Ga direct naar de content

Het economisch profiel van de potentiële aidspatiënt

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 1 2006

wereldaidsdag

Het economisch profiel van
de potentiële aidspatiënt
De kans om met hiv/aids besmet te raken wordt mede
bepaald door  de risicohouding van mensen. Dit heeft
implicaties voor hiv-preventie en het ter beschikking stellen
van antiretrovirale medicijnen.

D

Judith Lammers en
Harrie Verbon
Lammers is AIO Ontwikkelingseconomie en Verbon
is hoogleraar Openbare Financiën van de Universiteit
van Tilburg.

626

ESB 1

e wereldwijde hiv/aidsepidemie heeft tot
nu toe meer dan 25 miljoen slachtoffers
geëist, en bijna veertig miljoen mensen
zijn momenteel besmet, het overgrote
deel afkomstig uit ontwikkelingslanden. In zuidelijk
Afrika, dé brandhaard van de epidemie, leven 25
miljoen besmette mensen, twee miljoen daarvan
zijn kinderen, en er wonen inmiddels rond de twaalf
miljoen AIDS wezen. Dagelijks sterven er in Afrika
meer dan 6500 mensen aan aids (UNAIDS, 2006).
Veel studies leiden tot de conclusie dat hiv/aids
catastrofale effecten zal hebben op economische
ontwikkeling (hoewel de uitkomsten niet eenduidig
zijn). Er is derhalve veel aan gelegen de ziekte te
bestrijden. Antiretrovirale therapie komt, ook doordat
de productieprijs ervan drastisch gedaald is, steeds
meer ter beschikking van patiënten in Afrika, en
heeft daar al geleid tot een daling van de sterfte aan
aids. Deze medicijnen zijn in ontwikkelingslanden
echter nog relatief duur. Slechts 24 procent van
de mensen in ontwikkelingslanden, die medicijnen
nodig hebben, krijgen deze ook. Om deze reden,
maar ook omdat de beschikbaarheid van medicijnen
een averechts effect op riskant gedrag zou kunnen
hebben, lijkt preventie van besmetting een effectievere bestrijding van de ziekte dan behandeling met
medicijnen.
Preventie zou zich moeten richten op het terugdringen van riskant gedrag. Dit roept direct de vraag op
wat de persoonlijke kenmerken zijn van individuen
met een grote kans op besmetting. Het is evident
dat het geheel afzien van geslachtsgemeenschap of
het gebruik van een preservatief daarbij de meeste
garantie geeft om van de aandoening gevrijwaard te
blijven. Toch is deze laatste ‘remedie’ omstreden. Op
de eerste plaats wordt het gebruik van dit voorbehoedsmiddel soms om culturele en religieuze motieven afgewezen, eventueel aangevuld met de ontkenning dat het besmetting zou kunnen voorkomen. Op
de tweede plaats zou het gebruik ervan afbreuk doen
aan de behoeftenbevrediging die gemeenschap oplevert. Er is dus een afruil tussen een vergrote kans
het virus op te lopen, enerzijds, en de verwachte
bevrediging die gemeenschap oplevert, anderzijds. Kennelijk weegt voor bepaalde personen het
tweede element zo zwaar dat ze bij gemeenschap

