Ga direct naar de content

Hoogwaardige technologie en structuursnobisme

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 1 1990

Hoogwaardige technologie en
structuursnobisme
Technologiebeleid is een belangrijk instrument ter verbetering van de
concurrentiepositie van een moderne economie. De auteur waarschuwt voor een beleid
dat zich eenzijdig richt op high-tech bedrijvigheid. High-tech sectoren blijken lang niet
altijd de hoogste economische groei te vertonen. Door toepassing van technologische
kennis en vooruitstrevende produktietechnieken kunnen ook in sectoren die door de
OESO als low- en medium-tech worden omschreven belangrijke concurrentievoordelen
worden behaald.

DR. N. VAN HULST*

Fixatie op de high-tech sector
In brede kring leeft het besef dat technologische vernieuwing essentieel is voor de concurrentiekracht van een
moderne economie. In de literatuur is een duidelijk toenemende belangstelling te constateren. Dit hangt onder meer
samen met de opkomst van de zogenoemde nieuwe handelstheorieen1. Ook in de managementliteratuur is een
sterkere nadruk waar te nemen op management van technologie als sleutelelement in de strategische planning .
In de publieke discussie leidt de grote aandacht voor
technologie als wapen in de concurrentiestrijd tussen landen vaak tot een fixatie op zogenoemde high-tech bedrijvigheid3. Een gangbare redenering is dat een ontwikkeld
land als Nederland op den duur alleen in high-tech bedrijfstakken de scherpe internationale concurrentie kan doorstaan. Deze redenering stoelt op de gedachte dat zich
enerzijds juist in deze bedrijfstakken de groeimarkten van
de toekomst bevinden, terwijl anderzijds in de medium- en
low-tech bedrijfstakken het marktaandeel van de in getal
toenemende groep newly industrialised countries (NIC’s)
steeds verderoprukt. Ikbeschouwdeze redenering als een
moderne variant op het door Henderson gewraakte ‘structure snobbery’4. Met deze term (ontleend aan Wiles) doelt
hij op de telkens weer opduikende neiging om een bepaald
soort bedrijvigheid verheven te achten boven andere soorten bedrijvigheid: Industrie boven diensten, bankieren boven hamburgers maken, high-tech boven low-tech. Henderson verwoordt het zo:
“Structure snobbery entails the remarkably widespread belief that winners and also-rans can be identified
within a country’s economy, that is, activities which are to
be desired and favoured for what they are, and others
which, if not positively undesirable, can be seen to be
lacking in dynamism or otherwise less worthy of esteem.
As to which activities fall into what category, it is simply
taken for granted that well informed observers, politicians, civil servants, businessmen, scientists, can easily
judge this.”5

724

In het vervolg zal ik betogen dat structuursnobisme ten
faveure van high-tech bedrijfstakken misplaatst is, zeker in
een land als Nederland.

Hoeveel doet Nederland aan high-tech?
Hoe sterk is Nederland vertegenwoordigd in high-tech
bedrijvigheid? Als we uitgaan van de gangbare maatstaven
van de OESO, dan ligt het eenvoudig. Bedrijfstakken waar
de R&D-uitgaven volgens het OESO-gemiddelde meer
dan 4,5% van de omzet bedragen worden dan tot de
high-tech sector gerekend6. Ligt dit percentage tussen 1
en 4,5 dan is er sprake van medium-tech en beneden 1 van
low-tech. Figuur 1 brengt in beeld hoe het sinds 1971 is
gesteld met het specialisatiepatroon van de Nederlandse
industriele export naar graad van technologische hoogwaardigheid. Als maatstaf gebruik ik hier in principe de
Balassa-index: het aandeel van de Nederlandse export in
de OESO-export in een sector gedeeld door het aandeel
van de totale Nederlandse export in de totale OESO-ex-

* De auteur is als hoofd stafgroep werkzaam bij de directie
Algemeen Technologiebeleid van het Ministerie van Economische
Zaken. De auteur dankt enkele collega’s voor hun commentaar op
een eerdere versie. Dit artikel is een bewerking van een lezing
voor de Vereniging voor Produktietechniek van 24 april jl. Het is
geschreven op persoonlijke titel.
1. Een overzicht is te vinden in de Preadviezen van de Koninklijke
Vereniging voorde Staathuishoudkunde, Export, Stenfert Kroese,
Leiden, 1989.
2. Zie onder andere R.N. Foster, Innovation: the attacker’s advantage, Pan Books, Londen, 1987.
3. Recente voorbeelden zijn te vinden in interviews met Mathijsen
Gerst van TNO en Van der Grinten van DSM, De Onderneming,
12 en 19 juni 1990.
4. D. Henderson, Innocence and design; the influence of economic
ideas on policy, Basil Blackwell, Oxford, 1986.
5. Henderson, op.cit., biz. 20.
6. OESO, R&D, Invention and competitiveness, Science and
Technology Indicators, nr. 2, 1986.

