Ga direct naar de content

Het Nederlandse wetenschaps- en technologiebeleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 16 1986

Het Nederlandse
wetenschaps- en
technologiebeleid
Op verzoek van de ministeries van
Onderwijs en Wetenschappen en Economische Zaken maakte een team van
OESO-onderzoekers eind 1985 een
overzicht van het Nederlandse wetenschaps- en technologiebeleid. Doel
van het overzicht was het identificeren
van gewenste beleidsorientaties en
het formuleren van aanbevelingen.
Het team van onderzoekers bestond
uit vier personen met grote reputatie
op het gebied van het wetenschaps- en
technologiebeleid; A. Bruneau, president van het bureau Resources Management Ltd. uit Canada, Chr. Freeman, van de Universiteit van Sussex in
Engeland, E. Seibold, president van de
European Science Foundation en E.
Tommer, directeur-generaal van de
Zweedse Raad voor technische ontwikkeling STU. F. Hetman van het
OESO-secretariaat vervulde – net als
bij het vorige OESO-overzicht van Nederland in 1972 de functie van rapporteur. In het navolgende wordt een aantal onderwerpen uit het rapport weergegeven en wordt ingegaan op de belangrijkste aanbevelingen. Aansluitend wordt een conclusie getrokken.
Ten aanzien van de rol en de plaats
van het wetenschaps- en technologiebeleid constateert het rapport dat gedurende de afgelopen jaren een groot
aantal initiatieven is ondernomen om
wetenschap en techniek meer in relatiete brengen met de economische- en
in het bijzonder met de industriele ontwikkeling. In dit verband wordt de stimulerende rol genoemd van het WRRrapport Plaats en toekomst van de Nederlandse Industrie, het rapport Een
nieuw industrieel elan van de Commissie-Wagner en het rapport Naar
een op de marktsector gericht technologiebeleid van het Project technologiebeleid.
De onderzoekers constateren dat
wijzrgingen in het wetenschaps- en
technologiebeleid in Nederland plaatsvinden als resultaat van een langdurig
proces van besluitvorming en dat het
patroon van de onderzoek en ontwikkelingsinstituties gedurende de achterliggende twintig jaar niet of nauwelijks is gewijzigd. Het systeem van de
instituties die een rol spelen op het gebied van advisering ten aanzien van
het wetenschapsbeleid zoals RAWB,
WRR, KNAW en ZWO is volgens het
rapport goed ontwikkeld. De onderzoekers waren echter van mening dat er te
veel commissies bestaan, die elkaar
gedeeltelijk overlappen. Dit maakt
coordinatie noodzakelijk en vraagt te
FCH

veel tijd van wetenschappers, ambtenaren en staf.
Alhoewel het rapport zich merendeels positief uitlaat over het ingezette
proces van aanpassing constateert het
een onderschatting van het nog af te
leggen traject van het aanpassingsproces en met name van de rol daarin van
wetenschap en technologie.
Wetenschapsbeleid hoopt kleine
landen tot een meer schematische benadering en een aangepast systeem
van onderzoeksplanning. Het is van
groot belang dat het verrichte onderzoek kwalitatief van hoog niveau is, en
het verdient daarom aanbeveling bij de
evaluatie buitenlandse experts in te
schakelen. De internationale economische orienatie van Nederland strekt
zich niet uit tot het wetenschapssegment van de samenleving, zo constateren de onderzoekers. Het instrument
van voorwaardelijke financiering van
universitair onderzoeker wordt als een
zwak onderdeel van het wetenschapsbeleid beschouwd. Het ‘instituut’ van
buitengewone hoogleraren wordt als
uitstekend instrument beschouwd voor
het versterken van de relatie tussen
het bedrijfsleven en de universiteit. De
onderzoekers hoorden in de vijf grote
bedrijven in Nederland geen klachten
over de kwaliteit van de afgestudeerden. Deze worden gemotiveerd en
doelgericht geacht. In het algemeen
werd de twee-fasenstructuur positief
beoordeeld. De 180 niet-universitaire
onderzoeksinstituten zijn niet in het onderzoek betrokken. De onderzoekers
adviseren een speciale studiegroep te
belasten met de evaluatie van structuren, taken, resultaten, personele situaties en relaties met het universitaire
onderzoekssysteem.
Hoewel uitstekende documentatie
beschikbaar was hadden de onderzoekers enige moeite het technologiebeleid als geheel te begrijpen, in het
bijzonder de wijze waarop de verschillende elementen op elkaar inwerken.
De onderzoekers vragen zich af in welke mate de hoge ambities van het overheidsbeleid kunnen worden gerealiseerd. De doel-georienteerde programma’s en organisaties passeren in
het rapport de revue waarbij de Stichting Technische Wetenschappen
STW, de Organisatie TNO en de Innovatieve Onderzoekprogramma’s IOP
de meeste sympathie verwerven.
Een apart hoofdstuk in het rapport is
gewijd aan industrieel onderzoek en
ondernemingsactiviteiten.
Gepleit