december 2006

een gerede kans op besmetting voor lief nemen.
Uiteraard hangt deze afruil onder andere af van hoe
mensen risico’s inschatten, en ook van hoe ver hun
horizon reikt. Hiv/aids is een ziekte met een lange
incubatietijd van vaak meer dan negen jaar. Daarna
zal zonder behandeling een aidspatiënt snel sterven.
In Zuid-Afrika is negen jaar, zeker voor de groep die
het meeste risico op besmetting heeft, namelijk de
jonge zwarte Zuid Afrikaanse bevolking (Pettifor et
al, 2005), een lange tijd, een tijdsperiode die ver
buiten hun planperiode zou kunnen liggen.
Het bovenstaande maakt duidelijk dat de individuele
risicoaversie en de tijdsvoorkeur van mensen mede
bepalende factoren zijn voor de kans op besmetting.
Wij doen hieronder verslag van een onderzoek naar
deze individuele parameters onder zwarte en blanke
studenten in Zuid-Afrika (Lammers et al, 2006).
Een van de belangrijkste conclusies is dat mensen
die zichzelf een grote kans op besmetting toekennen, of al besmet zijn, ook gekenmerkt worden
door een relatief lage mate van risicoaversie. Dit is
opmerkelijk, omdat dit resultaat suggereert dat het
niet het ontbreken van kennis over de risico’s is die
de besmetting met het hiv-virus verklaart, maar een
rationele afweging van risico en behoeftebevrediging. De tijdshorizon van mensen speelt een minder
eenduidige rol bij het verklaren van de besmetting. Enerzijds hebben zwarte jongeren een langere
tijdshorizon dan blanke jongeren, maar binnen een
raciale groep hebben de jongeren met een grote
voorkeur voor het heden, de ‘ongeduldigere’ types,
wel een grotere kans op besmetting.

De meting van risicoaversie
en tijdsvoorkeur
Het is van empirische studies bekend dat risicoaversie en tijdsvoorkeuren het medisch gedrag van
mensen bepalen. Picone et al. (2004) bijvoorbeeld
laten zien dat risicoaversie en tijdvoorkeuren een rol
spelen bij de beslissing van mensen om zich medisch te laten testen. In deze studie wordt de mate
van risicoaversie en tijdsvoorkeur gemeten door het
stellen van hypothetische vragen in enquêtes. In een
met de onze vergelijkbare studie meten ook Chesson
et al. (2006) individuele tijdsvoorkeuren maar dan
door het stellen van hypothetische vragen. Een
dergelijke meting heeft als nadeel dat respondenten
niet noodzakelijk geneigd zullen zijn deze vragen
naar waarheid te beantwoorden.
Dit wordt anders als er betaald zou worden voor
de antwoorden die men geeft. Recent is de zogenaamde meervoudige prijslijst methode ontwikkeld

om risicoaversie en tijdsvoorkeur tijdens economische experimenten te meten, waarbij respondenten
betaald worden voor de keuzes die ze maken (Holt
& Laury, 2002; Collier & Williams, 1999). Bij het
meten van risicoaversie krijgt de respondent een
lijst voorgelegd met keuzes tussen twee mogelijke
loterijen, waarbij de ene loterij riskanter is dan de
andere. In de prijslijst wordt voor verschillende kansen op de ‘hoofdprijs’ aan de respondent gevraagd
of hij/zij de voorkeur geeft aan de riskante loterij of
de veilige loterij. Bij een zekere mate van individuele
risicoaversie zal de respondent bij een lage kans op
de hoofdprijs, voor de veilige loterij kiezen. Als de
kans op de hoofdprijs successievelijk toeneemt, zal
de respondent op een gegeven moment bereid zijn
over te gaan naar de ‘riskante’ loterij. Het precieze
moment van overgang stelt de onderzoekers in staat
een schatting te verkrijgen van de risicoaversie
van de respondent. Bovendien zal deze schatting
betrouwbaarder zijn dan de schatting die uit een
enquête wordt verkregen als men voor de keuze
betaald wordt. Dit wordt in de meeste toepassingen
gedaan door een van de individuele keuzen aselect
te trekken en die (ook meestal weer met een zekere
kans) te betalen.
Bij het meten van de tijdsvoorkeur wordt er een
zelfde soort methode toegepast, zij het dat de
respondent nu gevraagd wordt te kiezen tussen een
bedrag dat men direct, of eventueel met een korte
vertraging, kan krijgen en een bedrag dat men een
bepaalde periode later, bijvoorbeeld over een jaar,
kan krijgen. Als het bedrag dat men in de tweede
optie krijgt, laag is zal de respondent in eerste instantie voor de directe uitbetaling kiezen. De ‘prijslijst’ die de respondent nu krijgt voorgeschoteld, laat
echter het bedrag dat men over een jaar zal krijgen
oplopen. Op een gegeven moment zal dat bedrag
zo hoog zijn dat een individu overgaat naar de
toekomstige uitbetaling. Het precieze moment van

