Ga direct naar de content

Het dilemma der loyaliteiten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 24 1980

Het dilemma
der loyaliteiten
Met prinsjesdag nog in het verschiet
hebben ons meer d a n in enig ander jaar
tijdingen bereikt omtrent regeringsvoornemens. Met deze premature nieuwsvoorziening zal zelfs voor d e Koningin
de aardigheid van derde dinsdag er wel
afgaan. O p zo’n manier zou het d a n toch
een dag worden van louter ritueel. We
naar ik aanneem – niet vermogen
moeden dat met dit voorschot o p d e
troonrede beoogd werd het staatshoofd
te ontheffen van het brengen van controversiële boodschappen. Eenopvatting
waar overigens wat voor te zeggen valt
naar gelang de inhoud van d e troonrede
in toenemende mate omstreden aangelegenheden behandelt en het koningschap minder gediend lijkt te zijn met
deze vorm van spitsroede lopen.
Hoe dat ook zij, de discussie over d e
sociale consequenties van het regeringsbeleid voor 1981 is in volle gang. Ruim
f. 810 mln. zal moeten worden gevonden
en dus ingeleverd
in d e sociale
sector. Het assortiment is zeker ruim,
zij het niet bij uitstek samenhangend.
Pikante bijzonderheden vormen de ,,positie van de vrouw” en het ,,gezinsinkomen”. Z o wordt in het vooruitzicht gesteld dat gehuwde vrouwen die werken
de AOW-premie niet meer terugkrijgen
als man en vrouw meer dan f. 50.000
verdienen. Verder komt het gezinsinkomen o p het tapijt bij de minimumuitkering in d e wao, namelijk wanneer
men nog andere inkomsten heeft, dan
wel wanneer de partner werkt en dus
inkomen heeft. In dergelijke gevallen zal
het gezinsinkomen gaan gelden.
Met het releveren van deze twee maatregelen wordt niet beoogd te doen voorkomen dat deze punten de belangrijkste
binnen het geheel van aangezegde veranderingen t.a.v. arbeidsplaatsen en
uitkeringen zouden zijn. Waar het wel
om gaat is, dat hiermee een wissel wordt
getrokken o p die toekomstige ontwikkelingen die eerder wijzen o p een verzelfstandiging van d e positie van d e
(gehuwde) vrouw en verdergaande individualisering, als gevolg waarvan d e
positie van het gezin(sinkomen)als maatstaf voor sociale politiek in inkomensverdeling zal afnemen. Nu hoeft menzich
bij dergelijke ontwikkelingen niet per
se neer te leggen. Immers, niet alleen d e
zelfstandige ontwikkelingen in d e sa-

ESB 17-9-1980

menleving maar óók d e politiek geeft
vorm a a n d e maatschappij. Wat d e positie van het gezin betreft en vooral het
vraagstuk van het primaat van het individuele of van het gezinsinkomen zullen
d e grote politieke partijen nog voor delicate problemen worden gesteld.
De historische ontwikkeling van d e
sociale zekerheid en van herverdeling
van goederen en diensten in d e verzorgingsstaat toont overigens a a n d a t deze
stelsels weliswaar systeemfoutjes bevatten en soms onverwachte solidariteit
eisen, maar deze stelsels dekken ook
veel toe. De meeste conflictstof blijft
latent. Z o ,,bevattenw de volksverzekeanders dan d e o p equivalenten
ringen
berustende werknemersverzekeringen diverse vormen van solidariteit: ongehuwden met gehuwden bij d e A O W
wegens het verschil in uitkering; ongehuwden en gehuwden zonder kinderen
t.o.v. gehuwden met kinderen bij d e kinderbijslag; ongehuwden t.o.v. gehuwden
bij d e Algemene Weduwen-en Wezenwet
wegens het ontbreken van aanspraken.
De ongehuwden mogen zich wellicht wat
overvraagd voelen. Maar wat weinig
wordt beseft is, dat ook zij belang hebben bij een toekomstige generatie, die
te bestemder plaats en tijd produktief zal
zijn en daardoor voor d e financiering zal
zorgen van d e uitkeringen in d e toekomst
van degenen die momenteel mokken over
zoveel vereiste ,,solidariteit”. Maar tot
politieke mobilisatie van enige betekenis
is het toch niet gekomen: latentheid die
niet tot manifeste uitdrukking komt.
Een ander voorbeeld vormende financiering en subsidiëring van velerlei
merit goods (onderwijs, sociale dienstverlening, huisvesting, cultuur, sport).
Voor huisvesting en onderwijs is vast
komen te staan dat in ons land d e inkomensverdelingseffecten sterk denivellerend zijn 1). Ook hier lijken vooralsnog
geen doorbraken te verwachten; zelfs niet
van degenen die direct belang hebben
bij inkomensnivellering. De institutionalisering is al zo hecht, dat verande-

ringen o p enige schaal onwaarschijnlijk
lij ken.
Waar het gaat o m de toekomstige keuze tussen individueel versus gezinsinkomen ligt de kaart echter anders. De tendens tot eigen individuele inkomenswerving is reeds zeer verbreid en zal nog toenemen met alle consequenties van dien
voor het aanbod o p d e arbeidsmarkt
en d e aanspraken o p sociale zekerheid.
Een militante vrouwenbeweging zal er
zonder twijfel voor zorgen dat wat a a n
spanningen tot nu toe latent en toegedekt is gebleven, stelselmatig ontdekt
zal worden. Anders d a n bij vele maatschappelijke organisaties is er bij d e
vrouwenbeweging alert verkeer tussen
top en aanhangers.
Het gezinsinkomen bij twee werkende
partners kan al gauw boven f. 50.000
liggen. Dat is toch even ruimer dan d e
werkloosheidsuitkering van de kostwinner bij ,,modaalw o m van lager maar
te zwijgen. Het betrekken van het gezinsinkomen bij sociale uitkeringen is
derhalve niet zonder zin. Maar hoe lang
zal deze maatstaf het houden tegen d e
zich verbreidende aanspraken van het
individu, dat zich immers kan beroepen
o p het feit d a t d e arbeidsprestaties
waarvoor d e beloning geldt niet als
partner van een man of vrouw worden
geleverd maar als individu. Naar mijn
mening zal in het komend decennium
het individu voorgoed doorbreken 2).
Daar is geen houden aan. Maar daarmee
beginnen d e problemen van d e solidariteit pas goed. De draak van de inkomensongelijkheid krijgt steeds nieuwe
koppen.

I ) Zie rapport van het Sociaal Cultureel
Planbureau, Profiir van de overheid, ‘s-G ravenhage, 1977.
2) Interessant in dit verband de vergaande
fiscale doordenking van verzelfstandiging
door F. C. Wijle, Individuele belasringheffing van gehuw.den, Rotterdam, 1976.

Auteur