Figuur 1. Specialisatie van de Nederlandse Industrie naar
technologische hoogwaardigheid t.o.v. van de OESO,
1971-1987
Balassa-index
Low-tech

1 -O

high-tech

0.9

medium-tech

0.8

beeld de voedings- en genotmiddelenindustrie en de chemische industrie in Nederland R&D-intensiever zijn dan in
het buitenland8. Een classificatie op basis van de Nederlandse R&D-intensiteiten zou dus een wat ander beeld
kunnen laten zien. Door het ontbreken van voldoende data
over de Nederlandse R&D-inspanning in de verschillende
bedrijfstakken, is dit evenwel moeilijk na te gaan. Niettemin
is het zeer waarschijnlijk dat de constatering, dat Nederland niet gespecialiseerd is in high-tech, ook dan overeind
blijft staan. De daaraan verbonden conclusie over het
sombere toekomstperspectief voor de economie is echter
om minstens drie redenen voor bestrijding vatbaar is. De
eerste reden is dat high-tech niet identiek is aan highgrowth.

0.7

Hoeveel doet Nederland aan high-growth?
Figuur 2. Specialisatie van de Nederlandse Industrie naar
groeimarkten t.o.v. de OESO, 1971-1987
Balassa-index
Low-growth

\

Medium-growth

1.0

0.9

i 971

1 973

1 975

1 976

1 978

1 980

1 982

1 984

1 985

1 987

Jaar

Figuur 3. Specialisatie van de Nederlandse Industrie naar
groeimarkten t.o.v. de OESO, 1971-1987
Export/import ratio
•

, Low-growth

Medium-growth;

v Totale
ndustrie

High-growth\ V

1971

1973

1975

1977

1979

1981

19B3

19B5

19B7

Jaar
Bron: OESO, Industrial outlook database, januari 1989

Op basis van cijfers over het volumeverloop van de
produktie van 22 industriele bedrijfstakken in het OESOgebied, heeft de OESO een indeling gemaakt naar high-,
medium- en low- growth bedrijfstakken . Hoewel de begrippen high-tech en high-growth dikwijls haast als synoniemen worden gebruikt, is dat toch niet helemaal juist.
Het valt niet te ontkennen dat tussen beide indelingen
een grote mate van overlap bestaat. Bedrijfstakken als
lucht- en ruimtevaart, electronische componenten, geneesmiddelen en wetenschappelijke apparaten zijn hightech en high-growth sectoren. Maar voor een land als
Nederland is een belangrijk verschil dat een snel groeiende
bedrijfstak als de chemische industrie (buiten de sector
geneesmiddelen) volgens de OESO-indeling niet onder de
kwalificatie high-tech valt10. Maar in Nederland is de chemische industrie naar verhouding groter dan in de meeste
andere OESO-landen. Ook de automobielindustrie wordt
niet als high-tech gekwalificeerd. Deze sector kent echter
een hoge groei. Vandaar dat het Nederlandse specialisatiepatroon naar groeimarkten minder ongunstig is dan naar
technologische hoogwaardigheid (zie figuur 2).
Kijkend naar de export/import ratio, ziet het beeld er nog
een stuk minder ongunstig uit. Figuur 3 laat dit zien. Uit
deze figuur is af te lezen dat de Nederlandse industrie,
bezien vanuit een orientatie naar groeimarkten, geen ongunstig specialisatiepatroon heeft. Voor Nederland hebben
wij geen significante correlatie gevonden tussen enerzijds
het verloop van de export/import ratio van de high-tech
sector en anderzijds het verloop van deze ratio voor de
high-growth sector. Voor de OESO als geheel en voor de
groep Europese OESO-landen isde ontwikkeling van deze
ratio’s wel significant gecorreleerd.

