Ga direct naar de content

Handel en diplomatie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 31 1988

Handel en diplomatie
Economische relaties tussen landen worden vaak beinvloed door een verbetering of een
bekoeling van de onderlinge diplomatieke betrekkingen. De economische analyse van de
Internationale betrekkingen vindt echter in het algemeen plaats zonder dat men zich
rekenschap geeft van deze politieke dimensie. In dit artikel worden de contouren
geschetst voor een meer volledige analyse van de samenhang tussen commercie,
cooperatie en conflict.

DRS. P.A.G. VAN BERGEIJK*

Inleiding
Economen verwaarlozen vaak de politieke dimensie
wanneer zij de economische betrekkingen tussen landen
analyseren. Hun domein is bij uitstek de Internationale handel, de technologische samenwerking, de coordinate van
beleid, kortom het hele gebied waar samenwerking tussen
landen leidt tot een hogere welvaart voor alien. Het is de
vraag of een dergelijke abstractie in de analyse wenselijk
is. Evenmin als de onderlinge relaties van personen altijd
goed genoemd kunnen worden, zijn de relaties tussen landen altijd harmonieus. Het conflict lijkt een wezenlijk kenmerk van het menselijk handelen te zijn. Het veronachtzamen van deze dimensie zou tot misleidende resultaten in
de analyse van het internationale systeem kunnen leiden.
De Haan1 heeft er bij voorbeeld op gewezen dat internationale machtssferen en wapenrelaties het geheel der internationale (economische) betrekkingen in hoge mate
kunnen bepalen. De Vries2 noemt de relatie tussen het internationale monetaire bestel en de internationale politieke verhoudingen een vaak verwaarloosde fundamentele
waarheid. Ook Waardenburg3 verwijst nadrukkelijk naar de
noodzaak om het systeem in zijn volledige (militaire, juridische, politieke en economische) interdependentie te analyseren.
In deze bijdrage wordt een aantal theorieen over internationale handel en politieke relaties besproken. De wijze
waarop handel en diplomatie samenhangen, is geen van
te voren uitgemaakte zaak. Enerzijds wordt wel gesteld dat
goede internationale politieke verhoudingen de handelscontacten vergemakkelijken en dat slechte diplomatieke
betrekkingen dus een voorbode voor geringere mogelijkheden voor de internationale handel zijn. De positieve correlatie tussen cooperatie en commerciele relaties lijkt ook
apr/or/vast te staan voor degenen die stellen dat intensieve internationale handelscontacten een detente in de diplomatieke relaties mogelijk maken. Kissingers diplomatieke benadering van Moskou en Willy Brandts Ostpolitikz\\n
voorbeelden. Anderzijds maakt het hebben en onderhouden van economische betrekkingen juist het toebrengen
van schade aan de handelspartner mogelijk; in autarkic

ESB 31-8-1988

kan men immers geen slachtoffer van economische oorlogvoering worden. Handel kan zo bezien een effectief middel zijn om een potentiele vijand afhankelijk te maken en
aldus diens gedrag te bemvloeden4. Soms leidt handel juist
tot politieke conflicten en ook kunnen internationale economische transacties de middelen verschaffen voor een (gewapend) conflict. Handel kan met andere woorden als vredespijp en als strijdbijl functioneren5.
Bij dit alles zal de aandacht uitgaan naar de wederzijdse belnvloeding van het politieke klimaat en handelsstromen en het manipuleren van handelsstromen om diplomatieke doeleinden te bereiken. Daarom wordt niet naar de
specifieke handelsconflicten gekeken of naar de supranationale instellingen zoals het IMF of het GATT. Er is natuurlijk wel degelijk sprake van een grote invloed van de politieke verhoudingen binnen deze organen op de wereldhandelsstromen, maar deze hebben veelal reeds binnen de
economische analyse een plaats gevonden6.

Internationale politieke economic
Het is veelzeggend dat het idee dat internationale economische relaties los gezien zouden kunnen worden van

* De auteur is verbonden aan de vakgroep algemene economie,
Rijksuniversiteit Groningen. De auteur dankt prof. dr. J. Pen voor
nuttig commentaar.
1. H. de Haan, Macro-economische aspecten van militaire bestedingen, ESB, 18-25 december 1985, biz. 1285.
2. T. de Vries, Naar een orderlijker wisselkoersstelsel, in: Vereniging voor Staathuishoudkunde, Wisselkoersen in een veranderende wereld, Stenfert Kroese, Leiden, 1986, biz. 2.
3. J.G. Waardenburg, Ontwikkeling en veiligheid: een commentaar, in: B. Goudzwaard (red.), Economie, bewapening en ontwikkeling, Jaarboek studiekring post-keynesiaanse economie, Alphen aan den Rijn, 1985, biz. 179.
4. K. Knorr, The power of nations: the political economy of international relations, Basic Books, New York, 1975, biz. 134-165.
5. Vergelijk ook: D. Fischer, Preventing war in the nuclear age,
Rowman & Allenheld, Totowa, 1984, biz. 147-151.
6. Zie bij voorbeeld B.S. Frey, International political economics,
Oxford, 1986, biz. 103-164.

801

hun politieke drijfveren en consequenties de klassieke economen volkomen vreemd was. De samenhang tussen economie en politiek is een oud thema op het gebied van de
bestudering van Internationale betrekkingen.
In het mercantilisme vinden we bij voorbeeld het streven
de staatsmacht door de nationale economische macht en
welvaart te vergroten. Hier is de handel gericht op het verkrijgen van middelen die noodzakelijk zijn voor het voeren
van oorlog. Politieke macht wordt beschouwd als een functie van de voorraad edele metalen waarover de natie beschikt. Zo weerspiegelt het kenmerkende streven naar
overschotten op de betalingsbalans vooral het feit dat men
zonder goud niet over de buitenlandse huurtroepen kon beschikken die noodzakelijk geacht werden om een oorlog te
kunnen winnen.
Een ander voorbeeld is de neo-marxistische theorie van
het imperialisme. In deze visie wordt de imperialistische
oorlogsdrang verklaard uit de groeiende macht van de grote concerns aan het einde van de negentiende eeuw. Door
de ontdekking van schaalvoordelen is het produktieapparaat topzwaar geworden. Dit leidt tot een zeer grote produktie van goederen die niet meer door de eigen – binnenlandse – markt kan worden opgenomen. Daarom moet
door het veroveren van kolonien uitbreiding van het afzetgebied worden bewerkstelligd. Ook andere landen, die zich
in een zelfde stadium van economische ontwikkeling bevinden, streven ‘marktuitbreiding’ na. Zo leidt botsing van
economische belangen tot gewapende conflicten.
De twee voorbeelden mogen illustreren dat de politieke
dimensie belangrijk, zo niet onontbeerlijk, geacht werd in
de analyse van internationale handel in de achttiende en
negentiende eeuw. Zelfs het kosmopolitische karakter van
de ‘laissez-faire’-doctrine op het gebied van de internationale handel, waarin het welzijn op wereldniveau uitgangspunt van analyse vormt, ziet Joan Robinson7 slechts als
een fagade: de vrijhandelsdoctrine is haars inziens in essentie een projectie van de Britse nationale economische
belangen. Ook de argumenten contra vrijhandel kunnen
vaak herleid worden tot overwegingen die betrekking hebben op de nationale veiligheid. Protectionisme uit puur politieke overwegingen wordt door auteurs op het vasteland
van Europa (met name door de Duitsers) met verve verdedigd8 op het moment dat de vrijhandelsgedachte in Engeland hoogtij viert. Internationale handel los zien van de politieke verhoudingen zou in die dagen als een anomie zijn
ervaren. Desondanks is het onderwerp van de internationale politieke economie in het begin van de twintigste eeuw
in twee onaf hankelijke deelgebieden gesplitst: “Politics and
Economics have been divorced from each other and isolated in the analysis and theory, if not in reality, of international relations”9.

