Ga direct naar de content

ICT en economische groei

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 22 1999

ICT en economische groei
Aute ur(s ):
Hospers, G.J. (auteur)
Verb onden aan OCFEB.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4224, pagina 728, 8 oktober 1999 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
innovatie

Onder de titel ‘De Digitale Delta, Nederland oNLine’ heeft het kabinet onlangs een nota over informatie- en communicatietechnologie
ICT) naar de Tweede Kamer gestuurd 1. In deze nota benadrukt het kabinet het belang van ICT voor de economische groei en kondigt
het initiatieven aan ter versterking van de relatief gunstige uitgangspositie van ons land op dit terrein. De voorgestelde maatregelen
richten zich op vijf pijlers die volgens het kabinet de kracht van de Nederlandse ICT-basis bepalen: infrastructuur, kennis en
innovatie, toegang en vaardigheden, regelgeving en inzet van ICT in de publieke sector. Tot 2002 is voor de uitvoering van deze
initiatieven ruim een miljard gulden beschikbaar gesteld.
Naast overheden hebben ook economen in toenemende mate aandacht voor ontwikkelingen op het gebied van ICT. In een recent paper
schetst Danny Quah de invloed die deze technologie kan hebben op het verloop van de economische ontwikkeling 2. Daartoe redeneert
hij als volgt. Moderne toepassingen van ICT, zoals nieuwe computer software en elektronische databanken, zijn bij uitstek
‘kennisproducten’: niet alleen is veel kennis nodig om ze tot stand te brengen, maar ook wat hun fysieke eigenschappen betreft vertonen
dergelijke innovaties overeenkomsten met kennis. Vanwege de bijzondere karakteristieken van ICT is behalve de aanbodkant ook de
vraagkant voor de ontwikkeling van deze technologie van groot belang. Traditioneel wordt verondersteld dat consumenten pas in
contact komen met nieuwe kennis na aankoop van een fysiek product dat deze kennis belichaamt. Voordat de innovatie een consument
bereikt, is reeds een traject doorlopen van patentering, het bouwen van nieuwe machines en fabricage van het innovatieve product. In
het geval van nieuwe ICT-toepassingen is de afstand tussen consument en producent echter een stuk kleiner, aldus Quah. De fasen van
vervaardiging en gebruik van innovatieve ICT, zoals nieuwe software, zijn slechts van elkaar gescheiden door auteursrechten die
bovendien vaak niet kunnen verhinderen dat gebruikers nieuwe informatie rechtstreeks copiëren. Deze afstandsreductie ten opzichte van
de producent impliceert wel dat gebruikers bereid moeten zijn conventies en vaardigheden te leren (‘tacit knowledge’) om met nieuwe ICT
om te kunnen gaan. Volgens Quah is het dan ook niet zozeer het aanbod van ICT, als wel de vraag daarnaar die het verloop van ICTontwikkeling en de economische groei beïnvloedt.
De auteur onderbouwt zijn visie met een case study van China uit de 14de eeuw. In de Sung en Yuan dynastie (960-1367) beleefde dit
land een bloeiperiode. Veel van de technologieën die zo’n 400 jaar later de Industriële Revolutie in Groot-Brittannie mogelijk maakten
waren in China al bekend. Zo gebruikten de Chinezen kolengestookte ovens om ijzer te smelten en op waterkracht aangedreven
spinmachines om textiel te weven. Ook in de landbouw en de papierindustrie werden reeds geavanceerde technieken toegepast. Ondanks
deze indrukwekkende technologische vooruitgang vond er in China geen Industriële Revolutie plaats. Na 1400 stagneerde de Chinese
economie en raakte zij in verval. Quah meent dat de verklaring voor dit ‘grootste raadsel in de techniekgeschiedenis’ gezocht moet
worden in een wijziging in de vraagstructuur die zich in die periode voltrok 3. Vóór 1400 stimuleerde de staat, in de persoon van de
Keizer, de totstandkoming van technologische vernieuwingen door zelf als vrager op te treden. Daarna echter viel deze vraag weg en
stagneerde de technologische ontwikkeling vanwege een ‘mismatch’ tussen vraag en aanbod. Geïnspireerd door dit historische
voorbeeld construeert Quah een model voor kennisproducten waarin de vraagstructuur bepalend is voor het verloop van de
economische groei. Welk evenwicht wordt gerealiseerd, hangt af van de houding van consumenten ten opzichte van nieuwe ICTtoepassingen. Quah laat zien dat in een conservatieve samenleving, die dergelijke vernieuwingen afwijst, de technologische ontwikkeling
en daarmee de groei stagneert. Het omgekeerde doet zich voor in een lerende samenleving, waarin consumenten bereid zijn tot het leren
van conventies en vaardigheden om met nieuwe ICT overweg te kunnen.
De boodschap van Quah is duidelijk: de vraagzijde van de economie kan het verloop van de ontwikkeling van ICT en de economische
groei aanmerkelijk beïnvloeden. Een beleidsimplicatie van deze visie is dat de overheid zich niet alleen moet richten op uitbreiding van de
ICT-infrastructuur en op innovatiebevordering. Beleid gericht op het versterken van de kennis en ICT-vaardigheden onder het publiek,
bijvoorbeeld door onderwijs en training, is zeker zo belangrijk. In de onlangs verschenen ICT-nota besteedt het kabinet aan dergelijke
aspecten reeds de nodige aandacht. Het belang van vraagfactoren voor vernieuwingen op het gebied van ICT kan echter nauwelijks
worden overschat. Sterker nog, als met deze factoren onvoldoende rekening wordt gehouden, dan zou Nederland op den duur wel eens
‘offline’ kunnen raken.

1 De digitale delta, Nederland oNLine, Brief aan de Tweede Kamer, 21 juni 1999.
2 D. Quah, The weigtless economy in economic development, CEPR Discussion Paper, nr. 2094, maart 1999.

3 Zie blz. 209 van J. Mokyr, The lever of riches. Technological creativity and economic progress , Oxford University Press, Oxford, 1990.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur