Per 2015 is de franchise – de inkomensgrens waarboven pensioen wordt opgebouwd – verlaagd, om een adequater pensioen mogelijk te maken. Cao-partijen maken van deze ruimte echter weinig gebruik. Dit gaat vooral ten koste van de pensioenopbouw van lage inkomens met een vlak carrièrepad.
184Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
ESB Pensioenen
Hoe de franchise
pensioeninkomens raakt
PENSIOENEN
I
n januari maakten pensioenfondsen de nieuwe
premies bekend. Er is elk jaar veel aandacht voor
de hoogte van de premie en de verdeling tussen
werkgever en werknemer (FD, 2016). Aan de ene
kant verhogen de pensioenpremies de loonkosten
en verlagen zij de nettolonen op korte termijn (Bosch en
Eberhardt, 2015). Werkgevers dragen 20 miljard euro af –
op een totaal van 59 miljard aan sociale premies – en werk –
nemers betalen netto circa 6 miljard (CPB, 2015). Aan de
andere kant zorgen pensioenregelingen voor zekerheid van
inkomen bij pensionering. Het Nederlandse pensioenstel –
sel kent een uitgebreide tweede pijler met een van de hoog –
ste pensioenvermogens als aandeel in het bbp ter wereld
(OESO, 2013). Het totale pensioenvermogen was midden
2015 ongeveer 1.300 miljard euro en wordt door 324 pen –
sioenfondsen beheerd (DNB, 2015). Pensioenfondsen hanteren voor hun deelnemers bin
–
nen een uitkeringsovereenkomst echter niet alleen een
uniforme premie en een opbouwpercentage, maar ook een
franchise. De franchise is de inkomensgrens zoals vastge –
steld in fiscale kaders waarboven er premie afgedragen en
pensioen opgebouwd wordt. Een franchise is nuttig omdat
het arbeidsgerelateerde pensioen uit de tweede pijler een
aanvulling is op het AOW-pensioen uit de eerste pijler.
Evenals het opbouwpercentage en de verdeling van de pre –
mie wordt ook de franchise door de cao-partijen bepaald. Per 2015 is het fiscale kader gewijzigd waarbinnen
fondsen de franchise mogen bepalen. Pensioenfondsen
mogen nu voor een lagere minimale franchise kiezen in
combinatie met een lager maximaal opbouwpercentage NICOLE BOSCH
Wetenschappelijk
medewerker bij het
Centraal Planbureau
ANNELIES
VAN DAAL
Corporate trainee
bij APG
MICHIEL VAN
LEUVENSTEIJN
Strategisch adviseur
bij APG
Bij de discussie over de opbouw van pensioeninkomen speelt de fran –
chise – de inkomensgrens waarboven pensioen wordt opgebouwd
– nauwelijks een rol, hoewel die een belangrijk effect heeft op pensi-
oenresultaten. Per 2015 is naast het fiscaal toegestane maximale op –
bouwpercentage ook de minimale franchise verlaagd; dit laatste om
een adequater pensioen mogelijk te maken. De cao-partijen bepalen
de franchise en houden hierbij rekening met de gevolgen voor de
koopkracht en de werkgelegenheid. Om deze reden is de franchise
vaak hoger dan de minimale (fiscale) franchise. Uit simulaties blijkt
dat met name lage inkomens hierdoor minder pensioen opbouwen
dan mogelijk is. Vooral voor lage inkomens met een vlak carrièrepad
is een beter pensioenresultaat mogelijk door meer gebruik te maken
van de ruimte die het fiscale kader biedt. Wat is er precies veranderd aan
het fiscale kader van de franchise?
KADER 1
Het uitgangspunt van de franchise is nog altijd dat het
totale pensioen ongeveer zeventig procent van het eind-
loon moet bedragen. Tot 2015 was het daarom pas nodig
om pensioen op te bouwen als het salaris meer bedroeg
dan 100/70 van het te verwachten AOW-pensioen, dat
verschilt per huishouden. Maar waar voorheen werd uit-
gegaan van een AOW-pensioen van zeventig procent voor
een alleenverdiener, is nu de AOW-uitkering voor een
tweeverdiener leidend (vijftig procent AOW-pensioen). De
hoogte van de franchise komt dan uit op ongeveer 13.000
euro (100/75 van een AOW-uitkering voor een tweeverdie-
ner). Verlaging van de franchise is echter niet onbeperkt
mogelijk, want er gelden fiscale regels voor de hoogte van
de minimale franchise in combinatie met het maximale
opbouwpercentage (tabel 1). Uit de tabel blijkt ook dat
het mogelijk is een lagere franchise toe te passen mits dat
wordt gecombineerd met een lager (maximaal) opbouw-
percentage.
