Ga direct naar de content

Hogere economische groei in Nederland door Lissabon-strategie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 11 2008

innovatie

Hogere economische groei in
Nederland door Lissabon-strategie
Nederland kan door het uitvoeren van de Lissabon-strategie
een aanzienlijk hogere economische groei behalen in vergelijking met de situatie waarin de Lissabon-strategie niet uitgevoerd wordt. De economische groei van Nederland bij het
uitvoeren van de Lissabon-strategie is niet alleen aanzienlijk
hoger maar is ook langer te handhaven op dit hogere niveau
omdat de groei bepaald wordt door ­ oncurrentiekracht,
c
kennis en innovatie.

H

Jo Konsten
Promovendus aan de
­Universiteit Maastricht

436

ESB

et uitvoeren van de Lissabon-strategie
leidt tot een economie die een grotere
concurrentiekracht bezit en gebaseerd is
op kennis en innovatie. De investeringen
in hoger onderwijs en in onderzoek en ontwikkeling
worden respectievelijk met 0,5 en 1,1 procent van
het bruto nationaal product verhoogd. Tegelijkertijd
nemen de kennis en vaardigheden van de beroepsbevolking toe door training en scholing. De beter
geschoolde beroepsbevolking kan gebruikmaken
van de technische vooruitgang ontwikkeld door een
economie die is gebaseerd op wetenschappelijke en
technische kennis en is hierdoor in staat om meer
innovatieve producten te maken die fungeren als
de motor van een hogere en langer te handhaven
economische groei. De uitvoering van de Lissabonstrategie liberaliseert product- en arbeidmarkten van
de EU, een fundamentele verandering in de starre
marktstructuur, die veroorzaakt wordt door regels,
standaards en wetten die de concurrentiekracht van
deze markten beperken. De liberalisering leidt tot
een betere marktwerking en tot meer banen waardoor de werkgelegenheid en de sociale cohesie worden vergroot (European Council, 2000; IMF, 2003;
Europese Commissie, 2004c).
De economische groei ten gevolge van het uitvoeren
van de Lissabon-strategie wordt voor Nederland
in drie scenario’s berekend voor de periode
2004–2014, waarbij de economische situatie in
2004 en de Lissabon-strategie van de EU als uitgangspunten dienen.
In het Lissabon-scenario worden de doelstellingen
van de Lissabon-strategie gebruikt voor de investeringen in kennis en vaardigheden, in onderzoek en
ontwikkeling en in marktwerking.
In het Ideale scenario wordt het bereiken van de
beste prestaties van de EU15 gebruikt voor de investeringen in kennis en vaardigheden, in onderzoek en
ontwikkeling en in marktwerking.
In het Reële scenario hebben bedrijfsleven en overheid voor het uitvoeren van de Lissabon-strategie
slechts de helft van het kapitaal voor de noodzake-

93(4539) 11 juli 2008

lijke investeringen beschikbaar dat in het Lissabonscenario wordt gebruikt.

