Ga direct naar de content

Het wilde westen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 26 1989

Het wilde westen
In een paar weken tijd is de zorg voor het milieu in de
nationale discussie opgeklommen van randvoorwaarde
bij de produktie van goederen en diensten tot hoogste
prioriteit voor het economische beleid in de jaren negentig. Het rapport Zorgen voor merged van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiene, dat half
december verscheen, en de kersttoespraak van de koningin hebben een soort collectief gevoel doen ontstaan
dat het langzamerhand toch echt te bar is geworden met
de verontreiniging van het milieu en dat consumenten
en producenten de koppen niet langer in het zand kunnen blijven steken. KNOV-voorzitter Kamminga haakte
daar meteen op in door in zijn nieuwjaarstoespraak zijn
leden voorte houden dat het Nederlandse bedrijfsleven
een voortrekkersrol moet vervullen bij de bestrijding van
de milieuverontreiniging en dat het daarvoor desnoods
hogere milieulasten moet accepteren dan de concurrentie elders in Europa. En een paar dagen later vielen
FNV-voorzitter Stekelenburg en zijn VNO-collega Van
Lede elkaar in de armen vanwege nun gedeelde zorg
voorde instandhouding van het milieu. Helaas betekent
al die ontroerende eensgezindheid over het feit dat er
wat aan de milieuproblematiek moet worden gedaan,
nog niet dat de contouren van een milieuvriendelijkere
wijze van consumeren en produceren al zichtbaar worden. Verre van dat zelfs, zoals minister Nijpels vorige
week ervoer, toen het concept van zijn Nationaal Milieubeleidsplan doorde Centraal Economische Commissie
en door een aantal collega’s in het kabinet finaal de
grand in werd geboord.
Een van de problemen bij het ontwikkelen van milieubeleid is dat de belasting van het milieu niet op adequate wijze in de economische boekhouding is verwerkt.
Daarop is al in het midden van de jaren zestig gewezen
door de Amerikaanse econoom Kenneth Boulding .
Boulding verwijt de traditionele economie dat deze alleen kijkt naar de omzettingvan inputs in outputs, zoals
die wordt gemeten door het bruto nationaal produkt, en
geen rekening houdt met onttrekkingen aan de voorraad
hulpbronnen (grondstoffen, zuurstof in de lucht, schoon
water, ruimte e.d.) en toevoegingen aan het milieu in de
vormvanafvalstoffen. Er wordt geproduceerd en geconsumeerd alsof de economie een ‘open’ systeem is waarin de voorraden onbeperkt worden aangevuld en de afval probleemloos wordt verwijderd. Boulding noemt dit
de ‘wild west’-economie: de economie van het grenzeloze niemandsland waarin ieder pakt wat hem voor het
grijpen komt en wegsmijt wat hij niet meer nodig heeft.
In werkelijkheid echter is de economie een gesloten systeem – Boulding noemt dat het ‘ruimteschip Aarde’ waarin de voorraden beperkt zijn en de afval altijd ergens achterblijft waar het bij een volgend omzettingsproces tot last kan zijn. Dit noodzaakt volgens Boulding
tot een heel andere economische benaderingswijze. In
een ruimteschip-economie is de maat voor succes niet
een zo groot mogelijke produktie en consumptie, maar
het zoveel mogelijk in stand houden van de voorraad fysiek en menselijk kapitaal. Hoe minder produktie en consumptie daarvoor nodig zijn, hoe beter. ‘Welvaart’ moet
volgens Boulding niet worden beschouwd als een
stroom-, maar als een voorraadgrootheid. Niet het nuttigen van voedsel is het doel, maar het goed gevoed
zijn. De consumptie is slechts een middel om dat te bereiken. En als de consumptie van de een betekent dat
er minder beschikbaar is voor de ander, dan zou het
economische proces zich er op moeten richten het goed
gevoed zijn te bereiken met een zo gering mogelijke
consumptie. Boulding komt dan ook tot de conclusie dat
de begrippen economische groei en nationaal inkomen