7. Terzijde merk ik overigens op dat Nederland daarin onder de

port. Alleen als sprake is van een duidelijk afwijkend beeld
vermeld ik ook de genormaliseerde export/import ratio: het
quotient van de Nederlandse export en de Nederlandse
import in een sector gedeeld door het quotient van de totale
Nederlandse export en de totale Nederlandse import. Voor
beide maatstaven geldt dat een waarde groter dan 1 wijst
op positieve Specialisatie in die sector, een waarde kleiner
dan 1 op negatieve Specialisatie.
Figuur 1 geeft aan dat Nederland gemeten volgens de
definitie van de OESO binnen de OESO eerder een lowtech dan een high-tech land is7. Vaak wordt hieraan de
conclusie verbonden dat het lange- termijnperspectief voor
de Nederlandse economie daarom somber is.
Bij deze conclusie dient overigens een kanttekening
worden geplaatst. De classificatie in figuur 1 is gebaseerd
op de gemiddelde R&O-intensiteit van de bedrijfstakken
van de gehele OESO. Het is echter bekend dat bij voor-

ESB 8-8-1990

kleine OESO-landen bepaald geen uitzondering is. Alleen Zwitser-

land kent een duurzame Specialisatie op ‘high-tech’ produktie.
8. Zie Bele/dsoverzicht technologie 1989-1990, Tweede Kamer,

vergaderjaar 1989-1990, 21 311, nrs. 1 -2 en Ministerie van Economische Zaken/Directie Algemeen Technologiebeleid, Meting 1;
indicatoren voor de technologische positiebepaling van Nederland, december 1989.
9. Bij deze berekeningen zijn groeicijfers uit de jaren zeventig
gebruikt. Hoewel de exercitie tot nu toe nog niet herhaald is voor
de jaren tachtig, bestaat de indruk dat met name de groep ‘highgrowth’ bedrijfstakken ongewijzigd is (mondelinge informatie
OESO- secretariaat).
10. In sommige definities wordt de chemie wel tot de high-tech
gerekend. Zo is in Italie onlangs een high-tech maatstaf ontwikkeld
op basis van de beoordelingen van technische experts. Omdat de
chemie volgens deze deskundigen high-tech is, scoort Nederland
in de Internationale vergelijking veel beter dan volgens de gangbare OESO-maatstaf, zie G. Amendola en A. Perrucci, Specialization and competitiveness of Italian industry in high-technology
products: a new approach, OESO/TEP-conferentie, Parijs, juni
1990.

725

Tabel 1. Nederlandse industrieen met een verbetering van
minstens 15% in de handelsprestatie over 1971-1987
(t.o.v. deOESO)
low-growth

Auto’s

medium-tech
medium-tech

Overige transportmiddelen

medium-tech

Niet-elektrische machines
Hout, kurk en meubels
Metaalprodukten

medium-tech
low-tech
low-tech

medium-growth
medium-growth
low-growth
low-growth

Niet-ijzerhoudende metalen

high-growth

Bran: eigen berekeningen op basis van OESO, Industrial outlook data base.

Tabel 2. Industriele export van NIC’s3 naarde EG en naar
de OESO (procenten van de industriele import), 1965-1986
1965

1975

1980

1986

4,7
15,8
79,5

8,1
17,6
74,3

18,9
11,8
69,3

25,4
16,9
57,7

36,9
18,0
45,1

4,8

14,6
19,2
66,2

20,9
14,1
65,0

24,0
18,4
57,6

29,7
21,5
48,8

EG

High-tech
Medium-tech
Low-tech
OESO

High-tech
Medium-tech
Low-tech

Harder groeien in low- en medium-tech

1970

26,4
68,8

a. NIC’s: Hongkong, Korea, Singapore, Taiwan, Brazilie, Mexico.

Bron: OESO, Technological change and shifting comparative advantage,
DSTI/lnd/89.28, label 11, biz. 29.

Er is nog een tweede reden waarom de high-tech specialisatiegraad maar beperkte zeggingskracht heeft. Ook
in de gemiddeld minder snel groeiende, doorgaans low- en
medium-tech, bedrijfstakken is zeker voor een klein land in
principe een heel bevredigende produktiegroei te behalen
door beter te presteren dan dit gemiddelde. In verscheidene bedrijfstakken heeft zich dit ook voorgedaan. Gemeten
aan zowel Balassa-index als export/import ratio, zijn er zes
industriele bedrijfstakken die in de periode 1971-1987 een
verbetering van de handelsprestatie hebben gerealiseerd
van 15% of meer. Zoals uit label 1 blijkt, bevat dit hitlijstje
geen enkele high-tech sector en slechts een high-growth
sector.
Met beeld dat hieruit oprijst is niet nieuw, maar wel
onderbelicht. Zo constateert net CPB dat net produktievolume in de low-tech procesindustrie in Nederland in de
periode 1983-1988 met 5% per jaar harder groeit dan
elders; zelfs tweemaal zo hard als in Japan, de BRD, het
VK, Frankrijken Italie11