ten de onderlinge handel bemoeilijken. Het model geeft de
wens van een beslisser (de overheid) in een bepaald land
weer om het sociale welzijn te maximeren dat een functie
is van de mate van extern conflict en de binnenlandse consumptie12. Bij gelijkblijvende produktie wordt de nuttigheid
van het conflict begrensd door de import- en exportrelaties
en zal de beslisser de conflictueuze houding tot een minimum beperken. Hirsch13 heeft gesuggereerd dat een vredelievende houding tussen landen kan worden afgedwongen door naast of in plaats van het afschrikkingsevenwicht
een ‘balance of prosperity’ te creeren. Dit is een soort samenwerkingsevenwicht waarin de voordelen van bilaterale samenwerking substantieel zijn en waar deze voordelen
slechts kunnen worden gerealiseerd indien de samenwerking voortduurt14. Deze theoretische benaderingen hebben gemeen dat een positief verband tussen handel en
goede diplomatieke betrekkingen wordt verwacht.
Empirisch onderzoek op dit terrein is tamelijk schaars.
Pollins15 heeft onlangs het traditionele handelsmodel uitgebreid met een variabele die de toestand van de politieke relaties weergeeft. In de door hem onderzochte periode
1955-1978 en voor de door hem bestudeerde landen (de
VS, beide Duitslanden, de USSR, Egypte en India, alle zes
ten opzichte van een groep van vijfentwintig handelspartners) komt een significant positief verband tussen de omvang van de bilaterale handel en de mate waarin het diplomatieke klimaat door cooperatie wordt gekenmerkt naar
voren. Het resultaat is het meest geprononceerd voor de
twee centraal geleide economieen en daarna voor de twee
ontwikkelingslanden. Deze wat grotere gevoeligheid van
handelsstromen voor internationaal conflict en cooperatie
ligt voor deze vier landen ook wel min of meer in de lijn der
verwachting, omdat zij ook directer kunnen ingrijpen in de
handelsbetrekkingen en er soms zelfs sprake is van een
handelsmonopolie van de staat. Wat ecnter in het onderzoek van Pollins het verbazingwekkendst is, is het feit dat
ook voor landen die de particuliere handel nauwelijks bei’nvloeden, sprake is van invloed van de diplomatieke verhoudingen op de omvang van de handelsstromen. Dit zijn immers de landen waarop bij uitstek het zuivere neo-klassieke handelsmodel, waarin wordt geabstraheerd van alle politieke verwikkelingen, zou moeten kunnen worden toegepast. Ook voor de handel van de VS met de politiek homogene groep Canada, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, WestDuitsland, Italie en Japan vindt Pollins zijn hypothese bevestigd16.

Handel en detente

genisering van een onderwerp met sterke politieke bindingen heeft
zich voorgedaan met betrekking tot de economische bestudering
van het verschijnsel oorlogvoering en de voorbereiding daartoe,
zie: P.A.G. van Bergeijk, Economie: een vredige wetenschap?,

Het idee dat internationale vrijhandel harmonieuze politieke relaties stimuleert en de bestaande culturele en institutionele verschillen kan overbruggen, lijkt thans diep verankerd in het denken van economen. Onder het ideale vrijhandelsregime zouden transacties slechts plaats kunnen
vinden indien alle partijen menen dat zij voordeel van de
betreffende handelingen zullen ondervinden. Derhalve is
cooperatie de regel; het conflict is de uitzondering10.
Het idee dat handel leidt tot minder conflicten en dus tot
een verbetering van politieke relaties aanleiding zou geven
vindt in de neo-klassieke literatuur enige formele onderbouwing. Met behulp van het door Polachek11 ontwikkelde
model kan worden aangetoond dat nutmaximerende actoren niet geneigd zullen zijn een (gewapend) conflict aan te
gaan met hun directe handelspartners indien zulke conflic802

7. J. Robinson, Economic philosophy, Josiah Mason lectures
1959, Penguin Books, Harmondsworth, 1964, biz. 119.

8. Zie voor een overzicht: A.O. Hirschman, National power and the
structure of foreign trade, uitgebreide uitgave 1980, Berkeley,
1945, biz. 3-13.
9. J.E. Spero, The politics of international economic relations, George Alien & Unwin, Boston, 1977, biz. 1. Een vergelijkbare exo-

ESB, 18-25 december 1985, biz. 1276-1279.