Pensioenen ESB
185Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
0
2.0
00
4
.0 00
6
.0 00
8
.0 00
1
0 .0 00
1
2.0 00
1
4 .0 00
1
6 .0 00
0,5 0,7 0,9 1,1 1,3 1,5 1,7 1,9 2,1
Fra n ch is e
O pbou w pe rc e n ta ge
(kader 1). De achterliggende beleidsdoelstelling is dat een
adequaat pensioen zo beter is gegarandeerd. De vraag is
echter welk effect de verschillende fiscale combinaties van
franchise met opbouwpercentages precies heeft op het pen –
sioenresultaat van verschillende inkomensgroepen. Er is bij
discussie over de franchise voor invoering van het nieuwe
fiscale kader weinig aandacht geweest voor deze vraag. Er
wordt slechts gemeld dat “de pensioenuitkomsten voor
werknemers met een modaal inkomen hoger uitkomen in –
dien in de pensioenregeling gebruik wordt gemaakt van de
mogelijkheid een verlaagde AOW-franchise te hanteren in
combinatie met een verlaagd opbouwpercentage” (Minis-
terie van Financiën, 2013). Om de vraag te beantwoorden
wordt eerst bekeken in hoeverre cao-partijen daadwerkelijk
kiezen voor een lagere franchise, om vervolgens te redene –
ren en te simuleren wat de inkomenseffecten kwalitatief
dan wel kwantitatief zijn.
FRANCHISE
Om tot zinvolle simulatie van de effecten van franchise –
niveaus te kunnen komen, moet worden bedacht welke
combinaties cao-partijen in de praktijk kiezen en als ruimte
meegeven aan de uitvoerders van hun pensioenregeling , de
pensioenfondsen. Figuur 1 laat zien dat veel pensioenfond –
sen nog steeds een franchise hanteren die ver boven de wet –
telijk minimum vereiste franchise ligt. Figuur 1 toont de
wettelijke kaders en de feitelijke combinaties van franchise
en opbouwpercentage voor circa veertig pensioenregelin –
gen. De twee grootste pensioenfondsen voeren regelingen
uit waarbij de franchises vrij dicht bij het wettelijke mini-
mum zitten. De overige pensioenfondsen blijken over het
algemeen te rekenen met een hogere franchise dan het door
de fiscus gehanteerde minimum om de arbeidsmarktposi-
tie van werknemers met een laag inkomen te versterken.
Veel cao-partijen kiezen voor de eerste of tweede combi-
natie waarbij het opbouwpercentage tussen de 1,788 en
1,875 procent ligt. De combinatie van een lage franchise
en een laag opbouwpercentage (derde combinatie) komt
in 2015 nauwelijks voor. In de praktijk bouwen met name
lage inkomens vanwege de gevolgen voor de koopkracht en
werkgelegenheid dus minder pensioen op dan fiscaal gezien
maximaal mogelijk is, zoals ook de berekeningen van de
AFM (2013) laten zien.
Het simulatiemodel
Nu kunnen we de invloed onderzoeken van de vaste combi-
naties van franchise en opbouwpercentage die uit de fiscale
regels volgen op het pensioeninkomen voor verschillende
deelnemers. Voor het pensioenresultaat kijken we naar het
opgebouwde pensioeninkomen (AOW en tweede pijler) in
een middelloonregeling in termen van het eindloon, omdat
dat voor de meeste deelnemers de relevante vergelijking is.