Kennis en vaardigheden beroepsbevolking
De uitvoering van de Lissabon-strategie vergroot
de kennis en vaardigheden van de Nederlandse
beroepsbevolking door meer scholing en training.
Werknemers worden getraind tijdens hun werk, om
hun kennis en vaardigheden op peil te houden, maar
vooral om deze te vergroten. Mensen die geen werk
kunnen vinden, omdat hun kennis en vaardigheden
onvoldoende zijn, krijgen extra scholing en training
om hen in staat te stellen te kunnen presteren in een
baan. De hogere scholingskosten voor het bedrijfsleven worden betaald uit de opbrengst van de hogere
en meer innovatieve productie. Bovendien worden
de arbeidskosten verlaagd door het versoepelen van
onder andere het ontslagrecht waardoor het aanzienlijk goedkoper wordt om personeel aan te nemen of
te ontslaan. De scholing en training van de mensen
die geen werk kunnen vinden, omdat ze over onvoldoende kennis en vaardigheden beschikken, worden
door de overheid verzorgd. Tegenover de scholingskosten staan een besparing op sociale lasten en een
hogere belastingopbrengst als een aanzienlijk deel
van de kansarme werklozen een baan krijgt.
Het gemiddelde niveau van de kennis en vaardigheden van de beroepsbevolking wordt gemeten door
het percentage van de beroepsbevolking vast te
stellen dat voortgezet hoger onderwijs en universiteit met succes doorlopen heeft. Tot de beroepsbevolking worden alle mensen van 15 tot 64 jaar
gerekend die willen werken. Ieder extra jaar universiteit met diploma voor de gehele beroepsbevolking
produceert 5,5 procent economische groei in de
komende tien jaar. Dit is gebaseerd op de ervaring
in de OESO-landen (Bassanini en Scarpetta, 2001).
De hele beroepsbevolking voor voortgezet onderwijs
bestaat uit de mensen van 25 tot 64 jaar en voor
universiteit uit de mensen van 30 tot 64 jaar. Een
jaar universiteit weegt 1,38 keer zo zwaar als een
jaar voortgezet onderwijs, gebaseerd op de salarissen zoals betaald in de private en in de publieke
sector (Heyma et al., 2006).
De Lissabon-strategie legt geen specifieke waarden voor het niveau van scholing en training vast.
Hiervoor worden de beste prestaties van de EU15 in
2004 genomen. Voor het voortgezet hoger onderwijs
is dit het niveau van Duitsland in 2004, waar 83,4
procent van de beroepsbevolking, in de leeftijd van
25 tot 64 jaar, het voortgezet hoger onderwijs met
succes doorlopen heeft. Voor de universiteit is dit

het niveau van Finland, waar 33 procent van de
beroepsbevolking, in de leeftijd 30 tot 64 jaar, de
universiteit afgemaakt heeft (Eurostat, 2002 en
2005).
In het Lissabon-scenario worden deze doelstellingen door de open methode van coördinatie gebruikt
voor benchmarking (Room, 2005). Dit betekent
dat Nederland voor het verhogen van het niveau
van voortgezet onderwijs in de beroeps­ evolking
b
het Duitse ­ ysteem bestudeert en vergelijkt met
s
het Nederlandse systeem en zich afvraagt wat er
moet gebeuren om de betere Duitse resultaten te
evenaren. Dit leidt ertoe dat Nederland zijn systeem
coördineert met het Duitse systeem om de hogere
Duitse resultaten te behalen. Hetzelfde geldt voor
het niveau van de universiteit in de beroepsbevolking. Hiervoor wordt het Finse systeem bestudeerd
(Room, 2005).
Nederland verhoogt het niveau van het voortgezet
hoger onderwijs met 15,5 procent en het niveau
van de universiteit met 8,4 procent in de beroeps­
bevolking. Dit leidt tot een extra economische groei
van 1,07 procent per jaar voor Nederland in 2014,
uitgedrukt als een percentage van het bruto nationaal
product per hoofd van de bevolking (tabel 1).
In het Ideale scenario worden alle mensen met
voldoende capaciteiten naar het voortgezet hoger
onderwijs gestuurd, de uitval wordt met negentig
p
­ rocent verlaagd en vijftig procent van de werkenden die het voortgezet hoger onderwijs vroegtijdig
hebben verlaten, wordt overtuigd om dit alsnog af
te maken terwijl ze werken. Zestig procent van de
studenten die het voortgezet hoger onderwijs met
succes hebben doorlopen worden naar de universiteit gestuurd, het aantal afvallers wordt met zeventig
procent verlaagd en veertig procent van de werkenden die de ­ niversiteit niet hebben afgemaakt wordt
u
overtuigd om dit alsnog te doen terwijl ze werken.
Hierdoor verhoogt Nederland het niveau van voortgezet hoger onderwijs met 8,4 procent en het niveau
van universiteit met 8,5 procent in de beroepsbevolking. Dit leidt tot een extra economische groei
van 0,91 procent per jaar voor Nederland in 2014,
uitgedrukt als een percentage van het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking (tabel 1).
In het Reële scenario hebben bedrijfsleven en
overheid onvoldoende kapitaal om te investeren en
wordt er slechts de helft van het resultaat van het
Lissabon-scenario gehaald (tabel 1).