de overgang van het kiezen van een bedrag direct krijgen naar een bedrag in de
toekomst geeft nu een meting van de tijdsvoorkeur. Dit is wederom betrouwbaar
als er uitbetaling plaatsvindt, hetgeen in dit geval kan betekenen dat de uitbetaling in de toekomst (in het voorbeeld over een jaar) moet plaatsvinden.
De methode van de meervoudige prijslijsten (MPLs) is door ons toegepast in
experimenten met studenten op twee campussen van de North West University
in Zuid-Afrika, namelijk in Mafikeng, voornamelijk bezocht door zwarte studenten, en in Potchefstroom, voornamelijk bezocht door blanke studenten. In totaal
deden 165 zwarte of gekleurde en 32 blanke Zuid Afrikaanse studenten mee
aan de experimenten. Tijdens de sessies moesten de studenten MPLs invullen
met betrekking tot hun keuze voor de loterij (risicoaversie) en het uitstel van
uitbetalingen (tijdsvoorkeur). Daarnaast werd de studenten gevraagd een aantal
vragenlijsten in te vullen. De vragen hadden, onder meer, betrekking op gezondheid, en seksueel gedrag. De bedoeling van deze vragen was om er een indruk
van te krijgen hoe de studenten hun gezondheid inschatten, en hoe groot ze de
kans achten dat ze hiv/aids zouden oplopen. Om zoveel mogelijk betrouwbare
antwoorden te krijgen van deze vragenlijsten, werden er tijdens het experiment
maatregelen genomen om de anonimiteit van de deelnemers te waarborgen. Voor
het invullen van de vragenlijsten werden de deelnemers betaald met een vast bedrag. Voor het invullen van de MPLs werden de deelnemers betaald aan de hand
van de keuzes die ze maakten en volgens een vooraf uitgelegde loting.

Resultaten
Een eerste opvallend resultaat is dat veel respondenten, nadat ze in een bepaalde rij van de veilige loterij naar de riskante loterij waren overgegaan, in
latere rijen een of zelfs meerdere malen teruggingen naar de veilige loterij. Dat
duidt op het eerste gezicht niet op consistent rationeel gedrag. Als een respondent bijvoorbeeld bij de risicoaversie taak bij een kans van vijftig procent op de
hoofdprijs van de veilige loterij naar de riskante loterij overstapt, en dan bij een
hogere kans op de hoofdprijs toch weer terugkeert naar de veilige loterij, lijkt
dat erop te duiden dat de respondent van gedachten is veranderd, en toch maar
liever minder risico neemt. Een alternatieve interpretatie is echter dat men gewoon indifferent is tussen de twee opties voor een groot bereik van kansen. Deze
interpretatie leek het meest waarschijnlijk.

Risicoaversie
In tabel 1 wordt een verband gelegd tussen ervaring, de door individuen zelf
verwachte kans op besmetting en de mate van risicoaversie. Voor de eerste drie
variabelen gebruiken wij informatie uit de antwoorden op de vragenlijsten. De

tabel 1

Risico-aversie, hiv-status en geschatte kans op besmetting

zwart

blank

0 of 1 overstap

totaal

aantal

risico-aversie

aantal

risico-aversie

aantal

risico-aversie

aantal

risico-aversie

12
114

0,24 (0,48)
0,08 (0,57)

19
13

0,64 (0,78)
0,44 (0,53)

24
41

0,63 (0,70)
0,55 (0,75)

31
131

0,48 (0,70)
0,12 (0,57)

perceptie van de individuele kans op hiv/aids-besmetting
helemaal geen risico
33 0,12 (0,53)
klein risico
54 0,17 (0,63)
beperkt risico
20 0,12 (0,59)
hoog risico
19 -0,19 (0,24)

