco-
nomische, activiteiten in vier scherp gescheiden groepen
– arbeid, landbouw, overig bedrijfsleven (,,ewerbe”) en
vrije beroepen. -, die, zelfstandig naast elkaar bestaan.
Deze groepen zijn volkomen autonoom en ,,selbstverant-
wortlich” en de Staat beperkt zich tot een soort alge-
meen toezicht. 1-let lidmaatschap van één dezer groepen
is voor hen, die binnen haar gebied vallen, verplicht.
De organisatie in Portugal,
die uit 1938 dateert, draagt
een corporatief karakter, echter met o.a. dit belangrijke
kenmerk, dat de corporaties hier autonome organen zijn
van-een bepaalden bedrijfstak, en geen staatsorganen, zooals
in Italië. Ook is deze organisatie meer gedifferentieerd.
De organisatie in het
Protectoraat Bohemen en Moraoië,

evenals de voor
Nederland
en thans ook voor
België ont-
worpen organisatie, welke laatste twee zich tot het be-
drijfsleven (buiten den landbouw) beperken, komen ge-
heel overeen met het Duitsche voorbeeld
2)

Tenslotte heeft
Span’e,
volgens de in het Staatsbiad van
7 December 1940 gepubliceerde
,,Wet op de grondslgen
aan de Syndicaatsorganisatie”,
een eveneens corporatieve
(of volgens de eigen terminologie:
syndicalistische)
organi-
satie ontworpen, die zeer duidelijk den invloed zoowel van
het Italiaansche als van het Duitsche voorbeeld vertoont, maar toch ook nog verschillende eigen kenmerken heeft.

Reeds eerder echter, tijdens den burgeroorlog, had de

Nationalistische Partij (de
Falange Espanola Tradiciona-

lista)
een organisatie ontworpen en daartoe de werkgevers
en de werknemers in aparte, naast elkaar staande organi-saties, vereenigd. In 1938 werden deze twee organisaties
vereenigd tot één organisatie, zoowel werkgevers als werk-
nemers omvattende, die uit de Falange werd losgemaakt
en tot een staatsonderdeel werd omgevormd, staande onder
het speciaal gevormde ,,Ministerie van Syndicalistische

organisatie en actie”.
Na den burgeroorlog werd evenwel, o.a. wegens een te
groot bureaucratisme, de syndicalistische beweging op-
nieuw als een onderdeel van de Falange gereorganiseerd.
Daartoe-werd in de Falange een speciale commissie, de
,,Nationale Delegatie der Syndicaten”, gevormd, die
competent is voor alle syndicale kwesties.
Bij bovengenoemde wet – die helaas op meerdere plaat-
sen aan duidelijkheid te wenschen overlaat – zijn nu de
grondslagen voor” deze syndicalistische organisatie herzien
en definitief vastgelegd.
Artikel 1 bepaalt, dat alle Spanjaarden, voorzoover
zij aan de productie medewerken, één groote nationale
en syndicalistische gemeenschap vormen, omvattende dus
zoowel werkgevers als werknemers.
Deze gemeenschap is gesubordineerd aan de Falange en
staat onder leiding van de
Natiohale Commissie der Syn-
dicaten.
Vervolgens splitst deze geméenschap zich in twee orga-
nisaties. De eene organisatie, die -we
,,Qerticaal”
zouden
kunnen noemen en die gevormd wordt door de Nationaal-
Syndicalistische Centrales,
behartigt speciaal de sociale en
politieke belangen van de deelnemers aan het productie-
proces, en doet derhalve eenigszins denken aan het Duit-
sche Arbeitsfront.
De opbouw van deze ,,verticale” organisatie is als volgt:

vgl. E., Brongersma: De opbouw van een corporatieven
staat. Staatlundige en maatschappelijke beginselen der
Portugeesche grondwet van 19 Maârt 1933 (Urecht 1940).
Frankrijk
heeft in Augustus 1940 een provisoire or-
ganisatie in het leven geroepen, die geheel moet worden
gezien als een noodmaatregel om de in ernstige moeilijk-
heden geraakte industrie met staatshulp en staatscontrôle
staande te houden.

Onderaan in iedere plaats (stad, dorp) vereenigen zich
de werkgevers tezamen met de werknemers pe” bedrijfstak
tot los naast elkaar staande
Syndicaten.
Er zijn dus even-
veel syndicaten als er bedrijfstakken zijn.
Al deze plaatselijke Syndicaten vereenigen zich daarna
gezamenlijk tot één plaatselijke
Broederschap aan Syndi-
caten.
Op deze wijze wordt dus het contact tusschen de
verschillende bedrijfstakken verkregen. De Syndicaten en Broederschappen zijn publiekrechte-
lijke lichamen; hun statuten moten worden goedgekeurd door de Nationale Commissie der Syndicaten en moeten
worden ingeschreven in een desbetreffend register.
Deze plaatselijke organisaties concentreeren zich ver-
volgens per provincie tot overeenkomstige organisaties. De
Syndicaten in de verschillende plaatsen bundelen zich tot
Pro ainciale Delegaties,
die ook weer ieder één bedrijfstak omvatten. Terwijl vervolgens al deze verschillende Pro-
vinciale Delegaties, tezamen met alle syndicaten en broe-
derschappen in die provincie, ook weer per provincie tot
een eenheid worden vereenigd. En deze eenheid is dan de Nationaal-Syndicalistische Centrale.
Het eigenaardige is, dat deze organisatie dus a.h.w. uit
twee elementen bestaat, waarvan het eene zuiver bedrijfsge-
wijze is opgebouwd en het-andere regionaal.
De taak van deze Nationaal-Syndicalistische Centrales is,
zooals gezegd, de behartiging van de politieke en sociale be-
langen van werkgevers en werknemers en deze taak omvat:

het vaststellen van normen betreffende de eenheid
en de samenwerking tusschen werkgevers en werknemers.
wettige vertegenwoordiging van de aangesloten
personen.

regeling van arbeidsconflicten.


bevordering van de beroepsbekwaamheid. –
hulp- en credietverleening.
statistische werkzaamheden omtrent arbeidsvoor-
waarden, productie, marktsituatie, etc.
vervulling van de functies, die de leiding opdraagt.

Ter vervulling van deze taak kan elke Centrale van
iederen werkgever en werknemer, die binnen haar gebied
valt, een bijdrage vorderen, onverschillig of deze persoon al dan niet lid is.

De tweede organisatie, waarin zich de ,,syndicalistische
gemeenschap van alle Spanjaarden” splitst, iseen
,,hori-
zontale”
organisatie en wordt gevormd dçor de
Nationale
Syndicaten.
Dit is een zuiver vaksgewijze organisatie van
het bedrijfsleven. Hoewel een Nationaal Syndicaat eenigs-zins doet denken aan een ,,Wirtschaftsgruppe” in Duitsch-
land, is haar arbeidsveld to
,
h ruimer. Ieder Nationaal
Syndicaat omvat immers ,,het, economisch proces van één
of meer analoge producten en bijproducten van het begin
der productiephase af totdat zij in handen van den con-
sument komen”.

De taak van de Nationale Syndicaten, waarvan er dus
uiteindelijk een vrij groot aantal zal ontstaan, bestaat
in het adviseeren van de Regeering omtrent de regeling
en bevordering der productie, de verdeeling der goederen,
en de vaststel]ing der prijzen, terwijl zij tevens binnen de
grenzen i’an hun bevoegdheid moeten zorgen, dat voldaan
wordt aan de normen en richtlijnen, welke de Staat, als
opperste leider van het economish leven, aangeeft.
Bij de classificatie der Nationale Syndicaten houdt men
rekening met den aard der producten, de geographische
zône, en met de vraag, of men te doen heeft met de (indus-trieele) productie, dan wel met de distributie der goederen.
Ieder Nationaal. Syndicaat is een publiekrechtelijk
lichaam, welks statuten.moeten worden goedgekeurd door
de leiding van de Falange, na advies van de Nation’ale
delegatie der Syndicatçn.
De leider van elk Nationaal Syndicaat wordt benoemd
door de leiding der Falange,-op voorstel van de Nationale
Commissie der Syndicaten. Deze leider heeft alle autoriteit
en verantwoordelijkheid.