Onderzoek en ontwikkeling
De uitvoering van de Lissabon-strategie verhoogt de
investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Hierdoor
stijgt de wetenschappelijke en technologische kennis, waardoor de innovatie en de concurrentiekracht
van de economie toeneemt. Het hogere kennis­
niveau levert de capaciteit om kennis van anderen
op te nemen en nieuwe kennis te ontwikkelen. Dit
betreft fundamentele kennis, nieuwe technologieën
en nieuwe technieken. De laatste ontwikkelingen op
technologisch en technisch gebied worden door de

hoger geschoolde beroepsbevolking gebruikt om vooral meer innovatieve producten te produceren die dienen als de motor voor een hogere en langer te handhaven economische groei (Cohen en Levinthal, 1989; Romer 1989 en 1990;
Grossman en Helpman, 1991). Om op de hoogte te blijven van de technische
vooruitgang worden de werkenden getraind in de nieuwste ontwikkelingen in hun
vakgebied.
De technische vooruitgang wordt gemeten aan de hand van de groei van de
totale factor productiviteit, de efficiëntie waarmee kapitaal en arbeid worden ingezet. Nederland kan niet alleen zijn technische vooruitgang verhogen door meer
te investeren in onderzoek en ontwikkeling, maar ook door handel te drijven met
landen die aanzienlijk in onderzoek en ontwikkeling investeren. Handel stelt een
land in staat om een groot aantal tussenproducten te gebruiken die alle bepaalde
technologieën en technieken bevatten. Handel is dan ook een voertuig voor het
overbrengen van nieuwe ontwikkelingen (Grossman en Helpman, 1991; Coe en
Helpman, 1995).
De groei in de totale factor productiviteit van Nederland in 2014 wordt geschat uit
de geaccumuleerde investeringen in onderzoek en ontwikkeling van Nederland
en van zijn directe en indirecte handelspartners over twee achtereenvolgende
perioden van tien jaar, de periode 2004–2014 in vergelijking tot de periode
1994–2004. De investeringen zijn alle berekend in eurowaarden van 2004
en voor ieder jaar wordt er vijf procent van de waarde afgeschreven (Coe en
Helpman, 1995; De Grip, 2006). De investeringen van de handelspartners
worden gewogen naar hun importgewicht voor Nederland (Bayoumi et al., 1999).
De elasticiteit van onderzoek en ontwikkeling van de eigen investeringen bedraagt 0,08 en met betrekking tot de investeringen van de handelspartners 0,26
(Bayoumi et al., 1999).
In het Lissabon-scenario bedragen de investeringen in onderzoek en ­ ntwik­ eling
o
k
drie procent van het bruto nationaal product, de Lissabon-doelstelling van de
EU voor 2010, die hier gebruikt wordt voor 2014 (European Council, 2000). De
toename van de totale factor productiviteit en de daardoor veroorzaakte extra
economische groei, ten gevolge van de additionele investeringen in onderzoek en
ontwikkeling, bedraagt 0,89 procent per jaar voor Nederland in 2014, uitgedrukt
als een percentage van het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking
(tabel 2).
Tabel 1

Bijdrage van scholing aan de economische groei in Nederland.

Periode 2004–2014

Lissabon-scenario
Ideale scenario
Reële scenario

Vwo in procenten van
de beroepsbevolking
Niveau 2004
Toename 2014
Toename 2014
Toename 2014

67,9
15,5
8,4
7,8

Universiteit
in ­ rocenten
p
van de
beroeps­
bevolking
24,6
8,4
8,5
4,2

Bijdrage aan
de economische groei in
procenten per
jaar
1,07
0,91
0,54

Bron: Eigen berekening op basis van cijfers van de Europese Commissie
Tabel 2

Bijdrage van onderzoek en ontwikkelingen aan economische groei in
Nederland.