10. Zie bij voorbeeld: M. Friedman en R. Friedman, Free to
choose, New York, 1979, biz. 51.

11. S. W. Polachek, Conflict and trade, Journal of Conflict Resolution, 1980, biz. 55-78.
12. Het conflict hoort mijns inziens inderdaad in de nutsfunctie
thuis: het heeft een bepaalde amusementswaarde.
13. S. Hirsch, Peace making and economic interdependence, The
World Economy, december 1981, biz. 407-417.
14. Zie voor een meer modelmatige (micro-economische) analyse van de hier besproken benaderingen: P.A.G. van Bergeijk, A
formal treatment of threats: a note on the economics of deterrence, De Economist, 1987, biz. 298-315.
15. B. Pollins, Does trade still follow the flag?: A model of international diplomacy and commerce, bijdrage aan het derde wereldcongres van de Peace Science Society (International), Maryland,
juni 1988.
16. Idem, biz. 28-29.

De invloed van handel op de diplomatieke verhoudingen
is door Lundborg17 bekeken. Hij onderzoekt voor de periode 1946-1981 in hoeverre de supermachten in staat zijn
om de politieke constellatie door economisch-politieke
maatregelen te bemvloeden. Het stemgedrag van een land
in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties blijkt
in sterke mate te worden bemvloed door de omvang van
de handelscontacten die het land met de supermachten onderhoudt. Daarbij is het opvallend dat de gevoeligheid van
het stemgedrag met betrekking tot handel met de USSR
groter is dan met betrekking tot handel met de VS. In het
bijzonder blijken de Europese NAVO-partners een minder
uitgesproken pro-amerikaanse positie in te nemen zodra
hun handel met het Sovjetblok toeneemt. Wederom dient
de neo-klassieke ‘nul-hypothese’ (geen relatie tussen diplomatie en handelsstromen voor de westerse markteconomieen) te worden verworpen. Een van de empirische bevindingen van Lundborgs onderzoek is dat de handel met
de grootmachten een grotere invloed uitoefent voor de Europese NAVO-partners dan voor het gemiddelde VN-lidland.

