Ga direct naar de content

Inkomensverlies bij levensgebeurtenis opmerkelijk consistent gedekt

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 13 2025

Een levensgebeurtenis, zoals ziekte of baanverlies, kan invloed hebben op het inkomen van individuen en huishoudens. In ­hoeverre compenseert het huidige belasting- en sociale-zekerheidsstelsel in Nederland dit inkomensverlies?

In het kort

  • Een levensgebeurtenis als arbeidsongeschiktheid kan het primaire inkomen van individuen meer dan halveren
  • Het verlies als gevolg van een levensgebeurtenis wordt doorgaans grotendeels gecompenseerd door sociale verzekeringen.
  • De compensatie via het publieke stelsel is groter naarmate het effect op het primair inkomen groter is.

Baanverlies, scheiding en andere negatieve levensgebeurtenissen kunnen een ingrijpende invloed hebben op de levensloop. Deze gebeurtenissen hebben ook vaak aanzienlijke en langdurige gevolgen voor de verdiencapaciteit en het inkomen van individuen en huishoudens. De economische impact van een levensgebeurtenis hangt echter niet alleen af van de aard en de ernst ervan, maar ook van de middelen die beschikbaar zijn om ermee om te gaan. Inkomensverlies kan soms worden opgevangen binnen het huishouden of de familie, maar ook de publieke verzekering via het belasting- en sociale­zekerheidsstelsel kan een belangrijke rol spelen.

Mensen die geraakt worden door een schok, hebben vaker een lager inkomen en minder vermogen, en dikwijls hebben ze het toch al moeilijker, omdat ze al eerder door een andere schok geraakt werden (Cammeraat et al., 2024). Het publieke stelsel kan dan zorgen dat die ongelijkheid niet groter wordt.

Toch hebben we nog geen goed beeld van de rol die ons publieke stelsel speelt in het verzekeren van inkomen bij negatieve levensgebeurtenissen. In dit artikel onderzoeken we daarom hoe het primair en besteedbaar inkomen van verschillende groepen beïnvloed wordt door negatieve levensgebeurtenissen en de rol die het publieke stelsel hierin heeft.

Data

We gebruiken microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek met informatie over burgerlijke staat, huishoudenssamenstelling en inkomen. De inkomensgegevens bestaan onder meer uit loon uit werk, uitkeringen, ontvangen toeslagen en betaalde belastingen en premies.

Binnen de hele Nederlandse bevolking richten we ons op personen die tussen 2003 en 2022 met een negatieve levensgebeurtenis te maken kregen en op het moment van de gebeurtenis tussen de 25 en 55 jaar oud waren. Zo richten we ons dus op volwassenen die veelal klaar zijn met hun initiële opleiding, en waarbij pensioen nog geen rol speelt. Deze volwassenen worden continu geobserveerd in een periode van vijf jaar vanaf de gebeurtenis en we kijken ook naar een periode van vijf jaar vóór die gebeurtenis.

We analyseren uiteindelijk vijf levensgebeurtenissen, waaronder weduwschap met 72.000 het kleinste aantal is, en baanverlies met 1,13 miljoen personen het vaakst voorkomt. Verder kijken we naar een scheiding van partners, arbeidsongeschiktheid en gezondheidsschokken. We definiëren scheiding en weduwschap aan de hand van de gemeentelijke registers, wanneer we het einde van een wettelijke verbintenis of het overlijden van een partner vaststellen. Baanverlies en arbeidsongeschiktheid definiëren we aan de hand van data over de ontvangst van de relevante uitkeringen (WW- en WIA-uitkeringen). We stellen deze schokken dus alleen vast bij mensen die daarvoor verzekerd zijn. In het geval van baanverlies gaat het dus om werknemers die voldoen aan de jaren- en wekeneis voor de WW. Er is een kwetsbare groep die wel inkomsten uit loon ontvangt maar die niet aan deze eisen voldoet: baanverlies in deze groep nemen we niet mee in onze analyse. Gezondheidsschokken definiëren we als een stijging van minimaal tienduizend euro in zorguitgaven van het ene jaar op het andere. Deze stijging komt ongeveer overeen met het 95e percentiel van de jaarlijkse verandering in zorguitgaven.