Voor het kwantificeren van de effecten simuleren we een
model dat gebruikmaakt van een unieke dataset die geijkt
is op kenmerken (startlonen en type carrièrepad) van de
vijf grootste pensioenfondsen. De informatie is afkomstig
uit collectieve arbeidsovereenkomsten met een dekking
van circa veertig procent van alle actieve deelnemers (Van
Daal, 2015). De deelnemers verschillen in hun startsalaris,
hun carrièrepad en hun carrièrelengte. In het basisscenario van het gestileerde model gaan we uit van opbouw vanaf
een leeftijd van 25 jaar en ingang van het pensioen op leef-
tijd 67, dus een carrièrelengte van 42 jaar. De gemiddelde
carrière volgt het 3-2-1-0-pad, wat wil zeggen dat er in de
eerste tien jaar een reële loongroei is van drie procent en dit
elke tien opeenvolgende jaren één procentpunt lager is. Het
startsalaris varieert van 100 procent minimumloon tot 250
procent minimumloon. Kader 2 schetst de veronderstellin
–
gen achter het simulatiemodel.
DE RESULTATEN
Uit de simulatie volgen resultaten die kwalitatief niet ver –
rassend zijn maar kwantitatief wel meer inzicht bieden in
de effecten. Merk op dat het pensioenresultaat hierbij is ge –
definieerd als percentage van het eindloon. Dan blijkt ten
eerste dat het startsalaris van invloed is op het pensioen –
resultaat. Uit schattingen blijkt dat door een stijging van
het startsalaris met 10 procent van het minimumloon het
pensioenresultaat met gemiddeld 1,17 procent daalt. Het
precieze verloop in figuur 2 hangt af van twee tegen elkaar
inwerkende factoren. Allereerst bepaalt het aandeel van de
vaste AOW-uitkering het pensioenresultaat. Hoe lager het
startsalaris, hoe groter het aandeel AOW en hoe hoger het
pensioenresultaat. Zonder verdere pensioenopbouw zal
voor hoge inkomens het pensioenresultaat heel laag zijn.
Bron: www.belastingdienstpensioensite.nl
Fiscale regels opbouwpercentage en franchise 2015TABEL 1
Middelloonregeling 2015
Maximaal opbouwpercentage Minimale franchiseCombinaties
Hoger of gelijk aan 1,875% € 12.642Eerste combinatie
Maximaal 1,788% (maar niet
lager dan 1,701%) € 11.395Tweede combinatie
Maximaal 1,701% € 10.095Derde combinatie
Bron: Pensioenreglementen, 2015
Combinaties van franchise en opbouw-
percentage, 2015FIGUUR 1
ESB Pensioenen
186Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
De opbouw in collectieve regelingen zorgt daarnaast voor
aanvullend pensioeninkomen. Vooral deelnemers met ho –
gere startsalarissen die boven de franchise uitkomen, bou –
wen zo pensioen op. En precies op dit punt verschillen de
drie combinaties. In de derde combinatie (lage franchise en
laag opbouwpercentage) bouwen deelnemers met hogere
startsalarissen minder op dan in de eerste combinatie. Ten tweede tonen de berekeningen dat het carrièrepad
het pensioenresultaat niet in alle combinaties van franchise
en opbouwpercentage in gelijke mate beïnvloedt (figuur 2).
In tegenstelling tot het gemiddelde carrièrepad veronder –
stellen een vlakke respectievelijk steile carrière een verloop
van 2-1-0-0 respectievelijk 4-3-2-1 voor elke volgende tien
jaar. Deelnemers met een vlak carrièrepad ontvangen rela –
tief veel pensioen in vergelijking met hun eindloon. Deel –
nemers met een steil carrièrepad daarentegen bouwen rela –
tief weinig pensioen op. Met name voor hoge startlonen maakt een verschuiving
van de eerste naar de tweede combinatie van franchise en
opbouwpercentage het pensioenresultaat voor een steil pad
gevoeliger voor het startsalaris dan bij een gemiddeld carriè –
repad. In figuur 2 is te zien dat het pensioenresultaat voor de
vlakke loopbanen meer afhangt van de gekozen combinatie
dan voor de gemiddelde respectievelijk steile loopbanen. Ten derde is het pensioenresultaat ook afhankelijk van
de lengte van de carrière, oftewel voor de beslissing om lan –
ger door te werken of niet. Maar het pensioenresultaat is
niet anders voor de drie combinaties van franchise en op –
bouwpercentage en daarom niet in een aparte figuur weer –
gegeven.