Handel als wapen
Het besproken empirische onderzoek lijkt ondersteuning
te bieden voor de hypothese dat diplomatieke relaties kunnen worden bemvloed doorde handelsstromen te manipuleren. Het impliciet aanwezige dreigement de uitwisseling
van goederen en diensten te beperken verbindt aan een
conflictueuze verhouding economische kosten. De baten
van wederzijds voordelige handel houden de handelspartners min of meer op het rechte pad. Toch komt de invloed
van de handel op net gedrag van landen in de Internationale politieke arena minder duidelijk naar voren indien het
dreigement om de handelscontacten te verbreken expliciet
gemaakt wordt door het afkondigen van een boycot of een
embargo.
In een recente studie naar 103 gevallen waarin economische sancties werden toegepast in de periode 19141983 komen Hufbauer en Schott tot de conclusie dat sancties slechts in ongeveer veertig procent van de gevallen
succesvol zijn gebleken18. Het getalsmatig overheersen
van gevallen waarin de sanctie geen succes bleek kan echter op zich niet als (wetenschappelijk) bewijs dienen voor
de ongeschiktheid van dit instrument in de Internationale
politiek. Uit een vorig jaar aan de Rijksuniversiteit Groningen voltooid onderzoek19 naar de factoren die bepalend
zijn voor de uitkomst van gevallen waarin sancties worden
toegepast, is een significant positief verband tussen het
succes van een sanctie en de aan het bruto nationaal produkt van het doelwit gerelateerde bilaterale handelsstromen gevonden. De voordelendie landen aan hun bilaterale handel ontlenen zullen groter zijn naarmate de handelsafhankelijkheid, de handelsverbondenheid en de in- en uitvoerelasticiteiten van de betreffende economieen groter
zijn, en deze factoren zijn ook bepalend voorde schade die
met een sanctie kan worden aangericht20. Daarom lijkt het
alsof de omstandigheden waarin economische relaties een
belangrijke prikkel vormen voor het blijven onderhouden
van goede diplomatieke betrekkingen identiek zijn aan de
omstandigheden waaronder economische sancties effectief kunnen zijn. Er is echter een belangrijk verschil. Handel zal als bindmiddel beter werken naarmate de handelspartners correcte verwachtingen over elkaars toekomstige
gedrag formuleren; handel heeft als dwangmiddel juist een
grotere kans van slagen naarmate het slachtoffer van de
sanctie het toekomstige gedrag van de handelspartner
minder goed voorziet2 . De reputatie van een land dat bekend staat vanwege zijn neiging om economische dreige-

ESB 31-8-1988

menten te effectueren, roepttegenkrachten in het leven die
de potentiele invloed van het sanctiewapen verminderen.
Een in een bepaalde geval onbetrouwbaar gebleken handelspartner maant tot voorzichtigheid, ook bij partijen die
niet direct bij het betreffende conflict betrokken zijn.

De combinatie cooperatie en conflict
Een van de opmerkelijke verschijnselen in de betrekkingen tussen landen is het simultaan aanwezig zijn van samenwerking en tegenwerking, van cooperatie en conflict.
Een extreem voorbeeld wordt wat dit betreft gevormd door
de Nederlands-Spaanse betrekkingen in de zestiende en
zeventiende eeuw. In de tachtigjarige oorlog was de handel op Spanje, die een integrerend deel uitmaakte van onze
Noord-Zuidhandel, zo belangrijk voor Nederland dat er
voortdurend licenties uitgegeven werden voor handel in
voedsel en wapens met de vijand. De inkomsten uit deze
licenties waren overigens ongeveer groot genoeg om de
Nederlandse oorlogsvloot te financieren. Het heeft er derhalve alle schijn van dat voor de Nederlanden de grens
voor handel met de vijand niet door morele of strategische
overwegingen werd bepaald, maar door gelijkheid van
marginale opbrengst en marginale schade van de laatst
verhandelde kanonskogel.
Er kunnen echter ook andere redenen zijn voor het simultaan optreden van Internationale samenwerking en tegenwerking. Het onderhouden van economische betrekkingen impliceert de aanwezigheid van een extra instrument in het beheersbaar houden van Internationale politieke conflicten22. Het initiele niveau van samenwerking en
de mate waarin landen tijdens een politieke crisis bereid
zijn om cooperatieve kanalen te gebruiken zijn bepalend
voor de stabiliteit van het Internationale systeem. Meer samenwerking en een grotere neiging tot samenwerking
voorkomen dat het conflict onbeheersbaar wordt. In een
evenwicht kunnen cooperatie en conflict dan naast elkaar
bestaan. Zonder cooperatie zou het conflict slechts escaleren. Ook kan het voortduren en zelfs toenemen van handel in een periode van verslechterende diplomatieke betrekkingen een gevolg zijn van de doelstelling de tegenstander op het cruciale moment een zo groot mogelijke slag
toe te brengen. Een ontijdig ingesteld embargo kan de
voorziening van de potentiele vijand met strategische goederen juist op het kritieke moment op een aanmerkelijk hoger niveau brengen23. Daarom kan het bij voorbeeld van
belang zijn de tegenstander van goederen te blijven voorzien tot vlak voor het moment dat een gewapend conflict
17. P. Lundborg, Voting with the US or the USSR in the United
Nations: a logistic approach, bijdrage aan het derde wereldcon-