10
20
2
0

0,54 (0,45)
0,49 (0,77)
1,37 (0,00)
(-)

22
33
6
2

0,46
0,63
0,99
-0,16

(0,59)
(0,79)
(0,84)
(0,22)

44
76
23
19

0,22
0,25
0,22
-0,19

hiv-status
hiv-positief
hiv-negatief

5
40

0,02 (0,31)
0,24 (0,66)

0
16

(-)
0,67 (0,81)

1
29

0,28 (-)
0,76 (0,73)

6
59

0,07 (0,30)
0,35 (0,71)

nooit getest
geeft liever geen antwoord

74
6

0,04 (0,52)
-0,17 (0,26)

16
0

0,44 (0,52)
(-)

33
0

0,43 (0,72)
(-)

90
6

0,11 (0,54)
-0,17 (0,26)

126

0,09 (0,56)

32

0,56 (0,68)

65

0,58 (0,73)

162

(0,38) ( 0,70)

ervaring
nooit gemeenschapgehad
gemeenschap gehad

totaal

(0,53)
(0,67)
(0,66)
(0,24)

(Standaard deviaties tussen haakjes) NB: Het totaal bestaat uit de zwarte, gekleurde en blanke respondenten.

ESB 1

december 2006

627

tabel 2

Tijdsvoorkeur, ervaring, geschatte kans op besmetting en HIV status

aantal

aantal

blank
tijds- voor-keur

31,02 (14,83)

19

39,27 (22,80)

13

perceptie van de individuele kans op hiv/aids-besmetting
helemaal geen risico
40 37,97 (20,69)
klein risico

61

beperkt risico
hoog risico
hiv-status
hiv-positief
hiv-negatief
nooit getest

0 of 1 overstap
tijds- voor-keur

39,06 (22,18)

21

47,44 (19,32)

47

10

46,01 (25,51)

40,75 (21,22)

20

35,14 (25,52)
42,82 (22,21)

6
50
90

geeft liever geen antwoord

aantal

totaal
tijds- voor-keur

36,51 (16,78)

35

35,38 (19,34)

40,09 (18,36)

161

39,47 (22,40)

20

40,00 (21,10)

52

38,36 (22,18)

41,29 (19,31)

35

38,54 (16,05)

82

41,30 (20,02)

2
0

36,42 (26,66)
(-)

8
4

37,00 (16,03)
42,64 (26,99)

26
24

38,09 (22,82)
44,61 (20,78)

12,99 (17,79)

0

(-)

1

35,43

39,62 (21,50)
39,73 (22,67)

16
16

10

36,16 (18,13)

0

158

totaal

aantal

24
25

gemeenschap gehad

16
141

ervaring
nooit gemeenschap gehad

zwart
tijds- voor-keur

38,43 (22,16)

32

45,17 (20,75)
39,75 (21,89)
(-)
42,46 (21,16)

7

16,19 (18,32

31
34

42,42 (17,51)
36,67 (18,22)

70
108

40,39 (20,93)
39,38 (22,54)

2

26,72 (17,69)

10

36,16 (18,13)

68

38,98 (17,84)?

197

37,45 (21,83)

NB: Het aantal waarnemingen is soms hoger dan in tabel 1, omdat het aantal mensen dat de tijdsvoorkeur-opdrachten consistent uitvoerde groter
was dan bij de risicoaversie-opdrachten.