26 Maart 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

213

Schema van
de
organisatie in Spanje

A. Behortiging van politielrn
en sociale belangen van
werkgevers en werknv-

Falange Espalfola Tradicionalista

Nationale DelegatIe der Syndicoten

B. Regeling von de bedrijfs-
gewijze Organisatie der
1
productie

Nationaal – Syodlcalls.
(tocht Contralon
(In Iedere provincie
één centrale; deze
omvat alle syndicaten.
kroederschappen en
Provinciale Delegaties
iv die provincie)

ProvIncIale DelegatIes

Natlongle Syndlcatnn
(Ieder Nat. syndivaat
omvat het economisch
proces van één of
meer anaiogv pro-ducten vanaf begin
prodvvtie-phase tot
verkoop aan con-
sumevt)
Syodlcalo Delogatles
(hebben per ecovo.
mische zône dezelfde

– –
fovvtin als hnt Nat.

– –
Syndicaatvan dovanit.
den bedrijfstak, doch
oijn afhankelijk van
de overeevkomstige
Proviectole Delegatie)

(iedere Delegatie om.
vat alle oyndlcatnn van
éénbepnalden bedrijts.
tak in dle provincie)
Peovieclala Syodlcaatsraad
(gevormd door de leiders van de
‘Syndicale Delngatino in een provincie,
onder voorzittersckap van den leider
der Nat. Syndicolislioche Centrale in
die provincie)

Beoederscliap van
Syndlcatot,

(Omvat tille ocale spa.
dicaten)

Locale Syadlcaton
(Voor lederen bedrijis.
tak is er één nyndivoat,
omvattende werkgn.
vers en werknemers)

De leider wordt bijgestaan door personen uit de verschil-
lende kringen, onderafdeelingen en economische groepen,
waarin de bedrijfstak, die in syndicaatsverband is georga-
niseerd, is verdeeld
3).
Tezamen vormen deze person’en de
Junta Central Sindical.
In deze Junta Central Sindical hebben tevens zitting
vertegenwoordigers van het Ministerie van Landbouw of
van het Ministerie van Industrie en Handel of van het
Ministerie van Arbeid, al naar gelang van den aard van
den betreffenden bedrijfstak.

Het eigenaardige is nu verder bij deze constructie, dat,
terwijl het Nationale Syndicaat de organisatievorm van
een bepaalden bedrijfstak is voor het geheele land, men
bovendien nog een apart orgaan geschapen heeft, dat voor
dien bedrijfstak per economische zône dezèlfde functies
vervult, maar dat toch
niet
een onderdeel is van het Na-tionale Syndicaat, doch integendeel afhankelijk is van de overeenkomstige Provinciale Delegatie. Men is blijkbaar
uitgegaan van de idee, dat, nu men in de Provinciale
Delegatie een bedrijfsgewijze opgebouwd orgaan heeft,
dat weliswaar in de eerste plaats dient ter behartiging
van de politieke en sociale belangen, men dit orgaan toch
ook kan inschakelen bij de zuiver vaksgewijze Organisatie
van het bedrijfsleven. Vandaar dus, dat men per bedrijfstak in iedere econo-mische zône gevormd heeft een
Syndicale Delegatie,
af-
hankelijk yan de overeenkomstige Provinciale Delegatie,
doch per economische zône dezelfde functie vervuilende
als het overeenkomstige Nationale Syndicaat voor het
geheele land. Er zijn dus ook weer per economische zône
evenveel Syndicale Delegaties als er bedrijfstakken zijn.
De leiders van de verschillende Syndicale Delegaties in

3)
Over de functie van deze kringen, onderafdeelingen en
economische groepen wordt niet verder gesproken, zoodat
het niet duidelijk is, of ze bijv. te vergelijken zijn zijn met
de ,,Fachgruppen” en ,,Fachuntergruppen” in Duitschiand.

een provincie vormen tezamen den
Provinciale Syndicaats-
raad,
die onder voorzitterschap staat vanden leider van
de Nationaal-Syndicalistische Centrale in die provincie.
Hier wordt dus het contact verkregen tusschen de ver-
schillende vakorganisaties.

Uit het voorafgaande blijkt, dat de leiding en coördinatie
van de verticale en horizontale organisatie
‘oor het ge-
heele land
gevormd worden door de Nationale Delegatie
der Syndicaten.
Per pro incie
berust de coördineerende
functie blijkbaar bij de Nationaal-Syndicalistische Centrale
in die provincie. Deze Centrale omvat immers in de eerste plaats alle syndicaten en broederschappen van de verticale,
organisatie, terwijl de leider der Centrale tevens leider is
van den bovengenoemden Syndicaatsraad, die de leiders
omvat van die provinciale organen, die de vaksgewijze be-
drijfsorganisaties regelen.

Ten aanzien van iedere
onderneming
is het volgende
bepaald: De verschillende personen (werkgevers en werk-
nemers), die aan een onderneming deelnemen, vormen
,,eer( gemeenschap van doelstellingen en een solidariteit
van belangen, op basis van de principes van loyaliteit en
wederkeerigen bijstand in den dienst van het Vaderland”.
De leiding van de onderneming berust bij den onder-
nemer, met de verantwoordelijkheid om de syndicale regels
toe te passen. Te dien einde wordt hij bijgestaan door
leden van het personeel, die daartoe reglementair worden
aangewezen.

Aldus de Spaansche constriictie. Het typische is dus wel
dit, dat de verschillende organen noch autonoom zijn
(zooals in Portugal en Duitschland),. noch staatsorganen
zijn (zooals in Italië), maar dat zij een partij-onderdeel
vormen, terwijl er aan den anderen kant nauw contact
bestaat met de civiele bestuursorganen van den staat. Ar-
tikel 19 der wet bepaalt dan ook uitdrukkelijk, dat alle
leidende functies in de verschillende organén door leden
van de Falange bekleed moeten worden.

214

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Maart 1941

De staatsbemoeienis gaat niettemin ver en komt o.a. tot
uiting in het feit, dat vertegenwoordigers van de desbe-treffende Ministeries zitting hebben in de Junta Central
Sindical.
De syndicaatsvorming en de aansluiting daarbij is vrij-
willig, hoewel desondanks de disciplinaire macht van een
syndicaat zich uitstrekt over alle personen (ook de niet
aangesloteilen) van de betreffende groep.
Aan de belangen van de consumenten wordt in deze
constructie geen aandacht geschonken, terwijl toch het uiteindelijke doel van alle productie en van alle handel
de consumptie is. Italië is het eenige land, dat in dit opzicht bepalingen heeft getroffen, nl. door voor te schrijven, dat in
iedere corporatie drie vertegenwoordigers van de Fascisti-
sche partij zitting moeten hebben ter hehartiging van de

consumentenbelangen
4).

Dr. T. HUITEMA.

4)
In het pas gepubliceerde uitvoeringsbesluit betref-
fende de organisatie in België is ook bepaald, dat in de
gewestelijke ,,Kamers van Economie” een vertegenwoor-
diger der consumentenbelangen zitting moet hebben.