gres van de Peace Science Society (International), Maryland, juni
1988.
18. G.C. Hufbauer en J.J. Schott (met medewerking van K.A. Elliot), Economic sanctions reconsidered: history and current policy,
Institute for International Economics, Washington D.C., 1985. Een

sanctie wordt succesvol genoemd indien ten minste een voldoende mate van gedragsverandering bij het doelwit van de sanctie
kan worden waargenomen en de sanctie hieraan in belangrijke
mate bijdraagt.
19. P.A.G. van Bergeijk, The determinants of success and failure
of economic sanctions: some empirical results, Development &

Security, Groningen, december 1987.
20. P.A.G. van Bergeijk, Economische sancties: is Zuid-Afrikaonkwetsbaar?, ESB, 27 augustus 1986, biz. 829.

21. A. Smith, East Westtrade, embargoes and expectations, Centre for Economic Policy Research, Discussion Paper 139, Londen,
oktober 1986, biz. 10-11.
22. G. Hower, The effect of cooperation on crisis outcome, Memam Laboratory for Analytic Political Research, Illinois, 1988.
23. P.G. Dekker, Economische oorlogvoering:enigeopmerkingen
over boycot en embargo, De Economist, 1973, biz. 393.

803

uitbreekt. In deze periode treden handel en conflict weer
simultaan op.
Ten slotte zijn conflict en cooperatie niet twee zijden van
dezelfde munt. Intimi voeren oorlog. Op het persoonlijk vlak
ruzien broers, geliefden en zakelijke partners heel wat af.
Op een meergeaggregeerd niveau ontstaan conflicten tussen regio’s, buurlanden en bondgenoten. Landen hebben
zowel gemeenschappelijke als tegengestelde belangen.
De huidige stand van zaken in de economische wetenschap is een eenzijdige aandacht voor een van deze
aspecten. De neo-klassieke theorie ziet alleen het eerste;
mercantilisme en neo-marxisme zien slechts het tweede24.
De economische analyse van de internationale betrekkingen moet natuurlijk recht gaan doen aan beide aspecten.

Wereldmodellen als voorbeeld
Het ontwerpen en analyseren van wereldmodellen is
een aandachtsveld waar de interactie tussen handelsstromen en diplomatie al wel serieus wordt genomen. Parker25
noemt wereldmodellen waarin de invloed van sociaal-politieke factoren op de handelsstromen niet is gemodelleerd,
uiterst gebrekkig. De onderkenning van de samenhang tussen handel en diplomatie is hier ook niet zo verwonderlijk
gezien het vaak multi-dimensionele karakter van de bestudeerde problemen en het interdisciplinaire karakter van de
teams die de modellen ontwikkelen en onderhouden.
Aanvankelijk zijn voorkeuren voor en antipathieen tegen
bepaalde handelspartners weergegeven met behulp van
een multiplier die de handelsstromen corrigeerde die in een
zuivere homogene vrijhandelswereld zouden optreden.
Het SARU-model is een voorbeeld26. De wederzijdse bei’nvloeding van het diplomatieke klimaat en de handelsbetrekkingen is steeds indringender gemodelleerd. In het
door het Berlijnse Wissenschaftszentrum fur Sozialforschung ontwikkelde GLOBUS-model27 is deze relatie zelfs

volledig geendogeniseerd. De diplomatieke verhoudingen
bemvloeden in dit model de handelsstromen. De bilaterale handel is weer een van de verklarende variabelen voor
zowel de mate van cooperatie als voor de mate van het
conflict. Het GLOBUS-project kan als voorbeeld dienen
voor de voorgestelde analyse van de samenhang tussen
commercie, cooperatie en conflict.