informatie in de tabel wordt gegeven voor blanke en zwarte respondenten afzonderlijk, voor het aantal deelnemers dat maar hooguit éénmaal overstapte van de
veilige naar de riskante loterij, en voor alle deelnemers gezamenlijk.
Opvallend in tabel 1 is dat de gemeten risicoaversie (significant) hoger blijkt te
zijn voor mensen die nog nooit gemeenschap hebben gehad. Dit geldt zowel voor
zwarte als voor blanke studenten. In het voor hiv/aids riskante Zuid-Afrikaanse
klimaat lijkt onthouding een veilige gedragswijze voor mensen met een hoge
mate van risicoaversie.
Bij de perceptie van de eigen kans om besmet te raken blijkt dat met name subjecten die zichzelf een hoog risico toedichten, ook werkelijk risicozoekend zijn.
Voor de andere categorieën is het verband met de mate van risicoaversie niet
eenduidig. Met name de groep die antwoordt “helemaal geen risico†op hiv/aids
te hebben, heeft desondanks een relatief lage mate van risicoaversie. Kennelijk
geldt voor deze groep niet automatisch dat ze feitelijk ook risicovrij zijn.
Een van de doelstellingen van ons onderzoek is om verschillen te zien tussen
mensen die wel en niet besmet zijn. De studenten die aangaven hiv-negatief te
zijn, zijn significant meer risicomijdend dan degenen die nooit getest zijn. In deze
laatste groep bevinden zich waarschijnlijk individuen die al besmet zijn, maar het
niet weten, of niet willen weten. Zoals in het onderste deel van tabel 1 te zien is,
hebben wij maar weinig deelnemers die toegeven hiv-positief te zijn, maar hun
risicoaversie komt nagenoeg overeen met de groep die nooit getest is. Degenen
die de vraag of ze ooit op hiv/aids getest zijn, liever niet beantwoorden, blijken
uitermate risicozoekend te zijn, zelfs meer dan degenen die aangeven besmet
te zijn. Deze groep komt, wat de mate van risicozoekend gedrag betreft, perfect
overeen met de deelnemers die zichzelf een grote kans op besmetting toedichten.
Tenslotte kunnen we een opvallend kenmerk van de resultaten niet onvermeld
laten, namelijk dat de blanke studenten onder onze deelnemers statistisch
significant veel meer risicomijdend zijn dan de zwarte studenten. Voor de laatste
groep gaat dit gepaard met een hogere mate van activiteit. Van de zwarte jongeren heeft bijna negentig procent ervaring, terwijl dat voor de blanke jongeren
slechts veertig procent is. Het is, gegeven onze beperkte informatie, over onze
deelnemers, niet mogelijk daar een gefundeerde verklaring voor te geven. Voor
zover wij weten, is er geen bewijs dat zwarte mensen van nature risicozoekender zijn dan blanke mensen. Zo laat een studie in de Verenigde Staten zien dat
zwarte personen meer risicozoekend zijn dan blanken, maar dat dit verschil
grotendeels verklaard kan worden door opleiding en milieu waaruit mensen
afkomstig zijn (Hrysko et al.,2006). Wat onze meting in Zuid-Afrika betreft,

628

ESB 1

december 2006

blijven raciale verschillen in risicoaversie bestaan
als rekening wordt gehouden met individuele achtergrondkenmerken. Het is echter evident dat de
situatie waarin zwart en blank zich bevindt, nog radicaler verschilt dan in de VS. Ook de achterstelling
van de zwarte bevolking ten opzichte van de blanke
Zuid-Afrikaanse bevolking gedurende decennia van
apartheid kan een bepalende factor zijn geweest bij
de vorming van risicovoorkeuren. Tijdens de apartheidspolitiek had de zwarte bevolking economisch
weinig te verliezen, en was het nemen van risico’s
daardoor relatief goedkoop.