ESB 25-1-1989

in de toekomst geen enkele betekenis meer zullen hebben. Het opraken van de voorraden grondstoffen, energie en milieugoederen en het overschrijden van de buffercapaciteit van het milieu met afvalprodukten, zal de
mensheid dwingen over te schakelen op een ruimteschip-economie.
Het is duidelijk dat dit economisch gezien een ‘Umwertung aller Werte’ betekent. Die is alleen op lange termijn mogelijk. Voorlopig zitten we nog in het ‘wilde westen’ en moeten er maatregelen worden getroffen om de
ergste uitwassen tegen te gaan. Volgens het RIVM in
Zorgen voor morgen zullen de jaarlijkse kosten van milieubescherming in ons land op grand van reeds genomen maatregelen van bijna / 7 mrd. in 1985 tot ruim
/ 16 mrd. in 2010 stijgen (ca. 2% van het bruto nationaal produkt). Bij strengere maatregelen die een meer
preventieve werking hebben, zou volgens het RIVM een
stijging tot / 25 a 30 mrd. in 2010 (3 a 3,5% van het bnp)
optreden. De strijd is al ontbrand wie dat zal betalen: de
consument (milieu boven inkomen), de overheid (milieuverbetering in plaats van belastingverlaging) of de producent (kostprijsverhogende heffingen).
Het is in elk geval vermakelijk om te zien hoe de verschillende politieke partijen, die net met het opstellen
van hun verkiezingsprogramma’s bezig zijn, elkaar plotseling in milieu-ijver proberen te overtreffen. De miljarden worden ineens overal vandaan getoverd. Het gaat
echter niet in de eerste plaats om de omvang van de bedragen. Het gaat erom dat een allocatieverschuiving tot
stand wordt gebracht waarbij de milieuvijandige activiteiten worden afgeremd en de milieuvriendelijke activiteiten worden bevorderd. Daarom ook zijn sommige van
de maatregelen die minister Nijpels in het conceptNationaal Milieubeleidsplan voorstelt, op zware kritiek
gestuit. Als milieuvervuilende bedrijven aan de ene kant
heffingen krijgen opgelegd, maar aan de andere kant
subsidies ontvangen om op de been te blijven, is inderdaad slechts sprake van het rondpompen van geld waar
alleen de milieubureaucratie beter van wordt. Het gaat
erom de vervuilende activiteit structureel te verminderen. Dat dat negatieve effecten heeft in bepaalde sectoren is juist de bedoeling. De milieuverpesters zullen tot
aanpassing of verdwijning moeten worden gedwongen.
En zoals in de jaren zeventig bij het industriebeleid is
gebleken, doen subsidies in dat proces in het algemeen
meer kwaad dan goed.
De afwijzing van Nijpels’ plannen betekent niet dat al
duidelijk is hoe het dan wel moet. Moet de producent of
de consument voor de kosten van de verontreiniging opdraaien? Welke schade moet precies door wie worden
betaald en aan wie worden vergoed? Wanneer is het
beter te werken met vergunningen en wanneer met heffingen? Ligt er een taak voor de overheid om de schadeloosstelling te regelen of kan dat aan betrokkenen zelf
worden overgelaten? Hoe moet het met de grensoverschrijdende vervuiling en hoe zit het met de eumulatieve effecten van bepaalde vormen van verontreiniging?
Van wie is het milieu eigenlijk? Er liggen op dit terrein
nog vele onopgeloste vragen. Het antwoord daarop kan
echter niet te lang meer op zich laten wachten.

L. van der Geest
1. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiene, Zor-

gen voor morgen, Nationale milieuverkenning 1985-2010,
Samsom H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn, 1988.

2. K.E. Boulding, The economics of the coming spaceship
Earth, in: H. Jarrett (red.), Environmental quality in a growing
economy, John Hopkins, Baltimore, 1966.

77

Auteur