Periode 2004–2014

Lissabon-scenario
Ideale scenario
Reële scenario

Niveau 2004
Toename 2014
Toename 2014
Toename 2014

Uitgaven
O&O in
p
­ rocenten
van het bnp
1,89
1,11
0,61
0,56

Bijdrage
aan de tfp in
p
­ rocenten per
jaar
0,89
0,62
0,45

Bijdrage
aan groei in
p
­ rocenten
per jaar
0,89
0,62
0,45

Bron: Eigen berekening op basis van cijfers van de Europese Commissie

ESB

93(4539) 11 juli 2008

437

In het Ideale scenario wordt 2,5 procent van het bruto
leeftijd 55–64 jaar. Dit is aan
Het uitvoeren van
nationaal product aangenomen voor de investering in onderde hand van de samenstelling
zoek en ontwikkeling, het niveau van Duitsland in 2004. Dit
van de beroepsgeschikte bevolde Lissabon-strategie
wordt door Nederland in 2014 gehaald via de open methode
king omgezet in een doelstelling
verlaagt de werkloosheid van 65 procent voltijdbanen in
van coördinatie (OECD, 2004a en 2005; Room, 2005). De
toename van de totale factor productiviteit en de daardoor
de beroepsgeschikte bevolking
en verhoogt de sociale
veroorzaakte extra economische groei, ten gevolge van de
voor 2014 in plaats van voor
cohesie doordat de
additionele investeringen in onderzoek en ontwikkeling, be2010 (European Council, 2000;
draagt 0,62 procent per jaar voor Nederland in 2014, uitgeliberalisatie van product- Europese Commissie, 2004b;
drukt als een percentage van het bruto nationaal product per
OECD, 2004b; CBS, 2006).
en arbeidsmarkten leidt Het uitvoeren van de Lissabonhoofd van de bevolking (tabel 2).
In het Reële scenario hebben bedrijfsleven en overheid voor
strategie verlaagt de werkloostot meer banen
het uitvoeren van de Lissabon-strategie slechts de helft
heid en verhoogt de sociale covan het kapitaal voor investeringen beschikbaar dat in het
hesie doordat de liberalisatie van
Lissabon-scenario gebruikt wordt, waardoor slechts de helft van het Lissabonproduct- en arbeidsmarkten leidt tot meer banen.
resultaat wordt behaald.
Het leidt echter ook tot de mogelijkheid dat mensen
sneller hun baan verliezen omdat de wetten die de
Product- en arbeidsmarkten
werkgelegenheid beschermen worden versoepeld
De uitvoering van de Lissabon-strategie harmoniseert regels, standaarden en
om meer banen te genereren. Hier staat tegenover
wetten die nu gelden voor alle EU-landen. Hierdoor ontstaat een product- en
dat werkgevers eerder geneigd zijn om meer mensen
arbeidsmarkt met verhoogde concurrentiekracht en betere werking (IMF, 2003).
aan te nemen, omdat ze deze gemakkelijker en met
Dit levert een aanzienlijk aantal nieuwe banen op. Gecombineerd met een verminder kosten kwijt kunnen als ze deze werknemers
hoging van scholing en training levert dit niet alleen meer maar ook kwalitatief
niet meer nodig hebben. Werknemers die goed gebetere banen op (European Council, 2000; IMF, 2003; Europese Commissie,
schoold zijn vinden in kortere tijd een nieuwe baan
2004b). De verhoogde concurrentiekracht en de betere werking van de arbeidsdoor de toegenomen bereidheid van werkgevers om
markt vergroten de werkgelegenheid en daardoor de economische groei (IMF,
meer mensen aan te nemen. Tegenover het verlies
2003; Europese Commissie, 2004b).
aan de zekerheid van het hebben van een baan
De Lissabon-doelstelling voor de werkgelegenheid in de EU is zeventig procent
staat de toegenomen zekerheid van het hebben van
voor mannen, zestig procent voor vrouwen en vijftig procent voor mensen in de
werk onder de voorwaarde dat de werknemers goed
geschoold zijn (Layard, 2001; IMF, 2003; Europese
Commissie, 2004b).
Tabel 3
Een aanzienlijke verhoging van de werkgelegenheid
Bijdrage economische groei in Nederland door stijging werkgelegenheid.
kan leiden tot een verlaging van de gemiddelde proPeriode 2004–2014
Werkgelegenheid in
Bijdrage aan
ductiviteit. Voor een standaardproductiefunctie geldt
voltijdbanen-percentage economische
dat als het arbeidsaanbod stijgt, de productiviteit afvan de beroepsgeschikte groei in procenneemt omdat er door de verhoging van de productie
bevolking
ten per jaar
steeds minder productieve krachten moeten worden
Niveau 2004
57,8
ingezet. Dit leidt op de korte termijn tot een lagere
Lissabon-scenario
Toename 2014
7,2
1,13
productie. In de economie wordt echter aangenoIdeale scenario
Toename 2014
5,8
0,91
men dat technische vooruitgang op de lange termijn
Reële scenario
Toename 2014
3,6
0,57
neutraal is met betrekking tot arbeid. Dit wordt
Bron: Eigen berekening op basis van OECD-cijfers
weergegeven door het concept van arbeid verrijkt
met technische vooruitgang, waarbij het genoemde
verlies aan productiviteit op de langere termijn
Tabel 4
gecompenseerd wordt door het inzetten van nieuwe
Economische groei in procent van het bnp per hoofd van de bevolking.
technische ontwikkelingen. De gemiddelde producLissabonIdeale
Reële
tiviteit van arbeiders en machines wordt hierbij verscenario
s
­ cenario
s
­ cenario
groot door de technische vooruitgang. De verhoging
in productiviteit verhoogt de reële lonen, wat ertoe
Extra economische groei in Nederland
3,09
2,10
1,55
leidt dat sommige mensen meer en andere mensen
ten gevolge van Lissabon-strategie in
minder werken. Hogere lonen en hogere machine2004–2014 in % per jaar
productiviteit leiden ertoe dat ondernemingen meer
Geschatte economische groei met
4,5–5,5
3,5–4,5
3,0–4,0
machines inzetten. Dit leidt tot een groei waarbij
Lissabon-strategie in 2004–2014 in
de arbeidsproductiviteit, de reële lonen en de kapi% per jaar
taalintensiteit van de productie stijgen, aangedreven
door de verhoging van de totale factor productiviteit,
die het gevolg is van het inzetten van de nieuwste
Economische groei in Nederland in de
1974–1984 1984–1994 1994–2004
technische ontwikkelingen. Op de lange termijn leidt
afgelopen 30 jaar in % per jaar
2,19
3,10
2,56
de met de totale factor productiviteit verrijkte arbeid,
bij een aanzienlijke verhoging van de werkgelegenBron: Eigen berekening op basis van cijfers van de Europese Commissie en OECD
heid, tot een hoger bruto nationaal product zonder