Tijdsvoorkeur
In tabel 2 wordt een verband gelegd tussen ervaring,
de door individuen zelf verwachte kans op besmetting en hun tijdsvoorkeur. Opgemerkt moet worden
dat de deelnemers verschillende malen dit experiment deden met telkens een andere tijdshorizon.
We vermelden hier echter alleen de gemiddelde
uitkomsten.
Een opvallend kenmerk is dat de gemeten tijdsvoorkeurparameters erg hoog zijn. Dit blijkt bij vele
empirische schattingen zo te zijn. Harrison et al.
(2002) vinden bijvoorbeeld experimentele schattingen van discontovoeten in Denemarken van tussen
de 25 procent en 35 procent. Chesson et al. (2006)
vinden met behulp van enquêtevragen zelfs waarden
van boven de tweehonderd voor jongeren in de VS.
Dit kan op een overschatting duiden die met deze
methodiek verkregen wordt. Wij gaan er echter van
uit dat het absolute verschil in tijdsvoorkeur tussen
verschillende typen individuen zuiver gemeten wordt
door onze methodiek.
Een tweede opvallend resultaat is dat de tijdsvoorkeur van zwarte studenten niet hoger blijkt te zijn
dan van de blanken. Blanke studenten zijn, met an-

dere woorden, niet geduldiger dan zwarte studenten.
Het actievere gedrag van zwarte jongeren kan dus
niet verklaard worden doordat voor zwarte jongeren
de toekomst minder telt dan voor blanken. Wel blijkt
dat mensen die nog nooit gemeenschap hebben
gehad geduldiger zijn dan deelnemers met ervaring.
Dit verschil is significant.
De verschillen in tijdsvoorkeuren tussen individuen komt overeen met wat op grond van ‘gezond
verstand’ overwegingen verwacht zou mogen worden. Onder de deelnemers die verwachten geen
enkele kans op besmetting te hebben, heeft een
relatief groot aantal een lage tijdsvoorkeursvoet.
Daartegenover blijkt uit onze data dat meer dan van
twintig procent van de deelnemers die zich zelf een
hoge kans op besmetting toekennen een extreem
hoge tijdsvoorkeur hebben.
Een opmerkelijk verschil blijkt er te bestaan tussen
hiv-positieve deelnemers en anderen. De discontovoet van deelnemers die aangaven hiv-positief getest
te zijn, is significant veel lager dan van alle andere
groepen. Het gaat om maar zeven waarnemingen en
het is dus moeilijk hier algemene conclusies aan te
verbinden. Uit onze data blijkt echter dat mensen
die besmet zijn of een hoge gepercipieerde kans op
besmetting hebben relatief meer sparen. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat mensen, zodra
zij besmet raken, zich bewust worden van de hoge
kosten op het moment dat de ziekte zich zal openbaren. Ook uit andere studies blijkt overigens dat
hiv/aids het individuele gedrag kan veranderen. Zo
vond Kalemli-Ozcan (2006) dat bij een uitbreiding
van het virus het aantal geboorten per vrouw aanmerkelijk toeneemt. Ook dit is te verklaren uit een
‘voorzorgsmotief’: zodra het virus toeslaat, zijn er
meer handen aanwezig om de nadelige gevolgen van
de ziekte beter op te kunnen vangen.

risicoaversie dan blanke deelnemers; degenen die aangeven een hoog risico op
besmetting te hebben, waren zelfs risicozoekend.
Wat we kunnen concluderen is dat hiv/aidsbesmetting het resultaat lijkt te zijn
van een rationele afweging, namelijk tussen aan de ene kant de bevrediging
die gemeenschap oplevert en aan de andere kant de kans op besmetting. Voor
beleidsmakers die een vermindering van het besmettingsgevaar nastreven levert
dat problematische dilemma’s op. Het ter beschikking stellen van antiretrovirale medicijnen, zal weliswaar de last van hiv/aids verminderen door de grotere
overlevingskans als gevolg van de toediening van de desbetreffende medicijnen,
maar anderzijds zal door het lagere risico op vroegtijdig overlijden riskant gedrag
er juist door kunnen toenemen. Ook een wervende tekst als “Sex. Worth waiting
for†die op borden langs Zuid-Afrikaanse wegen te zien is, zal weinig soelaas
bieden. Degenen die het risico op besmetting te groot vinden wachten al, zoals
uit onze resultaten blijkt.
Een remedie om de hiv/aidsbesmetting in landen als Zuid-Afrika te verminderen
is door mensen met hoog besmettingsgevaar meer risicomijdend te maken dan
ze nu zijn. Een dergelijke verandering van een ‘persoonlijke parameter’ is echter
uiterst gecompliceerd. Uit de literatuur is bekend dat risicoaversie mede bepaald
wordt door de kwaliteit van de leefomstandigheden. Voor zuidelijk Afrika levert
dat echter het beeld van een vicieuze cirkel op, omdat de hoge hiv/aidsbesmetting juist tot een desastreuze economische ontwikkeling en een verdere verslechtering in leefomstandigheden dreigt te leiden.