Tot slot_______________________
Hierboven is aandacht geschonken aan de interactie
tussen diplomatieke relaties en internationale handelsbetrekkingen. Dit gebeurde niet alleen omdat de economische wetenschap een bijdrage kan leveren aan de bestudering van politieke relaties tussen landen, maar ook omdat de analyse van specifiek economische fenomenen kan
worden verrijkt door de politieke omgeving meer expliciet
in de beschouwing mee te nemen. Economen moeten zich
die mogelijkheid om nun beschrijving en begrip van de werkelijkheid te verbeteren niet laten ontnemen. Aandacht
voor het diplomatieke klimaat en het politieke karakter van
handelsstromen belooft interessante en nieuwe inzichten
in de economische analyse van het internationale systeem
te zullen opleveren.

Peter A.G. van Bergeijk
24. J. Pen, Wat kunnen economen bijdragen aan de polemologie?
in: W.T. de Vries (red.), Economic en oorlog, Polemologisch Instituut, Rijksuniversiteit Groningen, 1987, biz. 30.
25. K.T. Parker, Global modelling: the techniques, the history and

the way ahead, Interfutures, 1987, biz. 98.
26. F. Poldi, Australian resources and environmental assessment
project, AREA model handbook, Canberra, 1986, biz. 55.
27. S.A. Bremer (red.), The Globus model. Computer simulation

of worldwide political and economic developments, Campus Verlag, Frankfurt am Main, 1987.

vervolg van biz. 800
Gebruik van het begrip egalisering naast individualisering biedt ook ruimte aan de implicatie van de analyse van
De Swaan dat het zich onafhankelijk voelen onder verschillende omstandigheden mogelijk is, dat wil zeggen dat de
omstandigheden waaronder iemand onafhankelijkheid ervaart niet voor alle individuen dezelfde zijn. De autonomie
van het ene individu wordt beter gediend door egalisering
dan door individualisering van zijn omgeving, terwijl voor
een ander individu het tegenovergestelde waar kan zijn.
Het begrippenkader van de culturele theorie maakt het
ook mogelijk onderscheid te maken tussen ‘autonome’ culturele verandering en door beleid gemduceerde verandering. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende uitgangsposities en daarmee samenhangende culturele effecten van beleid om de planner een indruk te geven van de veranderingen in de sociale werkelijkheid die
hij met zijn maatregelen bewerkstelligt.
Zo kon worden gezegd dat een als ‘individualiserend en
flexibiliserend’ bedoelde verandering als invoering van individuele prestatiebeloning in een als ‘hierarchisch’ te kenschetsen organisatie averechts zal werken. Individuele
prestatiebeloning zal daarom in veel bedrijven geen positieve bijdrage leveren aan flexibilisering van de organisatie en de daarmee beoogde verbetering van het concurrentievermogen. Pogingen om zonder meer een aan de marktcultuur ontleende waarde als beloning naar prestatie aan
een hierarchische organisatie op te leggen, zullen niet sla-

804

gen. Zulke pogingen zullen hooguit resulteren in aansporingen aan het personeel om zich nauwgezetter aan meer
gedetailleerde functieomschrijvingen te houden.
‘Individualiserend’ beleid zal derhalve in zijn uitwerking
binnen de organisatie vaak eerder reactionair dan aanpassend zijn ten opzichte van de culturele trend in de samenleving. En dat is jammer. Egalisering lijkt immers precies
de culturele verandering te zijn die nodig is om grote organisaties kwaliteitsbewuster en klantgerichter te maken,
meer van ‘onderaf geleid door meer gecommitteerde medewerkers en daardoor soepeler.
Zo’n verschijnsel zou je de ‘wraak der hierarchen’ kunnen noemen: onder het mom van ‘individualisering’ en
‘flexibilisering’ om beter te kunnen concurreren, frustreert
het beleid van hierarchieen in overheid en bedrijf de ontwikkeling naar een meer egalitaire cultuur, die de geschiktere biotoop is voor bedrijven om de mondiale competitie
aan te kunnen.

A.M. Peterse

Auteur