DE RIJKSMIDDELEN OVER FEBRUARI 1941.
Algemeen beeld

Blijkens het in dit nummer voorkomende overzicht van
den stand der Rijksmiddelen op ultimo Februari van het
loopende dienstjaar hebben de ,,overige”, d.w.z. de niet-
directe heffingen in de kortste maand ditmaal f 44.841.900
opgeleverd. Dit is nog rond een kwart millioen meer dan
de opbrengst van Januari jl. Aan den eenen kant heeft
de loonbelasting thans haar eerste groote maandopbrcngst
(van f 7.742.300) opgeleverd. Daarnaast hebben, om ons
alleen tot de groote verschillen te beperken, de successie-
rechten ruim f 21 millioen meer opgebracht dan in dc
eerste maand des jaars. Deze twee meevallers werden
evenwel geheel te niet gedaan door het nadeelig verschil
in opbrengst ad t 9.392.350, dat door de omzetbelasting
wordt aangewezen, in verband met de omstandigheid,
dat de voornaamste baten uit dit middel in de eerste
maand van het kwartaal worden ontvangen. Overigens
werd het hooge peil van Januari vrijwel gehandhaafd.
Bij vergelijking van de opbrengstcijfers met die van de
gelijknamige maand van het vorige jaar blijkt, dat verre-
weg de meeste middelen zich in stijgende richting hebben bewogen. Een uitzondering wordt alleen gemaakt door de
invoerrechten, het statïstiekrecht, de couponbelasting en
de zegelrechten. In totaal bedraagt de vooruitgang
f 10.095.900.
De totale opbrengst over de eerste twee maanden
bedraagt f 89.430.000, tegen f 76.602.200 voor dezelfde
middelen in de maanden Januari en Februari van 1940.
Ook hier valt de vergelijking bijna geheel ten voordeele van het loopende jaar uit. Slechts drie middelen, t.w. de
invoerrechten, het statistiekrecht en de couponbelasting, gaven een lagere ontvangst; de invoerrechten intusschen
tot het zeer aanzienlijke bedrag van f 14.563.200. De
overige veertien heffingen gaven tezamen een aceres van t 27.881.300 te zien.

Loonbelasting.

Over de loonbelasting spraken wij reeds. Veilig mag
worden aangenomen, dat deze heffing, die zoo juist haar
intrede heeft gedaan, nog niet op peil is. Immers moet
ongetwijfeld worden verwacht, dat per jaar meer zal
worden verkregen dan het twaalfvoud van hetgeen in de
afgeloopen maand in ‘s Rijks schatkist is gevloeid.

Inr’oerrechten.

De invoerrechten leverden nog iets minder op dan in
de maand Januari jl. Er kwam thans binnen f 2.023.400,
di. f 7.630.200 minder dan in Februari 1940 kon worden

geboekt. In het laatste kwartaal van het vorige jaar be-
wogen de ontvangsten zich tusschen 15 en 6 millioen per
maand. De tegenwoordige achteruitgang is toe te schrijven
aan de afschafting van het invoerrecht op Duitsche goe-
deren. Bij het statistiekrecht, dat een betrouwbaren maat-
staf biedt voor den omvang van onzen geheelen buiten-
landschen handel, is de vermindering veel geringer. Dit-
maal werd f 99.000 ontvangen, tegen f194.000 in Februari
1940.

Accijnzen.

De accijnzen wczen alle zonder uitzondering een hoogei
opbrengstcijfer aan. hoezeer deze middelengroep op dit
oogenblik floreert, blijkt wel uit het feit, ‘dat de accijnzen
gezamenlijk in de eerste twee maanden f 12.577.400 meer
hebben opgeleverd dan
in
hetzelfde tijdvak van het
vorige jaar. De zoutaccijns gaf een surplus van f 260.700.
Ook de voorafgaande maand was zeer gunstig. Nog steeds
staat de verhooging in verband met de belemmering van
den uitvoer, waardoor de aanzuivering van crediettermij-
nen veelal in contanten geschiedt. De geslachtaccijns wees
een hoogere opbrengst aan van f553.900; een ontvangst van
f 1.341.500 beteekent een record-cijfer. Blijkbaar hebben
weer belangrijke slachtingen plaats gehad; ook zijn de
veeprijzen gestegen. Dat de wijnaccijns een accres ver-
toonde (van t 77.500) is hieraan toe te schrijven, dat in
verband met de overgangsbepalingen van de nieuwe rege-
ling betreffende deze belasting verschillende verschul-
digde accij osbedragen vervroegd zijn binnengekomen.
Zooals bekend, vervalt de tegenwoordige heffing en
wordt daarvoor in de plaats, met ingang van 1 Februari
jI., een invoerreolit geheven. De gedistilleerdaccijns gaf
f 890.000 meer dan in Februaii 1940 en de bieraccijns
f 348.100. Beide opbrengsten zijn niet zoo hoog meer als in de voorafgaande maanden; niettemin worden, dank zij
het toegenomen verbruik, nog respectabele maandont-
vangsten geboekt. De suike.raccijns wees een vermeerde-
ring in opbrengst aan van f 1.028.400 en veischafte niet
mindér dan t 5.879.700. Hierbij moet evenwel worden
bedacht, dat de 10 opcenten, die van 1 Maart 1940 af
worden geheven en clie aanvankelijk aan het Leeningfonds
werden godgeschreven, thans onder de gewone middelen
worden verantwoord. Een belangrijk deel der stijging
is hierdoor verklaard. Voorts telde de maand December 1940 (de suikeraccijns kent een crediettermijn van twee
maanden) ditmaal vijf verschijndagen van den crediet-
termijn, tegen vier in 1939, zoodat moet worden vastge-
steld, dat de suikeraccijns feitelijk trager heeft gevloeid
dan in Februari 1940. Tenslotte moet nog worden gewezen op den tabaksaccijns, die weer bijzonder hoog was wegens
het vroeger dan gewoonlijk aanzuiveren van credietter-
mijnen voor het verkrijgen van nieuw crediet. De ont-
vangst van Februari 1940 werd met t 3.380.100 over-
schreden; voor een deel komt deze stijging op rekening
van de met 1 Augustus 1940 ingevoerde verhooging van het tarief.

Andere indirecte heffingen.

De omzetbelasting bracht f 7.463.200 op, hetgeen een
vooruitgang bij Februari 1940 van t 906.200 beteekent.
Merkwaardig is, dat Januari en Februari van dit jaar
minder hebben opgeleverd dan de eerste twee maanden van het 4e kwartaal 1940. Er hadden toen eveiiwel veel
navorderingen plaats. Bovendien is met ingang van
1 Januari jl. weder een geheel gewijzigde regeling ingevoerd,
die belangrijke extra-baten belooft, doch waarvan de
werking zich eerst nâ afloop van het eerste kwartaal zal
doen gevoelen. De couponbelasting liep terug met f 93.700,
voornamelijk door het wegvallen van de belasting op buiten-
landsche effecten. Overigens was de opbrengst van dt
middel hooger dan in twaalf maanden het geval was
geweest.
Bij de conjunctuurheffingen valt opnieuw een inzinking

26 Maart 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

te constateeren. De zegelrechten brachten slechts f 20.200
minder op dan in dezelfde maand van hèt vorige jaar,
hetgeen niet aan vermindering van de beursbelasting is
te wijten, daar deze heffing juist met f 53.400 vooruitging.
In vergelijking met de zeven voorafgaande maanden is
de daling echter veel belangrijker. Bij de registratierechten
valt iets dergelijks op te merken. Er kwam f 149.500 meer
binnen dan in Februari 1940, doch belangrijk minder dan
in de maanden Juli 1940 t.e.m. Januari 1941. Van de
opleving, die den laatsten tijd in deze middelengroep te
constateeren viel, is niet veel overgebleven.
Dc successierechten waren ditmaal bijzonder hoog
(ontvangst f 6.023.350 tegen £3.506.600 in Februari 1940).
liet geldt hier echter een wisselvallig middel, waarbij de
maandontvangsten dikwijls sterk uiteenloopen.
Dc waardevermeerderingsbeasting gaf als eerste bate
een ontvangst van £ 21.200. Tenslotte noemen wij de be-
lasting op gouden en zilveren w’erkeri, die meer dan
verdubbelde (ontvangst 1 112.400).