wordt vooral voor een actief stimuleringsbeleid ten aanzien van diegenen
die bereid zijn risico te nemen in technisch en wetenschappelijk ondernemerschap.

De vijf hoofdaanbevelingen
Van de aanbevelingen die de onderzoekers in hun rapport doen worden de
vijf belangrijkste hieronder op een rijtje
gezet.
Het vaststellen van verantwoordelijkheden
De onderzoekers wijzen erop dat het
in een zo complex systeem als het Nederlandse wetenschaps- en technologiesysteem essentieel is dat duidelijke
verantwoordelijkheden worden vastgesteld voor elke openbare organisatie, commissie en instituut en wel ten
aanzien van de doelstelling, de autoriteit en de noodzakelijke middelen om
de doelstelling effectief te kunnen uitvoeren. Een korte en duidelijke uitspraak van de ministeries van Onderwijs & Wetenschappen en van Economische Zaken ten aanzien van de huidige rollen en missies en alle in het
wetenschaps- en technologiesysteem
belangrijke actoren wordt essentieel
geacht.
De kwaliteit van onderzoek en
ontwikkeling.
Aanbevolen wordt fundamenteel onderzoek, strategisch onderzoek en onderzoeksinstituten net als in Zweden
periodiek te evalueren op kwaliteit met
behulp van buitenlandse deskundigen.
Apparatuurvoorziening
De onderzoekers spreken er hun
verbazing over uit dat er geen plan
bestaat voor het vervangen van tien tot
vijftien jaar geleden aangeschafte apparatuur en instrumenten. Een expliciet beleid voor het verbeteren van apparatuu r wordt voorgesteld; het starten
van een ‘inhaalprogramma’ wordt
noodzakelijk geacht voor het instandhouden van de kwaliteit van het onderzoek.
Het stimuleren van ondernemerschap
De overheid moet een belangrijker
rol gaan spelen bij het creeren van een
gunstig klimaat voor nieuw ondernemerschap ten aanzien van wetenschappers en ingenieurs verbonden
aan universiteiten, onderzoekinstituten en overheids- en industriele
laboratoria.
Verhogen van de nationale inspanning voor onderzoek en ontwikkeling
De onderzoekers geven aan dat Nederland haar inspanning voor onderzoek en ontwikkeling moet verhogen
ten einde in de pas te blijven met ande-

re industrielanden. Oit is noodzakelijk
om de Internationale concurrentieposi-

tie te behouden. Voor de overheid
wordt het met name als taak gezien het
fundamenteel onderzoek te verstrekken.

schaps- en technologiebeleid. De vijf
hoofdaanbevelingen wijzen niet alleen
op hoofdzaken doch tevens op het feit
dat in het complexe en enigszins starre
Nederlandse systeem het beleid te
veel is gericht op ondergeschikte
punten.

W. Zegveld

Conclusie
Het OESO-rapport is gematigd kritisch over het Nederlandse weten-

De auteur is directeur van de groep Beleidsstudies en informatie van het TNO. Dit artikel
is geschreven op persoonlijke titel.

Auteur