Ga direct naar de content

Arbeidsverhoudingen en milieu

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 26 1989

Arbeidsverhoudingen en milieu
Heel even zag het er naar uit dat ik
mijn kijk op mensen moest veranderen.
Toen KNOV-voorzitter Kamminga in
een nieuwjaarstoespraak zijn leden
voorhield dat Nederlandse bedrijven
bereid moestenzijn hogere milieulasten
te accepteren dan hun Europese collega’s, was mijn eerste gedachte nog “die
wil zeker een andere baan”. Dat de man
werkelijk lets moois wilde, kwam niet in
me op. Tot een paar dagen later de voorzitters van het VNO en de FNV een gezamenlijk offensief tegen de milieuvervuiling aankondigden. Kamminga, Van
Lede en Stekelenburg op de bres voor
ons milieu. Dat was meer dan mijn
scepsis kon verdragen, even zelfs
kreeg ik een warm gevoel. In gedachten
zag ik voor me hoe ze op eerste Kerstdag naarde woorden van ‘hun’ koningin
hadden geluisterd, hoe ze vol schaamte hun onbetaalde milieurekeningen uit
de vuilnisbak hadden teruggepakt en elkaar vervolgens opbelden voor de afspraak: “Jongens, hier gaan we nu
meteen wat aan doen. Beurzen open,
ozongaten dicht!”
Om het verhaal kort te houden laat ik
Kamminga nu verder weg. Op mijn bureau liggen wat cao-voorstellen van ondernemers uit de hoek van het KNOV:
loonmatiging, dat wel, maar 66k langer
werken en dus sneller groeien, niets
over het milieu. Maar die voorstellen
werden misschien voor eerste Kerstdag
geschreven. Je moet ze het voordeel
van de twijfel gunnen en ik wil, desnoods tegen beter weten in, dat warme
gevoel nog een paar dagen vasthouden.
De boodschap van Stekelenburg en
Van Lede is belangrijker. Vanwege de
omvang van hun organisaties en vanwege het feit dat daarin praktisch alle
bedrijven zitten die en met scherpe Internationale concurrence en met de
hoogste milieukosten te maken hebben. Maar wat hun mededeling echt boven het niveau van de dag uittilt, is het
feit dat het een gezamenlijke poging betreft. Als die slaagt zou dat een werkelijk revolutionaire ontwikkeling zijn.
Maar kunnen ze dat ook?
Op de mogelijke inhoud van zo’n beleid wil ik in dit verband niet al te diep ingaan. Het is gemakkelijk gezegd dat de
kwaliteit van het milieu moet worden
verbeterd. Maar hoe die opdracht concrete inhoud moet worden gegeven,
weten we niet. Ook het VNO en de FNV
niet. Maar ze zouden het land een onschatbare dienst bewijzen als ze in onderlinge overeenstemming een zekere

ESB 25-1-1989

P.J. Vos

mate van concretisering zouden bereiken. Daarvoor moet ze de tijd worden
gegund. Vast staat dat ondernemers en
werknemers ook samen het gat in de
ozonlaag niet kunnen dichten. Dat
neemt niet weg dat het opruimen van
bestaande gifbelten (voor zover al ontdekt) aangevuld moet worden met een
bestrijding van vervuiling aan de bron
en dat soms van bepaalde produktie en
consumptie zal moeten worden afgezien. Het hoge woord moet er maar uit:
een effectief milieubeleid komt neer op
inleveren. Van welvaart in kwantitatieve
zin in ruil voor welvaart in kwalitatieve
zin.
Dat Nederland het zich niet kan veroorloven om in Europees verband voorop te lopen op het gebied van milieuzorg (het Internationale alibi’ zoals Stekelenburg het noemde) lijkt me in dit
verband een aanvechtbare stelling. We
kunnen net zover vooroplopen als we
willen, als de rekening van het eigen beleid maar in eigen land wordt voldaan.
Niet de internationale concurrentie
maar ons eigen milieubesef en ons vermogen om tot een aanvaardbare lastenverdeling te komen stellen hier de
grenzen. Maar juist op dit laatste punt is
enige twijfel gerechtvaardigd over wat
FNV en VNO aankunnen.
Milieubeleid vraagt evenals sociaal
beleid een kwaliteit van de arbeidsverhoudingen die de laatste jaren fors aan
slijtage onderhevig is geweest. Er moet
coordinate mogelijk zijn op centraal niveau, niet alleen in eigen huis en over
de grenzen van individuele bedrijven en
vakbondsafdelingen heen, maar ook
over de kloof heen van ideologische te-

genstellingen tussen beide organisaties. Die kloof is diep op het gebied van
verdelingsvraagstukken en over de
vraag of ondernemers zich in hun investeringsgedrag wel of niet op de vingers
moeten laten kijken. En juist op die gebieden zal er een werkbare mate van
overeenstemming moeten zijn wil een
gezamenlijk milieubeleid mogelijk zijn.
Maar wat beide organisaties de laatste
jaren vooral gescheiden houdt, is de vrij
principiele afwijzing door het VNO van
de centrale coordinate als zodanig, anders dan die in eigen huis. Een uitzondering werd hooguit gemaakt als er
Haagse vingers werden uitgestoken
naar het arbeidsvoorwaardenbeleid.
Dan werd er wel met de bonden samengewerkt om die vingers er weer af te halen.
De zorg voor het milieu zit diep, ook
in de achterban van FNV en VNO. Dat
verklaart misschien het feit dat Stekelenburg en Van Lede hun nek hebben
uitgestoken. Of de verwachtingen die
ze daarmee gewekt hebben ook kunnen worden waargemaakt, staat niet
vast. Helemaal zonder risico’s is het allemaal dus niet. Of ze de problemen
waarvoor ze nu staan tot het einde hebben overdacht, lijkt niet erg waarschijnlijk. Hun poging roept de gedachte op:
“O! what men dare do… not knowing
what they do!” Om te voorkomen dat
Shakespeare helemaal zijn zin krijgt en
het uiteindelijk “Much ado about
nothing” wordt, mogen we de heren niet
in de steek laten. Ook onze nek uitsteken dus. Hier is de mijne vast.

79

Auteur