Methodologie

Om het inkomensverlies na een levensgebeurtenis te schatten, gebruiken we, vergelijkbaar met Stepner (2023), een exacte-matching-aanpak. Hierbij vergelijken we huishoudens met dezelfde karakteristieken, waarbij de ene groep een negatieve levensgebeurtenis ondervindt en de andere niet. Zo creëren we een kunstmatige vergelijkingsgroep om het effect van gebeurtenissen te meten. We matchen op geboortejaar, geslacht, type huishouden (alleenstaande en eerste of tweede verdiener bij koppels), migratieachtergrond (Nederlandse achtergrond, eerste- of tweedegeneratie-migratieachtergrond), individueel inkomenskwartiel en primair huishoudensinkomenskwartiel, zowel vier als vijf jaar voor de gebeurtenis. We schatten de effecten van verschillende levensgebeurtenissen op het inkomenstraject van huishoudens tot vijf jaar na de gebeurtenis.

We gebruiken een stacked difference-in-differences-model zoals in Cengiz et al. (2019). Dit model stapelt gegevens van meerdere gebeurtenissen, waarbij elke levensgebeurtenis apart wordt behandeld, en waar vervolgens een difference-in-differences-model op geschat wordt. Hierdoor kunnen de effecten van meerdere levensgebeurtenissen binnen een individu los van elkaar meegenomen worden in de analyse, en kunnen we data combineren van personen die een bepaalde gebeurtenis in een verschillend jaar ervaren. Het vaststellen van een causaal effect van de gebeurtenis berust op de aanname van parallelle trends: zonder de gebeurtenis zouden de uitkomsten van de behandel- en controlepersonen zich op dezelfde manier hebben ontwikkeld.

We schatten het effect van levensgebeurtenissen op twee uitkomsten: primair inkomen van het huishouden en besteedbaar inkomen van het huishouden. Het effect op het primair inkomen omvat verschillende marges: het effect van de gebeurtenis op het individueel inkomen, het effect op het kapitaalinkomen en het effect op het inkomen van een eventuele partner (door een verandering in het inkomen van de partner of een verandering in de samenstelling van het huishouden). Ook het effect van een eventuele vervolgschok (zoals bijvoorbeeld een echtscheiding kort na baanverlies) op primair inkomen zit hier in. Het effect op het besteedbaar inkomen omvat het effect op het primair inkomen en alle belastingen, uitkeringen en toeslagen. Deze zijn dus niet beperkt tot de uitkeringen die verband houden met een bepaalde gebeurtenis (bijvoorbeeld een WW-uitkering bij baanverlies), maar omvatten alle uitkeringen, inclusief algemene uitkeringen zoals bijstand, veranderingen in toeslagen, en belastingen. Ook alimentatie na een scheiding is onderdeel van het besteedbaar inkomen.

Het verschil in het effect tussen het besteedbaar en primair inkomen beschouwen we als de verzekering door het publieke stelsel.

De effecten van levensgebeurtenissen

Figuur 1 toont de geschatte effecten van de levensgebeurtenissen op het primair inkomen en ook het besteedbaar inkomen van huishoudens. Uit de figuur volgt dat de aanname van parallelle trends op lijkt te gaan. Er is een beperkt effect vóór de gebeurtenis, wat betekent dat het inkomenstraject van de controle- en behandelgroepen in de periode vóór de gebeurtenis voor alle schokken vergelijkbaar is. Voor alle schokken (behalve bij baanverlies) zien we echter een inkomensdaling één of twee jaren voor de schok. Dit kan worden verklaard doordat de zaken rondom de gebeurtenis al een langere tijd invloed hebben, bijvoorbeeld in de vorm van stress, waardoor het effect op inkomens vaak al optreedt voor de daadwerkelijk gemeten schok. Bij arbeidsongeschiktheid is dit ingebouwd: er is twee jaar wachttijd voor een WIA-uitkering, en in die periode ligt het inkomen al lager. Bij baanverlies zien we een kleine stijging in het primair inkomen in het jaar voor de schok, dit kan het gevolg zijn van de transitievergoeding die de werkgever moet uitkeren aan het einde van het dienstverband.

Het effect op het primair inkomen is echter niet voor elke levensgebeurtenis even groot, en ook het verloop van het effect in de loop der tijd verschilt tussen de gebeurtenissen. Vijf jaar na de gebeurtenis zien we een verschil van 30 procentpunt tussen de gebeurtenissen met het grootste effect (arbeidsongeschiktheid, −50 procent) en het kleinste effect (echtscheiding, −20 procent). Op de korte termijn is het verschil zelfs nog groter (−55 procent voor arbeidsongeschiktheid tegenover −15 procent voor gezondheid).