de orde van de dag. Niet alleen in OESO-landen, maar ook
in toenemende mate in de nieuw opkomende industrielanden (NIC’s). Mede tegen deze achtergrond zien we de
NIC’s juist in de high-tech bedrijvigheid snel terrein winnen
op de wereldmarkten. Tabel 2 geeft aan hoe ver dit proces
al is gevorderd.
De tabel maakt duidelijk hoe sterk de NIC’s opkomen in
het high-tech segment van de wereldmarkt. Hun aandeel
in de industriele import van de EG is in de afgelopen twintig
jaar maar liefst verachtvoudigd! Dit is een aanwijzing voor
de toegenomen concurrentie in de high-tech sector. Door
die hevige concurrentie ziet men de prijzen niet zelden
dalen als meteoren en zijn de winstmarges doorgaans zeer
gering. De tijd, waarin na een marktintroduktie van een
nieuw produkt van tijdelijke monopolieposities kan worden
geprofiteerd is relatief kort. In de electrotechnische industrie is dat bij voorbeeld nog slechts een paar maanden15.
Ook in eigen land leiden de high-tech ondernemingen een
niet altijd een even gemakkelijk bestaan.

Is high-tech de groeisector van de toekomst?
Dat onze geringe specialisatie op high-tech produktie
geen ramp hoeft te betekenen voor het lange-termijngroeiperspectief van de Nederlandse economie heeft nog een
derde reden. Welke zekerheid hebben we dat de high-tech
bedrijfstakken die in doorsnee de afgelopen decennia inderdaad een sterke groei hebben vertoond, ook in de
komende decennia tot de sterkste groeiers zullen behoren? In een dynamische markteconomie ontbreekt die
zekerheid ten ene male. Over een wat langere periode
bezien wordt het economische leven gekenmerkt door
(relatieve) groei en krimp van landen, regie’s, bedrijfstakken en ondernemingen. Vooral nu de diffusie van informatietechnologie over alle takken van bedrijvigheid op gang
is gekomen, is moeilijkte voorspellen welke bedrijfstakken
de komende tien tot twintig jaar de sterkste groei te zien
zullen geven. Op wat langere termijn kan bij voorbeeld de
diffusie van bio- en materiaaltechnologie ingrijpende gevolgen hebben voor de groei en krimp van reeksen bedrijfstakken12. In elk geval is lang niet zeker dat de huidige
high-tech bedrijfstakken de groeiers van de toekomst zijn.
Een recent rapport van het Duitse Institut fur Wirtschaftsforschung laat de volgende waarschuwing horen:
“…precisely in the area of high technology, the growth
potential of the markets and in particular the speed of
diffusion of new products is generally overestimated… “13
Daar komt nog bij dat de concurrentie in de high-tech
bedrijfstakken ongemeen fel is. In tal van landen voeren
overheden een actief industrie- en handelsbeleid gericht
op het creeren van comparatieve voordelen in deze be,14
drijfstakken . Distorsies zijn in de high-tech markten aan

726

Technologiegebruik en concurrentiekracht 1 fi
In het voorgaande is betoogd dat aan de relatieve omvang van de high-tech bedrijvigheid geen steekhoudende
conclusies kunnen worden verbinden voor het perspectief
op economische groei. Daarmee wil ik overigens net belang van technologie voor de economische groei niet relativeren, integendeel zelfs. Juist nu de toepassing van moderne (informatie-)technologieen in produkten en processen uitwaaiert over de hele bedrijvensector, wordt techno11. CPB, Macro Economische Verkenning 1990, Den Haag, 1989,
biz. 204.

12. Op dit moment is in Nederland bij voorbeeld slechts 3% van
de bedrijven met meer dan tien werknemers met biotechnologie
bezig, waar dit in de informatietechnologie al eenderde van de
bedrijven is, zie A.H. Kleinknecht e.a., Innovatie in de Nederlandse
industrie en dienstverlening; een enquete-onderzoek, BTE nr. 6,
Den Haag, 1990. Volgens schattingen van de OESO zal op den
duur echter ruim 15 % van de werkgelegenheid in Nederland door
de biotechnologie worden beTnvloed, zie OESO, Biotechnology:
economic and wider impacts, 1989.
13. W. Gerstenberger, Reshaping industrial structures, OESO/TEP, Parijs, juni 1990, biz. 115.

14. R. Ford en W. Suyker, Industrial subsidies in the OESO
countries, OESO, Department of Economics and Statistics, Parijs,
januari 1990.
15. Zie C. Stevens, Adjustment issues in the elektronics industry,
STI Review, OESO, 1989, nr. 5.