Directe belastingen.

De grondbelasting, die eind Januari ji. een zuiver kohier-
bedrag van nog slechts £ 29.300 aanwees, komt thans op
den staat voor met 1 4.307.800. De vertraging in de vast-
stelling van provinciale opcenten wordt blijkbaar ingehaald. Door de invoering van 100 extra-opcenten is een voordeelig
verschil van f 2.319.000 te constateeren tusschen het ko-
hierbedrag voor den dienst 1941 en het overeenkomstige
bedrag in het vorige jaar. De inkomstenbelasting staat
thans voor 1 32.525.200 te boek, hetgeen een vooruit-
gang beteekent van £ 999.400. De invloed, welken de op-
brengst van deze belasting in de toekomst zal ondergaan
als gevolg van de invoering der loonbelasting (en dedaar-
mede samenhangende ontheffingen op de loopende aan-slagen in de inkomstenbelasting), doet zich blijkens deze
cijfers
01)
het oogenblik nog niet of nauwelijks gevoelen.
Daarentegen vertoonen de vermogensbelasting en de
Verdedigingsbelasting T nadeeligc verschillen van resp.
f 218.700 en f 410.600. Bij de opcenten op de Gemeente-
fondsbelasting, die een . zuiver kohierhedrag aanwijzen
van f10.903.700 (cLi. £ 4.631.200 meer •dan op ultimo
Februari 1940), dient te worden bedacht, dat deze opcenten
ingevolge de wet van 2 December 1939 (Staatsblad No.
407) voor het belastingjaar 1939/1940 op 15 waren bepaald,
doch voor het jaar 1940/1941 op 50 werden vastgesteld.
Anderzijds zal uiteraard ook de opbrengst van dit middel
binnenkort den invloed gaan weerspiegelen van cle ont-
heffingen in verband met de invoering der loonbelasting.
De winstbelasting, ten slotte, vermeldt een zuiver kohier-
bedrag van 1 8.343.700, waarop intusschen in mindering
moet worden gebracht de negatieve opbrengst van de
opgeheven dividend- en tantièmebelasting, welke f 735.500
bedraagt.

NEDERLANDSCILE GRONDSTOFFEN VOOR DE INDUSTRIE.

R e c t i ii c a t i e. In het nummer van 12 Maart werd

een artikel gepubliceerd onder bovenstaanden titel. Flierin

zijn enlcele storende onnauwkeurigheden geslopen. Men

leze: op blz. 179 rechter kolom 20ste regel van onder

170.637 ton i.p.v. evenveel cg; op blz. 180 linker lcolom

36ste regel van boven twee millioen ton en driekwart

millioen ton i.p.v. evenzoovele kg; op blz. 183 linkér kolom

23ste resp. 26ste regel van boven 30.000.000 resp.

10.000.000 K.W.U. en in dezelfde kolom 22ste regel• van

onder Geologische Stichting
en (i.p.v.
,,van”) het Centraal

Instituut voor Industria.lisatie.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP

ECONOMISCH GEBIED.

IEANI)EL EN NIJVEEIEEII).

Aardolie. Verplichte aanmelding voor houders van aard-
ol ieco ncessies in het Gouvernement-Generaal. (E.V.

21/3/’41, pag. 404; Stct. No. 53).

Bouwmaterialen. Nadere regelingen voor het ver-

koopen, afleveren of verwerlcen van bouwmaterialen.
Tot nader order is o.m. de verkoop of levering van
metselsteen, kalkzandsteen en straatklinlcers naar
Duitschland slechts toegestaan met vergunning van den
Directeur van het Rijksbueau voor Bouwmaterialen.
(E.V. 14/3/’41, pag. 368; 21/3/’41, pag. 404; Stct.
Nos. 48 en 52).

Electrotechnische Industrie. Inschrijvingsplicht voor
electriciteitsbedrijven, d.w. z. ondernèmingen, die haar
normaal bedrijf malcen van het produceeren of distribuee-
ren van electrische energie, bij het Rijksbureau voor ver-
werkende Industrieën.
Beperlcing van den handel in sommige electrotechnische
artilcelen zonder, vergunning van het Rijlcsbureau voor
Verwerkende Industrieën, Sectie Electrotechnische In-
dustrie. (E.V. 21/3/’41, pag. 403; Stct. No. 53).

Hout. In verband met de voorraadpositie van enkele
houtwaren is het verboden deze zonder vergunning te
verbruilcen voor verduisteringsdoeleinden of ter bescher-
ming van glasruiten. (E.V. 14/3/’41, pag. 368; Stct. No. 47).
Leder- en
lederverwerkende industrie. Als hoofdgroep
van de Centrale Organisatie Industrie is een Leder- en
lederverwerkeride Industrie ingesteld, waarbinnen de tot
dezen tak van nijverheid behoorende ondernemingen zijn
of worden georganiseerd. (DV. 21/3/’41, pag. 404/05;

Stct. No. 54).

Linoleuns, viltzeil en vloerzeil. Intrekking van dispen-
satie met betreklciig tot het verbod van afleveren of
vericoopen van linoleum, viltzeil en vloerzeil door bij het
Rij ksbureau voor Verwerkende Industrieën ingeschreven
ondernemingen. (DV. 14/3/’41, pag. 368; Stct. No. 49).

Oude materialen en afvalstoffen. Wijzigingen in de oude
materialen-en aîva]stoffenbeschilcking met betrelcici ng tot
de vooi den verkoop door erkende groothandelaren gel-
dende betalingsvoorwaarden voor oud papier. (DV.
21/3/’41, pag. 405; Stct. No. 57).

Sleepvaart. Het is verboden met sleepbooten en andere
stoom- of motorschepen zonder vergunning binnenlandsch
sleepwerk, met uitzondering van bergingswerlc, te ver-
richten. Nadere regeling inzake het verleenen van deze
vergunningen, welice worden onderscheiden in vergun-
ningen voor: 1. beurtlijst sleepwerk; 2. plaatselijk sleep-
werk; 3. sleepwerk voor eigen bedrijf; 4. vaste-lijn-sleep-
werk. De organisatie van het geheel is opgenomen in het
Reglement betreffende de uitoefening van de sleepvaart
voor binnenlandsch sleepwerk. (E.V. 14/3/’41, pag.
367/68; Stct. No. 48; V.B. No. 9).

Smecrolie. Wijzigingen in de Smeeroliebeschikking
1940, No. 1, met betrelcking tot de te verrichten formali-
teiten bij verlcoop of aflevering, alsmede bij voorraad-
administratie. (E.V. 14/3/’41, pag. 368; Stct. No. 46).

Textielproducten. Vaststelling van maximumprijzen van
Icatoenen weefsels bij verkoop aan groothandelaren.
(E.V. 21/3/’41, pag. 402; Stct. No. 51).

Vergunningstelsel voor ondernemingen. Nadere regeling
inzake ondernemingen waarvan, op grond van een ver-
ordening van den Rij kscommissaris, aangifte moest wor-
den gedaan. JE.V. 21/3/’41, pag. 402; V.B. No. 10).