DE FRANCHISE ALS BELEIDSINSTRUMENT
Uit de analyse blijkt dat de gekozen combinatie van fran –
chise en opbouwpercentage bepalend is voor het pensioen –
resultaat van deelnemers, met name voor zover ze verschil –
len in beginloon en carrièrepad. Daarbij geldt: hoe lager
het loon en hoe vlakker het groeipad, des te belangrijker
is de franchise in combinatie met het opbouwpercentage.
Overigens betekent dit niet dat de franchise voor deelne –
mers met hoge startsalarissen niet van belang is. Ook zij
ondervinden effecten van de franchise, maar in mindere
mate omdat de franchise nu eenmaal een relatief kleiner
gedeelte van hun inkomen uitmaakt. Hetzelfde geldt voor
deelnemers met steile carrièrepaden. Het verschil tussen de
eerste en derde combinatie loopt desondanks op voor ge –
middelde en steile carrières, omdat voor hoge inkomens het
effect van het lagere opbouwpercentage het effect van de
lage franchise overtreft. De effecten die langer doorwerken
of eerder stoppen op het pensioenresultaat hebben, worden
niet significant beïnvloed door de combinatie van franchise
en opbouwpercentage.
CONCLUSIE
In 2015 hebben veel cao-partijen ervoor gekozen een op –
bouwpercentage te hanteren dat in lijn ligt met het fiscale
kader, en een franchise die hoger ligt dan het wettelijke
minimum zoals dat voortkomt uit het fiscale kader. Onze
analyse laat zien wat de optimale fiscale combinatie van
franchise en opbouwpercentage is voor verschillende soor –
ten deelnemers. We hanteren daarbij een simulatiemodel
Het modelKADER 2
In het simulatiemodel berekenen we de som van de opgebouwde pensioenrechten
ten opzichte van het eindloon, de zogenaamde vervangingsvoet (ψ). Dit geeft het
totale pensioeninkomen aan als percentage van het laatst verdiende loon.
∫
0 W
i((yienit – f )
Megt)αe(Wi –t) g dt + SiMegW
i
ψi = ——————————————————
———
(yien i W
i)MegW i
W = lengte van werkzame leven in jaren
ψ = vervangingsvoet (lengte van werkzame leven vermenig vuldigd met het op
bouwpercentage)
g = inflatie
y = startsalaris als fractie van het minimumloon
n = individuele reële loongroei
f = franchise als fractie van het minimumloon
α = opbouwpercentage
M = minimumloon
S = AOW als percentage van het minimumloon
i = type deelnemer (carrièrepad en startloon)
In alle scenario’s gaan we uit van een pensioenopbouw volgens het middelloonsys-
teem (de teller). In dit systeem bouwt de deelnemer een percentage op van het loon
dat hij in een bepaald jaar verdient. Bij pensionering vertegenwoordigen de opge –
bouwde pensioenrechten een percentage van het middelloon door het opbouw –
percentage te vermenig vuldigen met de lengte van het werkzame leven. Als refe –
rentiepunt is het eindloon gebruikt (in de noemer van de vervangingsvoet), omdat
gepensioneerden ook op deze manier hun teruggang in inkomen bij pensionering er –
varen. Tabel 2 geeft de afzonderlijke veronderstellingen weer voor de drie scenario’s.