438

ESB

93(4539) 11 juli 2008

verlaging van de gemiddelde productiviteit (Europese
Commissie, 2004b).
De doelstelling van het Lissabon-scenario, 65
procent voltijdbanen in de beroepsgeschikte bevolking, wordt in 2014 bereikt door de open methode
van coördinatie (Room, 2005). Deze verhoogt de
werkgelegenheid met 7,2 procent van de beroepsgeschikte bevolking in 2014. De daardoor veroorzaakte
economische groei wordt berekend met de wet van
Okun, die iedere procent werkloosheid waardeert
met 1,57 procent verlies in economische groei (IMF,
2003). De extra economische groei ten gevolge van
de stijging van de werkgelegenheid bedraagt 1,13
procent per jaar voor Nederland in 2014, uitgedrukt
als een percentage van het bruto nationaal product
per hoofd van de bevolking (tabel 3).
Voor het Ideale scenario geldt als aanname 63,6
procent voltijdbanen in de beroepsgeschikte bevolking, het niveau van Italië in 2004. Dit wordt door
Nederland in 2014 gehaald via de open methode
van coördinatie die de 63,6 procent gebruikt voor
de benchmarking (Europese Commissie, 2004a;
Room, 2005). De verhoging van de werkgelegenheid bedraagt 5,8 procent van de beroepsgeschikte
bevolking wat tot een extra economische groei leidt
van 0,91 procent per jaar voor Nederland in 2014,
uitgedrukt als een percentage van het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking (tabel 3).
In het Reële scenario hebben bedrijfsleven en overheid onvoldoende kapitaal beschikbaar om te investeren en wordt er slechts de helft van het resultaat
van het Lissabon-scenario behaald (tabel 3).