IJkwet 1937. Afkondiging van een drietal Besluiten
en aansluitende Beschikkingen inzake de IJkwet 1937.
(E.V. 14/3/’41, pag. 369; Stct. No. 46).

1

215

1

rr’:’.•rJ
•”•M

216

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Maart 1941

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Aflevering producten
van landbouw en veeteelt.
Krach-
tens de bepalingen van het Voedselvoorzieningsbesluit
is het afleveren van landbouw- en veeteeltproducten
door den teler, anders dan aan de daartoe van overheids-
wege uitdrukkelijk aangewezen Nederlandsche instanties,
lichamen en handélaren, verboden. (E.V. 14/3/’41, pag.
370/71).

Bindtouw. Nadere regeling inzake de inlevering en ver-
strekking van bindtouw. (E.V.. 14/3/’41, pag. 372/73).

Brood. Wijzigingen inzake de voorschriften betreffende
de samenstelling van brood, met betrekking tot het ge-
bruik van weipoeder als grondstof. (E.V. 21/3/’41, pag.
407 Stct. No. 50).
Cacaobooncn. Hij, die cacaoboonen verhandelt of in
voorraad heeft, is verplicht die hij de Nederlandsche
Meelcentrale in te leveren tot een hoeveelheid, op het
tijdstip en op de wijze, als de directeur van voornoemde
Centrale telkens voor ieder, op wien deze verplichting
rust, zal bepalen. (E.V. 14/3/’41, pag. 372; Stct. No. 45).
Hooi cii Stroo. Wijzigingen van het Inleveringsbesluit
1-looi en Stroo, met betrekking tot het vervoer van stroo.
(E.V. 21/3/’41, pag. 407; Stct. No. 53).

Lupinezaad. 1-let be- en verwerken van lupinezaad is
onderworpen aan een vergunning te verstrekken vanwege
den Provincialen Voedselcommissaris. Dispensatie hier-van wordt thans niet meer verleend. (E.V. 14/3/’41, pag.
373; Stct. No. 46).

Melk. De melkproductie en verwerking wordt thans
geregeld bij het Zuivelbesluit 1941, dat het Crisis-Zuivel-
besluit 1940 vervangt. (E.V. 14/3/’41, pag. 372).

Prijzen Akkerbouwproducten.
De prijzen, welke de boe-
ren zullen ontvangen voor door hen in het oogstjaar 1941
geteelde akkerbouwproducten, zijn thans vastgesteld.
Hierbij is er van uitgegaan, dat de teelt van die gewassen,
welke voor de voedselvoorziening van het Nederlandsche
volk onder de huidige omstandigheden van het grootste
belang zijn, het best wordt beloond. (E.V. 14/3/’41,
pag. 370).

Prijsregelingen landbouw. Nadere vaststelling van maxi-
rnumprijzen voor aardappelen.
Met ingang van 19 Maart 1941 zijn maximumprijzen
vastgesteld voor den handel in groene zaai-erwten.
Vaststelling van de prijzen voor ingeleverde paarden,
onderscheiden naar kwaliteits- en ouderdomsklasse. (E.V.
21/3/’41, pag. 405/06; Stct. No. 54).

Rapen van eieren.
Ter uitvoering van de Jachtwet 1923
zijn nadere bepalingen gegeven voor het rapen en ver-
voeren van eieren gedurende dit voorjaar. (E.V. 14/3/’41,
pag. 373; Stct. No. 49).

Teeltplan Akkerbouw 1941. Nadere regeling inzake den
verbouw van aardappelen van de soort Roode Star in
verband met het Teeltplan Akkerbouw 1941. (E.V.
14/3/’41, pag. 371).-.

Tuinzaden. Bij het Tuinzaadbesluit 1941 wordt het telen,
verhandelen en afleveren, vervoeren en exporteeren van
tuinzaden geregeld. (E.V. 21/3/’41, pag. 407; Stct. No. 53).

Verpachtingen.
Nadere regelen betreffende de gras- en
hooiverkoopingen, het inscharen van vee en de pachtover-
eenkomst. Deze regelingen vormen een wijziging van het
Pachtopdrijvingsbesluit 1940. (E.V. 21/3/’41, pag. 406-Stct. No. 51).

Weidevee. Nadere regeling van de aflevering aan de
Nederlandsche Veehouderijcentrale van weidevee. (E.V.
21/3/’41, pag. 406).

Zaden van groenvoedergewassen. Algeheele ontheffing
is verleend van het vervoer- en afleveringsverbod – op
grond van K.B. van 28 Augustus 1939 – ten aanzien van
zaden van bepaalde groenvoedergewassen. (E.V. 14/3/’41,
pag. 371; Stct. No. 48).

RANTSOENEERING EN DISTRIBUTIE.

Boter, margarine, vet. Nadere regeling van de rantsoe-
neerifig van boter, margarine en vet. (E.V. 21/3/’41, pag.
408).

Koffie en
thee. Nadere regeling van de distribueer
j
ng
van deze goederen en van den overgang van koffie op-
koffie-surrogaten. (E.V. 21/3/’41, pag. 409/10).

Spijsolie. Op de Duitsche militaire distributiebonneri
en -kaarten met het opschrift ,,Butter oder Fett” mag
geen spijsolie_worden verstrekt. (E.V. 14/3/’41, pag. 379).

Texticlproductell. Regeling van speiale vergunningen
voor textiel en woningjnrichting voor oorlogsslachtoffers
te Rotterdam. (E.V. 21/3/’41, pag. 411).
Nadere toelichting inzake de distributie van textiel-
goederen. (E.V. 14/3/’41, pag. 373/74).
Vleesch. Paarden- en schapenvleesch vallen thans ook
onder de vleeschrantoeneeringsmaatregelen. (E.V. 21/
3/’41, pag. 409; V.B. No. 10).

GELD-, CREDIET. EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.

Belastingen en deviozen. Regeling van de aangifte voor
de belasting van waarden, die tevens onder de deviezen-
verordening vallen. (E.V. 21/3/’41, pag. 413; V.B. No. 10).

Nederlandsch-Indisch bankpapier.
Verplichte inlevering
bij de Nederlandsche Bank van het, ingevolge de Deviezen-
verordening aangemelde, Nederlandsch-Indische bank-
papier tegen een koers van f 0.99 per f 1.— Indische cou-
rant. (E.V. 21/3/’41, pag. 413).

Omzetbelasting. Nadere uitvoeringsresoluties inzake de omzetbelasting met betrekking tot het gebruik van goede-
ren bij het verrichten van diensten, aannemingen van werk,
verpakkingsmiddelen, aftrek van vracht- en assurantie-
kosten en bloemenwinkels. (E.V. 21/3/’41, pag. 412).

Sohuldbrieven aan toonder. Wijziging der wet, waarbij
besluiten van een vergadering, bedoeld in artikel 7, lid 1,
der wet op de vergadering van houders van schuldbrieven
aan toonder, mede vorderingen kunnen betreffen, welke
reeds langer dan een jaar opeischbaar zijn. Dit besluit
vervalt per 1 Januari 1942. (E.V. 21/3/’41, pag. 413;
V.B. No. 10).

Tabaksaccijns.
Besluit inzake verhooging van den
tabaksaccijns. Op den huidigen tabaksaccijns worden 100
opcenten geheven; de tot dusver bestaande 10 opcenten
op den accijns op cigaretten zijn bij deze verhooging in-
begrepen. (E.V. 21/3/’41, pag. 413; V.B. No. 10).

Vermogensbelasting. Nadere regeling inzake aangifte
voor de vermogensbelasting, i.v.m. vroeger verzwegen
vermogens of vermogensbestanddeelen. (E.V. 21/3/’41,
pag. 413; V.B. No. 10).