Deze verschillen tussen levensgebeurtenissen verdwijnen echter grotendeels als we kijken naar besteedbaar inkomen. Het bereik van de geschatte effecten (van −12 procent voor arbeidsongeschiktheid tot −7 procent voor een gezondheidsschok op de lange termijn) is veel kleiner dan voor het primair inkomen. Dit laat zien dat de verzekerende functie van het belasting- en socialezekerheidsstelsel groter is naarmate het effect van de gebeurtenis op het primair inkomen groter is. Het suggereert ook dat de mate van verzekering voornamelijk wordt bepaald door het effect op het primair inkomen, en niet door de aard van de schok.

Effect per subgroep

Het is aannemelijk dat het belasting- en socialezekerheidsstelsel voor verschillende groepen op verschillende manieren werken. Om hier een inschatting van te maken, schatten we de effecten van de gebeurtenissen op inkomen afzonderlijk voor leeftijd, geslacht, positie in het huishouden (alleenstaand, hoofdverdiener, tweede verdiener), inkomensgroep en migratieachtergrond (Nederlandse achtergrond, eerste en tweede generatie).

Er zijn aanzienlijke verschillen in de effecten op het primair inkomen tussen de verschillende groepen (figuur 2). Bij baanverlies, arbeidsongeschiktheid en gezondheidsschokken is het effect groter voor personen met een hoog inkomen. Een verklaring is dat personen met een hoger inkomen waarschijnlijk een groter deel van het huishoudensinkomen verdienen, waardoor de gebeurtenis een groter effect heeft op het primair huishoudensinkomen. Dit mechanisme verklaart ook waarom het directe effect veel kleiner is voor de tweede verdiener in een stel: zij zijn deels verzekerd tegen het verlies van hun eigen inkomen doordat er een groter inkomen van de eerste verdiener tegenover staat.

Het effect van baanverlies en arbeidsongeschiktheid op het primair inkomen neemt met de leeftijd toe. Voor gezondheidsschokken zien we het tegenovergestelde, namelijk dat de impact groter is bij jongere mensen. De toename met de leeftijd van de impact van baanverlies en arbeidsongeschiktheid kan worden verklaard door de positieve correlatie tussen leeftijd en inkomen. De grote impact van gezondheid op jongere leeftijd kan worden verklaard doordat deze schokken, zoals wij die meten (grote stijgingen in gezondheidsuitgaven) waarschijnlijk ernstiger en ingrijpender zijn op jongere leeftijd.

Voor gebeurtenissen die ingrijpen op de samenstelling van het huishouden (echtscheiding en weduwschap) zien we dat het effect op het primair inkomen veel groter is voor tweede verdieners in een huishouden, vrouwen en personen met een laag inkomen. Voor hoofdverdieners en mannen is het effect beperkt en zien we zelfs een positief effect van echtscheiding. Dit komt doordat deze gebeurtenissen ertoe leiden dat inkomens niet meer gedeeld worden tussen partners. Personen met een hoger aandeel in het huishoudensinkomen dragen vóór de gebeurtenis netto bij aan de financiële middelen in het huishouden, en verliezen daarom relatief minder wanneer het gezamenlijke huishouden eindigt. Voor migratieachtergrond vinden we geen verschillen.

De effecten op besteedbaar inkomen verschillen veel minder tussen de subgroepen dan de effecten op het primair inkomen (figuur 2). De verschillen die we zagen in primaire-inkomenseffecten verdwijnen grotendeels als we rekening houden met uitkeringen en belastingen. Voor individuele gebeurtenissen geldt dat personen met hogere inkomens of een hoger deel van het huishoudensinkomen relatief meer verzekering ontvangen. Dit komt omdat de twee belangrijkste componenten van de verzekering tegen deze schokken – belastingen en sociale zekerheid – ongeveer evenredig zijn met het inkomen.

Voor gebeurtenissen die betrekking hebben op de samenstelling van het huishouden zijn personen met lagere inkomens of een lager aandeel van het huishoudensinkomen relatief meer verzekerd. Deze groepen ontvangen namelijk vaker de overdrachten die met deze gebeurtenissen gepaard gaan (bijstand, partneralimentatie en uitkeringen voor nabestaanden), en de daling in marginale belastingtarieven is belangrijker voor personen die een echtgenoot met een hoog inkomen verliezen.

Voor alle groepen en gebeurtenissen ligt het geschatte effect op het besteedbaar inkomen tussen −20 en +5 procent, met veel schattingen rond het niveau van −10 procent, vergelijkbaar met wat we gemiddeld voor alle groepen vonden.