Bron: simulaties op basis van het model in Van den Goorbergh et al., 2011
Veronderstellingen scenario’s¹TABEL 2
Pensioencombinatie EersteTweede Derde
Uniform opbouwpercentage 1,8751,788 1,701
Franchise (in euro’s) 12.64211.39510.095
Carrierepad gemiddeldvlaksteil
Individueel carrièrepad 3-2-1-02-1-0-0 4-3-2-1
Overige veronderstellingen (constant)
Discontovoet (in procenten) 4,71
Inflatie (in procenten) 2,0
Start van werkend leven (in leeftijd) 25 jaar
Carrierepad lengte 42 jaar
Pensioenleeftijd 67 jaar
Lengte van verzekeringsperiode 50 jaar
¹ De discontovoet van 4,71 procent is gebaseerd op een aandelen en ob
ligatieportefeuille 40/60
met een gemiddeld aandelenrendement van 7,36 procent en een gemiddelde obligatierente van
2,34 procent
Pensioenen ESB
187Jaargang 101 (4729) 3 maart 2016
0,5 5
0
,60
0
,6 5
0
,70
0
,7 5
0
,80
0
,8 5
0
,90
1,1 0
1 ,1 5
1 ,2 5
1 ,2 7
1 ,3 0
1 ,3 2
1 ,3 4
1 ,3 7
1 ,3 8
1 ,3 8
1 ,4 4
1 ,4 5
1 ,5 3
1 ,5 7
1 ,5 9
1 ,6 1
1 ,6 3
1 ,6 4
1 ,6 4
1 ,6 7
1 ,7 2
1 ,7 6
1 ,7 7
1 ,8 6
1 ,8 9
2 ,0 0
2 ,1 5
2 ,5 6 P
en sio en re su lt a at (a ls percentage e in dlo on )sta rt s a la ris a ls percentage min im um lo on
E ers te c o m bin a tieE ers te c o m bin a tieE ers te c o m bin a tie
T w eed e c o m bin a tieT w eed e c o m bin a tieT w eed e c o m bin a tie
D erd e c o m bin a tieD erd e c o m bin a tieD erd e c o m bin a tie
V
la k
G em id deld
S te il
om de samengestelde effecten van de gekozen combinatie
met carrière en startsalarissen kwantitatief inzichtelijk te
maken. Met name lage inkomens met een vlak carrièrepad
blijken bij de feitelijk gekozen combinaties van franchise en
opbouwpercentage minder pensioen op te bouwen dan als
de franchise op het toegestane minimumniveau zou liggen.
Cao-partijen zouden de pensioenopbouw kunnen vergro –
ten door de fiscale ruimte om de franchise te verlagen meer
te benutten. Daarbij moet bedacht worden dat er een da –
ling van de koopkracht en een stijging van de loonkosten
tegenover staat, die de huidige economische positie van
lage-inkomensgroepen kan verslechteren. Gezien de heterogeniteit van de gekozen uniforme
combinatie op de pensioenuitkomsten zouden pensi-
oenfondsen een differentiatie kunnen aanbrengen in het
opbouwpercentage en de franchise, afhankelijk van de
inkomensgroepen en van de carrièrepaden in hun deelne –
mersbestand. Hoge inkomens hebben belang bij een hoog
opbouwpercentage en een hoge franchise, terwijl lage-in –
komensgroepen belang hebben bij een lage franchise en
een laag opbouwpercentage. Een dergelijke differentiatie
is al geïntroduceerd bij het ABP om algemene verslechte –
ring van het pensioenresultaat enigszins te verzachten door
meer gebruik te maken van de fiscale ruimte. Om een goed
beeld te vormen van de effecten van de verlaagde opbouw –
percentages op het pensioenresultaat zou men de effecten
van de hoge franchise mee moeten nemen.
LITERATUUR
AFM (2013) Brief AFM inzake de actuariële berekening bij de aanpassing van het W
itteveenkader.
Amsterdam: AFM.
Bosch, N. en I. Eberhardt (2015) Pensioenpremiedatabase: individuele premies van werknemers
en werkgevers. Achtergronddocument. Den Haag: Centraal Planbureau.
Daal, A. van (2015) The effect of the uniform franchise and accrual rate on the redistribution
between and pension outcome of Dutch occupational pension fund participa
nts. Masterscriptie.
Tilburg: Universiteit van Tilburg.
DNB (2015) Macro-economische statistieken pensioenfondsen. Statistieken op www.dnb.nl.
FD (2016) Pensioenpremie voor groot deel werknemers omlaag. Het Financieele Dagblad, 29
januari.
Goorbergh, R.W.J. van den, R.D.J. Molenaar, O.W. Steenbeek en P.J.G. Vlaar (2011) Risk models
after the credit crisis . Working paper op ssrn.com.
CPB (2015) Macro-econonomische verkenning 2016. Den Haag: Centraal Planbureau.
Ministerie van Financiën (2013) Brief aan Tweede Kamer van 21 mei, 33610( 7).
OESO (2013) Pensions at a glance 2013. Parijs: OESO.
Bron: Van Daal, 2015
Vervangingsvoeten bij verschillende loopbanen
voor de drie combinaties van franchise en
opbouwpercentageFIGUUR 2