VERKEER.

Zeeverkeer. Bij verordening van den Rijkscommissaris
zijn regelen gesteld voor alle schepen, welke een zeehaven
in het bezette Nederlandsche gebied binnenloopen of ver-
laten. Verplichte opgave van de opvarenden. Op Neder-
landsche schepen mogen slechts Nederlanders, Nederland-
sche onderdacen of personen van Duitsche nationaliteit
als schepeling worden aangemonsterd, mits voorzien van
paspoort of persoonsbewijs bn van een monsterbekje.
Nadere voorschriften voor het geval van wijziging in de
samenstelling van de bemanning tijdens de reis, alsmede
ten aanzien van het medenemen door schepelingen en pas-
sagiers van postzendingen en andere goederen. Schepelin-
gen of passagiers van Nederlandsche schepen mogen zich
in neutrale landen niet in verbinding stellen met de diplo-
matieke vertegenwoordiging der te Londen gevestigde
Nederlandsche regeering. (E.V. 21/3/’41, pag. 414; V.B. No. 10).

Zuivere op-
brengst over het
tijdvak van 1
Benaming der middelen

Jan. 1940 tot en met de maand
Febr. 1941

Grondbelasting.
(3 hoofdsom + 20 opcenten op de hoofdsom
der gebouwde eigendommen)
Inkomstenbelasting……………………
Vermogensbelasting
Verdedigingsbelasting T…………………
Opcenten op de Gemeentefondsbelasting
Winstbelasting ……………………….
Dividend- en tantièmebelasting…………..
Rechten op den invoer ………………..
Statistiekrecht

……………………….
Accijns op zout……………………….
Accijns op geslacht Accijns op wijn
Accijns op gedistilleerd ………………..
Accijns op bier
Accijns
01)
suiker ……………………..
Accijns op tabak
Belasting op gouden en zilverwerken ……..
Omzetbelasting ……………………….
Couponbelasting
Rechtenen boeten v. zegel …………….
Rechten en boeten v. registratie …………
Rechten en boeten v. successie, v. overgang
hij overlijden en v. schenking …………

Totalen

10.858.775
96.71 0.366
19.946.313
9.630.561
30.365.174
22.814.007
11.095.483
80.071 .711
1.650.842
2.481.597
10.987.605 2.234.113 41.527.666 40.282.669 62.082.789
55.954.251
830.727 108.945.014 3.960.070
12.647.630
18.422.697

42.037.772
655.537.832

26 Maart 1941,

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

217

MAANDCIJFERS,

OVERZICHT VAN DEN STAND VAN DE RIJKSMIDDELEN. Uit. Febr. 1941 (in Guldens).

AFDEELING la
Kohieren
voor den dienst
1941
1)
Dir. belastingen
.
Bedragen,
welke zijn
terugge-

Benaming der
Totaal
bedrag
geven of
anders dan
Zuiver
bedrag
middelen
wegens
betaling
.

seb
op de koh.
0
afgesdhr.

Grondbelast. a)
4.307.776

4.307.776
1.988.779
Inkornst.bel. b)
32.938.506 113.319 32.525.187
31.525.833
Vermogensbel. c)
6.447.911
22.919
6.424.992
6.643.705
Verdedig.bel. 1
3.044.359 11.940
3.032.419 3.442.992
Opc.

v.

d.

Gein.
fondsbelasting
10.987.724 84.022 10.903.702
6.272.546
Winstbelasting

‘)
8.343.688

8.343.688

66.069.964
532.2001
65.537.764
49.873.855
Totaal
a)
1
1,
hoofdsom + 120 opcenten op de hooidsom der geoouwde
eigendommen en 100 opcenten op de hoofdsom der ongebouwde
eigendommen. b) Hoofdsom + 70-88 opeenten. c) Hoofdsoni + 75
opcenten.
‘) Voor de belastingen, waarvan het belastingjaar op 1 Mei
aanvangt, bestaan de vermelde bedragen uit
‘1,
gedeelte van het
belastingjaar 1941/42 en
1/,
gedeelte van het belastingjaar 1940/41.
‘) Voor de belastingen, waarvan het belastingjaar op 1 Mei
aanvangt, bestaan de vermelde bedragen uit
1/,
gedeelte van het
belastingjaar 1940/41 en ‘/, gedeelte van liet belastingjaar 1939/1 940.
‘) In mindering te brengen van de opbrengst van de Winstbe-
lasting, de negatieve opbrengst van de Dividend- en Tantitme-
belasting ad t 735.475.

AFDEELING Ib
Overige middelen
Febr
Sedert
1 Jan.
1941

Overeen-
komstige
periode
1940
Benaming der middelen
7.742.318
7.789.068

Rechten op den invoer
.
2.023.362 4.274.782
18.838.010
Statistiekrecht
98.996
206.985
384.181
Accijns op zout
490.556 973.253 435.073
Accijns op geslacht
1.341.493
2.483.013
1.615.298
Accijns op wijn
149.976 211.788 106.820

Loonbelasting ………….

Accijns op gedistill
3.535.407
7.724.953 5.123.112
1.028.923
2.362.609
1.386.301
Accijns op suiker
5.879.708 40.952.726
9.903.501
Accijns op tabak
6.736.397
13.421.584
6.982.436
7.463.227
24.318.805
19.255.478
Couponbelasting
457.864
770.404 1.083.511
1
)

895.028
‘)

2.056.363
1.922.818

Omzetbelasting

………..

Rechten

van

registratie
841.692
1.862.796 1.430.305
Rechten van zegel …….

Rechten van successie
Y.

Accijns op bier

………..

overgang bij overlijden
en v. schenking …….
6.023.350
0.779.662
8.028.678
Waardevermeerderingsbe-
21.182

Belasting op

gouden en

..

belasting

………….21.182

zilveren werken
.12.436
220.009 106.704

Totalen …….
44.841.916 89.429.982
76.602.226
‘) Hieronder begrepen wegens zegel, recflt van nota5s van ma.
kelaars en commissionnairs in effecten enz. f197.724 (Beursbel.)-
‘) Idem f 487.602.

AFDEELING II. DIENSTIAAR 1940.

OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN HET
‘WERKLOOSHEIDSSUBSIDIEFONDS.
Dienst 1940

Dienst 4.941
Zuiver bedrag Zuiver bedrag
Benaming der middelen.

kohieren tot en kohieren tot en
met de maand met de maand
Febr. 1941
1
Febr. 1941

Grond belasting

(veertig

ten

hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen
en
vijf
en twlntlg ten honderd van de
hoofdsom

wegens

ongebouwde
6.640
1.056.063
Personeele

belasting

(tachtig

ten
honderd van de hoofdsom naar

.

9.377.322

eigendommen)

……………..9.81

den eersten, tweeden en derden
grondslag)

………………..
57.436
Gemeentefondsbelasting

(vijf

en
twintig opcenten

op

de hoofd-
47.821.455
Vermogensbelasting (twee
en
twin-

..

tig opcenten op de hoofdsom)

.
2.388.299

som)

……………………

Inkomstenbelasting

(tien opcenten
op
de
hoofdsom)

…………..
5.632.849

55.036.565
1.113.499
Totalen

………

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS

Febr. 1941
1941
1940

Motorrij tuigen-
belasting
561.535
1.274.232 3.242.656
Rïjwielbelastlng

..
8.413
19.293
9.532

Totalen

….
569.948
1.293.525 3.252.188

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS.

l

Dienst 1 940/1941
1
Zuiver bedrag der ko-
Zuiver bearag der
I
hieren voor den dienst
kohieren tot en met 1939/’40 tot enm. de-de maand Febr. ’41 zelfde maand v. 1940

Gemeente.f.belast. . .