Literatuur
Bassanini, A. en S. Scarpetta (2001) The driving forces of
economic growth. Panel data evidence for the OECD countries. OECD
Economic Studies 33.
Bayoumi, T., D.T. Coe en E. Helpman (1999) R&D spillovers and
global growth. Journal of International Economics, 47(2), 399–428.
CBS (2006) Bevolking naar herkomstgroepering en generatie.
Voorburg/Heerlen: CBS.
Coe, D.T. en E. Helpman (1995) International R&D spillovers.
European Economic Review, 39(5), 859–887.
Cohen, W.M. en D.A. Levinthal (1989) Innovation and learning:
The two faces of R&D. The Economic Journal, 99, 569–596.
European Council (2000) Lisbon European Council. Presidency
Conclusions, 3–24 March 2000, Brussel.
Europese Commissie (2004a) EU Economy 2004 Review. Brussel:

Conclusies
De bedoeling van de Lissabon-strategie is een
hogere en duurzamere economische groei. Deze
wordt bereikt door de ontwikkeling van een grotere
wetenschappelijke en technische kennis waardoor
meer innovatie mogelijk is. Bovendien wordt door
de liberalisatie van product- en arbeidsmarkt meer
werkgelegenheid geschapen (IMF, 2003). Deze
liberalisatie kan niet door Nederland alleen bereikt
worden en moet minimaal plaatsvinden in het kader
van de EU6, een markt van rond de 225 miljoen
mensen.
Het uitvoeren van de Lissabon-strategie betekent dat
Nederland een economische groei kan realiseren die
minmaal 1,55 procent per jaar hoger is dan zonder
Lissabon-strategie. Deze economische groei is niet
alleen hoger maar ook duurzamer omdat hij gebaseerd is op concurrentiekracht, kennis en innovatie
(tabel 4).
De economische groei van Nederland in de laatste
dertig jaar, zoals vermeld in tabel 4, is berekend
uit de toename van consumptie, investeringen,
voorraad­ orming en netto export (Europese
v
Commissie, 2004a).

Europese Commissie.
Europese Commissie (2004b) Labour markets in the EU: An
economic analysis of recent performance and prospects. EU
Economy 2004 Review, 6, 165–220.
Europese Commissie (2004c) The Lisbon Strategy and the EU’s
structural productivity problem. EU Economy 2004 Review, 6,
221–264.
Eurostat (2002) The life of women and men in Europe. Brussel:
Europese Commie.
Eurostat (2005) Key data on education in Europe 2005. Brussel:
Europese Commissie.
Grip, A. de (2006) Evaluating human capital obsolescence.
Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, werk­
document.
Grossman, G.M. en E. Helpman (1991) Innovation and growth in
the global economy. Cambridge, MA: MIT Press.
Heyma, A., D. de Graaf en C. van Klaveren (2006) Exploratie van
beloningsverschillen in het onderwijs 2001–2004. In opdracht van
het Ministerie van OCW. SEO Rapport 952.
IMF (2003) Unemployment and labour market institutions:
Why reforms pay off. World Economic Outlook, hoofdstuk 4,
129–150.
Layard, R. (2001) Welfare-to-Work and the New Deal. Londen:
LSE Publication.
OECD (2004a) Statistical data. In: Employment Outlook, Economic
Outlook, and Science, Technology and Industry Outlook.
OECD (2004b) Labor Force Statistics 1983–2003. Parijs: OECD.
OECD (2005) Employment Outlook. Parijs: OECD.
Room, G. (2005) Policy benchmarking in the European Union:
Indicators and ambiguities. Policy Studies, 26(2), 117-132.
Romer, P.M. (1989) Human capital and growth. NBER working
paper 3173. Cambridge, MA.
Romer, P.M. (1990) Endogenous technical change. Journal of
Political Economy, 98(S5), 71–102.

ESB

93(4539) 11 juli 2008

439

Auteur