16. Deze paragraaf steunt in belangrijke mate op: N. van Hulst en
L.L.G. Soete, Export en technologische ontwikkeling in de industrie, preadvies voor de Koninklijke Vereniging voor Staathuishoudkunde, Stenfert Kroese, Leiden, 1989.

logie een steeds belangrijker factor in de concurrentiestrijd.
Voor een groeiend aantal ondernemingen is een snelle
toepassing van ‘best-practice’ technologieen een noodzakelijke, zij het geen voldoende, voorwaarde om de Internationale concurrentie het hoofd te kunnen bieden. Het bijtijds
toepassen van best beschikbare technologie geeft blijk van
technologische concurrentiekracht. Daarbij gaat het niet
alleen om de R&D-inspanning, aangezien nieuwe technologie ook geTmporteerd kan worden of in nieuwe machines
ge’incorporeerd kan zijn. In een kleine open economie als
de onze moeten de hoge arbeidskosten worden gecompenseerd door hogere arbeidsproduktiviteit, betere kwaliteit, grotere flexibiliteit en dergelijke. Gebruik van moderne
technologie is een sleutelfactor om hiertoe te komen. Dit
geldt niet alleen voor de high-tech, maar vooral ook voor
de medium- en low-tech bedrijfstakken. In de door de
OESO als technologist laag- en middelwaardig geclassificeerde sectoren leidt toepassing van moderne technologie tot een geavanceerde produktiewijze van op het eerste
oog eenvoudige produkten. Door zo’n geavanceerde produktiewijze kunnen ondernemingen uit landen met hoge
(loon)kosten toch concurrerend blijven. In eigen land zijn
hiervan voorbeelden te zien in sectoren als de snijbloementeelt, de cacao17 en de bulkchemie. In sommige landen
worden in het verleden sterk ingekrompen industrieen door
toepassing van nieuwe technologie zelfs zodanig gerevitaliseerd, dat ze een nieuwe bloeiperiode doormaken. Voorbeelden zijn de horloge-industrie in Zwitserland (opkomst
van de ‘swatch’) en detextielindustrie in West-Duitsland18.
Om ondernemingen in diverse geledingen van het bedrijfsleven in de gelegenheid te stellen goed gebruik te maken
van moderne technologie is een adequaat uitgeruste technologische infrastructuur noodzakelijk, dat wil zeggen toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige kennisinstituten,
een goed geschoolde beroepsbevolki ng, een klimaat waarin nieuwe technologie maatschappelijk wordt aanvaard en
dergelijke.
Uit empirische analyses voor Nederland is naar voren
gekomen dat er een sterk verband bestaat tussen enerzijds
de technologische concurrentiekracht (gemeten aan de
relatieve R&D-inspanning en de relatieve octrooi-activiteit)
en anderzijds de relatieve handelspfestaties van industri-

ele bedrijfstakken. Opmerkelijk is dat drie van de vier
Nederlandse industrieen met een technologische voorsprong op de buitenlandse concurrentie, tevens een duidelijkcomparatief handelsvoordeel vertonen (chemie, olieraffinage en voeding en genot). Geen van de drie hoort
volgens de OESO-criteria tot de high-tech Industrie!

Geen structuursnobisme
Daarmee komen we bij de centrale boodschap van dit
artikel: er is zeker in Nederland geen rechtvaardiging voor
structuursnobisme ten opzichte van medium- en low-tech
bedrijvigheid. Nederland heeft belangrijke comparatieve
voordelen in low- en medium-tech industrieen als chemie,
olieraffinage en voeding en genot. Technologische vernieuwing speelt in deze bedrijfstakken een grote rol in het
behoud en de uitbouw van het concurrentievermogen.
Beleidsmatig impliceert dit betoog dat een eenzijdig op
high-tech gericht beleid moet worden afgewezen. Het huidige technologiebeleid is in Nederland met recht veel breder van aard. Er is enerzijds aandacht voor de stimulering
van de ontwikkeling van nieuwe technologie, waarbij dit
stimuleringsbeleid een breder bereik heeft dan de hightech. Anderzijds legt het technologiebeleid een sterk accent op een zo breed mogelijke diffusie van nieuwe technologieen over de verschillende takken van bedrijvigheid,
met name ook de low- en medium-tech bedrijfstakken.

N. van Hulst

17. D. Jacobs, De concurrentie voordelen van landen, ESB, 30 mei
1990.

18. Ook in de Nederlandse textielindustrie zijn er na een ingrijpend
saneringsproces technologisch geavanceerde segmenten die de
internationale concurrentie kunnen weerstaan. In een column in
De Ondememing van 10 juli jl. ageert drs. C. Lodiers, algemeen

secretaris van de textielvereniging KRL, tegen de opvatting dat de
textielindustrie in Nederland aan het einde van haar levenscyclus
is.

Auteur