71.800.432

67.849.121
Opc.verm. t. get. v.50

5.421.254

5.590.359

STATISTIEKEN.

BANI{DISCONTO
‘S

Ned

Disc. Wiss. 3

28 Aug. ’39 Lissabon

. . .
.
4 11

Aug. ’37
Bk

Bel.Bi.Eff. 3128 Aug. ’39
Londen ……..
2

26 Oct. ’39
Vrsch.inRC 3j 28 Aug. ’39
Madrid

……
4 29 Mrt. ’39’)
Athene

……6

4 Jan. ’37
N.-York E.R.B.
1

27 Aug. ’37
Batavia

……3

14 Jan. ’37
Oslo

……….
4j 21 Sept. ’39
Belgrado

……5

1 Febr. ’35
Parijs

……..
1

47 Mrt. ’41
Berlijn

……..3 j

9 Apr. ’40
Praag……….
3

1 Jan. ’36
Boekarest

. . . .
3 12 Sept. ’40
Pretotia ……..
3

15 Mei

’33
Brussel

…….)) 25 Jan. ’40
Rome ……….
4

18 Mei

’36
Boedapest

. . . .

22 Oct. ’40
Stockholm ……
3

17 Mei

’40
Calcutta

28 Nov. ’35
Tokio

……..
3.46 41 Mrt’38
Dantzig

2 Jan. ’37
Warschau ……
41 18 Dec. ’37 Helsingfors

.
..
.

3 Dec. ’34
Zwits. Nat. Bk.
if 25 Nov, ’36
Kopenhagen

..

15 Oct. ’40
1) 3% voor wissels. promessen
en

leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.
‘) Niet ofiicieel bevestigd.

KOERSEN VASTGESTELD DOOR EET
NEDERLAIÇDSCHE CLEARINGINSTITUTJT.
(met data van vaststelling)
Rijksmarken
75.36

4 Aug.
’40
Dinar
Belga’s

. . .

30,14

7 Aug.
’40
(nwe.

schuld) 4.23 16 Aug.

’40
Zw.
Francs

43.56 11 Oct.
’40
Turksche
Fr. Francs.

3.77

6 Mrt.
’41
Panden

1.45129 Dec.

’39
Lires

……9.87

3

Sept.
’40
Lewa (Bulgarije)2.30 25 Nov.

’40
Deensche Kr.36.37 17 Febr.
’41
Pengoe (Hongarije)
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.
’40
(oude schuld) 36.52 20 Dec.

’40
ZweedscheKr.44.85 13 Aug.
1
40
Pengoe
Tsjech. Kr.
(nwe. schuld)

45.89 20 Dec.

’40
(oude schuld) 6.42 16 Aug.
‘4
01
Zloty (Polen)
Tsjech. Kr.
(oude schuld)

35.28

28 Jan. ’41
(nwe.

schuld) 7.54 16 Aug.
’40
(nwe. Schuld) 37.68 11 Febr. ’41
Dinar (Joego-SlaviO)
(oude

schuld) 3.43 16 Aug.
’40

ZILVERPRIJS

GOUDPIUJS
Londen’)

N. York’)

A’dam’)

Londen’)
18Maart1941.. 23
1
/,

34
3
/ 18 Maart 194 1. . 2125

168/-
19

,, 1941.. 23
1
/,

34
3
/, 19

,, 1941.. 2125

168/-
20

,, 1941.. 23
1
/,

34
3
/, 20

,, 1941.. 2125

168/-
21

,, 1941.. 23
7
/,,

34
3
/, 21

,, 1941 . . 2125

168/-
22 ,, 1941..

– 22

1941.. 2125

1681-
24

,, 1941.. 23
1
/,

34’/ 24

,, 1941.. 2125

168/-
25Maart1940.. –

34
3
/ 25 Maart 1940. . –


23 Aug. 1939.. 18’/.,

37
1
/ 23 Aug. 1939.. 2110

14816
1
1,
1)
In pence p. oz. stand. ‘) Foreign silve r in $c. p. oz. flne.
8)
In guldens per kg 100011000. ‘)
In
sh. p. oz. tine.

218

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Maart 1941
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK. Vldhita’C (schriftelijk en
t.t.j
IN-York
I
Berlijn
lBrussel
1
Zürlch
lStockh.I
Helsinki
18

1AIrt. 1941
1.88/
75.35+

30.14 43.67
44.85*
3.81+
19

1941
,,
1.883/

75.35*
30.14
43.67
44.85+
3.81*
20

1941
1.88/.
75.35*
30.14
43.67
44.85+
3.81*
21

1941
1.88a/
u

75.35*
30.14
43.67
44.85*
3.81* 22

1941
1.88
3
/,
75.35*

30.14
43.67
44.85* 3.81*
24

,,

1941
1.88’/,
75.35+
30.14
43.67
44.851
3.81*
Laagste d.w.
1.88
1
/,
75.28
30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88
1
/,,
75.43
30.17
43.71
44.90
3.82
Muntparitelt
1.469

1
59.263
24.906 48.003
66.671
6.266

KOERSEN TE NEW-YORK.
(Cable).
Data
Londen
Parijs
Berlijn

A,nsterdam
(S ver £)
($ per
100
fr.)
($ p.
100
Mk.) ($ p.
/ lOO)
18 Mrt. 1941
4.03’/
2.32
40.05


19

1941
4.03
1
/,
2.32
40.05


20

1941
4.03
1
/.
2.33 40.05


21

1941
4.03V,
2.33
40.05


22

1941
4.03
1
/,
2.33
40.05


24

1941
4.03’/,
2.33
40.05
25 Mrt. 1940
3.68
1
/,
2.09%
60.20

53.11
Muntpariteit
4.86
3.90’/,
23.81
1/,

401/,, KO1?RS1N
‘FE
IMNBEN.
Plaatsen
en
tanden
Not.
I
eenh.
17/22Mrs.
’41
I
Loagstel
Hoogstel
22
Mrt.
1941
10/15
Mrt.
’41
jLaaSste 1
Hoogste
l5Met.
1
1941

Officieel:
New York
$ p. £
4.02*
4.03*
4.03
4.02+ 4.03+
4.03
Parijs
Fr.p.I
– –



Stockholm
Kr.p.I
16.85 16.95
t 6.90
16.85 16.95
16.90
Montreal
$ p. £
4.43
4.47
4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.p2
1695$
17.13
17.04+
1695$
17.13
4704$
Niet-Officieel:
Alexanclrië
P. p. £
97.50
97.50 97.50
97.50
97.50 97.50
Athene
Dr.p.t
515
515
515 515
515 515
Bangkok
Sh. p.ticai


– –


Bombay
cl.
p. r.
18.-
18.-
18.-
18.-
18.-
18.-
Budapest
cl.

p.
£

Hongkong
P.p. $
15.- 15.- 15.-
15.-
15.-
15.-
Istanbul
Tp.I
Kobe
d.

p. yen
14.25 14.25
14.25
14.25
14.25
14.25
Lissabon
Escu.p. £
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
100.-
[lladrid
Pt.p. £
40.50
40.50
40.50 40.50
40.50
40.50
Slontevicleo
Op. p.


– –


Rio de Janeiro
1.

p.

tuit.



– –

Sjanghai
cl.
p.
$
3.37 3.37
3.37
3.37
3.37
3.37
3ingapore
d. p. $
28.16
28.16 28.16 28.10 28.16 28.10

STANI) VAN ‘s RIJKS KAS.
V or d e ringen
1

7 Maart 1941

15

Maart 1911
Saldo

van ‘s Rijks Schatkist
hij cle Nederlanctsche Bank

Saldo 1). d. Bank voor Ned.
6

685.975,40
1

295.170,42
Vooischotten op uit. Jan.
1
41
aan

de gemeenten verstr.