Meer verzekering voor grotere schokken

Zowel tussen verschillende gebeurtenissen als tussen groepen zien we dat het verzekeringseffect van belastingen en uitkeringen sterker is naarmate het effect op het primair inkomen groter is. We laten dit expliciet zien in figuur 3. Hier tonen we het verband tussen het effect van een gebeurtenis op het primair inkomen en de mate van verzekering als percentage van het effect op primair inkomen. Dit geeft aan in welke mate de impact van een gebeurtenis wordt gedempt door het hele belasting- en socialezekerheidsstelsel. Voor ieder type gebeurtenis en subgroep doen we dit voor één jaar en voor vijf jaar na de gebeurtenis.

We zien een duidelijk lineair verband tussen het effect op het primair inkomen van het huishouden en de verzekering die het belasting- en socialezekerheidsstelsel bieden. Zelfs extreme punten in termen van impact op het primair inkomen (het effect van echtscheiding voor mannen en het grote kortetermijneffect van arbeidsongeschiktheid voor alleenstaanden) volgen deze relatie. Dit suggereert dat het belasting- en socialezekerheidsstelsel het besteedbaar huishoudensinkomen relatief goed egaliseren, zowel in de loop der tijd, tussen gebeurtenissen als tussen verschillende subgroepen. Daarbij is het ook duidelijk dat de verzekering altijd lager is dan 100 procent, en de primaire-inkomensdaling dus voor geen enkele gebeurtenis of groep volledig wordt gecompenseerd.

De lineaire positieve relatie die we zien, kan door twee factoren verklaard worden. Allereerst kan dit verband volgen uit expliciete beleidsdoelen, zoals het automatisch stabiliseren van conjunctuurschokken en het voorkomen van armoede. Maar daarnaast is het ook mogelijk dat het effect op primair huishoudensinkomen groter is doordat er meer publieke verzekering is voor de gevolgen van een gebeurtenis, vanwege het bekende moral-hazard-probleem: een hogere mate van publieke verzekering betekent dat er een kleinere prikkel is voor huishoudens om een schok zelf op te vangen door bijvoorbeeld meer te gaan werken (Cullen en Gruber, 2000). 

Conclusie

Bij analyses van de publieke verzekering tegen inkomensschokken moet er gekeken naar het hele stelsel, en niet alleen naar specifieke regelingen voor een bepaalde gebeurtenis, zoals een WW-uitkering of een WIA-uitkering, omdat een deel van de verzekering loopt via andere regelingen en belastingen.

Er blijkt dan een duidelijk positief en lineair verband te bestaan tussen het primaire-inkomensverlies als gevolg van een levensgebeurtenis en de verzekering die het belasting- en socialezekerheidsstelsel bieden. Als gevolg hiervan zien we dat uiteenlopende levensgebeurtenissen uiteindelijk leiden tot een daling van het besteedbare inkomen met ongeveer tien procent na vijf jaar. Deze daling is geen expliciete doelstelling van het Nederlandse belasting- en socialezekerheidsstelsel, maar eerder een verrassende consistentie in de verzekering die verschillende groepen voor verschillende schokken krijgen.

Om het relatieve belang van elk kanaal waarmee individuen hun primaire-inkomensverlies compenseren te beoordelen, en de mate waarin dit verschilt tussen groepen en verschillende levensgebeurtenissen, is verder onderzoek nodig.

In het kort

Het onderliggende CPB-onderzoek (Rabaté et al., 2025) is medegefinancierd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Getty Images

Literatuur

Cammeraat, E., B. Hekkelman, P. Kastelein en S. Vissers (2024) Arbeidsmarkt- en gezondheidsrisico’s stapelen zich op bij dezelfde personen. ESB, 109(4831), 130–132.

Cengiz, D., A. Dube, A. Lindner en B. Zipperer (2019) The effect of minimum wages on low-wage jobs. The Quarterly Journal of Economics, 134(3), 1405–1454.

Cullen, J.B. en J. Gruber (2000) Does unemployment insurance crowd out spousal labor supply? Journal of Labor Economics, 18(3), 546–572.

Rabaté, S., M. Tô, J. Tréguier, W. van den Berge en W. van der Wal (2025) The effect of adverse life-events on income trajectories. CPB Discussion Paper.

Stepner, M. (2023) The insurance value of redistributive taxes and transfers. Yale Department of Economics Paper, 6 juni. Te vinden op economics.yale.edu.

Auteurs

Plaats een reactie