Literatuur
Chesson, H.W., J.S. Leichliter, G.D. Zimet, S.L. Rosenthal, D.L.
Bernstein en K.H. Fife (2006) Discount rates and risky sexual

Conclusie
In Zuid-Afrika is de kans om met hiv/aids-virus besmet te raken vooral hoog onder de jonge zwarte bevolking. Hun blanke leeftijdgenoten hebben een veel
lagere kans om besmet te raken. Uit ons experimenteel onderzoek blijkt dat dit verschil niet verklaard
kan worden uit het verschil in tijdshorizon tussen
zwarte en blanke personen. Zwarte Zuid-Afrikaanse
studenten in onze experimenten bleken juist een
langere tijdshorizon te hebben dan de blanken. Zelfs
hadden de deelnemers die aangaven hiv-positief te
zijn, gemiddeld de langste tijdshorizon van allen.
Binnen de groep van zwarte en blanke studenten
bleken echter degenen die nog nooit gemeenschap
hadden gehad, en dus waarschijnlijk niet met hiv/
aids waren besmet, wel de laagste tijdsvoorkeursvoet
te hebben. We vonden echter geen verband tussen
de door de deelnemers zelf gepercipieerde kans om
besmet te raken en de individuele tijdsvoorkeur.
Wij vonden dat de verschillen in besmettingskans
vooral toegeschreven moet worden aan de verschillende voorkeuren voor risico. Volgens onze meting
hadden zwarte deelnemers aanmerkelijk minder

behaviors among teenagers and young adults. Journal of Risk
and Uncertainty, (32), 217-230.
Coller, M. and M.B. Williams (1999) Eliciting Individual
Discount Rates. Experimental Economics, (2), 107-127.
Harrison, G.W.; M.I. Lau and M.B. Williams (2002) Estimating
Individual Discount Rates in Denmark: A Field Experiment.
American Economic Review, 92(5), 1606-1617.
Holt, C.A. and S.K. Laury (2002) Risk Aversion and Incentive
Effectsâ€, AmericanEconomic Review, 92(5), 1644-1655.
Hrysko, D., M.J. Luengo-Prado en B.E. Sörensen (2006) Childhood
determinants of risk aversion: the long shadow of compulsory education. Working paper Northeastern University.
Kalemli-Oczan, S. (2006) Aids, Reversals of the Demographic
Transition and Economic Development: Evidence from Africa. NBER,
Working paper 12181.
Lammers, J., M. Lau en H.A.A. Verbon (2006) Perceived HIV
contamination risk, risk aversion and time preferences (a laboratory
experiment in South Africa).Working paper, Tilburg University.
Pettifor, A. E.; H.V. Rees, I. Kleinschmidt, A. Steffenson, C.
MacPhail, L. Hlongwa-Madikizela, K. Vermaak, en N.S. Padian
(2005) Young people’s sexual heal;th in South Africa: HIV
prevalence sexual behaviors from a nationally representative
household survey. AIDS, 19(4), 525-534
Picone, G., F. Sloan and D. Taylor (2004) Effects of Risk and
Time Preference and Expected Longevity on Demand for
Medical Tests. Journal of Risk and Uncertainty, 28, 39-53.
UNAIDS (2006) 2006 Report on the global AIDS epidemic. UNAIDS,
Geneva.

ESB 1

december 2006

629

Auteurs