Gemeenten

……………

op aan haar uit te keeren
hoogsdom

der

pers.

bel.,
aand. in de hoofdsom der
grondbel. en der gem.fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
gensbelasting

…………
………-

Voorschotten aan Ned.-Indit’)
,,
‘ 133.804.258,69 ,,

133.817.854,07
Idem voor Suriname
1
)
,,

9.922.352,28
Idem

aan

Cura6ao

1)

169.788,71
,,

169.788,71
Kasvord. wegens credietver-
strekking a. h.

buitenland
,,

74.050.672,20
,,

73.764.429,18
Daggeldleeningen tegen onder-

…9.922.352,28



Saldo der postrek. van Rijks-
pand

…………………….

comptabelen

…………
62.633.269,46
,,

67.199.226,71
Vordering op het Alg. Burg.

Pensioenfonds
‘)
– –
Vordering op andere Staats-
bedr.

en

instellingen’)

..,,
61.959.911,62
,,

62.333.613,02
V er o ii c
11
t in ge
Voorschot door de Ned. Banici
ingevolge art. 16 van haar
verstrekt
,qctrooi

6

15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt . .
t

6.388.807,58
,,

1.738.01 5,13
Schuld

aan

de

Bank voor
Ned. Gemeenten


Schatkistbiljetten

in

omloop
,, 156.940.000,- ,, 156.937.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,

989.700.000,-‘)

,,1.018.000.000,-‘) Daggeldleeningen


Zilverbons in omloop

……
55.175.773,- ,,’

56.387.854,-
Schuld

op

ultimo

Jan. ’41
aan de gem. weg. a. ii. uit
te

keeren

hoofds.

cl.

pel’s.
bel.,

aand.

I.

d.

hootds. cl.
grondb. e. 0. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op

….

,,

1.491.309,70
Schuld

aan

het, Alg.

Burg.
Pensioenfonds
1)
1.605.998,70
,,

554.315,55

cle

vermogensbelasting…….6.245.488,97

Id. aan het Staatsbedr. der P.
……

41
..6.234.827,96
,,

147.483.026,81
T. en T.
1)

…..
Id.

aan

andere

Staatsbedrij-
ven

1)

……………….
…23.742.541,38
,,

26.262.120,97
Id. aan div. instellingen ‘)

..,,,
220.837.917,11
,, 219.691.983,18
1)
In
rekg. crt.

met

‘s Rijks Schatkist

‘)
Rechtstreeks
PIJ De
Nederiandiche Bank

t

126.000.000,-

‘)
Idem
f122.000.000,-

DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 24 Maart 1941
Act.iva.

Binnenl. ‘Vissels,

( I’I(dbank.

f

132.500.000
Proinessen, enz.

Bijbank.,,

2.879.631
( AgenLsch.

,,

144.700 135.524.331
Papier op het Buitenland . .

t

22.907.385
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen


22.907.385
Beleeningen mcl.

1 Ilfdbank.

f

149.014.491 ‘)
voorschotten in

I3ijbank.,,

3.748.124
rekening-courant? Agentsch. ,,

49.872.503
op onderpaiid
202.635.118
Op Effecten en?.

……..

f

202.175.967 1)
Op Goederen cie

Ceelen ……459.1 St

Voorschotten

aan

het

Rijk

………………
42.088.857
Munt en muntmateriaal:
Goucicn munt en gouden
rnuntrnateriaal . ………t

1.096.388.806
Zilveren munt,

en?.

……

..17.746.780
1.114.133.586
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,

48.609.709
Gebouwen en meubelen der Bank

………….
,

4.500.000
Diverse rekeningen

………………………..
203.710.332 1.744.109.318
Passiva.

Kapitaal

……………………………..
f

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
4.454.251
Bijzondere

reserves ……………………….
13.494.514
Pensioenfonds

…………………………..
10.958.670
Bankbiljetten

In

omfoop

………………….
1.550.083.765
Bankassignatlen

in

omloop

………………..
8.060
Rek-Courant

Van het Rijk

t


saldo’s

Van anderen

,,

133.702.651.-
133.702.651
Diverse

rekeningen

……………………..
10.807.407
f 1.764.109.318

Beschiicbaar

metaalsaldo

…………………
f

441.745.432
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de

bank gerechtigd

is

…………..
1.104.363.580
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

……………………………..
126.000.000
‘)

Waarvan

aan

Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad No. 99)
t

57.977.150

Voornaamste posten In (luizemlepi gul(lens.

1

Gouden
1

1
Circu-
Andere

1
Beschikb.
1
Dek-
Data
munt en’)
tatie

1
opeischb.
Metaal-
Icings-
Imuntmater.
1

1
schulden

1

saldo

1
Perc.
24

11e1.

‘411
1.096.387
1

1.550.684
1

133.711
441.745
66
17

,,

”I
4.096.507
1

1.547.494 134.598
442.999
1

66
10

,,

‘411
1.096.4961
1.549.865
1

130.582
443.914
[607.242
1

66
6
Bel

‘401
1.160.287
1

1.158.613

1

255.183
1

83
Totaal

1
Schatkist-
1
Belee-

1
Papier

t
Div.
Data
bedrag
prom.

1
op
het

1
reken. disconto’s
1
rechtslr.
ningen

1
buitenl.

1
(act.)
24 Mrt. ’41
1

135.52
1
.
1

126.000

1
202.635

1
22.907

120
3.7 10
17

«

’41
132.525 123.000

1
206.388

1
22.907

1197.428
10

,,

’41
1

131.524

1

122.000

1
207.845

1
22.907
194.979
6 Mei

‘401
9.853

1
217.756

1
750

1

20.648

‘)
Per 4 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op Dasls
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

DUITSCIIII RIJKSBANK.

Goud
Renterc-
Andere wissels
B


ee
Data
en
bank-
chèques en
8
nre
n

deviezen
scheine
schgtkistpapier
15 Maart 1941
1

77.8 286,5 14.202,2
32,4
8

1 941
,,
1

77,6
256,6
14.884,7
28,4
19111

77,5
248,5
14.284,5
33,7
23 Aug.

1939
1

77.0
27,2
8.140,0 22,2

Data
E/fec-
I

Diverse
Circu-
Rekg.-
Diverse
ten
Activa
latie
Cr1.
Passiva
15 Mrt.

’41
29.6
1.361,5
13.486,4
1.838.7
360,4
8

,,

’41
32,3
1.178,5
13.750,5
1.890,8 507,6
1

,,

’41
1

24,0
1

4.059,1
13.975,8
1.935,3
509,1
23 Aug. ’39
982.6

1.380,5 8.709,8
1.195,4
454,8

GEZAMENLIJKE
STA’I’EN
VAN
1)E NATIONALE JIANK
VAN
BELGIË EN VAN
.0E
EMISSIEIIANK
TE
BRUSSEL.
(in

miii.

francs)

b
‘5
1
c
?.
14

55)

13 Maart
27.452
735
13.680 1.847
37.564
3.40,,
1.828
6

,,
27.160
816
‘13.419
1.845 37.349
3.377
1.896
27 Febr.
27.143
919
‘12.830
1.844
37.001
3.271
1.850
20

., ‘27.051
911
‘12.861
‘1.823
36.687
3.366
:1.979
13

,,
26.883
971
‘12.738
1.809
36.526
3.294
1.983
8 Mei ’40
23.606
5.394
695
‘1.480
29.806

1
909

Auteur